28.8.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 280/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/1231 VAN DE COMMISSIE

van 27 augustus 2020

betreffende het formaat en de instructies voor de jaarlijkse verslagen over de resultaten van de onderzoeken en betreffende het formaat van de meerjarige onderzoekprogramma’s en de praktische regeling, die respectievelijk in de artikelen 22 en 23 van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad zijn bepaald

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (1), en met name artikel 22, lid 3, tweede alinea, en artikel 23, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 22 van Verordening (EU) 2016/2031 zijn de verplichtingen van de lidstaten vastgelegd om risicogebaseerde onderzoeken uit te voeren naar de aanwezigheid van EU-quarantaineorganismen en tekenen en symptomen van plaagorganismen waarvoor de in artikel 29 bedoelde maatregelen of de krachtens artikel 30, lid 1, vastgestelde maatregelen gelden, in gebieden waar de betrokken plaagorganismen voor zover bekend niet voorkwamen, en om jaarlijks aan de Commissie en de andere lidstaten verslag uit te brengen over de resultaten van deze onderzoeken.

(2)

Evenzo is in artikel 24 van Verordening (EU) 2016/2031 de verplichting van de lidstaten vastgelegd om jaarlijks een onderzoek met betrekking tot prioritaire plaagorganismen uit te voeren, zoals in artikel 22, leden 1 en 2, is vastgelegd.

(3)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft op verzoek van de Commissie een toolkit voor de bewaking van plaagorganismen bij planten ontwikkeld, met richtsnoeren voor onderzoek naar plaagorganismen betreffende EU-quarantaineorganismen en specifieke richtsnoeren voor een statistisch verantwoorde en op risico’s gebaseerde aanpak van het onderzoek naar plaagorganismen en specifieke informatie over onderzoeken naar specifieke plaagorganismen. Het doel van deze toolkit is de lidstaten bij te staan bij de opzet en de uitvoering van een onderzoek om een coherente aanpak op het gehele grondgebied van de Unie te waarborgen.

(4)

Om een uniforme presentatie van de resultaten van de onderzoeken van de lidstaten te waarborgen, moet voor alle relevante plaagorganismen een standaardformaat van het jaarlijks verslag worden vastgesteld, met inbegrip van instructies voor het invullen daarvan. Dat formaat moet zijn gebaseerd op de in artikel 22, lid 2, van Verordening (EU) 2016/2031 genoemde elementen en op de toepasselijke onderzoeksvoorschriften die in de krachtens Verordening (EU) 2016/2031 voor specifieke plaagorganismen vastgestelde uitvoeringshandelingen zijn vastgelegd, alsmede op de desbetreffende richtsnoeren voor onderzoek naar plaagorganismen en, indien van toepassing, op daartoe door de EFSA ontwikkelde specifieke richtsnoeren. Om een brede aanpak te waarborgen, moet het formaat betrekking hebben op de onderzoeken naar EU-quarantaineorganismen en naar plaagorganismen waarvoor de maatregelen van de artikelen 29 en 30 van Verordening (EU) 2016/2031 gelden, in die gebieden in de Unie waar de plaagorganismen voor zover bekend niet voorkomen.

(5)

Er zullen echter enkele plaagorganismen zijn waarvoor uit hoofde van bepaalde uitvoeringshandelingen van Verordening (EU) 2016/2031 op statistische gegevens gebaseerde onderzoeken zullen moeten worden uitgevoerd. Voor sommige plaagorganismen kunnen de lidstaten besluiten de op statistische gegevens gebaseerde aanpak te gebruiken. Er moet daarom een specifiek formaat voor de op statistische gegevens gebaseerde onderzoeken worden vastgesteld, omdat dit beter bij de presentatie van de elementen van dergelijke onderzoeken past.

(6)

Dat formaat van de meerjarige onderzoekprogramma’s en de praktische regeling voor de toepassing van de in artikel 23, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde elementen op specifieke risico’s op plaagorganismen moeten worden gebaseerd op de ervaring die de lidstaten tot dusver hebben opgedaan met betrekking tot de opzet, de uitvoering, de verslaglegging en de presentatie van onderzoeken en de richtsnoeren van de EFSA voor onderzoek naar plaagorganismen en, in voorkomend geval, de richtsnoeren voor specifieke plaagorganismen betreffende bewaking.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Formaat en instructies voor het jaarlijkse verslag over de resultaten van onderzoeken

1.   Het formaat en de instructies voor de jaarlijkse verslagen die de lidstaten bij de Commissie indienen over de resultaten van de onderzoeken naar plaagorganismen als bedoeld in de artikelen 22 en 24 van Verordening (EU) 2016/2031, worden uiteengezet in bijlage I bij deze verordening.

2.   Overeenkomstig het formaat en de instructies als bedoeld in lid 1 bevatten de jaarverslagen over de resultaten van de onderzoeken de volgende delen:

a)

deel I: Algemene informatie over de resultaten van de onderzoeken;

b)

deel II: Presentatie van de resultaten van de onderzoeken;

c)

deel III: Samenvatting van de resultaten van de onderzoeken en actualisering van de status van de plaagorganismen.

Artikel 2

Formaat van de meerjarige onderzoekprogramma’s en de praktische regeling voor de toepassing van de elementen op specifieke risico’s op plaagorganismen

1.   Het formaat van de meerjarige onderzoekprogramma’s en de praktische regeling voor de toepassing van de in artikel 23, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde elementen op specifieke risico’s op plaagorganismen worden uiteengezet in bijlage II.

2.   Het model voor de meerjarige onderzoekprogramma’s bestaat uit de volgende onderdelen:

a)

deel I: Algemene informatie;

b)

deel II: Modellen voor de meerjarige onderzoekprogramma’s.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 augustus 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4.


BIJLAGE I

Formaat en instructies voor het jaarverslag van de in artikel 22 van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde onderzoeken

DEEL I

Algemene informatie over de resultaten van de onderzoeken als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder a)

Dit is het model betreffende de algemene informatie over de resultaten van de onderzoeken als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder a):

“Algemene informatie over de resultaten van de onderzoeken van [jaar]

Lidstaat:

Bevoegde autoriteit:

Contactpersoon (naam, functie bij de bevoegde autoriteit, naam van de organisatie, telefoonnummer en officiële mailbox):

Organisaties die aan het onderzoekprogramma deelnemen, inclusief laboratoria:

Openbaar beschikbare samenvatting van de resultaten (tussen 500 en 3 000 woorden):

Korte beschrijving van het toepassingsgebied van het programma voor dat jaar

Korte beschrijving van de voor de onderzoeken gebruikte methoden, met inbegrip van mogelijke nieuwe of innoverende technologieën (indien van toepassing)

Het totale aantal in dat jaar onderzochte plaagorganismen dat binnen het toepassingsgebied van artikel 22, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 valt

Aantal geconstateerde en officieel bevestigde plaagorganismen en genomen follow-upmaatregelen

Specifieke doelstellingen van het programma die in dat jaar zijn bereikt

Link naar de nationale website met meer informatie (indien beschikbaar)

DEEL II

Formaat en instructies voor de presentatie van de resultaten van de onderzoeken als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder b)

Hieronder volgen de modellen en instructies voor de presentatie van de resultaten van de onderzoeken als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder b):

1.   Elementen van het jaarverslag betreffende EU-quarantaineorganismen en plaagorganismen waarop de maatregelen van de artikelen 29 en 30 van Verordening (EU) 2016/2031 van toepassing zijn, in gebieden waar de betrokken plaagorganismen voor zover bekend niet voorkomen

1.1.   Model

“Verslag betreffende de resultaten van de jaarlijkse onderzoeken van [jaar] naar EU-quarantaineorganismen en plaagorganismen waarop de maatregelen van de artikelen 29 en 30 van Verordening (EU) 2016/2031 van toepassing zijn, in gebieden waar de betrokken plaagorganismen voor zover bekend niet voorkomen

1. In groepen onderzochte plaagorganismen

2. Plaagorganismen

3. Geografische locatie

4. Onderzoeklocaties

5. Risicogebieden

6. Gebied van de doelpopulatie

7. Onderzocht gebied van de doelpopulatie (%)

8. Plantmateriaal/Handelsartikel

9. Lijst van plantensoorten

10. Tijdschema

11. Bijzonderheden van het onderzoek:

A) Aantal visuele onderzoeken, per groep, indien van toepassing

B) Totaal aantal monsters

C) Aantal asymptomatische monsters, indien van toepassing

D) Type vallen (of andere methode (bv. vangnet enz.))

E) Aantal vallen (of andere methoden)

F) Aantal locaties met vallen (indien afwijkend van het aantal vallen of andere methoden)

G) Type tests (bv. microscopische identificatie, PCR, Elisa enz.)

H) Totaal aantal tests

I) Andere maatregelen (bv. speurhonden, drones, helikopters, bewustmakingscampagnes enz.)

J) Aantal andere maatregelen

Bevindingen/Uitbraken (linken met Europhyt-Uitbraken)

14. Opmerkingen

12. Aantal positieve resultaten per plaagorganisme

13. Kennisgevingsnummer(s) van de uitbraken overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1715

Omschrijving

Aantal

A

B

C

D

E

F

G

H

I

J

Nummer(s)

Datum (Data)

Groep 1 — Erkende productieplaatsen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Groep n

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Plaagorganisme 1

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Plaagorganisme 2

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Plaagorganisme 3

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Plaagorganisme n

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.2.   Instructies voor het invullen van het model

Kolom 1: met uitzondering van “Groep 1 — Erkende productieplaatsen” is het facultatief om per groep plaagorganismen te rapporteren. Vermeld, indien van toepassing, de groep plaagorganismen die samen worden onderzocht (bv. plaagorganismen bij citrusbomen, bij loofbossen, bij naaldbossen, bij granen, bij aardappelen of andere plaagorganismen (gelieve te specificeren)). Rapporteer, wanneer een plaagorganisme in verschillende groepen is opgenomen, de informatie voor dat plaagorganisme dienovereenkomstig in elke groep.

Vermeld voor “Groep 1 — Erkende productieplaatsen” de lijst van plaagorganismen waarnaar onderzoek is verricht en de resultaten van de onderzoeken, indien nodig in meer dan één rij om de verschillende onderzoeklocaties van kolom 4 te specificeren. Verstrek in deze groep de gegevens per plaagorganisme, zonder aggregatie op groepsniveau. Erkende productieplaatsen zijn die plaatsen waarvan de exploitant door de bevoegde autoriteit gemachtigd is om plantenpaspoorten af te geven.

Kolom 2: vermeld de wetenschappelijke naam van het plaagorganisme (zoals vermeld in bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 of in een specifieke maatregel voor een bepaald plaagorganisme), met telkens één rij per plaagorganisme.

Kolom 3: vermeld de geografische locaties waar het onderzoek heeft plaatsgevonden, bij voorkeur met vermelding van het laagst beschikbare NUTS-niveau. Wanneer plaagorganismen per groep worden gerapporteerd, mogen de gegevens voor alle plaagorganismen in de groep in één rij worden samengevoegd. Wanneer plaagorganismen niet per groep worden gerapporteerd, mogen de gegevens in één rij per plaagorganisme worden samengevoegd. Het is ook mogelijk om zoveel rijen te gebruiken als aantal locaties waarover wordt gerapporteerd, indien van toepassing.

Kolom 4: vermeld de onderzoeklocaties, alleen in meer dan één rij per plaagorganisme wanneer de specifieke wettelijke voorschriften voor het onderzoek naar het plaagorganisme dit vereisen, en vermeld het aantal onderzochte locaties. Wanneer plaagorganismen per groep worden gerapporteerd, mogen de gegevens voor alle plaagorganismen in de groep in één rij worden samengevoegd; vermeld hierbij het totale aantal onderzoeklocaties. Wanneer plaagorganismen niet per groep worden gerapporteerd, mogen de gegevens in één rij per plaagorganisme worden samengevoegd; vermeld hierbij het totale aantal onderzoeklocaties. Vermeld bij gebruik van de optie “andere” altijd wat wordt bedoeld:

1.

in de open lucht (productiegebied): 1.1. veld (landbouwgrond, weidegrond), 1.2. boomgaard/wijngaard, 1.3. kwekerij, 1.4. bos;

2.

in de open lucht (overig): 2.1. privétuin, 2.2. openbare locatie, 2.3. beschermd gebied, 2.4. wilde planten in ander dan beschermd gebied, 2.5. andere locatie, met specificatie van het specifieke geval (bv. tuincentrum, commerciële locatie waar verpakkingsmateriaal van hout wordt gebruikt, houtindustrie, waterrijk natuurgebied, irrigatie- en drainagenetwerk enz.);

3.

besloten omgeving: 3.1. kas, 3.2. privéterrein anders dan een kas, 3.3. openbare locatie anders dan een kas, 3.4. andere locatie, met specificatie van het specifieke geval (bv. tuincentrum, commerciële locatie waar verpakkingsmateriaal van hout wordt gebruikt, houtindustrie).

Kolommen 5, 6 en 7: facultatief of indien van toepassing uit hoofde van specifieke wettelijke voorschriften voor het onderzoek naar het plaagorganisme.

Kolom 5: vermeld welke risicogebieden zijn vastgesteld op basis van de biologische eigenschappen van het (de) plaagorganisme(n), de aanwezigheid van waardplanten, ecoklimatologische omstandigheden en risicolocaties.

Kolom 6: vermeld het totale gebied in de lidstaat dat door de doelpopulatie wordt bestreken (in ha).

Kolom 7: vermeld het aandeel van het onderzochte gebied van de doelpopulatie (onderzocht gebied/gebied van de doelpopulatie) in procenten.

Kolom 8: vermeld planten, vruchten, zaden, bodem, verpakkingsmateriaal, hout, machines, voertuigen, vector, water, andere, met vermelding van het specifieke geval. Alleen wanneer in het specifieke wettelijke voorschrift voor het onderzoek naar het plaagorganisme de lijst van te onderzoeken producten is gespecificeerd, worden de resultaten in verschillende rijen vermeld.

Kolom 9: vermeld de lijst van plantensoorten/genera die zijn onderzocht. Gebruik uitsluitend één rij per plantensoort/genus wanneer het specifieke wettelijke voorschrift voor het onderzoek naar het plaagorganisme dit vereist.

Kolom 10: vermeld de maanden van het jaar waarin de onderzoeken zijn uitgevoerd. Wanneer plaagorganismen per groep worden gerapporteerd, mogen de gegevens voor alle plaagorganismen in de groep in één rij worden samengevoegd. Wanneer plaagorganismen niet per groep worden gerapporteerd, mogen de gegevens in één rij per plaagorganisme worden samengevoegd.

Kolom 11: vermeld de bijzonderheden van het onderzoek, rekening houdend met de specifieke wettelijke voorschriften voor het onderzoek naar elk plaagorganisme. Geef met “n.v.t.” aan wanneer de gegevens van een bepaalde kolom niet van toepassing zijn. Met uitzondering van het aantal visuele onderzoeken, dat per groep kan worden gerapporteerd, worden alle andere gegevens per plaagorganisme verstrekt, tenzij in kolom 14 (Opmerkingen) een motivering voor het rapporteren per groep is opgenomen. Gebruik, wanneer de specifieke wettelijke voorschriften voor het onderzoek naar het plaagorganisme dit vereisen, verschillende rijen (bv. om verschillende typen tests en het aantal daarvan te rapporteren).

Kolom 12: vermeld het aantal positieve resultaten per plaagorganisme. Dit aantal kan verschillen van het aantal uitbraken wanneer verschillende positieve resultaten in één kennisgeving van uitbraak zijn opgenomen.

Kolom 13: vermeld de kennisgevingen van uitbraken van het jaar waarin het onderzoek heeft plaatsgevonden.

Kolom 14: voeg alle andere informatie toe die u relevant acht, en, indien van toepassing, informatie over de resultaten van de onderzoeken naar asymptomatische planten met positieve bevindingen.

2.   Elementen van het jaarverslag betreffende de resultaten van de op statistische gegevens gebaseerde jaarlijkse onderzoeken naar EU-quarantaineorganismen in gebieden waar de plaagorganismen voor zover bekend niet voorkomen, die bij de uitvoering van op statistische gegevens gebaseerde onderzoeken van toepassing zijn

2.1.   Model

“Verslag betreffende de resultaten van de op statistische gegevens gebaseerde jaarlijkse onderzoeken naar EU-quarantaineorganismen en bepaalde plaagorganismen waarvoor de maatregelen van de artikelen 29 en 30 van Verordening (EU) 2016/2031 gelden, voor [jaar] (facultatief, tenzij door de wetgeving specifiek vereist, en te gebruiken ter vervanging van model 1.1)

1. Plaagorganisme

2. Geografische locatie

3. Onderzoeklocaties

4. Tijdschema

A. Omschrijving van het onderzoek (inputparameters voor RiBESS+)

B. Bemonsteringsinspanning

C. Resultaten van het onderzoek

22. Opmerkingen

5. Doelpopulatie

6. Epidemiologische eenheden

7. Detectiemethoden

8. Doeltreffendheid van de bemonstering

9. Gevoeligheid van de methode

10. Risicofactoren (activiteiten, locaties en gebieden)

11. Aantal geïnspecteerde epidemiologische eenheden

12. Aantal visuele controles

13. Aantal monsters

14. Aantal vallen

15. Aantal locaties met vallen

16. Aantal tests

17. Aantal andere maatregelen

18. Resultaten

19. Kennisgevingsnummer(s) van de gemelde uitbraken, voor zover van toepassing, overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1715

20. Behaald betrouwbaarheidsniveau

21. Aangenomen prevalentie

Waardsoort

Gebied (ha of andere, relevantere eenheid)

Inspectie-eenheden

Omschrijving

Eenheden

Visuele controles

Vallen

Tests

Andere maatregelen

Risicofactor

Risiconiveaus

Aantal locaties

Relatieve risico’s

Aandeel van de waardplantpopulatie

Positief

Negatief

Niet bekend

Nummer(s)

Datum (Data)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.2.   Instructies voor het invullen van het model

Licht de onderliggende aannamen voor de opzet van het onderzoek per plaagorganisme toe. Geef een samenvatting en motivering van:

de doelpopulatie, de epidemiologische eenheid en de inspectie-eenheden;

de opsporingsmethode en de gevoeligheid van de methode;

de risicofactor(en), met vermelding van de risiconiveaus en de dienovereenkomstige relatieve risico’s en aandelen van de waardplantpopulatie.

Kolom 1: vermeld de wetenschappelijke naam van het plaagorganisme (zoals vermeld in bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 of in een specifieke maatregel voor een bepaald plaagorganisme).

Kolom 2: vermeld de geografische locaties waar het onderzoek heeft plaatsgevonden, bij voorkeur met vermelding van het laagst beschikbare NUTS-niveau.

Kolom 3: vermeld de onderzoeklocaties, in meer dan één rij per plaagorganisme wanneer de specifieke wettelijke voorschriften voor het onderzoek naar het plaagorganisme dit vereisen. Vermeld onderzoeken die op erkende productieplaatsen zijn uitgevoerd, altijd in een afzonderlijke rij. Vermeld bij gebruik van de optie “andere” altijd wat wordt bedoeld:

1.

in de open lucht (productiegebied): 1.1. veld (landbouwgrond, weidegrond), 1.2. boomgaard/wijngaard, 1.3. kwekerij, 1.4. bos;

2.

in de open lucht (overig): 2.1. privétuin, 2.2. openbare locatie, 2.3. beschermd gebied, 2.4. wilde planten in ander dan beschermd gebied, 2.5. andere locatie, met specificatie van het specifieke geval (bv. tuincentrum, commerciële locatie waar verpakkingsmateriaal van hout wordt gebruikt, houtindustrie, waterrijk natuurgebied, irrigatie- en drainagenetwerk enz.);

3.

besloten omgeving: 3.1. kas, 3.2. privéterrein anders dan een kas, 3.3. openbare locatie anders dan een kas, 3.4. andere locatie, met specificatie van het specifieke geval (bv. tuincentrum, commerciële locatie waar verpakkingsmateriaal van hout wordt gebruikt, houtindustrie).

Kolom 4: vermeld de maanden van het jaar waarin de onderzoeken zijn uitgevoerd.

Kolom 5: vermeld de gekozen doelpopulatie, met de dienovereenkomstige lijst van waardsoorten en het bestreken gebied. De doelpopulatie wordt omschreven als het geheel van inspectie-eenheden. De omvang daarvan wordt voor landbouwgebieden gewoonlijk in hectaren omschreven, maar kan ook in percelen, velden, kassen enz. worden uitgedrukt. Motiveer de gemaakte keuze in de onderliggende aannames. Vermeld de onderzochte inspectie-eenheden. Onder “inspectie-eenheid” wordt verstaan: planten, delen van planten, producten, materialen, vectoren die zijn onderzocht om de plaagorganismen te identificeren en op te sporen. Vermeld, als het gebied van de doelpopulatie niet beschikbaar is, “n.v.t.” en neem het aantal inspectie-eenheden op waaruit de doelpopulatie bestaat.

Kolom 6: vermeld de onderzochte epidemiologische eenheden, met vermelding van de beschrijving en de meeteenheid. Onder “epidemiologische eenheid” wordt verstaan: een homogeen gebied waar de interacties tussen het plaagorganisme, de waardplanten en de abiotische en biotische factoren en omstandigheden tot dezelfde epidemiologie zou leiden als het plaagorganisme aanwezig is. Epidemiologische eenheden zijn een onderverdeling van de doelpopulatie die, wat de epidemiologie betreft, homogeen zijn en die ten minste één waardplant omvatten. In sommige gevallen kan de volledige waardplantpopulatie in een regio/gebied/land als epidemiologische eenheid worden gedefinieerd. Een epidemiologische eenheid kan een NUTS-regio, stedelijk gebied, bos, rozentuin of landbouwbedrijf zijn, of een gebied dat uit een aantal hectaren bestaat. De keuze wordt in de onderliggende aannamen gemotiveerd.

Kolom 7: vermeld de bij het onderzoek gebruikte methoden en het aantal activiteiten in elk geval, afhankelijk van de specifieke wettelijke voorschriften voor het onderzoek naar elk plaagorganisme. Geef met “n.v.t.” aan wanneer de gegevens van een bepaalde kolom niet beschikbaar zijn.

Kolom 8: geef een schatting van de doeltreffendheid van de bemonstering. Onder “doeltreffendheid van de bemonstering” wordt verstaan: de waarschijnlijkheid dat van een besmette plant de besmette delen worden geselecteerd. Voor vectoren wordt gekeken naar de doeltreffendheid van de methode voor het vangen van een positieve vector wanneer deze in het onderzoeksgebied aanwezig is. Voor de bodem wordt gekeken naar de doeltreffendheid van het selecteren van een bodemmonster dat het plaagorganisme bevat, wanneer het plaagorganisme in het onderzoeksgebied aanwezig is.

Kolom 9: onder “gevoeligheid van de methode” wordt verstaan: de waarschijnlijkheid dat een methode de aanwezigheid van een plaagorganisme correct aantoont. De gevoeligheid van de methode wordt omschreven als de waarschijnlijkheid dat een daadwerkelijk positieve waard wordt opgespoord, als positief wordt bevestigd en niet verkeerd wordt geïdentificeerd. De doeltreffendheid van de bemonstering (d.w.z. de waarschijnlijkheid dat van een besmette plant de besmette delen worden geselecteerd) wordt vermenigvuldigd met de diagnostische gevoeligheid (die wordt gekenmerkt door de visuele onderzoeken en/of de laboratoriumtest die tijdens het identificatieproces wordt gebruikt).

Kolom 10: vermeld de risicofactoren in afzonderlijke rijen en voeg zoveel rijen toe als nodig. Vermeld voor elke risicofactor het risiconiveau, het overeenkomstige relatieve risico en het aandeel van de waardplantpopulatie.

Kolom B: vermeld de bijzonderheden van het onderzoek, afhankelijk van de specifieke wettelijke voorschriften voor het onderzoek naar elk plaagorganisme. Geef met “n.v.t.” aan wanneer de gegevens van een bepaalde kolom niet van toepassing zijn. De in deze kolommen te verstrekken informatie houdt verband met de informatie in kolom 7 “Opsporingsmethode”.

Kolom 15: vermeld het aantal locaties met vallen indien dit aantal verschilt van het aantal vallen (kolom 14) (dezelfde val kan bv. op verschillende plaatsen worden gebruikt).

Kolom 18: vermeld het aantal positieve, negatieve en niet-bekende monsters. Onder “niet bekend” wordt verstaan: de geanalyseerde monsters waarvan om verschillende redenen geen resultaat kon worden bepaald (bv. onder het detectieniveau, niet-geïdentificeerd of onverwerkt monster, oud monster enz.).

Kolom 19: vermeld de kennisgevingen van uitbraken van het jaar waarin het onderzoek heeft plaatsgevonden.

Kolom 20: vermeld de gevoeligheid van het onderzoek zoals omschreven in ISPM 31. Deze waarde betreffende het behaalde betrouwbaarheidsniveau van de afwezigheid van plaagorganismen wordt berekend op basis van de uitgevoerde onderzoeken (en/of bemonsteringen) waarbij de gevoeligheid van de methode en aangenomen prevalentie vaststaan.

Kolom 21: vermeld de aangenomen prevalentie op basis van een aan het onderzoek voorafgaande raming van de vermoedelijke daadwerkelijke prevalentie van het plaagorganisme in de praktijk. De aangenomen prevalentie wordt als doel van het onderzoek vastgesteld en komt overeen met de afweging die de risicomanagers maken tussen het risico dat het plaagorganisme aanwezig is, en de middelen die voor het onderzoek beschikbaar zijn. Voor een opsporingsonderzoek wordt gewoonlijk een waarde van 1 % vastgelegd.

DEEL III

Elementen van het jaarverslag betreffende de samenvatting van de resultaten van de onderzoeken en de actualisering van de status van de onderzochte plaagorganismen, als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder c)

In het verslag worden de resultaten van de onderzoeken samengevat en wordt de status van elk in het jaarlijkse onderzoek opgenomen plaagorganisme geactualiseerd, overeenkomstig de internationale norm voor fytosanitaire maatregelen (ISPM 8) en het volgende model:

“Actualisering van de status van elk in het jaarlijkse onderzoek opgenomen plaagorganisme, overeenkomstig de internationale norm voor fytosanitaire maatregelen (ISPM 8)

 

Plaagorganisme

Status van plaagorganismen aan het begin van het onderzoek

Geactualiseerde status van het plaagorganisme na het jaarlijkse onderzoek

1.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

n

 

 

 


BIJLAGE II

Formaat van de in artikel 23 van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde meerjarige onderzoekprogramma’s en de praktische regeling voor de toepassing van de in dat artikel genoemde elementen

DEEL I

Algemene informatie als bedoeld in artikel 2, lid 2, onder a)

1.   Model

“Algemene informatie voor [jaren]

Lidstaat:

Bevoegde autoriteit:

Contactpersoon (naam, functie bij de bevoegde autoriteit, naam van de organisatie, telefoonnummer en officiële mailbox):

Specifieke doelstelling van elk jaar van het meerjarige onderzoekprogramma (zie voor nadere bijzonderheden het deel “Praktische regeling”, punt a), hieronder):

Motivering overeenkomstig artikel 22, lid 1), en artikel 24, lid 1), van Verordening (EU) 2016/2031 bij de niet-opneming (op jaarbasis) van bepaalde EU-quarantaineorganismen, plaagorganismen die voorlopig als EU-quarantaineorganismen zijn aangemerkt, of prioritaire plaagorganismen in het meerjarige onderzoekprogramma (zie voor nadere bijzonderheden het deel “Praktische regeling”, punt b), hieronder):

Plaagorganisme

Motivering voor niet-opneming in het meerjarige onderzoekprogramma

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Methoden voor de registratie en rapportering van de verzamelde informatie (zie voor nadere bijzonderheden het deel “Praktische regeling”, punt c), hieronder):

Door de lidstaat verstrekte samenvatting die voor het grote publiek beschikbaar is (voor bekendmaking op de website van de Commissie, tussen 350 en 2000 woorden) (zie voor nadere bijzonderheden het deel “Praktische regeling”, punt d), hieronder):”

2.   Praktische regeling

a)

Geef een korte beschrijving van de verdeling van de plaagorganismen over de periode van 5 tot 7 jaar van het meerjarenprogramma en verklaar deze.

b)

Verstrek, overeenkomstig artikel 22, lid 1), en artikel 24, lid 1), van Verordening (EU) 2016/2031, een motivering voor elke niet in het meerjarige onderzoekprogramma opgenomen plaagorganisme.

c)

Neem in de informatie over de methoden voor de registratie en verslaglegging van de verzamelde informatie een korte beschrijving op van de belangrijkste methoden die voor de uitvoering en de verslaglegging van de onderzoeken op het grondgebied van de lidstaat zijn gebruikt.

d)

Neem in de samenvatting voor het grote publiek de volgende elementen op:

een korte beschrijving en het toepassingsgebied van het meerjarige onderzoekprogramma;

een korte beschrijving van de voor de onderzoeken te gebruiken methoden, met inbegrip van mogelijke nieuwe of innoverende technologieën (indien van toepassing);

het totale aantal plaagorganismen dat wordt onderzocht;

een link naar de website van de nationale bevoegde autoriteit met meer informatie (indien beschikbaar).

DEEL II

Modellen voor de in artikel 2, lid 2, onder b), bedoelde meerjarige onderzoekprogramma’s

1.   Elementen van het meerjarige onderzoekprogramma betreffende EU-quarantaineorganismen en plaagorganismen waarop de maatregelen van de artikelen 29 en 30 van Verordening (EU) 2016/2031 van toepassing zijn, in gebieden waar de betrokken plaagorganismen voor zover bekend niet voorkomen

1.1.   Model

“Meerjarig onderzoekprogramma voor [jaar] betreffende EU-quarantaineorganismen en plaagorganismen waarop de maatregelen van de artikelen 29 en 30 van Verordening (EU) 2016/2031 van toepassing zijn, in gebieden waar de betrokken plaagorganismen voor zover bekend niet voorkomen

1. Jaar

2. In groepen onderzochte plaag-organismen

3. Plaag-orga-nisme

4. Geografische locatie

5. Onderzoek-locaties

6. Ri-sico-ge-bieden

7. Plantmateriaal/Handelsartikel

8. Lijst van planten-soorten

9. Tijd-schema

10. Bijzonderheden van het onderzoek:

A) Aantal visuele onderzoeken, per groep

B) Totaal aantal monsters

C) Aantal asymptomatische monsters, indien van toepassing

D) Type vallen (of andere methode (bv. vangnet enz.))

E) Aantal vallen (of andere methode)

F) Aantal locaties met vallen (indien afwijkend van de onder E) vermelde gegevens)

G) Type tests (bv. microscopische identificatie, PCR enz.)

H) Aantal tests

I) Andere maatregelen (bv. speurhonden, drones, helikopters, bewustmakingscampagnes enz.)

J) Aantal andere maatregelen

11. Opmerkingen

Omschrijving

Aantal

A

B

C

D

E

F

G

H

I

J

Jaar 1

Groep 1 —

Erkende productieplaatsen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Groep 2

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Jaar n

Groep 1 —

Erkende productieplaatsen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Groep 2

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.2.   Praktische regeling

Kolom 2: met uitzondering van “Groep 1 — Erkende productieplaatsen” is het facultatief om de onderzoeken per groep plaagorganismen te plannen. Vermeld, indien van toepassing, de groep plaagorganismen die samen zullen worden onderzocht (bv. plaagorganismen bij citrusbomen, bij loofbossen, bij naaldbossen, bij granen, bij aardappelen of andere plaagorganismen (gelieve te specificeren)). Neem, wanneer een plaagorganisme in verschillende groepen zal worden opgenomen, in het programma de informatie voor dat plaagorganisme dienovereenkomstig in elke groep op.

Vermeld voor “Groep 1 — Erkende productieplaatsen” de lijst van plaagorganismen waarnaar onderzoek zal worden verricht, indien nodig in meer dan één rij iom de verschillende onderzoeklocaties van kolom 5 (Onderzoeklocaties) te specificeren. Verstrek in deze groep de gegevens per plaagorganisme, zonder aggregatie op groepsniveau. Erkende productieplaatsen zijn die plaatsen waarvan de exploitant door de bevoegde autoriteit gemachtigd is om plantenpaspoorten af te geven.

Kolom 3: vermeld de wetenschappelijke naam van het plaagorganisme (zoals vermeld in bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 of in een specifieke maatregel voor een bepaald plaagorganisme), met telkens één rij per plaagorganisme.

Kolom 4: vermeld de geografische locaties waar het onderzoek zal plaatsvinden, bij voorkeur met vermelding van het laagst beschikbare NUTS-niveau. Wanneer plaagorganismen per groep worden gerapporteerd, mogen de gegevens voor alle plaagorganismen in de groep in één rij worden samengevoegd. Wanneer plaagorganismen niet per groep worden gerapporteerd, mogen de gegevens in één rij per plaagorganisme worden samengevoegd. Het is ook mogelijk om zoveel rijen te gebruiken als aantal locaties waarover wordt gerapporteerd, indien van toepassing.

Kolom 5: vermeld de onderzoeklocaties, alleen in meer dan één rij per plaagorganisme wanneer de specifieke wettelijke voorschriften voor het onderzoek naar het plaagorganisme dit vereisen, en vermeld het aantal locaties dat zal worden onderzocht. Wanneer plaagorganismen per groep worden gerapporteerd, mogen de gegevens voor alle plaagorganismen in de groep in één rij worden samengevoegd; vermeld hierbij het totale aantal onderzoeklocaties. Wanneer plaagorganismen niet per groep worden gerapporteerd, mogen de gegevens in één rij per plaagorganisme worden samengevoegd; vermeld hierbij het totale aantal onderzoeklocaties. Vermeld bij gebruik van de optie “andere” altijd wat wordt bedoeld:

1.

in de open lucht (productiegebied): 1.1. veld (landbouwgrond, weidegrond), 1.2. boomgaard/wijngaard, 1.3. kwekerij, 1.4. bos;

2.

in de open lucht (overig): 2.1. privétuin, 2.2. openbare locatie, 2.3. beschermd gebied, 2.4. wilde planten in ander dan beschermd gebied, 2.5. andere locatie, met specificatie van het specifieke geval (bv. tuincentrum, commerciële locatie waar verpakkingsmateriaal van hout wordt gebruikt, houtindustrie, waterrijk natuurgebied, irrigatie- en drainagenetwerk enz.);

3.

besloten omgeving: 3.1. kas, 3.2. privéterrein anders dan een kas, 3.3. openbare locatie anders dan een kas, 3.4. andere locatie, met specificatie van het specifieke geval (bv. tuincentrum, commerciële locatie waar verpakkingsmateriaal van hout wordt gebruikt, houtindustrie).

Kolom 6: facultatief of indien van toepassing uit hoofde van specifieke wettelijke voorschriften voor het onderzoek naar het plaagorganisme. Vermeld de risicogebieden op basis van de biologische eigenschappen van het (de) plaagorganisme(n), de aanwezigheid van waardplanten, ecoklimatologische omstandigheden en risicolocaties.

Kolom 7: vermeld planten, vruchten, zaden, bodem, verpakkingsmateriaal, hout, machines, voertuigen, vector, water, andere, met vermelding van het specifieke geval. Wanneer in het specifieke wettelijke voorschrift voor het onderzoek naar het plaagorganisme de lijst van te onderzoeken producten is gespecificeerd, worden in het programma de per product geplande activiteiten in verschillende rijen vermeld.

Kolom 8: vermeld de lijst van plantensoorten/genera die zullen worden onderzocht. Wanneer het specifieke wettelijke voorschrift voor het onderzoek naar het plaagorganisme dit vereist, bevat het programma de lijst van plantensoorten/genera met een aparte rij voor elke plantensoort/genus.

Kolom 9: vermeld de maanden van het jaar waarin de onderzoeken worden uitgevoerd. Wanneer plaagorganismen per groep worden gerapporteerd, mogen de gegevens voor alle plaagorganismen in de groep in één rij worden samengevoegd. Wanneer plaagorganismen niet per groep worden gerapporteerd, mogen de gegevens in één rij per plaagorganisme worden samengevoegd.

Kolom 10: vermeld de bijzonderheden van het onderzoek, rekening houdend met de specifieke wettelijke voorschriften voor elk plaagorganisme. Geef met “n.v.t.” aan wanneer de gegevens van een bepaalde kolom niet beschikbaar zullen zijn. De gegevens van deze kolom morgen alleen voor het aantal visuele onderzoeken op hetzelfde niveau van de groep plaagorganismen worden samengevoegd. Gebruik, wanneer de specifieke wettelijke voorschriften voor het onderzoek naar het plaagorganisme dit vereisen, verschillende rijen (bv. het plan om verschillende typen tests te gebruiken en het aantal daarvan).

2.   Elementen van het meerjarige onderzoekprogramma betreffende op statistische gegevens gebaseerde jaarlijkse onderzoeken naar EU-quarantaineorganismen, en plaagorganismen waarop de maatregelen van de artikelen 29 en 30 van Verordening (EU) 2016/2031 van toepassing zijn, in gebieden waar de betrokken plaagorganismen voor zover bekend niet voorkomen, die bij de uitvoering van op statistische gegevens gebaseerde onderzoeken van toepassing zijn

In het meerjarige onderzoekprogramma wordt het onderzoek, met inbegrip van de inputparameters en de geplande bemonsteringsinspanning, samengevat en gemotiveerd.

2.1.   Model

“Programma voor het op statistische gegevens gebaseerde onderzoek van [jaren] betreffende EU-quarantaineorganismen en plaagorganismen waarop de maatregelen van de artikelen 29 en 30 van Verordening (EU) 2016/2031 van toepassing zijn, in gebieden waar de betrokken plaagorganismen voor zover bekend niet voorkomen

1. Jaar

2. Plaagorganis-me

3. Geografische locatie

4. Onderzoeklocaties

5. Tijdschema

A. Omschrijving van het onderzoek (inputparameters voor RiBESS+)

B. Bemonsteringsinspanning

19. Verwacht betrouwbaarheidsniveau

20. Aangenomen prevalentie

21. Opmerkingen

6. Doel-populatie

7. Epide-miologische eenheden

8. Geplande opsporings-methoden

9. Doeltreffendheid van de bemonstering

10. Gevoeligheid van de methode

11. Risicofactoren (activiteiten, locaties en gebieden)

12. Aantal te inspecteren epidemiologische eenheden

13. Aantal onderzoeken

14. Aantal monsters

15. Aantal vallen

16. Aantal locaties met vallen

17. Aantal tests

18. Aantal andere maatregelen

Waardsoort

Gebied (ha of andere, relevantere eenheid)

Aantal inspectie-eenheden

Omschrijving

Eenheden

Visuele controles

Vallen

Tests

Andere maatregelen

Risicofactoren

Risiconiveaus

Aantal locaties

Relatieve risico’s

Aandeel van de waardplantpopulatie

1

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

N

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

N

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.2.   Praktische regeling

Licht de onderliggende aannamen voor de opzet van het onderzoek per plaagorganisme toe. Geef een samenvatting en motivering van:

de doelpopulatie, de epidemiologische eenheid en de inspectie-eenheden;

de opsporingsmethode en de gevoeligheid van de methode;

de risicofactor(en), met vermelding van de risiconiveaus en de dienovereenkomstige relatieve risico’s en aandelen van de waardplantpopulatie.

Kolom 2: vermeld de wetenschappelijke naam van het plaagorganisme (zoals vermeld in bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 of in een specifieke maatregel voor een bepaald plaagorganisme).

Kolom 3: vermeld de geografische locaties waar het onderzoek zal plaatsvinden, bij voorkeur met vermelding van het laagst beschikbare NUTS-niveau.

Kolom 4: vermeld de onderzoeklocaties, in meer dan één rij per plaagorganisme wanneer de specifieke wettelijke voorschriften voor het onderzoek naar het plaagorganisme dit vereisen. Plan onderzoeken die op erkende productieplaatsen zullen worden uitgevoerd, altijd in een afzonderlijke rij. Vermeld bij gebruik van de optie “andere” altijd wat wordt bedoeld:

1.

in de open lucht (productiegebied): 1.1. veld (landbouwgrond, weidegrond), 1.2. boomgaard/wijngaard, 1.3. kwekerij, 1.4. bos;

2.

in de open lucht (overig): 2.1. privétuin, 2.2. openbare locatie, 2.3. beschermd gebied, 2.4. wilde planten in ander dan beschermd gebied, 2.5. andere locatie, met specificatie van het specifieke geval (bv. tuincentrum, commerciële locatie waar verpakkingsmateriaal van hout wordt gebruikt, houtindustrie, waterrijk natuurgebied, irrigatie- en drainagenetwerk enz.);

3.

besloten omgeving: 3.1. kas, 3.2. privéterrein anders dan een kas, 3.3. openbare locatie anders dan een kas, 3.4. andere locatie, met specificatie van het specifieke geval (bv. tuincentrum, commerciële locatie waar verpakkingsmateriaal van hout wordt gebruikt, houtindustrie).

Kolom 5: vermeld de maanden van het jaar waarin de onderzoeken worden uitgevoerd.

Kolom 6: vermeld de gekozen doelpopulatie, met de dienovereenkomstige lijst van waardsoorten en het bestreken gebied. De doelpopulatie wordt omschreven als het geheel van inspectie-eenheden. De omvang daarvan wordt voor landbouwgebieden gewoonlijk in hectaren omschreven, maar kan ook in percelen, velden, kassen enz. worden uitgedrukt. Motiveer de gemaakte keuze in de onderliggende aannames in kolom 21 (Opmerkingen). Vermeld de onderzochte inspectie-eenheden. Onder “inspectie-eenheid” wordt verstaan: planten, delen van planten, producten, materialen, vectoren die zullen worden onderzocht om de plaagorganismen te identificeren en op te sporen. Vermeld, als het gebied van de doelpopulatie niet beschikbaar is, “n.v.t.” en neem het aantal inspectie-eenheden op waaruit de doelpopulatie bestaat.

Kolom 7: vermeld de te onderzoeken epidemiologische eenheden, met vermelding van de beschrijving en de meeteenheid. Onder “epidemiologische eenheid” wordt verstaan: een homogeen gebied waar de interacties tussen het plaagorganisme, de waardplanten en de abiotische en biotische factoren en omstandigheden tot dezelfde epidemiologie zou leiden als het plaagorganisme aanwezig is. Epidemiologische eenheden zijn een onderverdeling van de doelpopulatie die, wat de epidemiologie betreft, homogeen zijn en die ten minste één waardplant omvatten. In sommige gevallen kan de volledige waardplantpopulatie in een regio/gebied/land als epidemiologische eenheid worden gedefinieerd. Een epidemiologische eenheid kan een NUTS-regio, stedelijk gebied, bos, rozentuin of landbouwbedrijf zijn, of een gebied dat uit een aantal hectaren bestaat. De keuze wordt in de onderliggende aannamen gemotiveerd.

Kolom 8: vermeld de bij het onderzoek te gebruiken methoden en het aantal activiteiten in elk geval, afhankelijk van de specifieke wettelijke voorschriften voor het onderzoek naar elk plaagorganisme. Geef met “n.v.t.” aan wanneer de gegevens van een bepaalde kolom niet beschikbaar zijn. Vermeld in Visuele onderzoeken ja/nee en geef nadere bijzonderheden van de methoden bij Vallen, Testen en Andere maatregelen.

Kolom 9: geef een schatting van de doeltreffendheid van de bemonstering. Onder “doeltreffendheid van de bemonstering” wordt verstaan: de waarschijnlijkheid dat van een besmette plant de besmette delen worden geselecteerd. Voor vectoren wordt gekeken naar de doeltreffendheid van de methode voor het vangen van een positieve vector wanneer deze in het onderzoeksgebied aanwezig is. Voor de bodem wordt gekeken naar de doeltreffendheid van het selecteren van een bodemmonster dat het plaagorganisme bevat, wanneer het plaagorganisme in het onderzoeksgebied aanwezig is.

Kolom 10: onder “gevoeligheid van de methode” wordt verstaan: de waarschijnlijkheid dat een methode de aanwezigheid van een plaagorganisme correct aantoont. De gevoeligheid van de methode wordt omschreven als de waarschijnlijkheid dat een daadwerkelijk positieve waard wordt opgespoord, als positief wordt bevestigd en niet verkeerd wordt geïdentificeerd. De doeltreffendheid van de bemonstering (d.w.z. de waarschijnlijkheid dat van een besmette plant de besmette delen worden geselecteerd) wordt vermenigvuldigd met de diagnostische gevoeligheid (die wordt gekenmerkt door het visuele onderzoek en/of de laboratoriumtest die tijdens het identificatieproces wordt gebruikt).

Kolom 11: vermeld de risicofactoren in afzonderlijke rijen en voeg zoveel rijen toe als nodig. Vermeld voor elke risicofactor het risiconiveau, het overeenkomstige relatieve risico en het aandeel van de waardplantpopulatie.

Kolom B: vermeld het aantal geplande activiteiten en specificeer het type activiteit. Geef met “n.v.t.” aan wanneer de gegevens van een bepaalde kolom niet beschikbaar zijn. De in deze kolommen te verstrekken informatie houdt verband met de informatie in kolom 8 (Geplande opsporingsmethoden).

Kolom 16: vermeld het aantal locaties met vallen indien dit aantal verschilt van het aantal vallen (kolom 15) (dezelfde val kan bv. op verschillende plaatsen worden gebruikt).

Kolom 20: vermeld de gevoeligheid van het onderzoek zoals omschreven in ISPM 31. Deze waarde betreffende het behaalde betrouwbaarheidsniveau van de afwezigheid van plaagorganismen wordt berekend op basis van de uitgevoerde onderzoeken (en/of bemonsteringen) waarbij de gevoeligheid van de methode en aangenomen prevalentie vaststaan.

Kolom 21: vermeld de aangenomen prevalentie op basis van een aan het onderzoek voorafgaande raming van de vermoedelijke daadwerkelijke prevalentie van het plaagorganisme in de praktijk. De aangenomen prevalentie wordt als doel van het onderzoek vastgesteld en komt overeen met de afweging die de risicomanagers maken tussen het risico dat het plaagorganisme aanwezig is, en de middelen die voor het onderzoek beschikbaar zijn. Voor een opsporingsonderzoek wordt gewoonlijk een waarde van 1 % vastgelegd.