30.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 102/34


RICHTSNOER (EU) 2022/508 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 25 maart 2022

tot wijziging van Richtsnoer (EU) 2017/697 van de Europese Centrale Bank betreffende de wijze waarop nationale bevoegde autoriteiten met betrekking tot minder belangrijke instellingen gebruikmaken van de keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte die het Unierecht biedt (ECB/2017/9) (ECB/2022/12)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (1), en met name artikel 6, lid 1 en artikel 6, lid 5, punten a) en c),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 4 april 2017 heeft de Europese Centrale Bank (ECB) Richtsnoer (EU) 2017/697 van de Europese Centrale Bank (ECB/2017/9) (2) (hierna het “O&D-richtsnoer” genoemd) vastgesteld, waarin zij een algemeen beleid vaststelde voor de wijze waarop nationale bevoegde autoriteiten met betrekking tot minder belangrijke instellingen gebruikmaken van de keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte die het Unierecht biedt. De wetgeving die sinds de vaststelling van het O&D-richtsnoer is ingevoerd, heeft een aantal van de keuzemogelijkheden en de manoeuvreerruimte waarin het Unierecht voorziet en die in het O&D-richtsnoer waren opgenomen, gewijzigd of geschrapt. Derhalve zijn bepaalde daaruit voortvloeiende wijzigingen van het O&D-richtsnoer noodzakelijk.

(2)

Wat de op stabiele retaildeposito’s toe te passen uitstroompercentages betreft, hebben bepaalde factoren de praktische toepassing belemmerd van de beoordelingsvrijheid van artikel 13 van Verordening (EU) 2016/445 van de Europese Centrale Bank (ECB/2016/4) (3) en artikel 7 van het O&D-richtsnoer, op grond waarvan de bevoegde autoriteiten instellingen kunnen toestaan een uitstroompercentage van 3 % toe te passen op stabiele retaildeposito’s die onder een depositogarantiestelsel (DGS) vallen, behoudens voorafgaande goedkeuring van de Europese Commissie overeenkomstig artikel 24, leden 4 en 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 van de Commissie (4). Nadere gegevens en analyses zijn noodzakelijk om aan te tonen dat de afvloeiingspercentages voor stabiele retaildeposito’s die gedekt worden door een depositogarantiestelsel als bedoeld in artikel 24, lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 tijdens een stressperiode minder dan 3 % zouden bedragen in overeenstemming met de in artikel 5 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 bedoelde scenario’s. Bij gebrek aan dergelijk bewijs en dergelijke analyses moet het algemene beleid dat de toepassing van een uitstroompercentage van 3 % toestaat, worden geschrapt uit Verordening (EU) 2016/445 en dus uit het O&D-richtsnoer.

(3)

De optie die aan de bevoegde autoriteiten wordt geboden op grond van artikel 12, lid 1, punt c), i), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 betreffende de identificatie van belangrijke aandelenindices met het oog op de vaststelling van de aandelen die als activa van niveau 2B in de liquiditeitsdekkingsratio kunnen worden aangemerkt, moet consequent worden uitgeoefend voor belangrijke en minder belangrijke instellingen. De discretionaire bevoegdheid is bedoeld om ervoor te zorgen dat kredietinstellingen in hun liquiditeitsbuffer alleen de aandelen opnemen die zijn opgenomen in indices waarvoor kan worden aangenomen dat de onderliggende aandelen marktliquiditeit bezitten. Aangezien noch het belang noch de omvang van een kredietinstelling rechtstreeks van invloed is op de marktliquiditeit van de onderliggende aandelen in de relevante indices, zou het niet passend zijn voor belangrijke en minder belangrijke instellingen een gedifferentieerde behandeling toe te passen.

(4)

De discretionaire bevoegdheid waarover de bevoegde autoriteiten op grond van artikel 12, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 beschikken om af te wijken van lid 1, punt b), ii) en iii), van hetzelfde artikel in het geval van kredietinstellingen die op grond van hun statuten om redenen van godsdienstige overtuiging niet in staat zijn om rentedragende activa aan te houden, moet consequent worden uitgeoefend voor belangrijke en minder belangrijke instellingen, teneinde de criteria voor het identificeren van activa van niveau 2B met betrekking tot bedrijfsobligaties te harmoniseren.

(5)

De discretionaire bevoegdheid die op grond van artikel 428 septdecies, lid 10, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5) aan de bevoegde autoriteiten wordt toegekend in verband met het vereiste inzake de nettostabielefinancieringsratio (net stable funding ratio — NSFR), op grond waarvan de bevoegde autoriteiten de factoren voor de vereiste stabiele financiering kunnen bepalen die moeten worden toegepast op blootstellingen buiten de balanstelling die niet elders in deel zes, titel IV, hoofdstuk 4, van die verordening worden genoemd, moet op consistente wijze worden uitgeoefend voor zowel belangrijke als minder belangrijke instellingen. Het beleid met betrekking tot belangrijke instellingen koppelt de vereiste stabielefinancieringsfactoren in de NSFR aan de uitstroompercentages die in de liquiditeitsdekkingsratio (LCR) worden toegepast, waarbij de ECB de flexibiliteit wordt gelaten om verschillende stabielefinancieringsfactoren te bepalen. Met deze benadering wordt ter wille van de eenvoud en voorzichtigheid een evenwicht gevonden tussen de bij de berekening van de NSFR toe te passen factoren en de voor de LCR-doeleinden vastgestelde factoren, waarbij een verschillende behandeling mogelijk blijft in gevallen waarin deze koppeling het daaraan verbonden financieringsrisico niet naar behoren weerspiegelt. Het is niet nodig of passend om van die benadering af te wijken met betrekking tot minder belangrijke instellingen, aangezien de methode voor de toepassing van factoren voor vereiste stabiele financiering op deze blootstellingen buiten de balanstelling in beginsel niet per kredietinstelling mag verschillen. Om dezelfde reden moet de overeenkomstig artikel 428 quaterquadragies, lid 10, van Verordening (EU) nr. 575/2013 aan de bevoegde autoriteiten verleende discretionaire bevoegdheid in verband met de berekening van de NSFR volgens de vereenvoudigde benadering op vergelijkbare wijze worden uitgeoefend.

(6)

De op grond van artikel 428 octodecies, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 aan de bevoegde autoriteiten verleende discretionaire bevoegdheid waarbij zij de bezwaringstermijn met betrekking tot gescheiden activa in overeenstemming met de onderliggende blootstelling van die activa bepalen, moet op dezelfde wijze worden uitgeoefend voor belangrijke en minder belangrijke instellingen. Activa die gescheiden en niet vrij beschikbaar zijn, moeten worden beschouwd als bezwaard voor een periode die overeenkomt met de looptijd van de verplichtingen jegens de cliënten van de instellingen waarop dat scheidingsvereiste betrekking heeft, en moeten derhalve in die periode naar behoren worden gefinancierd. Deze redenering geldt ongeacht de omvang van de betrokken instelling. De discretionaire bevoegdheid die op grond van artikel 428 quinquesquadragies, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 aan de bevoegde autoriteiten wordt toegekend in verband met de NSFR zoals berekend volgens de vereenvoudigde benadering, moet op vergelijkbare wijze worden uitgeoefend om dezelfde redenen als hierboven beschreven en ook omdat er geen prudentiële redenen zijn die een verschil in benadering zouden rechtvaardigen met betrekking tot de NSFR zoals berekend volgens de vereenvoudigde benadering. De in dit richtsnoer opgenomen uitvoeringsbepalingen voor de opties en manoeuvreerruimte met betrekking tot de vrijstelling van intragroepblootstellingen van de toepassing van de in artikel 400, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgestelde limieten voor grote blootstellingen moeten worden gewijzigd en consequent worden toegepast voor belangrijke instellingen. Sinds de vaststelling van Verordening (EU) 2016/445 (ECB/2016/4) is het niveau van de prudentiële bezorgdheid van de ECB over de boekingspraktijken van kredietinstellingen met in derde landen gevestigde entiteiten toegenomen. Het toepassingsgebied van deze optie moet daarom worden beperkt tot intragroepblootstellingen aan in de Unie gevestigde entiteiten, met als gevolg dat intragroepblootstellingen aan entiteiten in derde landen pas kunnen worden vrijgesteld van de desbetreffende limieten voor grote risicoblootstellingen na een voorafgaande beoordeling per geval door de toezichthouder.

(7)

Daarnaast moet het O&D-richtsnoer worden gewijzigd om het mogelijk te maken dat kredietinstellingen die aan de relevante criteria voldoen, naast de momenteel beschikbare volledige vrijstelling, gebruik kunnen maken van een gedeeltelijke vrijstelling door een kwantitatieve limiet op de waarde van de desbetreffende blootstellingen in acht te nemen. Een dergelijke verruimde toepassing van de beoordelingsvrijheid moet bijdragen tot de handhaving van een gelijk speelveld voor kredietinstellingen in de deelnemende lidstaten, alsook tot het beperken van concentratierisico’s die voortvloeien uit specifieke blootstellingen, en ervoor zorgen dat in het gehele gemeenschappelijke toezichtsmechanisme dezelfde minimumstandaarden worden toegepast.

(8)

Derhalve moet Richtsnoer (EU) 2017/697 (ECB/2017/9) dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE RICHTSNOER VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen

Richtsnoer (EU) 2017/697 (ECB/2017/9) wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 5 wordt geschrapt.

2)

Artikel 6 wordt vervangen door:

Article 6

Artikel 400, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013: vrijstellingen

NBA’s maken overeenkomstig dit artikel en de bijlagen gebruik van de in artikel 400, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 geboden mogelijkheid met betrekking tot vrijstellingen ten aanzien van minder belangrijke instellingen.

a)

De in artikel 400, lid 2, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013 opgesomde blootstellingen worden ten belope van 80 % van de nominale waarde van de gedekte obligaties vrijgesteld van de toepassing van artikel 395, lid 1, van die verordening, mits aan de in artikel 400, lid 3, van die verordening, bedoelde voorwaarden is voldaan.

b)

De in artikel 400, lid 2, punt b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 opgesomde blootstellingen worden ten belope van 80 % van hun blootstellingswaarde vrijgesteld van de toepassing van artikel 395, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, mits aan de in artikel 400, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde voorwaarden is voldaan.

c)

De in artikel 400, lid 2, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 opgesomde blootstellingen, die een kredietinstelling heeft ten aanzien van de in artikel 400, lid 2, punt c) van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde ondernemingen, voor zover die ondernemingen in de Unie zijn gevestigd, worden vrijgesteld van de toepassing artikel 395, lid 1, van die verordening, mits voldaan is aan de in artikel 400, lid 3, van die verordening bedoelde voorwaarden, zoals nader bepaald in bijlage I bij deze verordening, en voor zover op die ondernemingen hetzelfde toezicht op geconsolideerde basis van toepassing is overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013, Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (*1), dan wel in een derde land vigerende equivalente normen, zoals nader bepaald in bijlage I bij dit richtsnoer.

d)

De in artikel 400, lid 2, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 opgesomde blootstellingen worden vrijgesteld van de toepassing van artikel 395, lid 1, van die verordening, mits voldaan is aan de in artikel 400, lid 3, van die verordening bedoelde voorwaarden, zoals nader bepaald in bijlage II bij dit richtsnoer.

e)

De in artikel 400, lid 2, punten e) tot en met l), van Verordening (EU) nr. 575/2013 opgesomde blootstellingen worden volledig, of in het geval van artikel 400, lid 2, punt i), tot het maximale toegestane bedrag, vrijgesteld van de toepassing van artikel 395, lid 1, van die verordening, mits aan de in artikel 400, lid 3, van die verordening bedoelde voorwaarden is voldaan.

f)

NBA’s verlangen van minder belangrijke instellingen dat zij beoordelen of aan de voorwaarden van artikel 400, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en in de desbetreffende bijlage bij dit richtsnoer die van toepassing zijn op specifieke blootstellingen is voldaan. Een NBA kan te allen tijde deze beoordeling verifiëren en te dien einde van kredietinstellingen verlangen dat zij te dien einde de in de relevante bijlage bedoelde documentatie indienen.

g)

Dit artikel is alleen van toepassing indien de betrokken lidstaat geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid op grond van artikel 493, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 een volledige of gedeeltelijke vrijstelling voor de specifieke blootstelling te verlenen.

(*1)  Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad, en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad, (PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1).”."

3)

Artikel 7 wordt geschrapt.

4)

In afdeling IV worden na de rubriek “Liquiditeit” de volgende rubrieken en de artikelen 7 bis tot en met 7 septies ingevoegd:

“Artikel 7 bis

Artikel 12, lid 1, punt c), i), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61: Identificatie van de belangrijkste beursindexen van de lidstaat of het derde land

De NBA’s beschouwen de volgende indexen als belangrijke aandelenindexen voor het bepalen van de omvang van aandelen die overeenkomstig artikel 12, lid 1, punt c), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 van de Commissie (*2) als activa van niveau 2B kunnen worden aangemerkt:

i)

de in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1646 van de Commissie (*3) opgenomen indexen;

ii)

een niet in punt i) opgenomen belangrijke aandelenindex in een lidstaat of in een derde land, die voor de toepassing van dit punt als zodanig wordt aangemerkt door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat of overheidsinstantie van een derde land;

iii)

elke niet in punten i) of ii) opgenomen belangrijke aandelenindex, bestaande uit vooraanstaande ondernemingen in het desbetreffende rechtsgebied.

Artikel 7 ter

Artikel 12, lid 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61: liquiditeitsdekkingratio — Niveau 2B-activa

1.   NBA’s kunnen kredietinstellingen die krachtens hun statuten om redenen van godsdienstige overtuiging niet in staat zijn om rentedragende activa aan te houden, toestaan bedrijfsschuldpapieren op te nemen als activa van niveau 2B overeenkomstig alle in artikel 12, lid 1, punt b), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 vastgelegde voorwaarden.

2.   NBA’s kunnen periodiek het in lid 1 vastgelegde vereiste herzien en vrijstelling van artikel 12, lid 1, punt b), ii) en iii), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 verlenen, indien aan de in artikel 12, lid 3, van die gedelegeerde verordening vastgelegde voorwaarden is voldaan.

Artikel 7quater

Artikel 428 septdecies, lid 10, van Verordening (EU) nr. 575/2013: NSFR — Factoren voor vereiste stabiele financiering voor blootstellingen buiten de balanstelling

Tenzij de NBA verschillende factoren voor vereiste stabiele financiering vaststelt, verlangen NBA’s voor blootstellingen buiten de balanstelling die binnen het toepassingsgebied van artikel 428 septdecies, lid 10, van Verordening (EU) nr. 575/2013 vallen, van minder belangrijke instellingen om op blootstellingen buiten de balanstelling die niet in deel zes, titel IV, hoofdstuk 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013 worden genoemd, factoren voor vereiste stabiele financiering toe te passen die overeenstemmen met de uitstroompercentages die zij in het kader van artikel 23 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 toepassen op gerelateerde producten en diensten in het liquiditeitsdekkingsvereiste.

Artikel 7quinquies

Artikel 428 octodecies, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013: NSFR — Bepaling van de bezwaringsduur voor activa die zijn gescheiden

Indien activa overeenkomstig artikel 11, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (*4) zijn gescheiden en instellingen niet vrijelijk over dergelijke activa kunnen beschikken, verlangen de NBA’s van minder belangrijke instellingen deze activa als bezwaard te beschouwen voor een periode die overeenkomt met de termijn van de verplichtingen jegens de cliënten van de instellingen waarop dat scheidingsvereiste betrekking heeft.

Artikel 7 sexies

Artikel 428 quaterquadragies, lid 10, van Verordening (EU) nr. 575/2013: NSFR — Factoren voor vereiste stabiele financiering voor blootstellingen buiten de balanstelling

NBA’s verlangen van minder belangrijke instellingen waarvoor toestemming is verleend om het in deel zes, titel IV, hoofdstuk 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde vereenvoudigde nettostabielefinancieringsvereiste toe te passen, dat zij de in artikel 7 quater gespecificeerde benadering volgen.

Artikel 7 septies

Artikel 428 quinquesquadragies, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013: NSFR — Bepaling van de bezwaringsduur voor activa die zijn gescheiden

NBA’s verlangen van minder belangrijke instellingen waarvoor toestemming is verleend om het in deel zes, titel IV, hoofdstuk 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde vereenvoudigde nettostabielefinancieringsvereiste toe te passen, dat zij de in artikel 7 quater gespecificeerde benadering volgen.

(*2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 van de Commissie van 10 oktober 2014 ter aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het liquiditeitsdekkingsvereiste voor kredietinstellingen (PB L 11 van 17.1.2015, blz. 1)."

(*3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2016/2014 van de Commissie van 13 september 2016 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot hoofdindexen en erkende beurzen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (PB L 245 van 14.9.2016, blz. 5)."

(*4)  Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).”."

5)

Artikel 8 wordt geschrapt.

6)

De bijlage wordt gewijzigd in overeenstemming met bijlage I bij dit richtsnoer.

7)

Bijlage II wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij dit richtsnoer.

Artikel 2

Slotbepalingen

Vankrachtwording en tenuitvoerlegging

Dit richtsnoer wordt van kracht op de dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De NBA’s voldoen met ingang van 1 oktober 2022 aan dit richtsnoer.

Gedaan te Frankfurt am Main, 25 maart 2022.

Voor de Raad van bestuur van de ECB

De president van de ECB

Christine LAGARDE


(1)  PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63.

(2)  Richtsnoer (EU) 2017/697 van de Europese Centrale Bank van 4 april 2017 betreffende de wijze waarop nationale bevoegde autoriteiten met betrekking tot minder belangrijke instellingen gebruikmaken van de keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte die het Unierecht biedt (ECB/2017/9) (PB L 101 van 13.4.2017, blz. 156).

(3)  Verordening (EU) 2016/445 van de Europese Centrale Bank van 14 maart 2016 betreffende de wijze waarop gebruik wordt gemaakt van de keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte die het Unierecht biedt (ECB/2016/4) (PB L 78 van 24.3.2016, blz. 60).

(4)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 van de Commissie van 10 oktober 2014 ter aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het liquiditeitsdekkingsvereiste voor kredietinstellingen (PB L 11 van 17.1.2015, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).


BIJLAGE I

De bijlage bij Richtsnoer (EU) 2017/679 (ECB/2017/9) wordt vervangen door:

“BIJLAGE I

Voorwaarden voor de beoordeling van een vrijstelling van de limiet voor grote blootstellingen overeenkomstig artikel 400, lid 2, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 6, punt c), van dit richtsnoer

1.   

Deze bijlage wordt toegepast op vrijstellingen van de limiet voor grote blootstellingen krachtens artikel 6, punt c), van dit richtsnoer. Voor de toepassing van artikel 6, punt c), worden de in bijlage I bij Uitvoeringsbesluit 2014/908/EU van de Commissie (*1) opgesomde derde landen als gelijkwaardig beschouwd.

2.   

NBA’s verlangen van minder belangrijke instellingen dat zij de volgende criteria in acht nemen bij de beoordeling of een in artikel 400, lid 2, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde blootstelling voldoet aan de voorwaarden voor een vrijstelling van de limiet voor grote blootstellingen, zulks overeenkomstig artikel 400, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

a)

Teneinde te beoordelen of de specifieke aard van de blootstelling, de tegenpartij, of de relatie tussen de kredietinstelling en de tegenpartij, het blootstellingsrisico elimineert of reduceert, zoals bedoeld in artikel 400, lid 3, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013, moeten kredietinstellingen nagaan of:

i)

aan de in artikel 113, lid 6, punten b), c) en e), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde voorwaarden is voldaan, en met name of de tegenpartij onderworpen is aan dezelfde risicobeoordelings-, waarderings- en controleprocedures als de kredietinstelling en of de IT-systemen geïntegreerd zijn, of ten minste volledig op elkaar zijn afgestemd. Daarnaast moeten zij nagaan of er sprake is van enige bestaande of verwachte materiële praktische of juridische belemmering die de tijdige terugbetaling van de blootstelling door de tegenpartij aan de kredietinstelling zou belemmeren, afgezien van een herstel- of een afwikkelingssituatie waarin de in Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (*2) bedoelde beperkingen moeten worden toegepast;

ii)

de intragroepblootstellingen worden gerechtvaardigd door de groepsfinancieringsstructuur en -strategie;

iii)

het proces waarin een besluit wordt genomen om een blootstelling aan de intragroeptegenpartij goed te keuren, en het op die blootstellingen toepasselijke monitoring- en herzieningsprocedures, op individueel en geconsolideerd niveau, indien toepasselijk, vergelijkbaar zijn met de op kredietverstrekking door derden toepasselijke procedures.

iv)

de risicobeheerprocedures, het IT-systeem en de interne rapportage van de kredietinstelling een doorgaande controle mogelijk maken en verzekeren dat grote blootstellingen aan groepsondernemingen in overeenstemming zijn met haar risicostrategie op het niveau van de juridische entiteit en op geconsolideerd niveau, naargelang het geval.

b)

Teneinde te beoordelen of overblijvende concentratierisico’s kunnen worden aangepakt met andere even doeltreffende middelen zoals de regelingen, processen en mechanismen van artikel 81 van Richtlijn 2013/36/EU, zoals bepaald in artikel 400, lid 3, punt b), van Verordening (EU) nr. 575/2013, moeten minder belangrijke instellingen nagaan of:

i)

de kredietinstelling robuuste processen, procedures en controles heeft op individueel en geconsolideerd niveau, naargelang het geval, om te verzekeren dat het gebruik van de vrijstelling niet zou resulteren in een concentratierisico dat haar risicostrategie te boven gaat en indruist tegen de beginselen van goed intern liquiditeitsbeheer binnen de groep;

ii)

de kredietinstelling formeel met het uit intragroepblootstellingen voortvloeiende concentratierisico rekening heeft gehouden als onderdeel van haar globale risicobeoordelingskader;

iii)

de kredietinstelling op het niveau van de juridische entiteit en op geconsolideerd niveau, naargelang het geval, een risicobeheersingskader heeft dat de voorgestelde blootstellingen adequaat monitort;

iv)

het voorkomende concentratierisico duidelijk is geïdentificeerd in het proces voor de beoordeling van de interne kapitaaldoereikendheid (internal capital adequacy assessment process -ICAAP) van de kredietinstelling, of zulks zal gebeuren, en actief beheerd zal worden. De regelingen, processen en mechanismen voor het concentratierisicobeheer zullen in het toetsings- en evaluatieproces in het kader van toezicht (supervisory review and evaluation process- SREP) worden beoordeeld;

v)

aangetoond kan worden dat het concentratierisicobeheer strookt met het herstelplan van de groep.

3.   

Teneinde te verifiëren of aan de in punten 1 en 2 vastgelegde voorwaarden is voldaan, kunnen NBA’s minder belangrijke instellingen verzoeken de volgende documentatie te verstrekken.

a)

een door de wettelijke vertegenwoordiger van de kredietinstelling ondertekende en door het beheersorgaan goedgekeurde brief waarin verklaard wordt dat de kredietinstelling voldoet aan alle voorwaarden voor een vrijstelling, zoals bedoeld in artikel 400, lid 2, onder c), en artikel 400, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

b)

een door het beheersorgaan goedgekeurd juridisch advies van hetzij een externe onafhankelijke derde, hetzij een interne juridische afdeling, waarin wordt aangetoond dat niets een tijdige terugbetaling van blootstellingen door een tegenpartij aan de kredietinstelling in de weg staat, welke blootstellingen resulteren uit toepasselijke voorschriften, waaronder fiscale voorschriften, of bindende overeenkomsten.

c)

Een door de wettelijke vertegenwoordiger ondertekende en door het beheersorgaan goedgekeurde verklaring waarin wordt bevestigd dat:

i)

er geen praktische belemmeringen zijn voor de tijdige terugbetaling van blootstellingen door een tegenpartij aan de kredietinstelling;

ii)

de intragroepblootstellingen worden gerechtvaardigd door de groepsfinancieringsstructuur en -strategie;

iii)

het besluitvormingsproces waarmee een blootstelling aan een intragroeptegenpartij wordt goedgekeurd, en het op die blootstellingen toepasselijke monitorings- en herzieningsproces, zowel op het niveau van de juridische entiteit als op geconsolideerd niveau, vergelijkbaar zijn met die welke op de kredietverstrekking door derden worden toegepast;

iv)

rekening is gehouden met het uit intragroepblootstellingen voortvloeiende concentratierisico als onderdeel van het globale risicobeoordelingskader van de kredietinstelling.

d)

Door de wettelijke vertegenwoordiger ondertekende en door het beheersorgaan goedgekeurde documentatie waarin verklaard wordt dat de risico-evaluatieprocedures en de waarderings- en controleprocedures van de kredietinstelling dezelfde zijn als die van de tegenpartij en dat de risicobeheerprocedures, het IT-systeem en de interne rapportage van de kredietinstelling mogelijk maken dat het beheersorgaan het niveau van de grote blootstelling voortdurend monitort, en dat het beheersorgaan voortdurend kan monitoren of het niveau van de grote blootstelling strookt met de risicostrategie van de kredietinstelling op het niveau van de juridische entiteit en op geconsolideerd niveau, naargelang het geval, en of het niveau van de grote blootstelling strookt met de beginselen van goed intern liquiditeitsbeheer binnen de groep.

e)

Documentatie die aantoont dat de ICAAP het uit grote intragroepblootstellingen voortvloeiende concentratierisico duidelijk identificeert en dat dit risico actief beheerd wordt.

f)

Documentatie die aantoont dat het beheer van het concentratierisico strookt met het herstelplan van de groep.


(*1)  Uitvoeringsbesluit 2014/908/EU van de Commissie van 12 december 2014 betreffende de gelijkwaardigheid van de toezicht- en reguleringsvereisten van bepaalde derde landen en grondgebieden ten behoeve van de behandeling van blootstellingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 359 van 16.12.2014, blz. 155).

(*2)  Richtlijn 2014/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).”


BIJLAGE II

De volgende bijlage wordt toegevoegd aan Richtsnoer (EU) 2017/679 (ECB/2017/9):

“BIJLAGE II

Voorwaarden voor de beoordeling van een vrijstelling van de limiet voor grote blootstellingen overeenkomstig artikel 400, lid 2, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 6, punt d), van dit richtsnoer

1.   

NBA’s verlangen van minder belangrijke instellingen dat zij rekening houden met de volgende criteria om te beoordelen of een in artikel 400, lid 2, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde blootstelling voldoet aan de voorwaarden voor een vrijstelling van de limiet voor grote blootstellingen, zulks overeenkomstig artikel 400, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

a)

teneinde te beoordelen of de specifieke aard van de blootstelling, het regionale of centrale orgaan, of de relatie tussen de kredietinstelling en het regionale of centrale orgaan, het blootstellingsrisico elimineert of reduceert, zoals bedoeld in artikel 400, lid 3, punt b), van Verordening (EU) nr. 575/2013, moeten minder belangrijke kredietinstellingen nagaan of:

i)

er sprake is van enige bestaande of verwachte materiële praktische of juridische belemmering die de tijdige terugbetaling van de blootstelling door de tegenpartij aan de kredietinstelling zou belemmeren, afgezien van een herstel- of een afwikkelingssituatie waarin de in Richtlijn 2014/59/EU bedoelde beperkingen toegepast moeten worden;

ii)

de voorgestelde blootstellingen stroken met de normale bedrijfsvoering en het bedrijfsmodel van de kredietinstelling of worden gerechtvaardigd door de netwerkfinancieringsstructuur;

iii)

het besluitvormingsproces waarmee een blootstelling aan een intragroeptegenpartij wordt goedgekeurd, en het op die blootstellingen toepasselijke monitorings- en herzieningsproces, op het niveau van de juridische entiteit en op geconsolideerd niveau, vergelijkbaar zijn met die welke op de kredietverstrekking door derden worden toegepast;

iv)

de risicobeheerprocedures, het IT-systeem en de interne rapportage van de kredietinstelling een doorgaande controle mogelijk maken en verzekeren dat de grote blootstellingen aan haar regionale of centrale orgaan in overeenstemming zijn met haar risicostrategie;

b)

teneinde te beoordelen of overblijvende concentratierisico’s kunnen worden aangepakt met andere even doeltreffende middelen zoals de regelingen, processen en mechanismen van artikel 81 van Richtlijn 2013/36/EU, (*1) zoals bepaald in artikel 400, lid 3, punt b), van Verordening (EU) nr. 575/2013, moeten minder belangrijke instellingen nagaan of:

i)

de kredietinstelling robuuste processen, procedures en controles heeft om te verzekeren dat gebruik van de vrijstelling niet zou resulteren in een concentratierisico dat haar risicostrategie te boven gaat;

ii)

de kredietinstelling formeel met het uit blootstellingen aan haar regionale of centrale orgaan voortvloeiende concentratierisico rekening heeft gehouden als deel van haar globale risicobeoordelingskader;

iii)

de kredietinstelling een risicobeheersingskader heeft dat de voorgestelde blootstellingen adequaat monitort;

iv)

het voorkomende concentratierisico duidelijk is of zal worden geïdentificeerd in het proces voor de beoordeling van de interne kapitaaldoereikendheid (internal capital adequacy assessment process -ICAAP) van de kredietinstelling, en actief zal worden beheerd. De regelingen, processen en mechanismen voor het concentratierisicobeheer zullen in het toetsings- en evaluatieproces in het kader van toezicht (supervisory review and evaluation process- SREP) worden beoordeeld.

2.   

In aanvulling op de in punt 1 in vervatte voorwaarden, verlangen de NBA’s van de minder belangrijke kredietinstellingen om ten behoeve van de beoordeling of het regionale of centrale orgaan waarmee de kredietinstelling in een netwerk is verbonden is, verantwoordelijk is voor de verevening van onderlinge geldposities, zoals bedoeld in artikel 400, lid 2, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013, in acht te nemen of de statuten van het regionale of centrale orgaan die verantwoordelijkheden expliciet stipuleren, waaronder, maar niet beperkt tot de volgende:

a)

marktfinanciering voor het gehele netwerk;

b)

liquiditeitsclearing binnen het netwerk, zulks binnen de reikwijdte van artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

c)

liquiditeit verstrekking aan aangesloten kredietinstellingen;

d)

afroming van liquiditeitsoverschot van aangesloten kredietinstellingen.

3.   

Teneinde te verifiëren of aan de in punten 1 en 2 vastgelegde voorwaarden is voldaan, kunnen NBA’s minder belangrijke instellingen verzoeken de volgende documentatie te verstrekken.

a)

een door de wettelijke vertegenwoordiger van de kredietinstelling ondertekende en door het beheersorgaan goedgekeurde brief waarin verklaard wordt dat de kredietinstelling voldoet aan alle voorwaarden voor de verlening van een vrijstelling, zoals bedoeld in artikel 400, lid 2, punt d) en artikel 400, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

b)

een door het beheersorgaan goedgekeurd juridisch advies van hetzij een externe onafhankelijke derde, hetzij een interne juridische afdeling, waarin wordt aangetoond dat niets een tijdige terugbetaling van blootstellingen door een regionaal of centraal orgaan aan de kredietinstelling in de weg staat, welke blootstellingen resulteren uit toepasselijke voorschriften, waaronder fiscale voorschriften, of bindende overeenkomsten;

c)

een door de wettelijke vertegenwoordiger ondertekende en door het beheersorgaan goedgekeurde verklaring waarin wordt bevestigd dat:

i)

er geen praktische belemmeringen zijn voor de tijdige terugbetaling van blootstellingen door een regionaal of centraal orgaan aan de kredietinstelling;

ii)

de blootstellingen aan het regionale of centrale orgaan worden gerechtvaardigd door de financieringsstructuur van het netwerk;

iii)

het besluitvormingsproces voor de goedkeuring van een blootstelling aan een regionaal of centraal orgaan, en het op die blootstellingen toepasselijke monitoring- en herzieningsproces, zowel op het niveau van de juridische entiteit als op geconsolideerd niveau, vergelijkbaar zijn met die welke op kredietverstrekking door derden worden toegepast;

iv)

rekening is gehouden met het uit blootstellingen aan het regionale of centrale orgaan voortvloeiende concentratierisico als onderdeel van het globale risicobeoordelingskader van de kredietinstelling;

d)

door de wettelijke vertegenwoordiger ondertekende en door het beheersorgaan goedgekeurde documentatie waarin verklaard wordt dat de risico-evaluatieprocedures, de waarderings- en controleprocedures van de kredietinstelling dezelfde zijn als die van het regionale of centrale orgaan, en dat de risicobeheerprocedures, het IT-systeem en de interne rapportage van de kredietinstelling mogelijk maken dat het beheersorgaan het niveau van de grote blootstelling voortdurend monitort, en dat het beheersorgaan voortdurend kan monitoren of het niveau van de grote blootstelling strookt met de risicostrategie van de kredietinstelling zowel op het niveau van de juridische entiteit als op geconsolideerd niveau, indien toepasselijk, en of het niveau van de grote blootstelling strookt met de beginselen van goed intern liquiditeitsbeheer binnen het netwerk.

e)

documentatie die aantoont dat de ICAAP het uit grote blootstellingen aan het regionale of centrale orgaan voortvloeiende concentratierisico duidelijk identificeert en dat dit risico actief wordt beheerd;

f)

documentatie die aantoont dat het concentratierisicobeheer strookt met het herstelplan van het netwerk.


(*1)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen , tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).”