27.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 277/195


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2022/2069 VAN DE COMMISSIE

van 30 september 2022

tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2022) 6859)

(Slechts de tekst in de Nederlandse taal is authentiek)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (1), en met name punt 2, derde alinea, van bijlage III,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 91/676/EEG zijn regels vastgesteld voor de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen.

(2)

In punt 2 van bijlage III bij Richtlijn 91/676/EEG is bepaald dat lidstaten die voornemens zijn meer dierlijke mest dan 170 kg stikstof per hectare (ha) op of in de bodem te brengen, hoeveelheden moeten vaststellen, zodanig dat geen afbreuk wordt gedaan aan het bereiken van de in artikel 1 van die richtlijn genoemde doelstellingen. Indien een lidstaat krachtens punt b) van de tweede alinea een andere hoeveelheid toestaat, doet hij daarvan mededeling aan de Commissie, die de motivering volgens de regelgevingsprocedure van artikel 9, lid 2, bestudeert.

(3)

Bij Beschikking 2005/880/EG (2) heeft de Commissie een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG verleend, om de toestemming te geven op landbouwbedrijven met ten minste 70 % grasland mest van graasdieren op of in de bodem te brengen tot een maximumhoeveelheid van 250 kg stikstof per hectare per jaar.

(4)

Bij Besluit 2010/65/EU (3) heeft de Commissie Beschikking 2005/880/EG gewijzigd en een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG verleend, om tot en met 31 december 2013 de toestemming te geven op landbouwbedrijven met ten minste 70 % grasland mest van graasdieren op of in de bodem te brengen tot een maximumhoeveelheid van 250 kg stikstof per hectare per jaar.

(5)

Bij Uitvoeringsbesluit 2014/291/EU van de Commissie (4), dat verviel op 31 december 2017, is aan Nederland een derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG verleend om de toestemming te geven op landbouwbedrijven met ten minste 80 % grasland mest van graasdieren op of in de bodem te brengen tot een maximumhoeveelheid van 230 kg stikstof per hectare per jaar voor landbouwbedrijven op zuidelijke en centrale zandbodems en lössbodems en tot een maximumhoeveelheid van 250 kg stikstof per hectare per jaar voor landbouwbedrijven op andere bodems. De derogatie gold in 2016 voor 19 564 landbouwbedrijven, oftewel 47 % van het totale nettolandbouwoppervlak in Nederland.

(6)

Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/820 van de Commissie (5), dat verviel op 1 januari 2020, is aan Nederland een derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG verleend om de toestemming te geven op landbouwbedrijven met ten minste 80 % grasland mest van graasdieren op of in de bodem te brengen tot een maximumhoeveelheid van 230 kg stikstof per hectare per jaar voor landbouwbedrijven op zuidelijke en centrale zandbodems en lössbodems en tot een maximumhoeveelheid van 250 kg stikstof per hectare per jaar voor landbouwbedrijven op andere bodems. De derogatie gold in 2019 voor 18 818 landbouwbedrijven, oftewel 44,7 % van het totale nettolandbouwoppervlak in Nederland.

(7)

Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1073 van de Commissie (6), dat verviel op 31 december 2021, is aan Nederland een derogatie verleend om de toestemming te geven op landbouwbedrijven met ten minste 80 % grasland mest van graasdieren op of in de bodem te brengen tot een maximumhoeveelheid van 230 kg stikstof per hectare per jaar voor landbouwbedrijven op zuidelijke en centrale zandbodems en lössbodems en tot een maximumhoeveelheid van 250 kg stikstof per hectare per jaar voor landbouwbedrijven op andere bodems. Dat uitvoeringsbesluit gold slechts voor twee jaar, om Nederland de gelegenheid te geven een versterkte handhavingsstrategie ter voorkoming van fraude bij de uitvoering van zijn mestbeleid volledig ten uitvoer te leggen. Bovendien werden daarin aanvullende voorwaarden opgenomen om ervoor te zorgen dat de veestapel niet toenam en om de ammoniakemissies bij het op of in de bodem brengen van mest te verminderen.

(8)

Op 25 februari 2022 verzocht Nederland om een nieuwe derogatie op grond van punt 2, derde alinea, van bijlage III bij Richtlijn 91/676/EEG.

(9)

Nederland rapporteerde op grond van artikel 10 van Richtlijn 91/676/EEG gegevens (7) waaruit blijkt dat voor de periode 2016 tot en met 2019 ongeveer 14 % van de meetstations voor grondwater in Nederland gemiddelde nitraatconcentraties van meer dan 50 mg/l, 5 % van die meetstations gemiddelde nitraatconcentraties tussen 40 en 50 mg/l, en 73 % ervan gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 25 mg/l hebben opgetekend. Uit de gegevens bleek tevens dat voor de periode 2016 tot en met 2019 99 % van de meetstations voor oppervlaktewater in Nederland gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 50 mg/l heeft opgetekend en dat 96 % van die meetstations gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 25 mg/l heeft opgetekend. Niettemin was in de verslagperiode 2016 tot en met 2019 58 % van het zoete water eutroof, en kon 10 % eutroof worden indien geen maatregelen werden genomen.

(10)

Deze gegevens, zoals gepubliceerd in het verslag over artikel 10 van Richtlijn 91/676/EEG (8), lieten ook zien dat er duidelijke verschillen waren tussen de Nederlandse provincies en dat in een aantal Nederlandse provincies sprake is van vervuilingshotspots voor nitraatconcentraties in grondwater en eutrofiëring. In Limburg vertoonde 36 % van de grondwaterstations gemiddelde nitraatconcentraties van meer dan 50 mg/l en vertoonde 22 % een negatieve trend, terwijl 74 % van de oppervlaktewateren eutroof was en 16 % het risico liep eutroof te worden als er geen maatregelen werden genomen. In Noord-Brabant vertoonde 26 % van de grondwaterstations gemiddelde nitraatconcentraties van meer dan 50 mg/l en vertoonde 20 % een negatieve trend, terwijl 68 % van het oppervlaktewater eutroof was en 7 % het risico liep eutroof te worden als er geen maatregelen werden genomen. In Zeeland vertoonde 14 % van de grondwaterstations gemiddelde nitraatconcentraties van meer dan 50 mg/l en vertoonde 47 % een negatieve trend, terwijl 80 % van de oppervlaktewateren eutroof was en 11 % het risico liep eutroof te worden als er geen maatregelen werden genomen. In Zuid-Holland was 54 % van de oppervlaktewateren eutroof en liep 17 % het risico eutroof te worden als er geen maatregelen werden genomen. In Noord-Holland was 61 % van de oppervlaktewateren eutroof en liep 19 % het risico eutroof te worden als er geen maatregelen werden genomen. In Utrecht vertoonde 24 % van de grondwaterstations een negatieve trend inzake nitraatconcentraties, terwijl 43 % van de oppervlaktewateren eutroof was en 10 % het risico liep eutroof te worden als er geen maatregelen werden genomen. In Gelderland vertoonde 10 % van de grondwaterstations gemiddelde nitraatconcentraties van meer dan 50 mg/l en vertoonde 15 % een negatieve trend. In Overijssel vertoonde 18 % van de grondwaterstations gemiddelde nitraatconcentraties van meer dan 50 mg/l en vertoonde 19 % een negatieve trend, terwijl 67 % van de oppervlaktewateren eutroof was en 4 % het risico liep eutroof te worden als er geen maatregelen werden genomen. In Drenthe vertoonde 15 % van de grondwaterstations gemiddelde nitraatconcentraties van meer dan 50 mg/l, terwijl 65 % van de oppervlaktewateren eutroof was en 9 % het risico liep eutroof te worden als er geen maatregelen werden genomen. In Friesland vertoonde 23 % van de grondwaterstations een negatieve trend inzake nitraatconcentraties, terwijl 85 % van het oppervlaktewater eutroof was. In Groningen was 52 % van de oppervlaktewateren eutroof en liep 11 % het risico eutroof te worden als er geen maatregelen werden genomen. In Flevoland was 33 % van het oppervlaktewater eutroof.

(11)

Uit de gegevens die Nederland in 2020 en 2021 in het kader van de verslagen op grond van Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1073 heeft gerapporteerd, blijkt dat de nitraatconcentraties in het grondwater in gebieden met löss-, zand- en kleibodems zijn gestegen. In het zuiden en het oosten van het zandgebied bedroeg de gemiddelde nitraatconcentratie in de bovenste meter van het grondwater in 2021 67 mg/l. Dit is meer dan de grenswaarde van de Unie van 50 mg/l. Sinds 2017 is de nitraatconcentratie in dat deel van het zandgebied verdubbeld. De gemiddelde concentratie in het noorden van het zandgebied bleef onder de grenswaarde van de Unie, maar steeg in 2021 tot 37 mg/l. In het lössgebied daalde de gemiddelde concentratie licht tot 57 mg/l in 2020, maar deze ligt nog steeds boven de grenswaarde van de Unie. In het kleigebied bleven de nitraatconcentraties steeds onder de grenswaarde, maar zijn zij toch gestegen. In de veengebieden werden de laagste concentraties gemeten, met een gemiddelde concentratie van 14 mg/l in 2021. Uit de gegevens bleek ook dat het van landbouwbedrijven afkomstige water in de wortelzone in het meetnetwerk voor de derogatie vaak de nitraatconcentratienormen overschreed, ook al bleef de gemiddelde waarde onder 50 mg/l.

(12)

Nederland past overeenkomstig artikel 3, lid 5, van Richtlijn 91/676/EEG op zijn gehele grondgebied een actieprogramma toe. Op 26 december 2021 heeft Nederland een nieuw actieprogramma voor de periode 2022-2025 (9) (het 7e Nitraatactieprogramma) vastgesteld, dat aanvullende maatregelen omvat om de verliezen van nutriënten (stikstof en fosfor) in het milieu te verminderen en dat gebaseerd is op een gedifferentieerde regionale aanpak, afhankelijk van het niveau van nutriëntenverontreiniging en het bodemtype. Uit de milieueffectbeoordeling, die ter voorbereiding van het 7e Nitraatactieprogramma is uitgevoerd door de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet, bleek echter dat de potentiële effecten van het actieprogramma niet zouden volstaan om de waterkwaliteitsdoelstellingen te bereiken. Op 25 februari 2022 heeft Nederland een addendum bij het 7e Nitraatactieprogramma (10) vastgesteld, waarin wordt verwezen naar het Nationaal Programma Landelijk Gebied (11), dat voorziet in een integrale benadering van natuur, water en klimaat, met inbegrip van stikstofemissies, om aan de milieu- en klimaatvereisten van de Unie te voldoen. Met het addendum wil de Nederlandse regering haar ambities omzetten in concrete maatregelen ter verwezenlijking van de waterkwaliteitsdoelstellingen voor nutriënten uit agrarische bronnen.

(13)

Het 7e Nitraatactieprogramma 2022-2025 en het addendum daarbij bevatten de inspanningen die per regio nodig zijn voor het bereiken van de waterkwaliteitsdoelstellingen voor nitraten en fosfor uit agrarische bronnen, zoals bepaald in Richtlijn 91/676/EEG en in het Nederlandse stroomgebiedbeheersplan dat is vastgesteld in het kader van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (12). Voor de nitraatconcentraties in grondwater moeten de regio’s Zand Noord, Zand Oost, Westelijk Noord-Brabant, Centraal zeeklei, Zuidwestelijk zeekleigebied en Westelijk zandgebied enige inspanning leveren om de doelstellingen te halen, terwijl de regio’s Gelderse Vallei, Oostelijk Noord-Brabant en Limburg Zand, en Lössgebied daarvoor aanzienlijke inspanningen moeten leveren. Voor de fosforconcentraties in oppervlaktewater (eutrofiëring) moeten de regio’s Zand Noord, Zand Oost, Westelijk Noord-Brabant, Oostelijk Noord-Brabant en Limburg Zand, Noordelijk zeekleigebied, Centraal zeeklei, en Zuidwestelijk zeekleigebied enige inspanning leveren om de doelstellingen te bereiken, terwijl de regio’s Gelderse Vallei, Lössgebied, Westelijk Zeeklei, Westelijk veengebied, en Westelijk zandgebied daarvoor aanzienlijke inspanningen moeten leveren. Dit strookt met de gegevens die Nederland uit hoofde van artikel 10 van Richtlijn 91/676/EEG heeft gerapporteerd.

(14)

Nederland zal een nieuwe aanwijzing vaststellen voor gebieden die verontreinigd zijn door nitraten en fosfor uit agrarische bronnen (“met nutriënten verontreinigde gebieden”) die alle stroomgebieden omvat waarvan de meetpunten aangeven dat de grond- en oppervlaktewateren gemiddeld of incidenteel met nitraten zijn verontreinigd, gevaar lopen te worden verontreinigd en een stijgende tendens vertonen, of eutroof zijn, of dreigen eutroof te worden. Bij de aanwijzing moet ook rekening worden gehouden met de desbetreffende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, met name de arresten in de zaken C-221/03 (13) en C-543/16 (14). Indien er op 1 januari 2024 geen nieuwe aanwijzing is vastgesteld, zullen alle gebieden waar enige of aanzienlijke inspanningen nodig zijn, worden aangewezen als met nutriënten verontreinigde gebieden.

(15)

Dit derogatieverzoek moet worden bekeken binnen de bredere beleidscontext van de EU met betrekking tot nutriëntenbeheer, met name de doelstellingen en streefcijfers van de Richtlijnen 2000/60/EG, 2006/118/EG (15) en 2008/56/EG (16) van het Europees Parlement en de Raad, de toenemende ambitie van de verordening inzake de verdeling van de inspanningen (17) en het strategisch GLB-plan voor Nederland (18), alsook de doelstellingen van de Europese Green Deal inzake nutriëntenverontreiniging. De Europese Green Deal stelt voor de Unie doelstellingen vast voor het verminderen van nutriëntenverliezen en het beperken van andere broeikasgassen dan CO2, namelijk methaan en distikstofoxide, waarvan bemesting en vee een belangrijke bron zijn. In het bijzonder heeft de Unie zich er in de “van boer tot bord”-strategie (19) en het actieplan om de verontreiniging tot nul terug te dringen (20), toe verbonden om het verlies van nutriënten in 2030 met 50 % te verminderen en tegelijkertijd de vruchtbaarheid van de bodem in stand te houden, wat moet leiden tot een vermindering van het gebruik van meststoffen met 20 %, en om de ecosysteemgebieden van de EU waar de “kritische belasting” van stikstofdepositie wordt overschreden en waar luchtverontreiniging de biodiversiteit bedreigt, met 25 % te verminderen.

(16)

In de Startnotitie Nationaal Programma Landelijk Gebied van 10 juni 2022 (21) merkt de Nederlandse regering op: “In veenweidegebieden, Natura 2000-gebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, de kwetsbare beekdalen en overgangsgebieden rond Natura 2000-gebieden zijn de opgaven het grootst. Agrariërs hebben hier te maken met meer bedrijfsbeperkingen of minder ontwikkelingsmogelijkheden. Extensivering van de bedrijfsvoering is dan de meest geëigende route voor de landbouw.”. Er is ook een verbintenis om overgangsgebieden rond Natura 2000-gebieden te creëren. “Overgangsgebieden zijn gebieden grenzend aan Natura 2000-gebieden die een bijdrage leveren aan systeemherstel voor behoud en herstel van de biodiversiteit in het betreffende Natura 2000-gebied.”.

(17)

De Commissie heeft het Nederlandse derogatieverzoek onderzocht in het licht van de vereisten en doelstellingen van Richtlijn 91/676/EEG en de ervaring die is opgedaan met eerdere derogatiebesluiten, en van het 7e Nitraatactieprogramma en het addendum daarbij. Zij heeft ook de trends in de waterkwaliteit onderzocht en rekening gehouden met de doelstellingen van de Europese Green Deal. Op basis daarvan acht de Commissie het noodzakelijk om voor graslandbedrijven te zorgen voor een voorspelbare overgangsperiode van maximaal 4 jaar totdat de geplande hervormingen zoals uiteengezet in het addendum volledig in de Nederlandse wetgeving zijn geïntegreerd, en om de geleidelijke uitvoering van de nieuwe hervormingen te begeleiden. De Commissie meent ook dat Nederland voor de verwezenlijking van de doelstellingen van Richtlijn 91/676/EEG aan strenge aanvullende voorwaarden moet voldoen, met name, maar niet alleen, in de met nutriënten verontreinigde gebieden. De gevraagde derogatie moet het in het addendum en in het Nationaal Programma Landelijk Gebied omschreven hervormingstraject ondersteunen.

(18)

De bij dit besluit verleende derogatie doet geen afbreuk aan de verplichting van Nederland om Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (22) en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in zaak C-293/17 (23), met name wat de uitlegging van artikel 6, lid 3, van die richtlijn betreft, alsmede Richtlijn 2000/60/EG en Richtlijn 2008/56/EG toe te passen; dit sluit ook niet uit dat aanvullende maatregelen nodig kunnen zijn om aan de uit die richtlijnen voortvloeiende verplichtingen te voldoen.

(19)

Het is van essentieel belang ervoor te zorgen dat het toestaan van extra hoeveelheden mest per hectare per jaar de verwezenlijking van de doelstellingen of naleving van de voorschriften van andere Uniewetgeving waarvoor stikstof- en fosforverontreiniging een belemmering kan vormen, niet vertraagt dan wel in gevaar brengt. Daarom mogen nationale vergunningen voor afwijkingen voor individuele landbouwers niet worden toegestaan in grondwaterbeschermingsgebieden en in Natura 2000-gebieden, noch binnen de bufferzones rond Natura 2000-gebieden zoals die zijn omschreven in het Nederlandse Nationaal Programma Landelijk Gebied en waarvan de omvang in 2023 zal worden gespecificeerd.

(20)

De veedichtheid in Nederland blijft zeer hoog; in 2016 was deze de hoogste in de Unie, bijna vijf keer hoger dan het Uniegemiddelde. Volgens de door Nederland verstrekte gegevens daalde de totale veestapel in de periode 2019-2021 met 2,5 %, terwijl het aantal runderen toenam.

(21)

De totale mestproductie van 2020 mag niet worden overschreden. Dit plafond voor de maximale mestproductie zal op 1 januari 2024 in de nationale wetgeving worden opgenomen. Bovendien moet de uitvoering van de hervormingen die in het kader van het Nationaal Programma Landelijk Gebied zijn gepland, leiden tot een geleidelijke vermindering van de mestproductie tegen het einde van de geldigheidsduur van het onderhavige besluit.

(22)

Met name in met nutriënten verontreinigde gebieden is het noodzakelijk het 7e Nitraatactieprogramma en het addendum daarbij aan te vullen met specifieke maatregelen waarvan is erkend dat zij doeltreffend zijn bij het duurzaam nutriëntenbeheer op bedrijfsniveau en bij het verminderen van nutriëntenverliezen naar grondwater en zoet water.

(23)

Nederland heeft een versterkte handhavingsstrategie vastgesteld om fraude bij de uitvoering van zijn mestbeleid beter te voorkomen. Die strategie werd uitgevoerd in de jaren 2020-2021, maar liep als gevolg van de COVID-pandemie ook enige vertraging op. De uitvoering van de hoofdlijnen van de strategie moet doeltreffend worden voortgezet en uitgebreid tot andere regio’s waar uit de onafhankelijke beoordeling blijkt dat er een aanzienlijk risico bestaat dat de regels inzake mestbeheer opzettelijk niet worden nageleefd. De overgangsperiode voor de geplande landbouwhervormingen kan ook tot meer fraude leiden, en daarom moeten de controles worden geïntensiveerd.

(24)

Voor de verlening van vergunningen aan individuele landbouwers gelden bepaalde voorwaarden die tot doel hebben de bemesting op bedrijfsniveau in overeenstemming te brengen met de gewasbehoeften en stikstof- en fosfaatuitspoeling te voorkomen. De in dit besluit vastgestelde maatregelen moeten de maatregelen die reeds worden toegepast in het kader van het 7e Nitraatactieprogramma en het addendum daarbij aanvullen.

(25)

Nederland moet alle in bijlage III bij Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad (24) vastgestelde maatregelen ter vermindering van de ammoniakemissies ten uitvoer leggen. In het verslag over het effect van Richtlijn 91/676/EEG op de uitstoot van gasvormige stikstof (25) werd geconcludeerd dat de derogatie in sommige regio’s met een hoge veedichtheid tot hogere gasvormige emissies kan leiden. Daarom moeten passende maatregelen ter vermindering van de ammoniakemissies worden genomen, waaronder emissiearme verspreidingstechnieken, zo nodig in combinatie met een maximale temperatuur waarbij mest mag worden opgebracht en een strikte verplichting om op akkers opgebrachte mest/drijfmest onmiddellijk in de bodem te brengen.

(26)

De in artikel 4 van dit besluit vastgestelde voorwaarden worden beschouwd als de versie van de in het nationale recht vastgestelde beheerseisen in de zin van artikel 12 en 13 van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad (26), en de voorwaarden van de artikelen 5 tot en met 9 van dit besluit worden voor de entiteiten waarvoor een derogatie geldt beschouwd als de versie van de in het nationale recht vastgestelde beheerseisen in de zin van artikel 12 en 13 van Verordening (EU) 2021/2115.

(27)

Nederland moet voldoen aan de doelstellingen inzake broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030. Een omzetting van landgebruik van grasland in bouwland zou leiden tot een toename van de emissies van koolstof in de bodem en zou de naleving van artikel 4 van Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad (27) belemmeren.

(28)

Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (28) stelt algemene regels vast voor de oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Unie, ter ondersteuning van het milieubeleid van de Unie en beleidsmaatregelen of activiteiten van de Unie die van invloed kunnen zijn op het milieu. In voorkomend geval moet de in het kader van dit besluit verzamelde ruimtelijke informatie in overeenstemming zijn met de bepalingen van die richtlijn. Met het oog op minder administratieve lasten en meer coherente gegevens moet Nederland bij het verzamelen van de vereiste gegevens in het kader van dit besluit — waar passend — bovendien gebruikmaken van de informatie die is gegenereerd in het kader van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem dat Nederland heeft ingesteld uit hoofde van artikel 67, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (29).

(29)

Dit besluit is van toepassing tot en met 31 december 2025.

(30)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 9 van Richtlijn 91/676/EEG ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Derogatie

De derogatie waarom Nederland bij brief van 25 februari 2022 heeft verzocht teneinde toe te staan dat een grotere hoeveelheid stikstof uit mest van graasdieren op of in de bodem wordt gebracht dan die waarin is voorzien in punt 2, tweede alinea, eerste zin, van bijlage III bij Richtlijn 91/676/EEG, wordt verleend als overgangsmaatregel ter begeleiding van de hervormingen van de landbouw- en veeteeltsector in Nederland, zodat kan worden voldaan aan de milieu- en klimaateisen van de EU met betrekking tot stikstofemissies (met inbegrip van ammoniak) en nutriënten in het water (met inbegrip van Richtlijn 91/676/EEG), en onder de in dit besluit vastgestelde voorwaarden.

Artikel 2

Omvang van de derogatie

De derogatie geldt voor graslandbedrijven waarvoor overeenkomstig artikel 6 een vergunning is verleend.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

1)

“graslandbedrijf”: landbouwbedrijf waar ten minste 80 % van de oppervlakte die voor het op of in de bodem brengen van dierlijke mest beschikbaar is, uit grasland bestaat;

2)

“graasdieren”: rundvee (met uitzondering van vleeskalveren), schapen, geiten, paarden, ezels, herten en waterbuffels;

3)

“landbouwgrond”: de grond die de landbouwer in eigendom of in pacht of op grond van een individuele schriftelijke overeenkomst in beheer heeft en voor het beheer waarvan hij rechtstreeks verantwoordelijk is;

4)

“grasland”: blijvend grasland of tijdelijk grasland (d.w.z. grasland dat vijf jaar of minder grasland is geweest);

5)

“bemestingsplan”: een berekening van het geplande gebruik en de beschikbaarheid van nutriënten;

6)

“mestboekhouding”: de nutriëntenbalans op basis van het werkelijke gebruik en de opname van nutriënten;

7)

“mestregister”: een elektronisch systeem waarmee landbouwers verslag uitbrengen over het werkelijke nutriëntengebruik en het mestbeheer;

8)

“zuidelijke en centrale zandbodems”: bodems die als zuidelijke of centrale zandgronden zijn aangewezen in de Nederlandse wetgeving (artikel 1, lid 1, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (30));

9)

“lössbodems”: bodems die als lössgronden zijn aangewezen in de Nederlandse wetgeving (artikel 1, lid 1, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet);

10)

“nutriënten”: stikstof en fosfaat.

Artikel 4

Algemene voorwaarden voor de derogatie

De derogatie wordt verleend onder de volgende voorwaarden:

1)

Nederland zorgt uiterlijk op 1 januari 2024 voor een nieuwe aanwijzing en een nieuwe kaart van gebieden die verontreinigd zijn door nitraten en fosfor uit agrarische bronnen (“met nutriënten verontreinigde gebieden”), die alle stroomgebieden omvat waarvan de meetpunten aangeven dat de grond- en oppervlaktewateren gemiddeld of incidenteel met nitraten zijn verontreinigd, gevaar lopen te worden verontreinigd en een stijgende tendens vertonen, of eutroof zijn, of dreigen eutroof te worden.

Als overgangsmaatregel en totdat de nieuwe aanwijzing uiterlijk op 1 januari 2024 van kracht is, zullen met nutriënten verontreinigde gebieden de zuidelijke en centrale zandbodems en lössbodems omvatten, evenals, vanaf 1 januari 2023, de stroomgebieden van regionale waterlichamen die in de nationale analyse van de waterkwaliteit (2020) (31) door het Nederlandse Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) zijn aangemerkt als gebieden die slecht, ontoereikend of matig scoren voor nutriënten.

Met ingang van 1 januari 2024 gelden een definitieve aanwijzing en kaart van met nutriënten verontreinigde gebieden, die ten minste de in 2023 aangewezen gebieden omvatten, alsmede elk ander extra gebied waar de bijdrage van de landbouw aan de nutriëntenverontreiniging significant is, d.w.z. meer dan 19 % van de totale nutriëntenbelasting.

Indien de definitieve aanwijzing en kaart van met nutriënten verontreinigde gebieden op 1 januari 2024 niet klaar zijn, moet gebruikgemaakt worden van de aanwijzing in het 7e Nitraatactieprogramma en het addendum daarbij, dat alle gebieden omvat waar enige of aanzienlijke inspanningen nodig zijn om de waterkwaliteitsdoelstellingen inzake nitraten en fosforconcentraties te halen, zoals bepaald in Richtlijn 91/676/EEG en in het Nederlandse stroomgebiedbeheersplan dat is vastgesteld in het kader van Richtlijn 2000/60/EG.

2)

Nederland monitort de geproduceerde hoeveelheid mest en zorgt ervoor dat de mestproductie op nationaal niveau, zowel wat stikstof als wat fosfaat betreft, niet meer teweegbrengt dan 489,4 miljoen kg stikstof en 150,7 miljoen kg fosfaat (in 2020 geproduceerde hoeveelheid) en dat als gevolg van de verwezenlijking van de in het addendum opgenomen hervormingen de geproduceerde hoeveelheid mest geleidelijk afneemt en in 2025 niet meer dan 440 miljoen kg stikstof en 135 miljoen kg fosfaat teweegbrengt.

3)

Met ingang van 1 januari 2023 verleent Nederland geen vergunningen voor afwijkingen als bedoeld in artikel 5 van dit besluit in Natura 2000-gebieden die zijn ingesteld overeenkomstig Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (32) en Richtlijn 92/43/EEG, en vanaf 1 januari 2024 evenmin in bufferzones nabij Natura 2000-gebieden, als gespecificeerd in het Nationaal Programma Landelijk Gebied, waar de kritische stikstofbelasting voor stikstofdepositie wordt overschreden.

4)

Met ingang van 1 januari 2023 verleent Nederland geen vergunningen voor afwijkingen als bedoeld in artikel 5 van dit besluit in grondwaterbeschermingsgebieden. In gebieden waar het grondwater is verontreinigd door nitraten, wordt uiterlijk op 1 januari 2024 in de grondwaterbeschermingsgebieden een pakket verplichte maatregelen toegepast om de nutriëntenbelasting te verminderen.

5)

Nederland treft de volgende maatregelen:

a)

vanaf januari 2023 stellen alle landbouwbedrijven vóór het groeiseizoen een jaarlijks bemestingsplan op. In het bemestingsplan worden de gewasrotatie op de landbouwgrond en het geplande gebruik van dierlijke mest en andere stikstof- en fosfaatbevattende meststoffen beschreven;

b)

met ingang van 1 januari 2024 wordt een elektronisch mestegister ingevoerd waarin het op of in de bodem brengen van minerale meststoffen en de productie van mest en het op of in de bodem brengen ervan worden geregistreerd. Uiterlijk op 1 januari 2025 maken alle landbouwbedrijven gebruik van het elektronische register. De Nederlandse autoriteiten monitoren en analyseren de gebruikspercentages van meststoffen en verstrekken aan landbouwers advies over methoden om de totale gebruikspercentages te verlagen;

c)

bufferstroken op landbouwgrond langs waterlopen waarop bemesting verboden is. Dit geldt vanaf 1 januari 2023 voor alle waterlopen op landbouwpercelen in Nederland. De bufferstroken moeten:

i)

ten minste vijf meter breed zijn langs ecologisch kwetsbare beken en oppervlaktewaterlichamen als omschreven in Richtlijn 2000/60/EG;

ii)

ten minste drie meter breed zijn langs alle andere waterlopen in landbouwgebieden, met inbegrip van sloten.

In gebieden met ontwaterings- en irrigatiesloten van betekenis mogen of moeten deze bufferstroken:

drie meter breed zijn langs oppervlaktewaterlichamen als omschreven in Richtlijn 2000/60/EG, indien de totale oppervlakte op perceelniveau van een bufferstrook met een breedte van vijf meter meer dan 4 % van het perceel landbouwgrond zou omvatten. Indien de totale oppervlakte op perceelniveau van een bufferstrook met een breedte van drie meter langs oppervlaktewaterlichamen als omschreven in Richtlijn 2000/60/EG die niet wijder zijn dan tien meter, meer dan 4 % van het perceel landbouwgrond beslaat, kan de bufferstrook worden teruggebracht tot één meter.

één meter breed zijn langs alle andere waterlopen in landbouwgebieden, indien de totale oppervlakte op perceelniveau van een bufferstrook met een breedte van drie meter meer dan 4 % van het perceel landbouwgrond zou omvatten. Indien de totale oppervlakte op perceelniveau van een bufferstrook met een breedte van één meter meer dan 4 % van het perceel landbouwgrond beslaat, kan de bufferstrook worden teruggebracht tot 0,5 meter;

iii)

ten minste één meter breed zijn langs waterlopen die in de zomer droogvallen (deze waterlopen staan ten minste in de periode van 1 april tot en met 1 oktober droog);

d)

in met nutriënten verontreinigde gebieden geldt de volgende voorwaarde: de totale bemesting met organische en chemische meststoffen wordt geleidelijk verlaagd, zodat de percentages vanaf 1 januari 2025 20 procentpunten lager zijn dan de in de bijlage bij het 7e Nitraatactieprogramma gepubliceerde percentages. Indien bij de geplande herziening van de bemestingsnormen lagere waarden worden vastgesteld, hebben deze voorrang.

6)

Nederland geeft verder uitvoering aan de versterkte handhavingsstrategie, voortbouwend op de ervaring die is opgedaan bij de uitvoering van artikel 4, lid 3, van Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1073. De versterkte handhavingsstrategie omvat ten minste de volgende elementen:

a)

voortdurende onafhankelijke risicobeoordeling van fraudegevallen en identificatie van gebieden waar dierlijke mest wordt gebruikt en beheerd (en van de daarbij betrokken actoren) en waar een hoger risico bestaat op opzettelijke niet-naleving van de nationale mestregels, gespecificeerd bij of krachtens de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (33), het Besluit gebruik meststoffen (34) en het Activiteitenbesluit milieubeheer (35), voor zover het gewasvrije zones betreft;

b)

voortzetting van de versterkte handhaving in De Peel, Gelderse Vallei en Twente, die zijn aangemerkt als gebieden met een hoog risico van opzettelijke niet-naleving van de nationale regels voor dierlijke mest; de versterkte handhavingsstrategie wordt vóór eind 2025 geleidelijk uitgebreid tot alle andere regio’s waar uit de beoordeling blijkt dat zij zich in een gebied met een hoog risico bevinden, rekening houdend met de opgedane ervaring en beste praktijken;

c)

bijzondere aandacht voor actoren met een hoog risico in de mestwaardeketen, met inbegrip van tussenpersonen en co-vergisters in alle regio’s;

d)

een geautomatiseerd systeem voor verantwoording in realtime van mesttransporten met ingang van 1 januari 2023;

e)

voortdurende versterking van de inspectie- en controlecapaciteit, die ten minste gelijk moet zijn aan 40 % van de capaciteit die nodig is voor de in artikel 11, lid 2, bedoelde inspecties ter plaatse op graslandbedrijven waarvoor een vergunning is verleend, met inbegrip van aselecte controles, en een betere afstemming van die capaciteit op gebieden waar mest wordt verwerkt en beheerd en waar een verhoogd risico bestaat;

f)

jaarlijkse individuele inspectie van ten minste 5,5 % van de varkenshouderijen.

Artikel 5

Vergunningsaanvragen

1.   Graslandlandbedrijven kunnen bij de bevoegde autoriteit een aanvraag indienen voor een jaarlijkse vergunning voor het op of in de bodem brengen van een grotere hoeveelheid mest van graasdieren, met inbegrip van door de dieren zelf uitgescheiden mest, namelijk de hoeveelheid mest per hectare per jaar met de volgende inhoud:

a)

voor 2022: maximaal 230 kg stikstof per hectare en per jaar in met nutriënten verontreinigde gebieden en tot 250 kg stikstof per hectare en per jaar in andere gebieden;

b)

voor 2023: maximaal 220 kg stikstof per hectare en per jaar in met nutriënten verontreinigde gebieden en tot 240 kg stikstof per hectare in andere gebieden;

c)

voor 2024: maximaal 210 kg stikstof per hectare en per jaar in met nutriënten verontreinigde gebieden en tot 230 kg stikstof per hectare in andere gebieden;

d)

voor 2025: maximaal 190 kg stikstof per hectare en per jaar in met nutriënten verontreinigde gebieden en tot 200 kg stikstof per hectare in andere gebieden;

e)

na 31 december 2025: tot 170 kg stikstof per hectare en per jaar in alle gebieden.

2.   De in lid 1 bedoelde aanvraag gaat vergezeld van een verklaring van de aanvragers dat zij aan de voorwaarden van de artikelen 7, 8 en 9 voldoen en ermee instemmen dat het meststoffengebruik, alsook het bemestingsplan en de mestboekhouding zoals bedoeld in artikel 7, het voorwerp kunnen zijn van de in artikel 11 van dit besluit bedoelde inspecties.

Artikel 6

Verlening van vergunningen

Vergunningen voor graslandbedrijven om een grotere hoeveelheid mest van graasdieren, met inbegrip van door de dieren zelf uitgescheiden mest, op graslandbedrijven op of in de bodem te brengen, worden verleend onder de in de artikelen 7, 8 en 9 vastgestelde voorwaarden.

Artikel 7

Voorwaarden voor het op of in de bodem brengen van dierlijke en andere meststoffen op graslandbedrijven waarvoor een afwijking is toegestaan

1.   De hoeveelheid mest van graasdieren, met inbegrip van door de dieren zelf uitgescheiden mest, die jaarlijks op graslandbedrijven op of in de bodem wordt gebracht mag niet groter zijn dan de in artikel 5 vastgestelde hoeveelheden.

2.   Op graslandbedrijven mag geen fosfaat uit chemische meststoffen worden gebruikt.

3.   Het graslandbedrijf stelt uiterlijk op 28 februari een bemestingsplan op. Het plan bevat ten minste de in artikel 7, lid 4, van Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1073 vermelde elementen. Het bemestingsplan wordt uiterlijk zeven dagen na een wijziging van de landbouwpraktijken op het graslandbedrijf aangepast.

4.   Het graslandbedrijf houdt voor elk kalenderjaar een mestboekhouding bij. Deze wordt uiterlijk op 31 maart van het volgende kalenderjaar bij de bevoegde autoriteit ingediend. De mestboekhouding bevat de volgende gegevens:

a)

de gewasarealen,

b)

de omvang en de aard van de veestapel,

c)

de hoeveelheid per dier geproduceerde mest,

d)

de hoeveelheid elders door het graslandbedrijf betrokken meststoffen,

e)

de hoeveelheid dierlijke mest die aan contractanten wordt geleverd en derhalve niet op het graslandbedrijf wordt gebruikt, alsmede de namen van die contractanten.

5.   Het graslandbedrijf voert ten minste om de vier jaar een stikstof- en fosforanalyse van de bodem uit voor elk deel van het bedrijf dat wat gewasrotatie en bodemkenmerken betreft homogeen is. Per vijf hectare land is ten minste één analyse vereist. Op basis van die analyse worden het bemestingsplan van het bedrijf en corrigerende maatregelen toegepast.

6.   Wanneer grasland wordt omgeploegd voor graslandvernieuwing, wordt de gebruiksnorm voor stikstof na 31 mei van elk kalenderjaar verlaagd met 50 kg stikstof per hectare. Wanneer grasland wordt omgeploegd voor de teelt van maïs, wordt de gebruiksnorm voor stikstof voor maïs verlaagd met 65 kg stikstof per hectare.

7.   Wanneer vlinderbloemigen of andere gewassen die atmosferische stikstof binden, in de gewasrotatie worden opgenomen, wordt het meststoffengebruik dienovereenkomstig verminderd.

8.   Het land wordt niet in het najaar, vóór de grasteelt met dierlijke mest bemest.

Artikel 8

Voorwaarden voor grondbeheer in graslandbedrijven waarvoor een afwijking is toegestaan

1.   In met nutriënten verontreinigde gebieden wordt na de maïsoogst gras of een ander gewas dat gedurende de winter de bodem bedekt, geteeld.

2.   Vanggewassen worden niet vóór 1 februari omgeploegd.

3.   In met nutriënten verontreinigde gebieden wordt gras alleen in het voorjaar omgeploegd, tenzij:

a)

voor graslandvernieuwing, die uiterlijk tot en met 31 augustus mag plaatsvinden;

b)

voor het planten van bloembollen, dat in de herfst mag plaatsvinden.

4.   Het omploegen van gras op alle bodemtypen wordt onmiddellijk gevolgd door een gewas met een hoge stikstofbehoefte en de bemesting wordt gebaseerd op een bodemanalyse met betrekking tot minerale stikstof en andere parameters die als referentie dienen voor een raming van de stikstofbijdrage uit de mineralisatie van organisch materiaal in de bodem.

Artikel 9

Voorwaarden met betrekking tot de vermindering van ammoniakemissies om de depositie van nutriënten ook in water terug te dringen

1.   Voor graslandbedrijven waaraan een vergunning overeenkomstig artikel 6 is verleend, gelden de volgende voorwaarden:

a)

drijfmest wordt op of in grasland op zand- en lössbodems gebracht met ondiepe injectie;

b)

drijfmest wordt op of in grasland op klei- en veengronden gebracht met ondiepe injectie, met een sleepvoetapplicator voor drijfmest met een 2:1-verdunning van drijfmest met water of met pulse track-bemesters;

c)

drijfmest wordt niet met een sleepvoetapplicator op of in de bodem gebracht wanneer de buitentemperatuur 20 °C of hoger is;

d)

drijfmest wordt op of in bouwland gebracht met injectie of direct na het op- of inbrengen in één keer met de bodem vermengd;

e)

vaste mest wordt direct met de bodem vermengd na het op of in de bodem brengen, in ten hoogste twee keer.

2.   Nederland voorziet voor alle graslandbedrijven waaraan een vergunning is verleend in opleiding over maatregelen ter vermindering van ammoniakemissies. De eerste opleiding wordt vóór 31 december 2023 gegeven.

Artikel 10

Monitoring

1.   De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat kaarten worden opgesteld met voor elke gemeente het percentage:

a)

graslandbedrijven waarvoor een vergunning is verleend;

b)

levende dieren waarvoor een vergunning is verleend;

c)

landbouwgrond waarvoor een vergunning is verleend.

Deze kaarten worden jaarlijks bijgewerkt.

2.   De bevoegde autoriteiten zetten een monitoringnetwerk op voor de bemonstering van bodemwater, waterlopen, ondiepe grondwaterlagen en drainagewater op monitoringlocaties op graslandbedrijven waarvoor een vergunning is verleend, en onderhouden dit netwerk. Dit monitoringnetwerk levert gegevens over de nitraat- en fosfaatconcentratie in het water dat de wortelzone verlaat en in het grond- en oppervlaktewatersysteem terechtkomt.

3.   Het monitoringnetwerk omvat ten minste 300 bedrijven waarvoor een vergunning is verleend, en is representatief voor alle bodemtypen (klei-, veen-, zand-, en zandige lössbodems) en het verontreinigingsniveau, de bemestingspraktijken en de gewasrotatie. De samenstelling van het monitoringsnetwerk blijft gedurende de toepassingstermijn van dit besluit ongewijzigd.

4.   De bevoegde autoriteiten monitoren:

a)

het water in de wortelzone, het oppervlaktewater en het grondwater;

b)

de vooruitgang die in met nutriënten verontreinigde gebieden is geboekt bij het bereiken van de waterkwaliteitsdoelstellingen met betrekking tot de nitraat- en fosfaatconcentratie, zoals bepaald in Richtlijn 91/676/EEG en het Nederlandse stroomgebiedbeheersplan dat in het kader van Richtlijn 2000/60/EG is vastgesteld.

5.   Nederland verstrekt de Commissie gegevens over de nitraatconcentraties in oppervlakte- en grondwater en over de fosfaatconcentratie en de trofische toestand voor oppervlaktewater, onder zowel afwijkings- als niet-afwijkingsomstandigheden.

Artikel 11

Controles en inspecties

1.   De bevoegde autoriteiten voeren administratieve controles uit op alle vergunningsaanvragen om na te gaan of aan de voorwaarden van de artikelen 7, 8 en 9 wordt voldaan. Indien daarbij blijkt dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan, wijzen de bevoegde autoriteiten de aanvraag af en wordt de aanvrager van de redenen voor de afwijzing in kennis gesteld.

De bevoegde autoriteiten voeren voor ten minste 5 % van de graslandbedrijven waarvoor een vergunning is verleend, administratieve controles uit van het bodemgebruik, de omvang van de veestapel en de productie van dierlijke mest.

2.   De bevoegde autoriteiten stellen op basis van een risicoanalyse een programma op voor inspecties ter plaatse, met passende frequentie, van graslandbedrijven waarvoor een vergunning is verleend. In het programma wordt rekening gehouden met de resultaten van de controles van de voorgaande jaren, de resultaten van algemene aselecte controles van wetgeving tot omzetting van Richtlijn 91/676/EEG en alle andere informatie die kan wijzen op niet-naleving van de voorwaarden van de artikelen 7, 8 en 9 van dit besluit.

Bij ten minste 5 % van de graslandbedrijven waarvoor een vergunning is verleend, worden inspecties ter plaatse verricht om te boordelen of aan de voorwaarden van de artikelen 7, 8 en 9 wordt voldaan. Die inspecties worden aangevuld met de in artikel 4, lid 6, bedoelde inspecties en controles.

3.   Indien in een bepaald jaar wordt vastgesteld dat een graslandbedrijf waarvoor een vergunning is verleend, niet aan de voorwaarden van de artikelen 7, 8 en 9 voldeed, wordt overeenkomstig de nationale regels een sanctie opgelegd aan de houder van de vergunning, die dan ook niet meer voor een vergunning voor het daaropvolgende jaar in aanmerking komt.

4.   Aan de bevoegde autoriteiten worden de noodzakelijke bevoegdheden en middelen toegekend om naleving van de voorwaarden van de krachtens dit besluit verleende vergunning te verifiëren.

Artikel 12

Verslaglegging

1.   De bevoegde autoriteiten dienen elk jaar uiterlijk op 30 juni bij de Commissie een verslag in met de volgende informatie:

a)

gegevens over de bemesting op alle graslandbedrijven waarvoor een vergunning is verleend overeenkomstig artikel 6, met inbegrip van informatie over het rendement en de bodemsoorten;

b)

trends in de omvang van de veestapel voor elke categorie vee in Nederland en op graslandbedrijven waarvoor een vergunning is verleend;

c)

trends in de nationale productie van dierlijke mest voor wat stikstof en fosfaat in dierlijke mest betreft;

d)

de naleving van de algemene voorwaarden van artikel 4;

e)

de in artikel 10, lid 1, bedoelde kaarten;

f)

de resultaten van de monitoring van het grond- en oppervlaktewater, onder zowel afwijkings- als niet-afwijkingsomstandigheden, wat betreft nitraat- en fosfaatconcentraties en eutrofiëring, met inbegrip van informatie over waterkwaliteitstrends voor grond- en oppervlaktewater, alsook de impact van afwijkingen op de waterkwaliteit, als bedoeld in artikel 10, leden 4 en 5;

g)

een evaluatie, op basis van controles op bedrijfsniveau, van de wijze waarop de in de artikelen 7, 8 en 9 vastgestelde voorwaarden voor vergunningen worden nageleefd, en informatie over bedrijven die niet aan de voorschriften voldoen, op basis van de resultaten van de in artikel 11 bedoelde administratieve controles en inspecties;

h)

de uitvoering van de in artikel 4 bedoelde versterkte handhavingsstrategie, met specifieke verslaglegging over elk van de in artikel 4, lid 6, bedoelde elementen.

2.   De in het in lid 1 bedoelde verslag opgenomen ruimtelijke informatie voldoet voor zover van toepassing aan Richtlijn 2007/2/EG. Nederland maakt bij het verzamelen van de vereiste gegevens — waar nodig — gebruik van de informatie die is gegenereerd in het kader van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem dat is opgezet overeenkomstig artikel 67, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

Artikel 13

Toepassingsperiode

Dit besluit is van toepassing tot en met 31 december 2025.

Artikel 14

Adressaat

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk der Nederlanden.

Gedaan te Brussel, 30 september 2022.

Voor de Commissie

Virginijus SINKEVIČIUS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1.

(2)  Beschikking 2005/880/EG van de Commissie van 8 december 2005 tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 324 van 10.12.2005, blz. 89).

(3)  Besluit 2010/65/EU van de Commissie van 5 februari 2010 tot wijziging van Beschikking 2005/880/EG tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 35 van 6.2.2010, blz. 18).

(4)  Uitvoeringsbesluit 2014/291/EU van de Commissie van 16 mei 2014 tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 148 van 20.5.2014, blz. 88).

(5)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/820 van de Commissie van 31 mei 2018 tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 137 van 4.6.2018, blz. 27).

(6)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1073 van de Commissie van 17 juli 2020 tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 234 van 21.7.2020, blz. 20).

(7)  COM(2021) 1000 en SWD(2021) 1001, deel 28.

(8)  COM(2021) 1000 en SWD(2021) 1001, deel 28.

(9)  7e Nederlandse actieprogramma betreffende de Nitraatrichtlijn (2022-2025).

(10)  Addendum op het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn.

(11)  Nationaal Programma Landelijk Gebied.

(12)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(13)  Arrest van 22 september 2005, Commissie/België, C-221/03, ECLI:EU:C:2005:573.

(14)  Arrest van 21 juni 2018, Commissie/Duitsland, C-543/16, ECLI:EU:C:2018:481.

(15)  Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (PB L 372 van 27.12.2006, blz. 19).

(16)  Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).

(17)  Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26).

(18)  SWD(2020) 93 final — Analysis of links between CAP Reform and Green Deal; SWD(2020) 388 final — Aanbevelingen van de Commissie voor het strategisch GLB-plan van Nederland. SWD(2020) 388 final.

(19)  Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem. COM(2020) 381 final.

(20)  COM(2021) 400 final.

(21)  Startnotitie Nationaal Programma Landelijk Gebied — 10 juni 2022.

(22)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(23)  Arrest van 7 november 2018, Coöperatie Mobilisation for the Environment en Vereniging Leefmilieu, C-293/17, ECLI:EU:C:2018:882.

(24)  Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van Richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van Richtlijn 2001/81/EG (PB L 344 van 17.12.2016, blz. 1).

(25)  Het effect van de nitraatrichtlijn op de emissies van gasvormige stikstof, effecten van de maatregelen in het kader van het nitraatactieprogramma op de uitstoot van gasvormige N, contract ENV.B.1/ETU/2010/0009.

(26)  Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PB L 435 van 6.12.2021, blz. 1).

(27)  Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030 en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 en Besluit nr. 529/2013/EU (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 1).

(28)  Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).

(29)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).

(30)  Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

(31)  https://www.pbl.nl/sites/default/files/downloads/pbl-2020-nationale-analyse-waterkwaliteit-4002_0.pdf

(32)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

(33)  Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

(34)  Besluit gebruik meststoffen.

(35)  Activiteitenbesluit milieubeheer.