6.9.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 314/8


BESLUIT (EU) 2021/1439 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

3 augustus 2021

tot wijziging van Besluit (EU) 2018/546 betreffende de delegatie van de bevoegdheid tot vaststelling van eigenvermogenbesluiten (ECB/2021/35)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (1), en met name artikel 26, leden 2 en 3, en de artikelen 28, 29, 77 ,78 en 78 bis,

Gezien Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (2), en met name artikel 4, lid 1, punt d),

Gezien Besluit (EU) 2017/933 van de Europese Centrale Bank van 16 november 2016 betreffende een algemeen kader voor de delegatie van besluitvormingsbevoegdheden voor met toezichttaken verband houdende rechtsinstrumenten (ECB/2016/40) (3), en met name artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Besluit (EU) 2018/546 van de Europese Centrale Bank (ECB/2018/10) (4) specificeert de criteria voor de delegatie van besluitvormingsbevoegdheden aan de hoofden van arbeidseenheden van de Europese Centrale Bank (ECB) inzake de vaststelling van eigenvermogenbesluiten. Uit de ervaring die bij de toepassing van dat besluit is opgedaan, is gebleken dat bepaalde verduidelijkingen en technische wijzigingen noodzakelijk zijn, met name omwille van consistentie en zekerheid bij de toepassing van die criteria.

(2)

De procedure voor het delegeren van besluitvormingsbevoegdheden moet worden verduidelijkt met betrekking tot eigenvermogenbesluiten wanneer de hoofden van arbeidseenheden zorgen hebben over de verwevenheid van een dergelijk besluit met een of meer andere besluiten die toezichthoudende goedkeuring vereisen. Dit kan het geval zijn wanneer de uitkomst van de desbetreffende toezichthoudende beoordeling rechtstreeks van invloed is op een of meer van die andere besluiten en de besluiten derhalve gelijktijdig door hetzelfde besluitvormende orgaan moeten worden overwogen om tegenstrijdige uitkomsten te voorkomen.

(3)

Op 24 juni 2020 heeft de Raad van bestuur besloten een nauwe samenwerking aan te gaan tussen de ECB en de Republiek Bulgarije (5), en tussen de ECB en de Republiek Kroatië (6). Artikel 7, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 bepaalt dat indien overeenkomstig dat artikel een nauwe samenwerking is aangegaan, de ECB met het oog op de uitvoering van bepaalde taken met betrekking tot kredietinstellingen die gevestigd zijn in een lidstaat die de euro niet als munt heeft, instructies kan richten tot de nationale bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat. Daarom is het passend dergelijke instructies op te nemen in de handelingen die de ECB kan vaststellen door middel van delegatie aan hoofden van arbeidseenheden krachtens de relevante bepalingen van Besluit (EU) 2018/546 (ECB/2018/10).

(4)

In een geval waar de complexiteit van de beoordeling dit voorschrijft wordt een eigenvermogensbesluit niet vastgesteld door middel van een gedelegeerd besluit, maar wordt in plaats daarvan aangenomen in het kader van de geen-bezwaar-procedure. Het moet worden verduidelijkt dat er daarnaast zaken zijn waar de gevoeligheid van het onderwerp, in termen van impact op de reputatie van de ECB en/of het functioneren van het Gemeenschappelijk Toezichtmechanisme, kunnen vereisen dat een eigenvermogensbesluit wordt vastgesteld in het kader van de geen-bezwaar-procedure en niet door middel van een gedelegeerd besluit.

(5)

Teneinde het besluitvormingsproces te vergemakkelijken is delegatie van besluitvormingsbevoegdheden noodzakelijk met betrekking tot de vaststelling van toestemmingen tot opname van de tussentijdse of eindejaarsresultaten in het tier 1-kernkapitaal voordat de instelling een formeel besluit heeft genomen ter bevestiging van het uiteindelijke resultaat van de instelling voor dat jaar, overeenkomstig artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) 575/2013. Indien echter aan de toepasselijkheidvereisten van Besluit (EU) 2015/656 van de Europese Centrale Bank (ECB/2015/4) (7) is voldaan, dient dat besluit te worden toegepast.

(6)

Voort is, met het oog op vergemakkelijking van het besluitvormingsproces, een delegatie van besluitvormingsbevoegdheden noodzakelijk met betrekking tot het antwoord van de ECB op een raadplegingsverzoek dat overeenkomstig artikel 78 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 van een afwikkelingsautoriteit is ontvangen, met betrekking tot de marge waarmee een instelling de in Verordening (EU) nr. 575/2013 en de Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (8) en Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (9) neergelegde vereisten voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva moet overschrijden na een optreden van de instelling als bedoeld in artikel 77, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

(7)

Derhalve moet Besluit (EU) 2018/546 (ECB/2018/10) dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen

Besluit (EU) 2018/546 (ECB/2018/10) wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 1 wordt vervangen door:

“1)

“eigenvermogenbesluit”: een van de volgende besluiten: a) een besluit van de ECB betreffende toestemming om een instrument aan te merken als tier 1-kernkapitaalinstrument; b) een besluit van de ECB betreffende toestemming om een instrument aan te merken als aanvullend-tier 1- of tier 2-instrument; c) een besluit van de ECB betreffende toestemming om tussentijdse of eindejaarsresultaten op te nemen, en d) een besluit van de ECB betreffende toestemming voor eigenvermogenvermindering. Voor de toepassing van dit besluit omvat een eigenvermogenbesluit ook de goedkeuring van het antwoord van de ECB op een raadplegingsverzoek van een afwikkelingsautoriteit over de vermindering van in aanmerking komende passiva-instrumenten;”;

b)

de volgende punten 16), 17) en 18) worden toegevoegd:

“16)

“belangrijke onder toezicht staande groep”: een belangrijke onder toezicht staande groep als gedefinieerd in artikel 2, punt 22, van Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/17) (*).;

17)

“algemene voorafgaande toestemming”: algemene toestemming om een van de in artikel 77, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 vermelde handelingen tot vermindering van het eigen vermogen te verrichten, welke toestemming wordt verleend overeenkomstig artikel 78, lid 1, tweede alinea van die Verordening.;

18)

“gevoeligheid”: een kenmerk dat of factor die een negatieve impact kan hebben op de reputatie van de ECB en/of de consistente werking van het Gemeenschappelijk Toezichtmechanisme, met inbegrip van maar niet beperkt tot het volgende: a) de betrokken onder toezicht staande entiteit was voorheen, of is momenteel onderworpen aan strenge toezichtmaatregelen zoals maatregelen voor vroegtijdige interventie, b) het ontwerpbesluit, zodra het is aangenomen, zou een nieuw precedent scheppen dat de ECB in de toekomst zou kunnen binden, c) het ontwerpbesluit, zodra het is aangenomen, zou negatieve media-aandacht kunnen aantrekken, of d) een nationale bevoegde autoriteit die een nauwe samenwerking met de ECB is aangegaan, deelt haar ongenoegen met betrekking tot het ontwerpbesluit aan de ECB mee.”;

(*)  Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (GTM-kaderverordening)(ECB/2014/17) (PB L 141 van 14.5.2014, blz. 1).”;"

2.

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.   In overeenstemming met artikel 4 van Besluit (EU) 2017/933 (ECB/2016/40) delegeert de Raad van bestuur hierbij aan de hoofden van arbeidseenheden van de ECB die zijn benoemd door de directie overeenkomstig artikel 5 van dat besluit, de vaststelling van de volgende eigenvermogenbesluiten betreffende:

a)

toestemming voor de aanmerking van kapitaalinstrumenten als tier 1-kernkapitaalinstrumenten, zoals bedoeld in artikel 26, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

b)

toestemming voor de aanmerking van kapitaalinstrumenten als aanvullend-tier 1- of tier 2-instrumenten, indien vereist uit hoofde van nationaal recht;

c)

toestemming met betrekking tot eigenvermogenverminderingen, zoals bedoeld in artikel 77, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

d)

toestemming met betrekking tot de opname door een instelling van tussentijdse of eindejaarsresultaten in het tier 1-kernkapitaal voordat de instelling een formeel besluit heeft genomen ter bevestiging van het uiteindelijke resultaat van de instelling voor dat jaar, overeenkomstig artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) 575/2013;

e)

antwoorden op raadplegingsverzoeken van een afwikkelingsautoriteit krachtens artikel 78 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013, met inbegrip van de overeenstemming over de voorgestelde marge waarmee, na de in artikel 77, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde handeling, de afwikkelingsautoriteit het noodzakelijk acht dat het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva van de instelling haar vereisten overschrijden.”;

b)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.   De in lid 1 genoemde eigenvermogenbesluiten worden door middel van een gedelegeerd besluit vastgesteld indien is voldaan aan de in de artikelen 3, 4, 5, 5 bis en 5 ter vermelde vaststellingscriteria voor gedelegeerde besluiten.”;

c)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.   Eigenvermogenbesluiten worden niet bij gedelegeerd besluit genomen indien de complexiteit van de beoordeling of gevoeligheid van de zaak vereist dat ze volgens de geen-bezwaarprocedure worden vastgesteld.”;

d)

de volgende leden 4 en 5 worden toegevoegd:

“4.   Hoofden van arbeidseenheden leggen een eigenvermogenbesluit dat voldoet aan de in de artikelen 3 tot en met 5 ter vervatte criteria voor de vaststelling van gedelegeerde besluiten ter vaststelling in het kader van de geen-bezwaarprocedure voor aan de raad van toezicht en de Raad van bestuur, indien de toezichthoudende beoordeling van dat eigenvermogenbesluit rechtstreeks van invloed is op de toezichthoudende beoordeling van een ander besluit dat volgens de geen-bezwaarprocedure moet worden vastgesteld.

5.   De delegatie van besluitvormingsbevoegdheden overeenkomstig lid 1 is van toepassing op:

a)

de vaststelling door de ECB van toezichtbesluiten;

b)

de vaststelling door de ECB van instructies die krachtens artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1024/2013, geadresseerd zijn aan de nationale bevoegde autoriteiten waarmee de ECB een nauwe samenwerking is aangegaan;

c)

de vaststelling van het antwoord van de ECB op raadplegingsverzoeken van een afwikkelingsautoriteit krachtens artikel 78 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013, met inbegrip van de overeenstemming over de voorgestelde marge waarmee, na de in artikel 77, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde handeling, de afwikkelingsautoriteit het noodzakelijk acht dat het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva van de instelling haar vereisten overschrijden.”;

3.

De titel van artikel 3 wordt vervangen door:

Criteria voor de vaststelling van gedelegeerde besluiten betreffende toestemming om instrumenten als tier 1-kernkapitaalinstrumenten aan te merken” ;

4.

In artikel 3 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   Besluiten betreffende de aanmerking van kapitaalinstrumenten als tier 1-kernkapitaalinstrumenten worden door middel van een gedelegeerd besluit genomen indien de instrumentenvorm waarvoor om toestemming wordt verzocht, ten tijde van de ontvangst van het verzoek door de ECB op de EBA-lijst stond.”;

5.

De titel van artikel 4 wordt vervangen door:

Criteria voor de vaststelling van gedelegeerde besluiten betreffende toestemming om instrumenten als aanvullend tier 1- of tier 2-instrumenten aan te merken ”;

6.

In artikel 4 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   Indien uit hoofde van nationaal recht toestemming vereist is, worden besluiten betreffende toestemming om kapitaalinstrumenten aan te merken als aanvullend tier 1- of tier 2-instrumenten door middel van een gedelegeerd besluit genomen.”;

7.

In artikel 4 wordt lid 2 vervangen door:

“2.   Negatieve besluiten worden niet middels een gedelegeerd besluit vastgesteld.”;

8.

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt als volgt vervangen:

Criteria voor de vaststelling van gedelegeerde besluiten betreffende toestemming voor eigenvermogenverminderingen ”;

b)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.   Besluiten betreffende toestemming voor eigenvermogenverminderingen overeenkomstig de bepalingen van lid 2, 3, 3 bis, 4 en 4 bis worden door middel van een gedelegeerd besluit genomen.”;

c)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.   Voor verminderingen met vervanging worden besluiten door middel van een gedelegeerd besluit genomen indien:

a)

het vervangingsinstrument een tier 1-kernkapitaalinstrument is met een nominaal bedrag dat minstens gelijk is aan het nominale bedrag van het vervangen instrument, of

b)

het vervangingsinstrument een aanvullend-tier 1-instrument is met een nominaal bedrag dat minstens gelijk is aan het nominale bedrag van het vervangen instrument, indien het vervangen instrument een aanvullend tier 1-instrument is, of

c)

het vervangingsinstrument een aanvullend-tier 1- of tier 2-instrument is met een nominaal bedrag dat minstens gelijk is aan het nominale bedrag van het vervangen instrument, indien het vervangingsinstrument een tier 2-instrument is.

Indien een vervangingsinstrument of een vervangen instrument als bedoeld in de punten a) tot en met c) geen nominaal bedrag heeft, is het bedoelde bedrag in plaats daarvan het notioneel bedrag van dat instrument.

Indien het nominale bedrag (of, in de in de vorige alinea bedoelde omstandigheid, het notioneel bedrag) van een vervangen instrument hoger is dan het bedrag van dat instrument dat als eigen vermogen kwalificeert, is het bedoelde bedrag in plaats daarvan het bedrag dat als eigen vermogen kwalificeert.”;

d)

in lid 3 wordt punt a) vervangen door:

“a)

na de vermindering het eigen vermogen hoger is dan, en naar schatting zo blijft gedurende minstens drie boekjaren na de datum van toepassing, de vereisten die zijn neergelegd in artikel 92, lid 1, punten a), b) en c), van Verordening (EU) nr. 575/2013, het overeenkomstig artikel 16, lid 2, punt a), van Verordening (EU) nr. 1024/2013 verplicht aan te houden eigen vermogen, het in artikel 128, punt 6, van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde gecombineerdebuffervereiste en de Pijler 2-kapitaalrichtsnoeren zoals bedoeld in het meest recente SREP-besluit, en”;

e)

in lid 3 wordt punt b) vervangen door:

“b)

de impact van de verlaging op de tier 1-kernkapitaalratio, de tier 1-kapitaalratio en de totale kapitaalratio minder dan 100 basispunten bedraagt op geconsolideerd niveau van een belangrijke onder toezicht staande groep of op individueel niveau van een belangrijke onder toezicht staande entiteit, indien die belangrijke onder toezicht staande entiteit geen deel uitmaakt van een belangrijke onder toezicht staande groep. Indien de vermindering tot doel heeft bestaande verliezen of negatieve reserves te dekken en een dergelijke vermindering geen effect heeft op het niveau van het eigen vermogen, wordt aan dit criterium van de drempel van 100 basispunten geacht te zijn voldaan.”;

f)

het volgende lid 3 bis wordt ingevoegd:

“3   bis. Besluiten betreffemde algemene voorafgaande toestemming overeenkomstig artikel 78, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en besluiten betreffende toestemming voor een voorafbepaald bedrag overeenkomstig artikel 32, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 241/2014 (*)van de Commissie worden genomen door middel van een gedelegeerd besluit indien aan de voorwaarden van lid 3 is voldaan of indien het besluit een verlenging van een bestaand besluit betreft en wordt verleend voor hetzelfde of een lager vooraf vastgesteld bedrag.”;

(*)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 241/2014 van de Commissie van 7 januari 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen betreffende eigenvermogensvereisten voor instellingen (PBL 74 van 14.3.2014, blz. 8).”;"

g)

het volgende lid 4 bis wordt ingevoegd:

“4 bis.   Besluiten betreffende toestemming voor eigenvermogenverminderingen kunnen door middel van een gedelegeerd besluit worden ingetrokken indien de geadresseerde van het besluit om intrekking verzoekt.”;

h)

lid 5 wordt vervangen door:

“5.   Indien krachtens de leden 1 tot en met 4 bis een eigenvermogenverminderingbesluit niet kan worden vastgesteld door middel van een gedelegeerd besluit, wordt het besluit overeenkomstig de geen-bezwaarprocedure vastgesteld.”;

9.

Het volgende artikel 5 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 5 bis

Criteria voor de vaststelling van gedelegeerde besluiten betreffende toestemming om tussentijdse of eindejaarsresultaten op te nemen in tier 1-kernkapitaal

1.   Besluiten krachtens artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 waarbij toestemming wordt verleend om tussentijdse of eindejaarsresultaten in het tier 1-kernkapitaal op te nemen voordat de instelling een formeel besluit heeft genomen ter bevestiging van de definitieve winst of het definitieve verlies van de instelling voor het jaar, met inbegrip van die welke niet voldoen aan het vereiste van artikel 3, lid 2, van Besluit (EU) 2015/656 (ECB/2015/4), worden genomen door middel van een gedelegeerd besluit indien aan de volgende criteria is voldaan:

a)

aan het toetsingsvereiste uit hoofde van artikel 26, lid 2, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013 is voldaan overeenkomstig artikel 4 van Besluit (EU) 2015/656 (ECB/2015/4);

b)

de instelling heeft aangetoond dat te verwachten lasten of dividenden zijn afgetrokken van het winstbedrag overeenkomstig artikel 5, leden 1, 2 en 5, van Besluit (EU) 2015/656 (ECB/2015/4) en punt c), naargelang het geval;

c)

het bedrag aan te verwachten dividenden dat de instelling van de tussentijdse of eindejaarswinst moet aftrekken, wordt bepaald overeenkomstig artikel 2, leden 2, 4, 5 en 6, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 241/2014 of, in de in artikel 5, lid 3, van Besluit (EU) 2015/656 (ECB/2015/4) gespecificeerde omstandigheden, een hoger bedrag dat overeenkomstig dat artikel wordt berekend.

2.   Negatieve besluiten worden niet door middel van een gedelegeerd besluit vastgesteld.”;

10.

het volgende artikel 5 ter wordt ingevoegd:

“Artikel 5 ter

Criteria voor de goedkeuring van antwoorden op raadplegingsverzoeken van een afwikkelingsautoriteit over de vermindering van in aanmerking komende passiva-instrumenten

1.   Indien de ECB wordt geraadpleegd of om haar instemming wordt verzocht door een afwikkelingsautoriteit overeenkomstig artikel 78 bis, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, wordt het besluit betreffende de goedkeuring van het antwoord van de ECB op een dergelijk raadplegingsverzoek genomen door middel van delegatie, tenzij aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan.

2.   Indien de ECB het geheel of gedeeltelijk oneens is met de afwikkelingsautoriteit over de aangelegenheid waarover de ECB werd geraadpleegd of waarvoor haar instemming werd verzocht overeenkomstig artikel 78 bis, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt het besluit betreffende de goedkeuring van het antwoord van de ECB niet genomen door middel van een gedelegeerd besluit.”.

Artikel 2

Overgangsbepaling

De bepalingen van Besluit (EU) 2018/546 (ECB/2018/10) blijven in ongewijzigde vorm van toepassing wanneer de aanvraag om goedkeuring voor een van de in artikel 2, lid 1, van dat besluit, in haar ongewijzigde vorm, genoemde operaties bij de ECB werd ingediend vóór de inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Frankfurt am Main, 3 augustus 2021.

De president van de ECB

Christine LAGARDE


(1)   PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.

(2)   PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63.

(3)   PB L 141 van 1.6.2017, blz. 14.

(4)  Besluit (EU) 2018/546 van de Europese Centrale Bank van 15 maart 2018 betreffende de delegatie van de bevoegdheid tot vaststelling van eigenvermogenbesluiten (ECB/2018/10) (PB L 90 van 6.4.2018, blz. 105).

(5)  Besluit (EU) 2020/1015 van de Europese Centrale Bank van 24 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van nauwe samenwerking tussen de Europese Centrale Bank en Българска народна банка (Bulgaarse Nationale Bank) (ECB/2020/30) (PB L 224I van 13.7.2020, blz.1).

(6)  Besluit (EU) 2020/1016 van de Europese Centrale Bank van 24 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van nauwe samenwerking tussen de Europese Centrale Bank en de Hrvatska narodna banka (ECB/2020/31) (PB L 224I van 13.7.2020, blz.4).

(7)  Besluit (EU) 2015/656 van de Europese Centrale Bank van 4 februari 2015 betreffende de voorwaarden krachtens welke kredietinstellingen overeenkomstig artikel 26, lid 2 van Verordening (EU) nr. 575/2013 tussentijdse of eindejaarsresultaten mogen opnemen in het tier 1-kernkapitaal (ECB/2015/4) (PB L 107 van 25.4.2015, blz. 76).

(8)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van Richtlijnen 2006/48/EG, (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(9)  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 | betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad, (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).