21.7.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 234/29 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2020/1074 VAN DE COMMISSIE
van 17 juli 2020
tot verlening van een door Denemarken gevraagde afwijking op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen
(Slechts de tekst in de Deense taal is authentiek)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (1), en met name bijlage III, punt 2, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Beschikking 2002/915/EG (2) heeft de Commissie een door Denemarken gevraagde afwijking op grond van Richtlijn 91/676/EEG verleend, op basis waarvan op bepaalde rundveehouderijen jaarlijks een hoeveelheid dierlijke mest per hectare mocht worden op- of ingebracht die tot 230 kg stikstof bevatte. Die afwijking werd verlengd bij de Beschikkingen 2005/294/EG (3) en 2008/664/EG (4) van de Commissie, en bij de Uitvoeringsbesluiten 2012/659/EU (5), (EU) 2017/847 (6) en (EU) 2018/1928 (7) van de Commissie. |
(2) |
De bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1928 verleende afwijking voor de periode 2017/2018 had betrekking op 1 312 rundveehouderijen, 396 000 grootvee-eenheden (equivalent van 39,6 miljoen kg stikstof in dierlijke mest) en 198 195 ha bouwland, wat overeenkomt met respectievelijk 3,9 % van het totale aantal bedrijven, 18,1 % van de totale stikstof (N) in dierlijke mest die op of in de bodem werd gebracht en 8,2 % van het totale nettolandbouwoppervlak. |
(3) |
Bij brief van 20 maart 2020 heeft Denemarken bij de Commissie een verzoek tot verlenging van de afwijking overeenkomstig bijlage III, punt 2, derde alinea, bij Richtlijn 91/676/EEG ingediend. |
(4) |
Denemarken heeft een actieprogramma overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 91/676/EEG, in de vorm van delen van Uitvoeringsbesluit nr. 760 van 30 juni 2019 inzake milieuvoorschriften op het gebied van veehouderij en de opslag en het gebruik van meststoffen, Wet nr. 338 van 2 april 2019 inzake het gebruik van meststoffen in de landbouw en inzake maatregelen voor de vermindering van nutriënten, zoals gewijzigd, Uitvoeringsbesluit nr. 762 van 29 juli 2019 inzake het gebruik van meststoffen in de landbouw in de planningsperiode 2019/2020, en uitvoeringsbesluit nr. 66 van 28 januari 2020 betreffende maatregelen ter vermindering van nutriënten en landbouwgerelateerde maatregelen voor de planningsperiode 2020/2021. In aanvulling op deze maatregelen past Denemarken sinds 2019 een gerichte regeling toe overeenkomstig Wet nr. 338 van 2 april 2019 inzake het gebruik van meststoffen in de landbouw en inzake maatregelen voor de vermindering van nutriënten, zoals gewijzigd. Daarnaast omvatten de Deense wettelijke voorschriften tevens een algemene regeling voor fosfor, in overeenstemming met Wet nr. 256 van 21 maart 2017 inzake veehouderij en het gebruik van meststoffen, en Besluit nr. 865 van 23 juni 2017 inzake commercieel vee, dierlijke mest, kuilvoer enz., thans Besluit nr. 760 van 30 juli 2019. |
(5) |
In de Deense wettelijke regeling tot omzetting van Richtlijn 91/676/EEG is voorzien in grenswaarden voor het op of in de bodem brengen van stikstof. In augustus 2017 zijn rechtsvoorschriften ter beperking van het op of in de bodem brengen van fosfor in werking getreden. |
(6) |
In de Deense wettelijke voorschriften is een gerichte gecombineerde regeling voor vrijwillige en verplichte vanggewassen voor de onder het onderhavige besluit vallende periode opgenomen. In het kader van die regeling treden de dwingende bepalingen voor vanggewassen automatisch in werking wanneer de vrijwillige afspraken voor vanggewassen ontoereikend zijn om aan de milieudoelstellingen te voldoen. De arealen met vanggewassen komen bovenop de verplichte vanggewassen die zijn voorgeschreven door Wet nr. 338 van 2 april 2019, zoals gewijzigd. De regeling is nodig om ervoor te zorgen dat de toepassing van de huidige afwijking niet tot een verslechtering van de waterkwaliteit leidt. |
(7) |
Uit de informatie die Denemarken in het kader van de bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1928 verleende afwijking heeft verstrekt, blijkt dat deze afwijking niet leidt tot een verslechtering van de waterkwaliteit, in vergelijking met de arealen die niet onder de afwijking vallen. Uit gegevens over de uitvoering van Richtlijn 91/676/EEG voor de periode 2012‐2015 (8) blijkt dat voor grondwater in 83,4 % van de monitoringlocaties de gemiddelde nitraatconcentraties minder dan 50 mg/l bedragen en in 27,5 % van de monitoringlocaties minder dan 25 mg/l. Voor zoet oppervlaktewater bedragen de gemiddelde nitraatconcentraties in 99,4 % van de monitoringlocaties minder dan 50 mg/l en in 85,8 % van de monitoringlocaties minder dan 25 mg/l. Uit de meetresultaten blijkt dat de nitraatconcentraties in het grondwater en zoet oppervlaktewater in vergelijking met de vorige verslagperiode (2008‐2011) globaal genomen stabiel zijn gebleven. Uit gegevens over eutrofiëring blijkt dat 25 % van de gecontroleerde meren in zeer goede of in goede toestand was ingedeeld, dat 75 % in minder dan goede toestand was ingedeeld en dat 2 van de 119 gecontroleerde wateren van estuaria en kustwateren in goede toestand waren ingedeeld. |
(8) |
Na toetsing van het verzoek van Denemarken aan de in bijlage III, punt 2, derde alinea, bij Richtlijn 91/676/EEG vermelde elementen en rekening houdend met de ervaring die is opgedaan met de toepassing van de bij de Beschikkingen 2002/915/EG, 2005/294/EG en 2008/664/EG, alsmede de Uitvoeringsbesluiten 2012/659/EU, (EU) 2017/847 en (EU) 2018/1928 verleende afwijking, is de Commissie van mening dat de door Denemarken beoogde hoeveelheid mest (namelijk 230 kg stikstof per hectare per jaar) de verwezenlijking van de doelstellingen van Richtlijn 91/676/EEG niet in gevaar brengt, op voorwaarde dat bepaalde strikte voorwaarden in acht worden genomen met betrekking tot vanggewassen, bovengrenzen voor fosfor, vruchtwisseling, het op of in de bodem brengen van dierlijke en andere meststoffen alsmede bemonstering en analyse van de bodem. |
(9) |
Op landbouwbedrijven waar jaarlijks een hoeveelheid dierlijke mest per hectare op of in de bodem mag worden gebracht die tot 230 kg stikstof bevat, moeten de bemestingsplannen tijdig worden bijgewerkt om ervoor te zorgen dat de plannen in overeenstemming zijn met de feitelijke landbouwpraktijken, en er moeten een permanent vegetatiedek op het bouwland en vanggewassen worden gebruikt om ervoor te zorgen dat nitraat dat in het najaar in de ondergrond is terechtgekomen, wordt teruggewonnen en stikstofverlies in de winter wordt beperkt. |
(10) |
Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (9) stelt algemene regels vast voor de oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Unie, ter ondersteuning van het milieubeleid van de Unie en beleidsmaatregelen of activiteiten die van invloed kunnen zijn op het milieu. Voor zover van toepassing, moet de in het kader van dit besluit verzamelde ruimtelijke informatie in overeenstemming zijn met de bepalingen van die richtlijn. Met het oog op minder administratieve lasten en meer coherente gegevens moet Denemarken bij het verzamelen van de vereiste gegevens in het kader van dit besluit gebruikmaken van de informatie die is gegenereerd in het kader van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem dat is opgezet uit hoofde van titel V, hoofdstuk II, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10). |
(11) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 9 van Richtlijn 91/676/EEG ingestelde Nitraatcomité, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Afwijking
De door Denemarken bij brief van 20 maart 2020 gevraagde afwijking, waarmee wordt beoogd toe te staan dat een grotere hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest op of in de bodem wordt gebracht dan in bijlage III, punt 2, tweede alinea, eerste zin, bij Richtlijn 91/676/EEG is bepaald (“de afwijking”), wordt verleend onder de in de artikelen 4 tot en met 12 neergelegde voorwaarden.
Artikel 2
Toepassingsgebied
Deze afwijking geldt voor rundveehouderijen waarvan ten minste 80 % van het landbouwareaal dat voor het op of in de bodem brengen van mest beschikbaar is, wordt bebouwd met gewassen met een hoge stikstofopname en een lang groeiseizoen en waarvoor overeenkomstig artikel 6 een vergunning is verleend.
Artikel 3
Definities
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
1. |
“rundveehouderij”: een bedrijf met een jaarlijkse productie van stikstof uit dierlijke mest van meer dan 300 kg, waarvan ten minste twee derde afkomstig is van runderen; |
2. |
“met ondergezaaid gras verbouwde gewassen”: kuilgranen, kuilmais, lentegraan, wintergraan of zomergerst en erwten, met vóór of na de oogst ondergezaaid gras; |
3. |
“gewassen met een hoge stikstofopname en een lang groeiseizoen”: een van de volgende gewassen:
|
4. |
“gras”: blijvend of tijdelijk grasland; |
5. |
“bodemprofiel”: de bodemlaag tot een diepte van 0,90 meter onder het maaiveld of tot de diepte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand, wanneer die stand ondieper is. |
Artikel 4
Voorwaarden voor de afwijking
De afwijking wordt verleend op de volgende voorwaarden:
1. |
Besluit nr. 865 van 23 juni 2017 inzake commercieel vee, dierlijke mest, kuilvoer enz. waarbij voor het hele land onderling van elkaar verschillende directe bovengrenzen voor fosfor zijn vastgesteld, naargelang van het soort meststof, is met ingang van 1 augustus 2017 in werking is getreden. De bovengrenzen gelden voor het op of in de bodem brengen van fosfor uit alle soorten meststoffen: organische meststoffen, waaronder mest, biogasdigestaat, ontgaste plantaardige biomassa, slib afkomstig van de behandeling van afvalwater en industriële meststoffen. In bepaalde stroomgebieden met een fosforgevoelig aquatisch milieu gelden strengere bovengrenzen voor het gebruik van fosfor. |
2. |
Er is een indicatorensysteem en een toezichtsysteem ingevoerd voor de hoeveelheid fosfor die op de landbouwpercelen in Denemarken op of in de bodem wordt gebracht. Als het indicatorensysteem of het toezichtsysteem aantoont dat de werkelijke gemiddelde jaarlijkse fosformestgift op de landbouwgrond in Denemarken de toegestane gemiddelde nationale fosformestgift voor de periode 2018‐2025 dreigt te overschrijden of daadwerkelijk heeft overschreden, zullen de bovengrenzen voor de maximale hoeveelheid fosfor die op of in de bodem mag worden gebracht, dienovereenkomstig worden verlaagd. |
3. |
Per 5 april 2019 is de Deense Wet nr. 338 van 2 april 2019 inzake het gebruik van meststoffen in de landbouw en inzake maatregelen voor de vermindering van nutriënten, zoals gewijzigd, in werking getreden; waarbij op grond van de noodzaak om de nitraatgehalten in de grondwaterlichamen en de kustwateren te verlagen, een gecombineerde gerichte regeling met vrijwillige en verplichte maatregelen is ingevoerd. Vanaf 2020 maakt de regeling deel uit van de Deense omzetting van de uit Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (11) voortvloeiende verplichtingen. Deze maatregelen voorzien in de aanleg van vanggewassen of alternatieve maatregelen overeenkomstig de nationale wetgeving. In het kader van deze regeling treden de dwingende bepalingen voor de vermindering van stikstof automatisch in werking wanneer de vrijwillige afspraken voor stikstofvermindering ontoereikend zijn om aan de milieudoelstellingen te voldoen. |
4. |
De in het kader van die regeling aangelegde vanggewassen komen bovenop de vanggewassen die worden geplant om te voldoen aan de in Denemarken voor het bebouwde areaal van de rundveehouderij wettelijk voorgeschreven 10,7 of 14,7 % vanggewassen, of aan de in Denemarken bij dienovereenkomstige uitvoeringsbesluiten voor de daaraanvolgende planningsperioden voorgeschreven vereisten, en mogen niet worden aangelegd op hetzelfde areaal als dat wordt gebruikt om te voldoen aan de EAG-verplichting voor vanggewassen. |
Artikel 5
Vergunningsaanvragen
1. De rundveehouder kan jaarlijks bij de bevoegde autoriteiten een aanvraag indienen voor een vergunning om per planningsperiode een hoeveelheid dierlijke mest per hectare op of in de bodem te brengen die tot 230 kg stikstof bevat.
De termijn voor het indienen van de aanvraag is dezelfde als de nationale termijn die geldt voor het aanvragen van de basisbetaling van het GLB en omvat het meststofquotum en het vanggewassenplan.
2. De indiening van een verzoek als bedoeld in lid 1 wordt beschouwd als een verklaring van de aanvrager dat aan de voorwaarden van de artikelen 7, 8 en 9 is voldaan.
Artikel 6
Verlening van vergunningen
De vergunning om per planningsperiode een hoeveelheid mest van de rundveehouderij, met inbegrip van door de dieren zelf uitgescheiden mest en verwerkte mest, per hectare op of in de bodem te brengen die tot 230 kg stikstof bevat, wordt verleend onder de in de artikelen 7, 8 en 9 vastgestelde voorwaarden.
Artikel 7
Voorwaarden met betrekking tot het op of in de bodem brengen van dierlijke en andere meststoffen
1. De totale stikstofgift mag niet groter zijn dan de te voorziene nutriëntenbehoefte van het gewas, rekening houdend met de levering van nutriënten vanuit de bodem. Hij mag niet meer bedragen dan de maximumnormen voor het op of in de bodem brengen, zoals vastgesteld in Uitvoeringsbesluit nr. 762 van 29 juli 2019 inzake het gebruik van meststoffen door landbouwbedrijven in de planningsperiode 2019/2020, alsmede in de overeenkomstige besluiten voor de daaropvolgende planningsperioden.
2. Er wordt voor het hele areaal van de rundveehouderij een bemestingsplan opgesteld. Het plan wordt op het bedrijf bewaard. Het bestrijkt de periode van 1 augustus tot en met 31 juli van het volgende jaar. Het bemestingsplan moet de volgende gegevens bevatten:
a) |
een vruchtwisselingsplan, met vermelding van:
|
b) |
het aantal dieren in de rundveehouderij; |
c) |
een beschrijving van het huisvestings- en mestopslagsysteem, met inbegrip van het volume van de beschikbare opslagruimte voor dierlijke mest; |
d) |
een berekening van de op de rundveehouderij geproduceerde stikstof en fosfor uit dierlijke mest; |
e) |
een beschrijving van de mestverwerking, indien van toepassing, en de verwachte kenmerken van de verwerkte mest; |
f) |
de hoeveelheid, de soort en de kenmerken van de dierlijke mest die buiten de rundveehouderij of aan de rundveehouderij wordt geleverd; |
g) |
de te verwachten hoeveelheid stikstof en fosfor die nodig is voor de gewassen op elk perceel; |
h) |
een berekening voor elk perceel van de op of in de bodem gebrachte hoeveelheden stikstof en fosfor uit dierlijke mest; |
i) |
een berekening voor elk perceel van de op of in de bodem gebrachte hoeveelheden stikstof en fosfor uit chemische en andere meststoffen; |
j) |
het tijdstip waarop mest en chemische meststoffen op of in de bodem worden gebracht. |
Het bemestingsplan moet uiterlijk zeven dagen na een wijziging van de landbouwpraktijken op de rundveehouderij worden aangepast. Het bemestingsplan moet elk jaar uiterlijk op 31 maart bij de bevoegde autoriteiten worden ingediend.
3. In de periode van 31 augustus tot en met 1 maart mag geen dierlijke mest op of in de bodem worden gebracht op grasland dat in het daaropvolgende voorjaar wordt geploegd.
4. De stikstofbemestingsnormen voor gewassen die na het tijdelijke grasland worden verbouwd, moeten worden verminderd met de stikstofwaarde van het vorige gewas, in overeenstemming met Uitvoeringsbesluit nr. 762 van 29 juli 2019 inzake het gebruik van meststoffen door landbouwbedrijven in de planningsperiode 2019/2020, alsmede de overeenkomstige besluiten voor de daaropvolgende planningsperioden wat de bemestingsnormen, de tabel inzake bemestingsnormen voor landbouwgewassen en groenten, en latere wijzigingen betreft.
Artikel 8
Voorwaarden met betrekking tot bemonstering en analyse van de bodem
1. Er moeten monsters worden genomen van de bovenste 30 cm landbouwgrond, die op hun stikstof- en fosforgehalte worden geanalyseerd.
2. Er moeten ten minste om de vier jaar bemonsteringen en analyses worden uitgevoerd voor elk areaal van de rundveehouderij dat qua vruchtwisseling en bodemkenmerken homogeen is.
3. Er moeten ten minste één bemonstering en één analyse per 5 ha landbouwgrond worden uitgevoerd.
4. De resultaten van de analyses moeten voor inspectie op de rundveehouderij beschikbaar zijn.
Artikel 9
Voorwaarden met betrekking tot landbeheer
1. 80 % of meer van de voor het op of in de bodem brengen van mest beschikbare landbouwgrond moet worden beteeld met gewassen met een hoge stikstofopname en een lang groeiseizoen.
2. Gras als vanggewas mag niet worden omgeploegd vóór 1 maart van het jaar volgend op het jaar waarin het is aangelegd.
3. Grasland wordt in het voorjaar geploegd. Een gewas met een hoge stikstofopname en een lang groeiseizoen moet zo snel mogelijk, maar uiterlijk drie weken na het onderploegen van het gras, worden ingezaaid.
4. Peulvruchten of andere gewassen die stikstof uit de lucht binden, mogen niet in de vruchtwisseling worden opgenomen, met uitzondering van:
a) |
klaver en alfalfa in grasland met minder dan 50 % klaver en alfalfa; |
b) |
met ondergezaaid gras verbouwde gerst en erwten. |
Artikel 10
Toezicht
1. De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat kaarten worden opgesteld met:
a) |
voor elke gemeente het percentage rundveehouderijen waarvoor een vergunning is verleend; |
b) |
voor elke gemeente het percentage dieren waarvoor een vergunning is verleend; |
c) |
voor elke gemeente het percentage landbouwgrond waarvoor een vergunning is verleend. |
Deze kaarten moeten jaarlijks worden bijgewerkt.
Elk jaar verzamelen de bevoegde autoriteiten gegevens over de vruchtwisselingen en landbouwpraktijken op rundveehouderijen waarvoor krachtens dit besluit vergunningen zijn afgegeven, en werken zij deze bij.
2. De bevoegde autoriteiten monitoren onder zowel afwijkings- als niet-afwijkingsomstandigheden het water in de wortelzone, het oppervlaktewater en het grondwater, en verstrekken de Commissie gegevens over het stikstof- en fosforgehalte in het bodemprofiel en de nitraatconcentraties in het oppervlakte- en grondwater.
De monitoring wordt op perceelniveau verricht in het kader van het nationale programma voor de monitoring van landbouwstroomgebieden. De monitoringlocaties moeten representatief zijn voor de voornaamste bodemtypes, bemestingspraktijken en gewassen.
In gebieden met zanderige bodems wordt een versterkte monitoring van de waterkwaliteit uitgevoerd. Bovendien worden de nitraatconcentraties in het oppervlakte- en grondwater gemonitord bij ten minste 3 % van alle landbouwbedrijven waaraan een vergunning is verleend.
3. De bevoegde autoriteiten verrichten in het kader van het nationale programma voor de monitoring van landbouwstroomgebieden onderzoek en permanente nutriëntenanalyses, en verstrekken gegevens omtrent het lokale bodemgebruik, de vruchtwisseling en de landbouwpraktijken op rundveehouderijen waaraan een vergunning is verleend.
Informatie en gegevens die zijn verzameld via nutriëntenanalyses, als bedoeld in artikel 7, en via monitoring, als bedoeld in lid 2 van dit artikel, worden gebruikt voor modelmatige berekeningen, op basis van wetenschappelijke principes, van de stikstof- en fosforverliezen van rundveehouderijen waaraan een vergunning is verleend.
4. De bevoegde autoriteiten bepalen en registreren het percentage onder de afwijking vallend land dat wordt bedekt door:
a) |
klaver of alfalfa in grasland; |
b) |
met ondergezaaid gras verbouwde gerst en erwten. |
Artikel 11
Verificatie
1. De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat de aanvragen voor vergunningen aan een administratieve controle worden onderworpen. Wanneer uit die controle blijkt dat de aanvrager niet voldoet aan de in de artikelen 7, 8 en 9 vastgestelde voorwaarden, wordt de aanvraag afgewezen en wordt de aanvrager van de redenen voor de afwijzing in kennis gesteld.
2. De bevoegde autoriteiten stellen een programma op voor inspecties van de bedrijven waaraan een vergunning is verleend.
Het programma wordt opgesteld op basis van een risicoanalyse, met inachtneming van de resultaten van de controles in de voorgaande jaren met betrekking tot de in de artikelen 7, 8 en 9 vastgestelde voorwaarden en de resultaten van de controles op de naleving van de nationale wettelijke regeling tot omzetting van Richtlijn 91/676/EEG.
3. De inspecties bestaan uit veldkeuringen en controles ter plaatse op de naleving van de in de artikelen 7, 8 en 9 vastgestelde voorwaarden en worden jaarlijks verricht bij ten minste 7 % van de rundveehouderijen waaraan een vergunning is verleend. Wanneer wordt vastgesteld dat een rundveehouderij niet aan die voorwaarden voldoet, wordt de houder van de vergunning beboet overeenkomstig het nationale recht en komt hij in de planningsperiode in het jaar na de vaststelling niet voor een vergunning in aanmerking.
4. Aan de bevoegde autoriteiten worden de noodzakelijke bevoegdheden en middelen toegekend om naleving van de voorwaarden van de krachtens dit besluit verleende afwijking te verifiëren.
Artikel 12
Rapportage
De bevoegde autoriteiten dienen elk jaar uiterlijk op 31 december bij de Commissie een verslag in met de volgende informatie:
a) |
kaarten met voor elke gemeente het percentage onder individuele afwijkingen vallende rundveehouderijen, dieren en landbouwgrond, alsook kaarten van het lokale bodemgebruik, als bedoeld in artikel 10, lid 1; |
b) |
de resultaten van de monitoring van het grond- en oppervlaktewater, onder zowel afwijkings- als niet-afwijkingsomstandigheden, wat betreft de nitraat- en fosforconcentraties, met inbegrip van informatie over de waterkwaliteitstrends, alsook de impact van de afwijking op de waterkwaliteit, als bedoeld in artikel 10, lid 2; |
c) |
de resultaten van de monitoring van de bodem, onder zowel afwijkings- als niet-afwijkingsomstandigheden, wat betreft de nitraten- en fosforconcentraties in het water in de wortelzone, alsmede wat betreft stikstof en fosfor in de bodem, als bedoeld in artikel 10, lid 2; |
d) |
de resultaten van de onderzoeken naar het lokale bodemgebruik, de vruchtwisseling en de landbouwpraktijken, als bedoeld in artikel 10, lid 3; |
e) |
de resultaten van de modelmatige berekeningen van de omvang van de stikstof- en fosforverliezen van rundveehouderijen waaraan een vergunning is verleend, als bedoeld in artikel 10, lid 3; |
f) |
tabellen met het percentage onder een afwijking vallende landbouwgrond die wordt bedekt door klaver of alfalfa in grasland en door met ondergezaaid gras verbouwde gerst/erwten, als bedoeld in artikel 10, lid 4; |
g) |
een evaluatie van de uitvoering van de voorwaarden van de afwijking, op basis van controles op bedrijfsniveau en informatie over rundveehouderijen die zich blijkens de resultaten van administratieve controles en inspecties niet aan de voorschriften hebben gehouden, als bedoeld in artikel 11; |
h) |
trends inzake de omvang van de veestapel en de mestproductie voor elke categorie vee in Denemarken en op rundveehouderijen waaraan een afwijking is verleend; |
i) |
de uitvoering van de voorwaarden voor de afwijking van artikel 4. |
De in het verslag opgenomen ruimtelijke informatie voldoet voor zover van toepassing aan Richtlijn 2007/2/EG. Denemarken maakt bij het verzamelen van de vereiste gegevens — waar nodig — gebruik van de informatie die is gegenereerd in het kader van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem dat is opgezet overeenkomstig artikel 67, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013.
Artikel 13
Toepassingsperiode
Dit besluit is van toepassing tot en met 31 juli 2024.
Artikel 14
Adressaat
Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk Denemarken.
Gedaan te Brussel, 17 juli 2020.
Voor de Commissie
Virginijus SINKEVIČIUS
Lid van de Commissie
(1) PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1.
(2) Beschikking 2002/915/EG van de Commissie van 18 november 2002 betreffende een verzoek om afwijking op grond van bijlage III, punt 2, onder b), en van artikel 9 van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 319 van 23.11.2002, blz. 24).
(3) Beschikking 2005/294/EG van de Commissie van 5 april 2005 betreffende een verzoek om afwijking op grond van bijlage III, punt 2, onder b), en van artikel 9 van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 94 van 13.4.2005, blz. 34).
(4) Beschikking 2008/664/EG van de Commissie van 8 augustus 2008 tot wijziging van Beschikking 2005/294/EG betreffende een verzoek om afwijking op grond van bijlage III, punt 2, onder b), en van artikel 9 van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 217 van 13.8.2008, blz. 16).
(5) Uitvoeringsbesluit 2012/659/EU van de Commissie van 23 oktober 2012 tot verlening van een door het Koninkrijk Denemarken gevraagde afwijking op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 295 van 25.10.2012, blz. 20).
(6) Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/847 van de Commissie van 16 mei 2017 tot verlening van een door Denemarken gevraagde afwijking op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 125 van 18.5.2017, blz. 35).
(7) Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1928 van de Commissie van 6 december 2018 tot verlening van een door Denemarken gevraagde afwijking op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 313 van 10.12.2018, blz. 45).
(8) SWD(2018) 246 final — Commission Staff Working Document accompanying the document Report from the Commission to the Council and the European Parliament on the implementation of Council Directive 91/676/EEC concerning the protection of waters against pollution caused by nitrates from agricultural sources based on Member State reports for the period 2012-2015 (Werkdocument van de diensten van de Commissie bij het verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de uitvoering van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, op basis van verslagen van de lidstaten voor de periode 2012‐2015).
(9) Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).
(10) Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).
(11) Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).