11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 416/24


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/2036 VAN DE COMMISSIE

van 9 december 2020

houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 965/2012 wat betreft de eisen inzake de bekwaamheid van en opleidingsmethoden voor cockpitbemanningen en het uitstel van de toepassingsdata van bepaalde maatregelen in het kader van de COVID-19-pandemie

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (1), en met name artikel 31,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EU) nr. 965/2012 van de Commissie (2) zijn de eisen vastgesteld waaraan exploitanten van luchtvaartuigen moeten voldoen met betrekking tot de periodieke operationele opleiding en toetsing van hun piloten.

(2)

In het Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart, dat door het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (“het Agentschap”) is vastgesteld overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EU) 2018/1139, is bepaald dat het van cruciaal belang is dat luchtvaartpersoneel over de juiste vaardigheden beschikt en dat de opleidingsmethoden moeten worden aangepast om ervoor te zorgen dat het personeel in staat is om te gaan met de nieuwe opkomende technologieën en de toenemende complexiteit van het luchtvaartsysteem.

(3)

In 2013 heeft de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) de “Manual of evidence-based training” (Doc 9995 AN/497) gepubliceerd, die een kader bevat voor de vaardigheden (“kernvaardigheden”) die nodig zijn om veilig, effectief en efficiënt vluchten uit te voeren in een commerciële luchtvervoersomgeving, alsook de overeenkomstige beschrijvingen en bijbehorende gedragsindicatoren om die vaardigheden te beoordelen. De EBT-vaardigheden (“Evidence-Based Training”, empirisch onderbouwde opleiding) gaan verder dan wat voorheen in de pilotenopleiding bekend stond als technische en niet-technische kennis, vaardigheden en attitudes (“Knowledge, Skills and Attitudes”, KSA).

(4)

Het doel van EBT is de veiligheid te verbeteren en de vaardigheden van cockpitbemanningen om alle soorten vluchten met een luchtvaartuig veilig uit te voeren, te versterken en hen in staat te stellen onverwachte situaties te identificeren en te beheren. Het EBT-concept is bedoeld om het leren te maximaliseren en de formele controles te beperken.

(5)

Verordening (EU) nr. 965/2012 moet derhalve worden gewijzigd overeenkomstig ICAO Doc 9995 “Manual of evidence-based training”, om de eisen inzake het verstrekken van opleiding, controle en beoordeling van het EBT-programma erin op te nemen en om autoriteiten in staat te stellen de basis-EBT, die eerdere controles vervangt, namelijk de Operator Proficiency Check (OPC) en de Licence Proficiency Check (LPC) goed te keuren. Dit zal een uniforme aanpak van de periodieke opleiding bij de exploitant mogelijk maken.

(6)

De COVID-19-pandemie heeft de lidstaten en de luchtvaartsector ernstig gehinderd in de voorbereiding op de toepassing van een aantal recent vastgestelde uitvoeringsverordeningen op het gebied van de veiligheid van de luchtvaart.

(7)

Verordening (EU) nr. 965/2012 schrijft voor dat vanaf 1 januari 2021 cockpitgeluidsrecorders (CVR, met een opnametijd van 25 uur) moeten worden geïnstalleerd en gebruikt. Om onevenredige financiële lasten te vermijden voor exploitanten van luchtvaartuigen en fabrikanten van vliegtuigen waarvan de levering aan exploitanten gepland was vóór 1 januari 2021, maar die vervolgens verstoord werd door de COVID-19-pandemie, moet de toepassing van die eis worden uitgesteld.

(8)

Het Agentschap heeft onderzocht of de toepassing van de in overweging 7 bedoelde eis gedurende beperkte tijd kan worden uitgesteld zonder dat dit nadelige gevolgen heeft voor de veiligheid van de luchtvaart.

(9)

Het Agentschap heeft ontwerpuitvoeringsvoorschriften opgesteld en deze als advies nr. 8/2019 (3) ingediend overeenkomstig artikel 75, lid 2, onder b) en c), en artikel 76, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1139.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 127 van Verordening (EU) 2018/1139 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 965/2012

De bijlagen I, II en III bij Verordening (EU) nr. 965/2012 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Datum van inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 december 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 965/2012 van de Commissie van 5 oktober 2012 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures voor vluchtuitvoering, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 296 van 25.10.2012, blz. 1).

(3)  https://www.easa.europa.eu/document-library/opinions


BIJLAGE

De bijlagen I, II en III bij Verordening (EU) nr. 965/2012 van de Commissie worden als volgt gewijzigd:

(1)

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

 

De volgende definities worden ingevoegd:

“23 bis)

“competentie”: een dimensie van menselijke prestaties die wordt gebruikt om op betrouwbare wijze te voorspellen dat iemand een job met succes zal vervullen, en die tot uiting komt en wordt geobserveerd via gedragingen die zorgen voor de relevante kennis, vaardigheden en houdingen om de activiteiten of taken onder gespecificeerde omstandigheden uit te voeren;

23 ter)

“op competentie gebaseerde opleiding”: beoordelings- en opleidingsprogramma’s die worden gekenmerkt door prestatiegerichtheid, nadruk op prestatienormen en de meting daarvan, en de ontwikkeling van opleiding volgens de gespecificeerde prestatienormen;

23 quater)

“competentiekader”: de volledige reeks competenties die worden ontwikkeld, waarvoor opleiding wordt gegeven en die worden beoordeeld in het empirisch onderbouwd opleidingsprogramma (evidence-based training, EBT) van de exploitant, waarbij gebruik wordt gemaakt van scenario’s die relevant zijn voor vluchtuitvoeringen en dat breed genoeg is om de piloot voor te bereiden op zowel voorziene als onvoorziene bedreigingen en fouten;

42 quinquies)

“EBT-module”: een combinatie van sessies in een gekwalificeerde vluchtsimulator, als onderdeel van de 3-jarige periode van periodieke beoordeling en opleiding;

47 bis)

“inschrijving”: de administratieve actie die door de exploitant wordt ondernomen wanneer een piloot deelneemt aan het EBT-programma van de exploitant;

47 ter)

“ingeschreven piloot”: de piloot die deelneemt aan het periodieke EBT-programma;

47 quater)

“gelijkwaardigheid van naderingen”: alle naderingen die een vakkundige bemanning extra belasten, ongeacht of zij in de EBT-modules worden gebruikt of niet;

47 quinquies)

“gelijkwaardigheid van storingen”: alle storingen die een vakkundige bemanning in aanzienlijke mate belasten, ongeacht of zij in de EBT-modules worden gebruikt of niet;

47 sexies)

“evaluatiefase”: een van de fasen van een EBT-module die bestaat uit een lijngeoriënteerd vluchtscenario dat representatief is voor de omgeving van de exploitant en tijdens hetwelk zich een of meer voorvallen voordoen, teneinde essentiële elementen van het vastgestelde competentiekader te evalueren;

47 septies)

“empirisch onderbouwde opleiding (EBT)”: beoordeling en opleiding op basis van operationele gegevens, die wordt gekenmerkt door de ontwikkeling en beoordeling van de algemene bekwaamheid van een piloot in een reeks competenties (het competentiekader), in plaats van door de meting van de prestaties bij individuele gebeurtenissen of manoeuvres;

69 ter)

“opleiding vanop de pilotenstoel”: een techniek die wordt gebruikt in de fase van de manoeuvreopleiding of de scenariogebaseerde opleiding, waarbij de instructeurs:

(a)

eenvoudige instructies kunnen geven aan één piloot; of

(b)

vooraf bepaalde oefeningen kunnen uitvoeren waarbij zij, vanop een pilotenstoel, de rol vervullen van besturende piloot (pilot flying, PF) of toezichthoudende piloot (pilot monitoring, PM), om:

1)

technieken te demonstreren; en/of

2)

de andere piloot aan te zetten tot interventie of interactie;

69 quater)

“overeenstemming tussen instructeurs”: de consistentheid of stabiliteit van de score(s) die verschillende EBT-instructeurs geven, waaruit blijkt hoeveel homogeniteit of overeenstemming er is tussen de beoordelingen van instructeurs (beoordelaars);

72 bis)

“lijngeoriënteerd vluchtscenario”: de beoordeling en opleiding aan de hand van een realistische en een volledige simulatie van een real-timemissie met scenario’s die representatief zijn voor lijnvluchten;

76 ter)

“manoeuvre-opleidingsfase”: een fase van een EBT-module waarin bemanningen, al naargelang de generatie van het luchtvaartuig, tijd hebben om hun prestaties bij oefeningen die grotendeels gebaseerd zijn op psychomotorische vaardigheden te oefenen en te verbeteren door een voorgeschreven vliegpad te bereiken of een voorgeschreven gebeurtenis zodanig uit te voeren dat een voorgeschreven resultaat wordt bereikt;

76 quater)

“gemengd EBT-programma”: een programma van een exploitant voor periodieke opleiding en toetsing overeenkomstig ORO.FC.230, waarvan een gedeelte gewijd is aan de uitvoering van EBT, maar dat niet in de plaats komt van de bekwaamheidsproeven als bedoeld in aanhangsel 9 van bijlage I (deel-FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011;

98 bis)

“vakkundig”: aangetoond hebbende over de vaardigheden, kennis en houdingen te beschikken die nodig zijn om vastgestelde taken volgens de voorgeschreven norm uit te voeren;

105ter)

“scenariogebaseerde opleidingsfase”: een fase van een EBT-module waarin de nadruk ligt op de ontwikkeling van competenties en waarbij de piloot wordt opgeleid om de meest kritieke risico’s voor de desbetreffende generatie luchtvaartuigen te beperken. Dit moet het beheer van specifieke dreigingen voor en fouten van de exploitant in een realtime lijngerichte omgeving omvatten;”

(2)

Bijlage II (deel-ARO) wordt als volgt gewijzigd:

 

het volgende punt ARO.OPS.226 wordt ingevoegd:

“ARO.OPS.226 Goedkeuring van en toezicht op empirisch onderbouwde opleidingsprogramma’s

(a)

Wanneer een bevoegde autoriteit goedkeuring verleent voor EBT-programma’s, moeten inspecteurs een kwalificatie en opleiding krijgen in de beginselen, de toepassing, de goedkeuringsprocessen en het permanent toezicht op het gebied van EBT.

(b)

De bevoegde autoriteit beoordeelt het EBT-programma en houdt er toezicht op, samen met de processen ter ondersteuning van de uitvoering van het EBT-programma en de doeltreffendheid ervan.

(c)

Wanneer de bevoegde autoriteit een aanvraag tot goedkeuring van een EBT-programma ontvangt:

(1)

zorgt zij ervoor dat de bevindingen van niveau 1 op de gebieden die de toepassing van het EBT-programma zullen ondersteunen, worden verholpen;

(2)

beoordeelt zij of de exploitant in staat is de uitvoering van het EBT-programma te ondersteunen. Dit heeft minstens betrekking op de volgende elementen:

(i)

de maturiteit en het vermogen van het beheersysteem van de exploitant op de gebieden die de toepassing van het EBT-programma ondersteunen — met name de opleiding van cockpitbemanningen;

(ii)

de geschiktheid van het EBT-programma van de exploitant — het EBT-programma moet zijn aangepast aan de grootte van de exploitant en de aard en complexiteit van zijn activiteiten, rekening houdend met de gevaren en bijbehorende risico’s die inherent zijn aan die activiteiten;

(iii)

de geschiktheid van het systeem voor het bijhouden van gegevens van de exploitant, met name met betrekking tot de opleiding, toetsing en kwalificaties van cockpitbemanningen, in het bijzonder ORO.GEN.220 en ORO.MLR.115, punten c) en d);

(iv)

de geschiktheid van het scoresysteem van de exploitant om de competenties van de piloot te beoordelen;

(v)

de bekwaamheid en ervaring van de instructeurs en ander bij het EBT-programma betrokken personeel met betrekking tot het gebruik van de processen en procedures die de uitvoering van het EBT-programma ondersteunen; en

(vi)

het EBT-uitvoeringsplan van de exploitant en een veiligheidsrisicobeoordeling ter ondersteuning van het EBT-programma, om aan te tonen hoe een veiligheidsniveau kan worden bereikt dat gelijkwaardig is aan dat van het huidige opleidingsprogramma.

(d)

De bevoegde autoriteit keurt het EBT-programma goed wanneer uit de beoordeling blijkt dat de naleving van ten minste ORO.FC.146, ORO.FC.231 en ORO.FC.232 is gewaarborgd.

(e)

Onverminderd ARO.GEN.120, onder d) en e), stelt de bevoegde autoriteit het Agentschap in kennis wanneer zij begint met de evaluatie van een alternatieve wijze van naleving met betrekking tot EBT.”

(3)

Bijlage III (deel-ORO) wordt als volgt gewijzigd:

(a)

punt ORO.FC.145 wordt vervangen door:

“ORO.FC.145 Het uitvoeren van opleiding, toetsing en beoordeling

(a)

Alle uit hoofde van dit subdeel vereiste opleiding, toetsing en beoordeling wordt uitgevoerd in overeenstemming met de opleidingsprogramma’s en syllabi die door de exploitant in het vluchthandboek zijn vastgesteld;

(b)

Bij het vaststellen van de opleidingsprogramma’s en syllabi dient de exploitant rekening te houden met de verplichte elementen die zijn gedefinieerd in het verplichte gedeelte van de gegevens betreffende operationele geschiktheid die overeenkomstig Verordening (EU) nr. 748/2012 zijn vastgesteld.

(c)

In het geval van commerciële luchtvervoersactiviteiten dienen opleidings- en toetsingsprogramma’s, inclusief syllabi en het gebruik van individuele vluchtsimulatoren (FSTD’s), door de bevoegde autoriteit te worden goedgekeurd.

(d)

De FSTD dient het door de exploitant gebruikte luchtvaartuig na te bootsen, voor zover dat praktisch haalbaar is. Verschillen tussen de FSTD en het luchtvaartuig dienen te worden beschreven en behandeld door middel van voorlichting of opleiding, voor zover passend.

(e)

De exploitant dient een systeem op te stellen om wijzigingen in de FSTD op passende wijze bij te houden en te waarborgen dat deze wijzigingen geen gevolgen hebben voor de geschiktheid van de opleidingsprogramma’s.”;

(b)

het volgende punt ORO.FC.146 wordt ingevoegd:

“ORO.FC.146 Personeel dat opleiding, toetsing en beoordeling uitvoert

(a)

Alle uit hoofde van dit subdeel vereiste opleiding, toetsing en beoordeling wordt uitgevoerd door passend gekwalificeerd personeel.

(b)

In het geval van opleiding en toetsing van vluchten en vluchtsimulaties dient het personeel dat de opleiding en toetsing uitvoert, te zijn gekwalificeerd overeenkomstig bijlage I (deel-FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011.

(c)

Voor een EBT-programma moet het personeel dat beoordelingen uitvoert en opleidingen verstrekt:

1)

houder zijn van een in bijlage I (deel-FCL) bedoeld certificaat van instructeur of examinator;

2)

het normalisatieprogramma van de exploitant voor EBT-instructeurs voltooien. Dit omvat een initieel en een periodiek normalisatieprogramma.

Als een instructeur het initieel normalisatieprogramma van de exploitant heeft voltooid, mag hij in de praktijk EBT-beoordelingen uitvoeren.

(d)

Onverminderd punt b) hierboven wordt de lijnbeoordeling van de bekwaamheid uitgevoerd door een passend gekwalificeerde door de exploitant aangewezen gezagvoerder die genormaliseerd is op het gebied van EBT-concepten en de beoordeling van competenties (lijnbeoordelaar).”;

(c)

het volgende punt ORO.FC.231 wordt ingevoegd:

“ORO.FC.231 Empirisch onderbouwde opleiding

a)

EBT-PROGRAMMA

(1)

De exploitant mag de eisen van ORO.FC.230 vervangen door een door de bevoegde autoriteit goedgekeurd geschikt EBT-programma vast te stellen, uit te voeren en te onderhouden.

De exploitant moet aantonen dat hij in staat is de uitvoering van het EBT-programma (aan de hand van een uitvoeringsplan) te ondersteunen en moet een veiligheidsrisicobeoordeling uitvoeren waaruit blijkt hoe een gelijkwaardig veiligheidsniveau wordt bereikt.

(2)

Het EBT-programma moet:

(i)

zijn aangepast aan de grootte van de exploitant en de aard en complexiteit van zijn activiteiten, rekening houdend met de gevaren en bijbehorende risico’s die inherent zijn aan die activiteiten;

(ii)

ervoor zorgen dat de piloot bekwaam is, door de competenties van piloten die vereist zijn voor een veilige, effectieve en efficiënte vluchtuitvoering met luchtvaartuigen te beoordelen en te ontwikkelen;

(iii)

ervoor zorgen dat elke piloot wordt blootgesteld aan de overeenkomstig ORO.FC.232 afgeleide beoordelings- en opleidingsthema’s;

(iv)

minstens zes EBT-modules omvatten, verdeeld over een 3-jarig programma; elke EBT-module bestaat uit een evaluatiefase en een opleidingsfase. De geldigheidsduur van een EBT-module bedraagt 12 maanden;

(A)

De evaluatiefase omvat een lijngeoriënteerd vluchtscenario (of -scenario’s) om alle competenties te beoordelen en individuele opleidingsbehoeften te identificeren.

(B)

De opleidingsfase omvat:

(a)

de manoeuvreeropleidingsfase, bestaande uit opleiding om bekwaamheid te verwerven voor bepaalde gedefinieerde manoeuvres;

(b)

de scenariogebaseerde opleidingsfase, bestaande uit een lijngeoriënteerd vluchtscenario (of -scenario’s) om competenties te ontwikkelen en tegemoet te komen aan individuele opleidingsbehoeften.

De opleidingsfase wordt tijdig na de evaluatiefase uitgevoerd.

(3)

De exploitant ziet erop toe dat elke in het EBT-programma ingeschreven piloot het volgende voltooit:

(i)

minstens twee EBT-modules binnen de geldigheidsperiode van de typebevoegdverklaring, met minstens 3 maanden tussentijd. De EBT-module is voltooid wanneer:

(A)

de inhoud van het EBT-programma is voltooid voor die EBT-module (blootstelling van de piloot aan de beoordelings- en opleidingsthema’s); en

(B)

een aanvaardbaar prestatieniveau is aangetoond voor alle geobserveerde competenties;

(ii)

lijnevaluatie(s) van bekwaamheid; en

(iii)

opleiding op de grond.

(4)

De exploitant stelt een normaliserings- en concordantieborgingsprogramma voor EBT-instructeurs vast, om te garanderen dat de bij EBT betrokken instructeurs voldoende gekwalificeerd zijn om hun taken uit te voeren.

(i)

Alle instructeurs moeten onder dit programma vallen;

(ii)

De exploitant moet passende methoden en maatstaven gebruiken om de overeenstemming met het programma te beoordelen;

(iii)

De exploitant moet aantonen dat de instructeurs in voldoende mate overeenstemmen met het programma.

(5)

Het EBT-programma kan noodprocedures voor onvoorziene omstandigheden bevatten, die de uitvoering van de EBT-modules kunnen beïnvloeden. De exploitant moet aantonen dat dergelijke procedures noodzakelijk zijn. De procedures moeten waarborgen dat een piloot geen lijnvluchten meer uitvoert als de geconstateerde prestaties onder het aanvaardbare minimumniveau lagen. Het kan gaan om:

(i)

een andere scheidingsperiode tussen EBT-modules; en

(ii)

een verschillende volgorde van de fasen van de EBT-module.

b)

COMPETENTIEKADER

De exploitant gebruikt een competentiekader voor alle aspecten van de beoordeling en opleiding in het kader van een EBT-programma. Dit competentiekader moet:

(1)

alomvattend, nauwkeurig en bruikbaar zijn;

(2)

betrekking hebben op waarneembare gedragingen die nodig zijn voor veilige, effectieve en efficiënte vluchtuitvoeringen;

(3)

een welomschreven reeks competenties omvatten, alsook hun beschrijving en de bijbehorende waarneembare gedragingen.

c)

PRESTATIES VAN HET OPLEIDINGSSYSTEEM

1)

De prestaties van het EBT-systeem worden gemeten en geëvalueerd door middel van een feedbackproces, teneinde:

(i)

het EBT-programma van de exploitant te valideren en te verfijnen;

(ii)

te verifiëren of het EBT-programma van de exploitant zorgt voor de ontwikkeling van pilootcompetenties.

(2)

Het feedbackproces wordt opgenomen in het beheersysteem van de exploitant.

(3)

De exploitant moet procedures ontwikkelen voor het beheer van de bescherming van EBT-gegevens.

d)

SCORESYSTEEM

(1)

De exploitant gebruikt een scoresysteem om de pilootcompetenties te beoordelen. Dit scoresysteem zorgt voor:

(i)

een voldoende mate van gedetailleerdheid om nauwkeurige en bruikbare metingen van individuele prestaties mogelijk te maken;

(ii)

een prestatiecriterium en een schaal voor elke competentie, waarbij het aanvaardbare minimumniveau voor het uitvoeren van lijnvluchten wordt bepaald door een punt op de schaal. De exploitant ontwikkelt procedures om slechte prestaties van de piloot aan te pakken;

(iii)

gegevensintegriteit;

(iv)

gegevensbeveiliging.

(2)

De exploitant verifieert op gezette tijden de nauwkeurigheid van het scoresysteem in vergelijking met een systeem met referentiecriteria.

e)

GESCHIKTE OPLEIDINGSINSTRUMENTEN EN AANTAL UREN OM HET EBT-PROGRAMMA VAN DE EXPLOITANT TE VOLTOOIEN

1)

Elke EBT-module wordt uitgevoerd in een FSTD met een kwalificatieniveau dat toereikend is om te zorgen voor de correcte uitvoering van de beoordelings- en opleidingsthema’s.

2)

De exploitant verstrekt een voldoende aantal uren opleiding in het geschikte opleidingstoestel om de piloot in staat te stellen het EBT-programma van de exploitant te voltooien. De volgende criteria worden gebruikt om het volume van het EBT-programma te bepalen:

(i)

het volume stemt overeen met de omvang en complexiteit van het EBT-programma;

(ii)

het volume volstaat om het EBT-programma te voltooien;

(iii)

het volume zorgt voor een effectief EBT-programma, rekening houdend met de aanbevelingen van de ICAO, het Agentschap en de bevoegde autoriteit;

(iv)

het volume stemt overeen met de technologie van de gebruikte opleidingstoestellen.

f)

GELIJKWAARDIGHEID VAN STORINGEN

(1)

Elke piloot krijgt een beoordeling en opleiding in het beheer van storingen in het luchtvaartuigsysteem.

(2)

Storingen in het luchtvaartuigsysteem die een vakkundige bemanning in aanzienlijke mate belasten, worden georganiseerd door te verwijzen naar de volgende kenmerken:

(i)

urgentie;

(ii)

complexiteit;

(iii)

verslechtering van de besturing van het luchtvaartuig;

(iv)

verlies van instrumenten;

(v)

beheer van gevolgen.

(3)

Elke piloot wordt blootgesteld aan ten minste één storing voor elk kenmerk, met de frequentie die is vastgesteld in de tabel van beoordelings- en opleidingsthema’s.

(4)

Aangetoonde bekwaamheid in het beheer van één storing wordt als gelijkwaardig beschouwd aan aangetoonde bekwaamheid in het beheer van andere storingen met dezelfde kenmerken.

g)

GELIJKWAARDIGHEID VAN NADERINGEN DIE RELEVANT ZIJN VOOR VLUCHTUITVOERINGEN

(1)

De exploitant zorgt ervoor dat elke piloot regelmatig opleiding krijgt in de uitvoering van naderingstypes en -methoden die relevant zijn voor vluchtuitvoeringen.

(2)

Deze opleiding omvat naderingen die een vakkundige bemanning extra belasten.

(3)

Deze opleiding omvat de naderingen waarvoor specifieke goedkeuring nodig is overeenkomstig bijlage V (deel-SPA) bij deze verordening.

h)

LIJNEVALUATIE VAN BEKWAAMHEID

1)

Elke piloot voert periodiek een lijnevaluatie uit om aan te tonen dat hij bekwaam is om in een luchtvaartuig veilige, effectieve en efficiënte lijnvluchten uit te voeren, zoals beschreven in het vluchthandboek.

2)

De geldigheidsduur van een lijnevaluatie van bekwaamheid bedraagt 12 maanden.

3)

De voor EBT erkende exploitant mag, met goedkeuring van de bevoegde autoriteit, de geldigheid van de lijnevaluatie van bekwaamheid verlengen tot:

i)

2 jaar, op voorwaarde dat een risicobeoordeling wordt uitgevoerd;

ii)

of 3 jaar, op voorwaarde dat een feedbackproces voor het toezicht op lijnvluchtuitvoeringen wordt toegepast, waarin bedreigingen voor de vluchten worden geïdentificeerd, het risico van dergelijke bedreigingen tot een minimum wordt beperkt, en maatregelen worden genomen om menselijke fouten tijdens vluchtuitvoeringen te beheren.

4)

Om de lijnevaluatie van de bekwaamheid met succes af te ronden, moet de piloot aantonen dat zijn prestatieniveau voor alle geobserveerde competenties aanvaardbaar is.

i)

OPLEIDING OP DE GROND

1)

Om de 12 kalendermaanden moet elke piloot:

(i)

technische opleiding op de grond volgen;

(ii)

een beoordeling en opleiding volgen met betrekking tot de plaats en het gebruik van alle nood- en veiligheidsuitrusting die in het luchtvaartuig wordt meegenomen.

2)

Met goedkeuring van de bevoegde autoriteit, en op voorwaarde dat een risicobeoordeling wordt uitgevoerd, mag de exploitant de periode voor het volgen van de beoordeling en opleiding met betrekking tot de plaats en het gebruik van alle nood- en veiligheidsuitrusting die in het luchtvaartuig wordt meegenomen, verlengen tot 24 maanden.”;

(d)

het volgende punt ORO.FC.232 wordt ingevoegd:

“ORO.FC.232 Beoordelings- en opleidingsthema’s van het EBT-programma

(a)

De exploitant ziet erop toe dat elke piloot wordt blootgesteld aan de beoordelings- en opleidingsthema’s.

(b)

De beoordelings- en opleidingsthema’s:

(1)

zijn afgeleid van veiligheids- en operationele gegevens die worden gebruikt om te bepalen op welke gebieden de pilotenopleiding moet worden verbeterd en geprioriteerd, als leidraad bij het opzetten van geschikte EBT-programma’s;

(2)

zijn verspreid over een periode van 3 jaar, met een vastgestelde frequentie;

(3)

zijn relevant voor het type of de variant van het luchtvaartuig waarmee de piloot vluchten uitvoert.”;

(e)

punt ORO.FC.235, onder a), wordt vervangen door:

“ORO.FC.235 Bevoegdheid van een piloot om vanuit beide pilotenstoelen te werken

a)

Gezagvoerders die voor hun werkzaamheden vanuit beide stoelen moeten werken en de taken van de tweede piloot uitvoeren, of gezagvoerders die opleiding- of toetsingstaken moeten uitvoeren, dienen aanvullende opleiding te volgen en toetsing te ondergaan zoals vermeld in het vluchthandboek. De toetsing mag samen met de in punt ORO.FC.230(b) voorgeschreven bekwaamheidsproef van de exploitant worden uitgevoerd, of in het volgens punt ORO.FC.231 voorgeschreven EBT-programma.”.

(4)

Bijlage IV (deel-CAT) wordt als volgt gewijzigd:

 

punt c), onder 1), van CAT.IDE.A.185 wordt vervangen door:

(1)

“de voorafgaande 25 uur, in het geval van vliegtuigen met een gecertificeerde maximale startmassa van meer dan 27 000 kg en waarvoor het individuele bewijs van luchtwaardigheid voor het eerst is afgegeven op of na 1 januari 2022; of”.

(5)

Bijlage VI (deel-NCC) wordt als volgt gewijzigd:

 

punt b), onder 1), van NCC.IDE.A.160 wordt vervangen door:

(1)

“de voorafgaande 25 uur, in het geval van vliegtuigen met een gecertificeerde maximale startmassa van meer dan 27 000 kg en waarvoor het individuele bewijs van luchtwaardigheid voor het eerst is afgegeven op of na 1 januari 2022; of”.

(6)

Bijlage VIII (deel-SPO) wordt als volgt gewijzigd:

 

punt b), onder 1), van SPO.IDE.A.140 wordt vervangen door:

“1)

de voorafgaande 25 uur, in het geval van vliegtuigen met een gecertificeerde maximale startmassa van meer dan 27 000 kg en waarvoor het individuele bewijs van luchtwaardigheid voor het eerst is afgegeven op of na 1 januari 2022; of”.