17.5.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 172/110 |
VERORDENING (EU) 2021/785 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 29 april 2021
tot vaststelling van het fraudebestrijdingsprogramma van de Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 250/2014
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 33 en 325,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van de Rekenkamer (1),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op grond van artikel 325 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) dienen de Unie en de lidstaten fraude en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, te bestrijden. De Unie moet op deze gebieden ondernomen acties ondersteunen. |
(2) |
In het verleden voor dergelijke acties verleende steun door middel van Besluit nr. 804/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) (het Hercules-programma), zoals gewijzigd en verlengd bij Besluit nr. 878/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) (het Hercules II-programma), ingetrokken en vervangen bij Verordening (EU) nr. 250/2014 van het Europees Parlement en de Raad (5) (het Hercules III-programma), heeft een impuls gegeven aan het optreden van de Unie en de lidstaten tegen fraude, corruptie en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. |
(3) |
Uniewetgeving waarin regels worden vastgelegd voor het Europees Landbouwgarantiefonds en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, het Fonds voor asiel, migratie en integratie en het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheersing, het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen, alsook voor pretoetredingssteun betreffende de programmeringsperiode 2014 tot en met 2020 en daarna, voorziet in een verplichting voor lidstaten, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten om onregelmatigheden en fraude te rapporteren waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het beheersysteem voor onregelmatigheden (Irregularity Management System — IMS) is een beveiligd elektronisch communicatiemiddel dat de lidstaten alsook kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten helpt hun plicht om ontdekte onregelmatigheden te melden, na te komen, en dat voorts het beheer en de analyse van onregelmatigheden ondersteunt. |
(4) |
Hoewel de Commissie ontegenzeggelijk belangrijk werk doet op het vlak van fraudepreventie, moet er ook ten volle oog zijn voor het belang van onder meer de invoering van het antifraude-informatiesysteem (AFIS) en van fraudebestrijdingsstrategieën op nationaal niveau. |
(5) |
Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad (6) en Besluit 2009/917/JBZ van de Raad (7) bepalen dat de Unie de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie moet ondersteunen met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften. |
(6) |
Die steun wordt verleend voor een aantal operationele activiteiten. Daartoe behoort het AFIS, een IT-platform bestaande uit een serie toepassingen onder een gemeenschappelijk, door de Commissie beheerd systeem. Ook het IMS draait op het AFIS-platform. Voor de continuïteit van het gemeenschappelijk informatiesysteem is stabiele en voorspelbare financiering onontbeerlijk. |
(7) |
Het AFIS-platform bevat verschillende informatiesystemen, waaronder het douane-informatiesysteem. Het douane-informatiesysteem is een geautomatiseerd informatiesysteem dat tot doel heeft de lidstaten te helpen bij het voorkomen, onderzoeken en vervolgen van handelingen die in strijd zijn met de douane- of landbouwvoorschriften, door de samenwerkings- en controleprocedures van de douanediensten die bevoegd zijn op het gebied van dergelijke handelingen, doeltreffender te maken via snellere verspreiding van informatie. Met één enkele infrastructuur bedient het douane-informatiesysteem zowel de administratieve samenwerking als de politiële samenwerking op basis van de voormalige pijler justitie en binnenlandse zaken van de Unie. Het onderdeel politiële samenwerking van het douane-informatiesysteem kan technisch gezien niet gescheiden worden van het administratieve onderdeel ervan, doordat ze beide op een gemeenschappelijk IT-systeem draaien. En doordat het douane-informatiesysteem zelf slechts een van meerdere informatiesystemen op het AFIS-platform is en er minder gevallen van politiële samenwerking in het douane-informatiesysteem staan dan gevallen van administratieve samenwerking, wordt het AFIS-platformonderdeel politiële samenwerking ten opzichte van het administratieve onderdeel als bijkomstig gezien. |
(8) |
Met het oog op de vergroting van synergieën en begrotingsflexibiliteit en om het beheer te vereenvoudigen, moet de Uniesteun voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie, voor de rapportage over onregelmatigheden en voor de wederzijdse administratieve bijstand en de samenwerking op het gebied van douanezaken en landbouw worden samengebracht en gestroomlijnd in één enkel programma, het fraudebestrijdingsprogramma van de Unie (“het programma”). Het programma moet een looptijd krijgen van zeven jaar om het gelijk te laten lopen met het meerjarig financieel kader dat is vastgesteld bij Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (8). |
(9) |
Daarom moet het programma een onderdeel bevatten vergelijkbaar met het Hercules III-programma, een tweede onderdeel voor de financiering van het IMS en een derde onderdeel voor de financiering van de activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 515/97 aan de Commissie zijn opgedragen, waaronder het AFIS-platform. |
(10) |
Het programma moet enerzijds de betrokken autoriteiten van de lidstaten en anderzijds de lidstaten, de Commissie en andere relevante organen van de Unie — in voorkomend geval met inbegrip van het Europees Openbaar Ministerie (EOM) — helpen samenwerken als het gaat om de lidstaten die aan de nauwere samenwerking uit hoofde van Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad (9) deelnemen, opdat de financiële belangen van de Unie doeltreffend worden beschermd en de douane- en landbouwvoorschriften correct worden toegepast, zonder dat daarbij afbreuk wordt gedaan aan de verantwoordelijkheden van de lidstaten, en opdat de middelen doeltreffender worden gebruikt dan op nationaal niveau mogelijk zou zijn. Optreden op Unieniveau is noodzakelijk en gerechtvaardigd aangezien het de lidstaten helpt de financiële belangen van de Unie gezamenlijk te beschermen, en het gebruik van gemeenschappelijke Uniestructuren ten behoeve van een intensievere samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de bevoegde autoriteiten erdoor wordt bevorderd en tegelijkertijd de rapportage van gegevens over onregelmatigheden en fraudegevallen erdoor wordt ondersteund. |
(11) |
Daarnaast moeten bij inspanningen ter bescherming van de financiële belangen van de Unie alle aspecten van de Uniebegroting aan zowel de ontvangst- als de uitgavenzijde worden meegewogen. Daarbij moet naar behoren rekening worden gehouden met het feit dat het programma het enige programma van Unie is waarmee de uitgavenzijde van de Uniebegroting wordt beschermd. |
(12) |
In deze verordening worden de financiële middelen voor het programma vastgelegd, die in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen voor het Europees Parlement en de Raad in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (10). |
(13) |
Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (11) (het “Financieel Reglement”) is op dit programma van toepassing. Het Financieel Reglement stelt regels voor de uitvoering van de Uniebegroting vast, waaronder regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële bijstand en de vergoeding van externe deskundigen. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting. |
(14) |
De soorten financiering en de wijzen van uitvoering in het kader van deze verordening dienen te worden gekozen op basis van de mate waarin zij geschikt zijn om de doelstellingen van de acties te verwezenlijken en resultaten te behalen, waarbij in het bijzonder rekening moet worden gehouden met de kosten van controles, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Daartoe moet worden overwogen vaste bedragen, vaste percentages en eenheidskosten te gebruiken, alsmede financiering die niet gekoppeld is aan kosten als bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement. |
(15) |
In deze verordening moet een indicatieve lijst van te financieren acties worden opgenomen teneinde de continuïteit van de financiering van alle acties die bij Verordening (EG) nr. 515/97 aan de Commissie zijn opgedragen, waaronder het AFIS-platform, te waarborgen. |
(16) |
Acties moeten subsidiabel zijn op grond van hun vermogen de specifieke programmadoelstellingen te verwezenlijken. Het programma moet onder meer specifiek tot doel hebben bijzondere technische bijstand te verlenen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, zoals door het verstrekken van specifieke kennis, gespecialiseerde en technisch geavanceerde apparatuur en doeltreffende IT-instrumenten; door het waarborgen van de nodige ondersteuning voor en het faciliteren van onderzoek, met name door het instellen van gezamenlijke onderzoeksteams en grensoverschrijdende operaties; en door het verbeteren van de uitwisseling van personeel voor specifieke projecten. Daarnaast moet het bij subsidiabele acties tevens gaan om de organisatie van gerichte gespecialiseerde opleidingen en risicoanalyseworkshops, en in voorkomend geval conferenties en studies. |
(17) |
De aanschaf van apparatuur via het instrument van de Unie voor financiële steun voor controleapparatuur voor de douane vastgesteld bij een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling, als deel van het fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het instrument voor financiële steun voor controleapparatuur voor de douane, zou een positief effect hebben op de bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt. Uit hoofde van dat instrument zou er een verplichting bestaan om overlap in steun van de Unie te vermijden. Het programma dient er evenzo voor te zorgen dat elke overlap in steun van de Unie wordt vermeden en de steunverlening uit hoofde van dat programma moet, in beginsel, vooral gericht zijn op de aanschaf van apparatuur die niet onder het toepassingsgebied van het instrument van de Unie voor financiële steun voor controleapparatuur voor de douane valt, alsmede voor apparatuur waarvan de begunstigden andere autoriteiten zijn dan die waarvoor het instrument van de Unie voor financiële steun voor controleapparatuur voor de douane bedoeld is. Bovendien moet ervoor worden gezorgd dat de gefinancierde apparatuur geschikt is om de financiële belangen van de Unie te helpen beschermen. |
(18) |
Aan het programma moet kunnen worden deelgenomen door de leden van de Europese Vrijhandelsassociatie die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER). Ook toetredende landen, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten moeten eraan kunnen deelnemen, evenals landen van het Europees nabuurschapsbeleid, dit alles in overeenstemming met de in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad of in soortgelijke regelingen vastgelegde algemene beginselen en voorwaarden voor deelname aan programma's van de Unie. Het programma moet tevens openstaan voor andere derde landen, waartoe deze eerst een specifieke overeenkomst moeten sluiten met de specifieke voorwaarden voor hun deelname aan programma's van de Unie. |
(19) |
In het licht van eerdere evaluaties van de Hercules-programma's en ter versterking van het programma moeten entiteiten die gevestigd zijn in een derde land dat niet geassocieerd is met het programma bij wijze van uitzondering kunnen deelnemen. |
(20) |
Met name moet de deelname worden aangemoedigd van entiteiten die gevestigd zijn in derde landen die een associatieovereenkomst met de Unie hebben, teneinde de financiële belangen van de Unie beter te beschermen via samenwerking op het gebied van douanezaken en via uitwisseling van beste praktijken, met name wat betreft methoden voor de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten die de financiële belangen van de Unie schaden, en wat betreft de uitdagingen in verband met nieuwe technologische ontwikkelingen. |
(21) |
Het programma moet worden uitgevoerd met inachtneming van de aanbevelingen en maatregelen in de mededeling van de Commissie van 6 juni 2013 getiteld “Intensivering van de bestrijding van sigarettensmokkel en andere vormen van illegale handel in tabaksproducten — Een integrale EU-strategie” en van het voortgangsverslag van 12 mei 2017 over de tenuitvoerlegging van die mededeling. |
(22) |
De Unie heeft in 2016 het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging (“het protocol”) geratificeerd. Het protocol strekt ertoe de financiële belangen van de Unie te beschermen, wat betreft de bestrijding van de tot inkomstenderving leidende grensoverschrijdende illegale handel in tabaksproducten. Het programma moet het secretariaat van het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging steunen bij zijn taken in verband met het protocol. Dat geldt tevens voor andere door het secretariaat georganiseerde activiteiten in verband met de strijd tegen de illegale handel in tabaksproducten. |
(23) |
Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (12) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (13), (Euratom, EG) nr. 2185/96 (14) en (EU) 2017/1939 van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door evenredige maatregelen, onder meer maatregelen met betrekking tot preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, met betrekking tot terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, met betrekking tot het opleggen van administratieve sancties. Met name heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid administratieve onderzoeken uit te voeren, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het EOM is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (15). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement volledig meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie, gelijkwaardige rechten verlenen. |
(24) |
Derde landen die lid zijn van de EER kunnen aan programma's van de Unie deelnemen in het kader van de samenwerking die is ingesteld uit hoofde van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (16), waarin is bepaald dat de programma's worden uitgevoerd op basis van een uit hoofde van die overeenkomst vastgesteld besluit. Derde landen kunnen ook deelnemen op basis van andere rechtsinstrumenten. Er moet een specifieke bepaling in deze verordening worden opgenomen die derde landen verplicht om de verantwoordelijke ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer de nodige rechten en toegang te verlenen zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. |
(25) |
Op grond van Besluit 2013/755/EU van de Raad (17) komen in landen en gebieden overzee gevestigde personen en entiteiten in aanmerking voor financiering, overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het betrokken land of gebied overzee banden heeft. |
(26) |
Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van het programma te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. De Commissie dient werkprogramma's vast te stellen met daarin onder meer de prioriteiten en de beoordelingscriteria voor de subsidies voor acties. |
(27) |
Bij deze verordening moet het maximale medefinancieringspercentage voor subsidies worden vastgesteld. |
(28) |
Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (18) moet dit programma worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waarbij administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften moeten, waar passend, meetbare indicatoren omvatten als maatstaf om de effecten van het programma in de praktijk te evalueren. De evaluatie moet tijdig, onafhankelijk en objectief worden uitgevoerd. |
(29) |
Teneinde de lijst met indicatoren waaraan de verwezenlijking van de algemene en specifieke doelstellingen gemeten kan worden, waar nodig te wijzigen alsmede om deze verordening aan te vullen met bepalingen voor de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. |
(30) |
Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt wegens de grensoverschrijdende aard van de thematiek, maar vanwege de Uniemeerwaarde beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. |
(31) |
Artikel 42 bis, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 515/97 vormt de rechtsgrondslag voor de financiering van het AFIS. Deze verordening moet die rechtsgrondslag door een nieuwe rechtsgrondslag vervangen. Artikel 42 bis, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 515/97 moeten daarom worden geschrapt. |
(32) |
Verordening (EU) nr. 250/2014 tot vaststelling van het Hercules III-programma had betrekking op de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020. De onderhavige verordening moet in een voortzetting van het Hercules III-programma voorzien met ingang van 1 januari 2021. Verordening (EU) nr. 250/2014 moet derhalve worden ingetrokken. |
(33) |
Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen klimaatverandering, in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de duurzameontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties uit te voeren, heeft het programma het doel om bij te dragen aan de integratie van klimaatacties en de verwezenlijking van de algemene doelstelling dat 30 % van de Uniebegroting klimaatdoelstellingen ondersteunt. |
(34) |
Overeenkomstig artikel 193, lid 2, van het Financieel Reglement is ook een reeds begonnen actie subsidiabel mits de aanvrager kan aantonen dat het noodzakelijk was de actie reeds vóór ondertekening van de subsidieovereenkomst aan te vangen. Vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag gemaakte kosten zijn evenwel, behoudens naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen, niet subsidiabel. Om te voorkomen dat Uniefinanciering onderbroken wordt en de belangen van de Unie aldus mogelijk geschaad, moet het mogelijk zijn om gedurende een beperkte periode aan het begin van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021 tot en met 2027, en uitsluitend in naar behoren gemotiveerde gevallen, bij financieringsbesluit te voorzien in subsidiabiliteit van activiteiten en kosten vanaf het begin van het begrotingsjaar 2021, zelfs indien deze uitgevoerd en gemaakt zijn vóór indiening van de subsidieaanvraag. |
(35) |
Om ervoor te zorgen dat de steun voor het betrokken beleidsgebied ononderbroken doorloopt en de uitvoering van het programma van start kan gaan vanaf het begin van het meerjarig financieel kader 2021-2027, moet deze verordening met spoed in werking treden, en met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 1 januari 2021, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
Algemene bepalingen
Artikel 1
Onderwerp
Bij deze verordening wordt voor de duur van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021 tot en met 2027 het fraudebestrijdingsprogramma van de Unie (“het programma”) vastgesteld.
In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, de begrotingsmiddelen voor de periode 2021 tot en met 2027, de vormen van Uniefinanciering en de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.
Artikel 2
Doelstellingen van het programma
1. De algemene doelstellingen van het programma zijn:
a) |
het beschermen van de financiële belangen van de Unie; |
b) |
het ondersteunen van de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften. |
2. De specifieke doelstellingen van het programma zijn:
a) |
het voorkomen en bestrijden van fraude, corruptie en alle andere onwettige activiteiten die de financiële belangen van de Unie schaden; |
b) |
het ondersteunen van de melding van onregelmatigheden, waaronder fraude, met financiële middelen in gedeeld beheer en pretoetredingssteun uit de Uniebegroting; |
c) |
het verstrekken van instrumenten voor het uitwisselen van informatie en het ondersteunen van operationele activiteiten inzake wederzijdse administratieve bijstand op het gebied van douanezaken en landbouw. |
Artikel 3
Begroting
1. De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2021 tot en met 2027 bedragen 181,207 miljoen EUR in lopende prijzen.
2. De indicatieve verdeling van het in lid 1 bedoelde bedrag is als volgt:
a) |
114,207 miljoen EUR voor de doelstelling bedoeld in artikel 2, lid 2, punt a); |
b) |
7 miljoen EUR voor de doelstelling bedoeld in artikel 2, lid 2, punt b); |
c) |
60 miljoen EUR voor de doelstelling bedoeld in artikel 2, lid 2, punt c). |
3. Tot 2 % van het in lid 1 vermelde bedrag kan worden gebruikt voor technische en administratieve bijstand in verband met de uitvoering van het programma, zoals werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, daaronder begrepen institutionele informatietechnologiesystemen. Bovendien wordt bij de indicatieve verdeling van lid 2, punt a), naar behoren rekening gehouden met het feit dat het programma het enige programma van de Unie is dat betrekking heeft op de uitgavenzijde van de bescherming van de financiële belangen van de Unie.
Artikel 4
Met het programma geassocieerde derde landen
Het programma staat open voor deelname van de volgende derde landen:
a) |
landen van de Europese Vrijhandelsassociatie die lid zijn van de Europese Economische Ruimte, in overeenstemming met de in de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte vastgestelde voorwaarden; |
b) |
toetredende staten, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, en in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen; |
c) |
landen van het Europees nabuurschapsbeleid, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, en in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen; |
d) |
andere derde landen, in overeenstemming met de voorwaarden die zijn vastgesteld in een specifieke overeenkomst betreffende de deelname van het derde land aan programma's van de Unie, op voorwaarde dat de overeenkomst:
|
De in de eerste alinea, punt d), ii), bedoelde bedragen vormen bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement.
Artikel 5
Uitvoering en vormen van Uniefinanciering
1. Het programma wordt uitgevoerd in direct beheer overeenkomstig het Financieel Reglement of in indirect beheer met een orgaan als bedoeld in artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement.
2. Het programma kan financiering verstrekken in een van de vormen waarin het Financieel Reglement voorziet, met name subsidies en aanbestedingen, en kan reis- en verblijfkosten als bedoeld in artikel 238 van het Financieel Reglement vergoeden.
3. Het programma kan financiering verstrekken voor acties overeenkomstig Verordening (EG) nr. 515/97, met name ter dekking van de soorten kosten op de indicatieve lijst in bijlage I bij deze verordening.
4. Indien de ondersteunde actie onder meer de aankoop van apparatuur behelst, zorgt de Commissie zo nodig voor een coördinatiemechanisme ter waarborging van de efficiëntie en interoperabiliteit van alle met steun van programma's van de Unie gekochte apparatuur.
Artikel 6
Bescherming van de financiële belangen van de Unie
Indien een derde land aan het programma deelneemt door middel van een op grond van een internationale overeenkomst of op basis van een ander rechtsinstrument vastgesteld besluit, verleent het derde land de nodige rechten en toegang aan de verantwoordelijke ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF omvatten dergelijke rechten het recht om onderzoeken, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren als bepaald in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013.
HOOFDSTUK II
Subsidies
Artikel 7
Subsidies
Subsidies in het kader van het programma worden toegekend en beheerd in overeenstemming met titel VIII van het Financieel Reglement.
Artikel 8
Medefinanciering
Het medefinancieringspercentage voor in het kader van het programma toegekende subsidies bedraagt niet meer dan 80 % van de subsidiabele kosten. Financiering boven dit maximum wordt slechts verstrekt in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen, als omschreven in de in artikel 11 bedoelde werkprogramma's, en bedraagt niet meer dan 90 % van de subsidiabele kosten.
Artikel 9
Subsidiabele acties
1. Alleen acties ter verwezenlijking van de doelstellingen als bedoeld in artikel 2 komen in aanmerking voor financiering.
2. Onverminderd andere acties overeenkomstig de werkprogramma's uit hoofde van artikel 11 kunnen de volgende acties worden geacht in aanmerking te komen voor financiering:
a) |
het aanbieden van technische kennis, gespecialiseerde en technisch geavanceerde apparatuur en doeltreffende IT-instrumenten die de grensoverschrijdende en multidisciplinaire samenwerking en de samenwerking met de Commissie vergemakkelijken; |
b) |
het bevorderen van personeelsuitwisselingen voor specifieke projecten, het waarborgen van de nodige ondersteuning en het faciliteren van onderzoek, en met name het instellen van gezamenlijke onderzoeksteams en grensoverschrijdende operaties; |
c) |
het verlenen van technische en operationele ondersteuning aan nationale onderzoeken, met name aan douane- en rechtshandhavingsautoriteiten, met het oog op de versterking van de strijd tegen fraude en andere onwettige activiteiten; |
d) |
het opbouwen van IT-capaciteit in de lidstaten en derde landen, het verbeteren van de gegevensuitwisseling en het ontwikkelen en aanbieden van IT-instrumenten voor het onderzoek en de monitoring van inlichtingenwerk; |
e) |
het organiseren van gespecialiseerde opleidingen, risicoanalyseworkshops, conferenties en studies ter verbetering van de samenwerking en coördinatie tussen de diensten die betrokken zijn bij de bescherming van de financiële belangen van de Unie; |
f) |
andere acties waarin in de in artikel 11 bedoelde werkprogramma's is voorzien en die nodig zijn om de algemene en specifieke doelstellingen van artikel 2 te verwezenlijken. |
3 Indien de te ondersteunen actie onder meer de aankoop van apparatuur behelst, zorgt de Commissie ervoor dat de gefinancierde apparatuur geschikt is om de financiële belangen van de Unie te helpen beschermen.
Artikel 10
Subsidiabele entiteiten
1. Naast de in artikel 197 van het Financieel Reglement vermelde criteria zijn de in lid 2 van dit artikel vastgestelde subsidiabiliteitscriteria van toepassing.
2. De volgende entiteiten komen in aanmerking uit hoofde van het programma:
a) |
overheidsinstanties die kunnen bijdragen aan de verwezenlijking van de in artikel 2 genoemde doelstellingen en gevestigd zijn in:
|
b) |
onderzoeks- en onderwijsinstellingen en non-profitorganisaties, die kunnen bijdragen aan de verwezenlijking van de in artikel 2 genoemde doelstellingen, mits zij gevestigd en sinds ten minste één jaar actief zijn in:
|
c) |
juridische entiteiten die zijn opgericht krachtens het recht van de Unie of internationale organisaties. |
3. De in lid 2 bedoelde entiteiten die gevestigd zijn in een niet met het programma geassocieerd derde land komen bij wijze van uitzondering voor deelname uit hoofde van het programma in aanmerking voor zover dit noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van een bepaalde actie. Met uitzondering van in het werkprogramma naar behoren gemotiveerde gevallen dragen dergelijke entiteiten in beginsel zelf de kosten van hun deelname.
HOOFDSTUK III
Programmering, monitoring en evaluatie
Artikel 11
Werkprogramma
De Commissie stelt ter uitvoering van het programma werkprogramma's vast als bedoeld in artikel 110 van het Financieel Reglement.
Artikel 12
Monitoring en verslaglegging
1. De indicatoren voor de verslaglegging over de voortgang van het programma bij de verwezenlijking van de in artikel 2 vastgelegde algemene en specifieke doelstellingen zijn in bijlage II opgenomen.
2. Om ervoor te zorgen dat de voortgang van het programma bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan doeltreffend wordt beoordeeld, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 14 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage II indien nodig te wijzigen met betrekking tot de indicatoren, en om deze verordening aan te vullen met bepalingen betreffende de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader.
3. De Commissie brengt in het kader van het jaarverslag over de bescherming van de financiële belangen van de Unie en fraudebestrijding jaarlijks verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de prestaties van het programma.
Het Europees Parlement kan in het kader van de besprekingen daarover aanbevelingen voor het jaarlijkse werkprogramma doen. De Commissie houdt terdege rekening met die aanbevelingen.
4. Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat de gegevens voor het toezicht op de uitvoering en de resultaten van het programma efficiënt, doeltreffend en tijdig worden verzameld. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van financiële middelen van de Unie alsmede, waar passend, aan de lidstaten.
Artikel 13
Evaluatie
1. De Commissie ziet er bij de evaluaties op toe dat deze onafhankelijk, objectief en tijdig worden verricht en dat de beoordelaars hun werk kunnen verrichten zonder dat gepoogd wordt hen te beïnvloeden.
2. De tussentijdse evaluatie van het programma wordt uitgevoerd zodra er voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, doch uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering van het programma is begonnen.
3. Aan het einde van de uitvoering van het programma, doch uiterlijk vier jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, verricht de Commissie een eindevaluatie van het programma.
4. De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties tezamen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Rekenkamer en publiceert ze op haar website.
Artikel 14
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 12, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2028.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 12, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 12, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
HOOFDSTUK IV
Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 15
Informatie, communicatie en zichtbaarheid
1. Behalve in gevallen waar er risico bestaat dat afbreuk gedaan wordt aan de doeltreffendheid van fraudebestrijdings- of douaneoperaties, erkennen de ontvangers van Uniefinanciering de oorsprong van die middelen en geven zij zichtbaarheid aan de Uniefinanciering, met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren.
2. De Commissie voert regelmatig informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het programma, de op grond van het programma ondernomen acties en de resultaten ervan. De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover die prioriteiten verband houden met de in artikel 2 bedoelde doelstellingen.
Artikel 16
Wijziging van Verordening (EG) nr. 515/97
In artikel 42 bis van Verordening (EG) nr. 515/97 worden de leden 1 en 2 geschrapt.
Artikel 17
Intrekking
Verordening (EU) nr. 250/2014 wordt met ingang van 1 januari 2021 ingetrokken.
Artikel 18
Overgangsbepalingen
1. Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging van de acties die geïnitieerd zijn op grond van Verordening (EU) nr. 250/2014 en artikel 42 bis van Verordening (EG) nr. 515/97, die op deze acties van toepassing blijven totdat zij worden afgesloten.
2. De financiële middelen voor het programma kunnen tevens de uitgaven dekken voor de technische en administratieve bijstand die noodzakelijk zijn om de overgang te waarborgen tussen het programma en de maatregelen die zijn vastgesteld op grond van Verordening (EU) nr. 250/2014 en artikel 42 bis van Verordening (EG) nr. 515/97.
3. Overeenkomstig artikel 193, lid 2, tweede alinea, punt a), van het Financieel Reglement kunnen in het kader van deze verordening ondersteunde acties en de daarmee gemoeide kosten in naar behoren gemotiveerde in het financieringsbesluit gespecificeerde gevallen gedurende een beperkte periode worden beschouwd als subsidiabel vanaf 1 januari 2021, zelfs indien die acties uitgevoerd werden en die kosten gemaakt werden vóór de indiening van de subsidieaanvraag.
Artikel 19
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 29 april 2021.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
D.M. SASSOLI
Voor de Raad
De voorzitter
A.P. ZACARIAS
(1) PB C 10 van 10.1.2019, blz. 1.
(2) Standpunt van het Europees Parlement van 12 februari 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 16 maart 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 29 april 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(3) Besluit nr. 804/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter bevordering van acties op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap (Hercules-programma) (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 9).
(4) Besluit nr. 878/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2007 houdende wijziging en verlenging van Besluit nr. 804/2004/EG tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter bevordering van acties op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap (Programma Hercules II) (PB L 193 van 25.7.2007, blz. 18).
(5) Verordening (EU) nr. 250/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 tot vaststelling van een programma voor de bevordering van acties op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie (programma “Hercules III”) en tot intrekking van Besluit nr. 804/2004/EG (PB L 84 van 20.3.2014, blz. 6).
(6) Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1).
(7) Besluit 2009/917/JBZ van de Raad van 30 november 2009 inzake het gebruik van informatica op douanegebied (PB L 323 van 10.12.2009, blz. 20).
(8) Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11).
(9) Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
(10) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.
(11) Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
(12) Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
(13) Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).
(14) Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
(15) Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
(16) PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.
(17) Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (LGO-besluit) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).
BIJLAGE I
INDICATIEVE LIJST VAN DE IN ARTIKEL 5, LID 3, BEDOELDE KOSTEN
Indicatieve lijst van de soorten kosten die door het programma zullen worden gefinancierd met betrekking tot acties overeenkomstig Verordening (EG) nr. 515/97:
a) |
de kosten van het installeren en onderhouden van de permanente technische infrastructuur die de lidstaten voorziet van de logistieke, kantoorautomatiserings- en IT-middelen voor de coördinatie van gezamenlijke douaneoperaties en andere operationele activiteiten; |
b) |
de vergoeding van reis- en verblijfkosten, alsmede, waar passend, eventuele andere vergoedingen of betalingen die zijn gemaakt met betrekking tot de vertegenwoordigers van de lidstaten en, in voorkomend geval, vertegenwoordigers van derde landen die deelnemen aan missies van de Unie, aan gezamenlijke douaneoperaties, georganiseerd door of tezamen met de Commissie, en voorts aan opleidingen, ad-hocvergaderingen en voorbereidende en evaluatievergaderingen voor administratieve onderzoeken of operationele acties van de lidstaten ingeval zij georganiseerd worden door of tezamen met de Commissie; |
c) |
de kosten voor de aanschaf, de bestudering, de ontwikkeling en het onderhoud van de informatica-infrastructuur (de hardware), de software en de netwerkverbindingen, en voor de ermee verbonden diensten voor productie, ondersteuning en opleiding ten behoeve van de uitvoering van de in Verordening (EG) nr. 515/97 vastgelegde acties, met name acties in verband met het voorkomen en bestrijden van fraude; |
d) |
de uitgaven voor de verstrekking van inlichtingen en de uitgaven voor de daarop betrekking hebbende acties die toegang verschaffen tot inlichtingen, gegevens en gegevensbronnen ten behoeve van de uitvoering van de in Verordening (EG) nr. 515/97 vastgelegde acties, met name acties in verband met het voorkomen en bestrijden van fraude; |
e) |
de uitgaven voor het gebruik van het douane-informatiesysteem waarin is voorzien bij instrumenten die zijn vastgesteld op grond van artikel 87 VWEU, en met name Besluit 2009/917/JBZ, voor zover in die instrumenten is bepaald dat die uitgaven ten laste zijn van de algemene begroting van de Unie; |
f) |
de kosten voor de aanschaf, bestudering, ontwikkeling en het onderhoud van de Uniecomponenten van het gemeenschappelijk communicatienetwerk dat wordt gebruikt ten behoeve van punt c). |
BIJLAGE II
INDICATOREN VOOR DE MONITORING VAN HET PROGRAMMA
Het programma zal nauwlettend worden gemonitord aan de hand van een reeks indicatoren waarmee wordt gemeten in hoeverre de algemene en specifieke doelstellingen van het programma zijn verwezenlijkt, mede met als doel om de administratieve lasten en de kosten zo laag mogelijk te houden. Daartoe zullen er gegevens worden vergaard met betrekking tot onderstaande indicatoren.
|
Specifieke doelstelling nr. 1: Het voorkomen en bestrijden van fraude, corruptie en alle andere onwettige activiteiten die de financiële belangen van de Unie schaden. |
|
Indicator 1: Ondersteuning van het voorkomen en bestrijden van fraude, corruptie en alle andere onwettige activiteiten die de financiële belangen van de Unie schaden, gemeten aan de hand van:
|
|
Specifieke doelstelling nr. 2: Het ondersteunen van de melding van onregelmatigheden, waaronder fraude, met financiële middelen in gedeeld beheer en pretoetredingssteun uit de Uniebegroting. |
|
Indicator 2: De mate van gebruikerstevredenheid met het IMS. |
|
Specifieke doelstelling nr. 3: Het verstrekken van instrumenten voor het uitwisselen van informatie en het ondersteunen van operationele activiteiten inzake wederzijdse administratieve bijstand op het gebied van douanezaken en landbouw. |
|
Indicator 3: Het aantal gevallen waarin inlichtingen met betrekking tot wederzijdse bijstand beschikbaar zijn gesteld en het aantal gesteunde activiteiten met betrekking tot wederzijdse bijstand. |