25.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 275/77


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2022/2054 VAN DE COMMISSIE

van 21 oktober 2022

betreffende bezwaren waarover geen overeenstemming is bereikt met betrekking tot de voorwaarden voor toelating van het biocide Preventol A 12 TK 50 overeenkomstig Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2022) 7408)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 36, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 29 november 2016 heeft de onderneming Lanxess Deutschland GmbH (“de aanvrager”) bij de bevoegde autoriteiten van een aantal lidstaten, waaronder Frankrijk, Zweden en Duitsland, overeenkomstig artikel 34 van Verordening (EU) nr. 528/2012 een aanvraag ingediend voor de wederzijdse parallelle erkenning van het biocide Preventol A 12 TK 50 (hierna “het biocide” genoemd). Het biocide is een filmconserveringsmiddel van productsoort 7, dat propiconazool als werkzame stof bevat en door industriële gebruikers wordt gebruikt voor het bewaren van verven en coatings op basis van water of oplosmiddel. Nederland is de referentielidstaat die overeenkomstig artikel 34, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 verantwoordelijk is voor de beoordeling van de aanvraag.

(2)

Duitsland heeft op 16 september 2020 bezwaren naar de coördinatiegroep doorverwezen en aangegeven dat de door Nederland vastgestelde toelatingsvoorwaarden niet garanderen dat het biocide voldoet aan de voorwaarden van artikel 19, lid 1, punt b), iii), van Verordening (EU) nr. 528/2012.

(3)

Op 17 september 2020 heeft het secretariaat van de coördinatiegroep de andere betrokken lidstaten en aanvrager uitgenodigd om schriftelijke opmerkingen over de doorverwijzing in te dienen. De aanvrager heeft op 29 september 2020 schriftelijke opmerkingen ingediend. De doorverwijzing is op 21 oktober 2020 besproken in de coördinatiegroep, met deelname van de aanvrager.

(4)

Duitsland is van mening dat risicobeperkende maatregelen voor het in de handel brengen van voorwerpen die het product bevatten of ermee zijn behandeld alleen in een toelating van een biocide kunnen worden opgenomen indien ernaar werd verwezen in de voorwaarden voor de goedkeuring van de werkzame stof. Aangezien in Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1609 van de Commissie (2) niet de nodige risicobeperkende maatregelen zijn opgenomen voor het in de handel brengen van voorwerpen die het product bevatten of ermee zijn behandeld, is Duitsland van mening dat de door Nederland voorgestelde risicobeperkende maatregelen voor het in de handel brengen van behandelde voorwerpen niet in de toelating van het biocide kunnen worden opgenomen. Duitsland is van mening dat het product bijgevolg niet moet worden toegelaten, aangezien onaanvaardbare effecten van het gebruik van het biocide op de gezondheid van de mens en op het milieu niet naar behoren in de toelating van het product kunnen worden behandeld.

(5)

Aangezien de coördinatiegroep geen overeenstemming over het bezwaar van Duitsland kon bereiken, heeft Nederland het bezwaar waarover geen overeenstemming is bereikt overeenkomstig artikel 36, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 op 16 december 2021 doorverwezen naar de Commissie. Duitsland heeft de Commissie daarbij een gedetailleerde verklaring doen toekomen van het punt waarover de lidstaten geen overeenstemming hebben kunnen bereiken en van de motivering ter zake. Die verklaring is doorgestuurd naar de betrokken lidstaten en de aanvrager.

(6)

In artikel 19, lid 1, punt b), iii) en iv), van Verordening (EU) nr. 528/2012 is bepaald dat een van de voorwaarden voor het verlenen van een toelating is dat volgens de in bijlage VI bij die verordening vastgelegde gemeenschappelijke beginselen voor de beoordeling van dossiers is geconstateerd dat een biocide noch als zodanig, noch via zijn residuen onaanvaardbare effecten heeft op de gezondheid van mensen en dieren of op het milieu.

(7)

In artikel 19, lid 2, punt b), van Verordening (EU) nr. 528/2012 is bepaald dat bij de beoordeling van de vraag of een biocide voldoet aan de criteria van lid 1, punt b), van dat artikel, rekening wordt gehouden met de wijze waarop behandelde voorwerpen die met het biocide zijn behandeld of die het biocide bevatten, kunnen worden gebruikt.

(8)

In artikel 58, lid 2, van Verordening (EU) nr. 528/2012 is bepaald dat behandelde voorwerpen alleen in de handel mogen worden gebracht als voor de betrokken productsoort en het betrokken productgebruik alle werkzame stoffen in het biocide waarmee zij zijn behandeld of dat erin is verwerkt, opgenomen zijn in de overeenkomstig artikel 9, lid 2, van die verordening opgestelde lijst of in bijlage I, en aan alle voorwaarden of beperkingen van die bijlagen wordt voldaan. Nederland heeft geconcludeerd dat er onaanvaardbare effecten op gezondheid van de mens en op het milieu zouden ontstaan als gevolg van het gebruik van het biocide waardoor risicobeperkende maatregelen voor het in de handel brengen van behandelde voorwerpen die het product bevatten of ermee zijn behandeld, in de toelating van het biocide moeten worden opgenomen. De in Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1609 vastgelegde voorwaarden omvatten geen specifieke risicobeperkende maatregelen in verband met het in de handel brengen van voorwerpen die zijn behandeld met propiconazool of die stof bevatten, en die uitvoeringsverordening voorziet niet in de mogelijkheid voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten om dergelijke risicobeperkende maatregelen vast te stellen in de toelating van biociden die propiconazool bevatten voor productsoort 7, hetgeen nodig zou zijn om de onaanvaardbare effecten op de gezondheid van de mens en op het milieu dat voortkomt uit het gebruik van voorwerpen die het biocide bevatten of ermee zijn behandeld.

(9)

Na alle informatie nauwkeurig te hebben bestudeerd, is de Commissie tot de conclusie gekomen dat het niet mogelijk is om voor het biocide aan de in artikel 19, lid 1, punt b), iii) en iv), van Verordening (EU) nr. 528/2012 vastgestelde voorwaarden te voldoen door gebruiksvoorwaarden voor de biociden in behandelde voorwerpen op te leggen zonder daarbij tegelijkertijd verplichtingen op te leggen aan personen die behandelde voorwerpen die die biociden bevatten, in de handel brengen. Aangezien de voorwaarden of beperkingen die noodzakelijk zijn om een veilig gebruik van het biocide te waarborgen, rekening houdend met de mogelijke gebruikswijze van voorwerpen die het biocide bevatten of ermee zijn behandeld, niet zijn vastgesteld in Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1609 en niet kunnen worden vastgelegd in de toelating van het biocide, zou het gebruik van het biocide in de behandelde voorwerpen evenwel onaanvaardbare effecten op de gezondheid van de mens en voor het milieu hebben.

(10)

Bijgevolg is de Commissie van oordeel dat een veilig gebruik van het biocide in behandelde voorwerpen niet kan worden gewaarborgd door alleen voorwaarden op te leggen aan het gebruik van de biociden in behandelde voorwerpen zonder daarbij tegelijkertijd verplichtingen op te leggen aan de personen die de behandelde voorwerpen in de handel brengen, en dat het product derhalve niet voldoet aan de in artikel 19, lid 1, punt b), iii) en iv), van Verordening (EU) nr. 528/2012 vastgestelde voorwaarden.

(11)

Op 21 juni 2022 heeft de Commissie de aanvrager overeenkomstig artikel 36, lid 2, van Verordening (EU) nr. 528/2012 in de gelegenheid gesteld schriftelijke opmerkingen kenbaar te maken. Op 18 juli 2022 heeft de aanvrager schriftelijke opmerkingen ingediend; de Commissie heeft met deze opmerkingen rekening gehouden.

(12)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Aangezien een veilig gebruik van het biocide in behandelde voorwerpen niet kan worden gewaarborgd door alleen voorwaarden op te leggen aan het gebruik van de biociden in behandelde voorwerpen, voldoet het biocide dat onder het nummer BC-HH028132-58 in het biocidenregister is vermeld niet aan de in artikel 19, lid 1, punt b), iii) en iv), van Verordening (EU) nr. 528/2012 vastgestelde voorwaarde.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 21 oktober 2022.

Voor de Commissie

Stella KYRIAKIDES

Lid van de Commissie


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1609 van de Commissie van 24 september 2015 tot goedkeuring van propiconazool als een bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 7 (PB L 249 van 25.9.2015, blz. 17).