25.2.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 52/5 |
BESLUIT (EU) 2020/246 VAN DE RAAD
van 17 februari 2020
betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in de door de brede en versterkte partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds, ingestelde Partnerschapsraad, over de vaststelling van het reglement van orde van de Partnerschapsraad, en van de regelementen van orde van het Partnerschapscomité, van de subcomités en andere door de Partnerschapsraad ingestelde organen, en over de vaststelling van de lijst van subcomités, met het oog op de toepassing van titel II van die overeenkomst
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 37, in samenhang met artikel 218, lid 8, tweede alinea, en artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De brede en versterkte partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds (1) (“de overeenkomst”) is op 24 november 2017 in Brussel ondertekend en wordt sinds 1 juni 2018 voorlopig toegepast. |
(2) |
Uit hoofde van de artikelen 362 en 363 van de overeenkomst worden een Partnerschapsraad en een Partnerschapscomité opgericht om de werking van de overeenkomst te faciliteren. |
(3) |
Op grond van artikel 362, lid 4, van de overeenkomst dient de Partnerschapsraad zijn eigen reglement van orde vast te stellen en op grond van artikel 363, lid 4, van de overeenkomst stelt de Partnerschapsraad in zijn reglement van orde de taken en de werking van het Partnerschapscomité vast. |
(4) |
Met het oog op de daadwerkelijke werking van de overeenkomst moeten de reglementen van orde van de Partnerschapsraad en van het Partnerschapscomité worden vastgesteld. |
(5) |
Overeenkomstig Besluit (EU) 2018/104 van de Raad (2) mag de Partnerschapsraad gedurende de periode waarin de overeenkomst voorlopig wordt toegepast, slechts besluiten vaststellen die onder de voorlopige toepassing van de overeenkomst zoals bepaald in dat besluit, vallen. |
(6) |
Op grond van artikel 364, lid 2, van de overeenkomst kan de Partnerschapsraad besluiten op specifieke terreinen subcomités of andere organen in te stellen om hem bij de uitvoering van zijn taken bij te staan. Bovendien dient de Partnerschapsraad in zijn reglement van orde de samenstelling, de taken en de werking van dergelijke subcomités en andere organen vast te stellen. |
(7) |
De Partnerschapsraad dient het reglement van orde van de Partnerschapsraad, en de regelementen van orde van het Partnerschapscomité en van de subcomités en andere organen vast te stellen. |
(8) |
Het is passend het standpunt vast te stellen dat namens de Unie in de Partnerschapsraad moet worden ingenomen, aangezien de besluiten tot vaststelling van het reglement van orde van de Partnerschapsraad, en van de regelementen van orde van het Partnerschapscomité, van de subcomités en andere door de Partnerschapsraad ingestelde organen, en het besluit tot vaststelling van de lijst van subcomités, bindend zullen zijn voor de Unie. |
(9) |
Het standpunt van de Unie in de Partnerschapsraad moet derhalve worden gebaseerd op het ontwerpbesluit van de Partnerschapsraad. |
(10) |
Dit besluit heeft geen betrekking op het ontwerpbesluit van de Partnerschapsraad, voor zover het de werking regelt van de organen die uit hoofde van de overeenkomst zijn ingesteld bij de toepassing van titel II van de overeenkomst, die bepalingen betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie bevat die onder het toepassingsgebied van titel V, hoofdstuk 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie vallen. Het doel en de inhoud van die bepalingen onderscheiden zich en zijn onafhankelijk van het doel en de inhoud van de andere bepalingen van de overeenkomst waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de partijen. Een afzonderlijk besluit betreffende het ontwerpbesluit van de Partnerschapsraad, voor zover het de werking zal regelen van de organen die in het kader van de Overeenkomst voor de toepassing van titel II van de overeenkomst zijn ingesteld, zal parallel met dit besluit worden vastgesteld, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Het namens de Unie in te nemen standpunt in de door de brede en versterkte partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds, ingestelde Partnerschapsraad, over de vaststelling van het reglement van orde van de Partnerschapsraad, en van de regelementen van orde van het Partnerschapscomité, van de subcomités en andere door de Partnerschapsraad ingestelde organen, en over de vaststelling van de lijst van subcomités, met het oog op de toepassing van titel II van die overeenkomst, wordt gebaseerd op het ontwerpbesluit van de Partnerschapsraad (3).
2. Kleine technische wijzigingen van het ontwerpbesluit kunnen zonder nader besluit van de Raad worden aanvaard door de vertegenwoordigers van de Unie in de Partnerschapsraad.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 17 februari 2020.
Voor de Raad
De voorzitter
J. BORRELL FONTELLES
(1) PB L 23 van 26.1.2018, blz. 4.
(2) Besluit (EU) 2018/104 van de Raad van 20 november 2017 betreffende de ondertekening, namens de Unie, en de voorlopige toepassing van de brede en versterkte partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds (PB L 23 van 26.1.2018, blz. 1).
(3) Zie document ST 15226/19 op http://register.consilium.europa.eu