5.9.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 229/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/1387 VAN DE COMMISSIE

van 1 augustus 2019

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 965/2012 voor wat betreft de eisen voor de berekening van de landingsprestaties van vliegtuigen en de normen voor de beoordeling van de staat van de landingsbaan, de actualisering van bepaalde veiligheidsuitrusting en -voorschriften voor luchtvaartuigen, en vluchtuitvoeringen zonder operationele goedkeuring voor lange afstandsvluchten

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (1), en met name artikel 31,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EU) nr. 965/2012 van de Commissie (2) zijn gedetailleerde voorschriften vastgesteld voor veiligheidsmarges voor naderings- en landingsprestatievoorwaarden, voor vluchten met tweemotorige vliegtuigen met één uitgevallen motor zonder houder te zijn van een operationele goedkeuring voor langeafstandsvluchten (ETOPS), alsook technische voorschriften voor het meenemen van vluchtrecorders. In die verordening zijn ook gedetailleerde voorschriften vastgesteld voor de beveiliging van de cockpitdeur voor vliegtuigen van prestatieklasse A met een maximale operationele passagiersconfiguratie (MOPS) van 19.

(2)

Uit onderzoeksrapporten van ongevallen is gebleken dat de verschillende methoden voor de beoordeling van de staat van de landingsbaan vóór de landing en voor de rapportage daarover na de landing aanzienlijk bijdragen tot runway excursions, met name wanneer de baan nat of verontreinigd is. De huidige normen van Verordening (EU) nr. 965/2012 voor de berekening van de prestaties van vliegtuigen, waarop de methoden voor het beoordelen en rapporteren van de staat van de landingsbaan gebaseerd zijn, houden onvoldoende rekening met de omstandigheden op natte en verontreinigde banen.

(3)

In dit opzicht heeft de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) een aantal normen en aanbevolen praktijken (SARP's) in de bijlagen 6, 8, 14 en 15 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (het Verdrag van Chicago) gewijzigd en uitgebreide begeleidende richtsnoeren opgesteld. Het doel van deze documenten is een mondiaal geharmoniseerd formaat voor rapportering over de staat van landingsbanen vast te stellen, alsook de nodige luchtwaardigheidsnormen voor de beoordeling van de landingsafstand voor vliegtuigen en operationele bepalingen inzake de berekening van landingsprestaties en de rapportering over de staat van landingsbanen.

(4)

Verordening (EU) nr. 965/2012 moet derhalve worden gewijzigd om tegemoet te komen aan de veiligheidsaanbevelingen die door onderzoeksinstanties zijn gedaan en om de relevante SARP's van de ICAO ten uitvoer te leggen. Om tegemoet te komen aan de aanbevelingen van de ICAO moeten de gewijzigde voorschriften uiterlijk op 5 november 2020 van kracht worden.

(5)

Volgens andere regelgevingssystemen mogen vliegtuigen die CAT-vluchtuitvoeringen verrichten bovendien landen binnen een beperkte landingsafstand op de geplande landingsbaan, voor zover de bevoegde autoriteit hiervoor voorafgaande toestemming heeft verleend en een aantal risicobeperkende maatregelen zijn genomen. In Verordening (EU) nr. 965/2012 moet worden bepaald in welke omstandigheden dergelijke vluchtuitvoeringen mogen worden verricht, met behoud van een aanvaardbaar veiligheidsniveau. Het desbetreffende administratieve formulier voor operationele goedkeuringen moet dienovereenkomstig worden gewijzigd om dergelijke vluchtuitvoeringen mogelijk te maken.

(6)

Uit ongevalsverslagen blijkt dat in sommige gevallen verdere opnames door cockpitgeluidsrecorders (CVR's) en de bijbehorende cockpitomgevingsmicrofoons na een onderbreking van het normale elektriciteitsvoorzieningssysteem nuttige informatie konden hebben opgeleverd. Om de gevolgen van een eventuele onderbreking van het normale elektriciteitsvoorzieningssysteem te beperken, moet een alternatieve stroombron verplicht zijn. Dit ligt in de lijn van bijlage 6, deel I, bij het Verdrag van Chicago.

(7)

De recentelijk aangepaste SARP's in bijlage 6 bij het Verdrag van Chicago stellen het meenemen van vluchtrecorders verplicht voor CAT-vluchtuitvoeringen met sommige categorieën lichte vliegtuigen en helikopters. Bovendien hebben de veiligheidsonderzoeksinstanties twaalf veiligheidsaanbevelingen met betrekking tot vluchtrecorders voor lichte vliegtuigen en helikopters gedaan aan het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (“het Agentschap”).

(8)

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel en op basis van een risicobeoordeling moet de verplichting om een vluchtrecorder in nieuwe luchtvaartuigen te installeren in verhouding staan tot de grootte en complexiteit van die luchtvaartuigen en tot het type vluchtuitvoering. Daarom moeten nieuwgebouwde lichte vliegtuigen en helikopters die gebruikt worden voor CAT-vluchtuitvoeringen of commerciële gespecialiseerde vluchtuitvoeringen (SPO), worden uitgerust met vluchtrecorders wanneer zij voldoen aan bepaalde criteria inzake hun maximale startmassa, aandrijvingstype of maximaal aantal passagiers. Bovendien moeten de voorschriften voor de verwerking (bewaring, productie, bescherming en gebruik) van opnames door vluchtrecorders zodanig worden gewijzigd dat zij ook betrekking hebben op de vluchtrecorders die verplicht worden gesteld in de nieuwe voorschriften inzake het meenemen van vluchtrecorders.

(9)

De ICAO heeft de in de SARP's vastgestelde gewichtsgrens om luchtvaartuigen uit te rusten met een beveiligde cockpitdeur gewijzigd. Verordening (EU) nr. 965/2012 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd om te zorgen voor harmonisatie van de regels voor vluchtuitvoeringen en een gelijk speelveld tussen luchtvaartmaatschappijen uit de Unie en uit derde landen.

(10)

In Verordening (EU) nr. 965/2012 zijn de criteria vastgesteld (gecertificeerde maximale startmassa en gecertificeerde maximale operationele passagiersconfiguratie) voor het uitvoeren van vluchten zonder ETOPS-goedkeuring met vliegtuigen van prestatieklasse A over een route die een punt omvat dat zich tussen 60 en 120 minuten vliegen op kruissnelheid met één uitgevallen motor bevindt van een geschikt luchtvaartterrein. Vliegtuigen van klasse A die aan deze criteria voldoen, mogen vluchten uitvoeren op een afstand tussen 120 en 180 minuten van een geschikt luchtvaartterrein als zij een goedkeuring hebben gekregen van de bevoegde autoriteit en als het vliegtuig een typegoedkeuring voor dergelijke vluchten heeft verkregen.

(11)

Diverse vliegtuigfabrikanten hebben al vliegtuigen van klasse A ontworpen die voldoen aan de criteria voor vluchtuitvoeringen zonder ETOPS of zijn bezig met het ontwerp van dergelijke vliegtuigen. De huidige bepalingen verstoren de concurrentie tussen luchttaximaatschappijen met vliegtuigen die niet aan deze criteria voldoen. Aangezien geen enkel ander groot regelgevend orgaan dergelijke criteria voor vluchtuitvoeringen zonder ETOPS heeft opgelegd, moet Verordening (EU) nr. 965/2012 dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)

Door recente technologische ontwikkelingen bereikt zuurstofapparatuur voor eerste hulp tijdens CAT-vluchtuitvoeringen een gelijkwaardig veiligheidsniveau; Verordening (EU) nr. 965/2012 moet zodanig worden gewijzigd dat dergelijke apparatuur is toegestaan.

(13)

De voorschriften voor een minimumuitrustingslijst (MEL) van bijlage III bij Verordening (EU) nr. 965/2012 zijn niet van toepassing op erkende opleidingsorganisaties (ATO); Verordening (EU) nr. 965/2012 moet dan ook zodanig worden gewijzigd dat bevoegde autoriteiten een goedkeuring kunnen afgeven voor de opstelling van een MEL door een ATO.

(14)

Naar aanleiding van recente wijzigingen van Verordening (EU) nr. 1321/2014 van de Commissie (3) moet Verordening (EU) nr. 965/2012 worden gewijzigd om de kruisverwijzingen tussen beide verordeningen te corrigeren.

(15)

Het Agentschap heeft ontwerpuitvoeringsvoorschriften opgesteld en deze als advies nr. 2/2019 bij de Commissie ingediend overeenkomstig artikel 75, lid 2, onder b) en c), en artikel 76, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1139.

(16)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 127 van Verordening (EU) 2018/1139 opgerichte comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 965/2012

1.

Artikel 9 bis bis wordt vervangen door:

“Artikel 9 bis bis

Eisen ten aanzien van de cockpitbemanning voor onderhoudscontrolevluchten

Een piloot die vóór 25 september 2019 gezagvoerder is geweest op een onderhoudscontrolevlucht die overeenkomstig de definitie van SPO.SPEC.MCF.100 van bijlage VIII is gecategoriseerd als een onderhoudscontrolevlucht van niveau A, wordt vrijgesteld van de naleving van SPO.SPEC.MCF.115, onder a), punt 1, van die bijlage. In dat geval dient de exploitant te waarborgen dat de gezagvoerder instructies krijgt met betrekking tot de vastgestelde verschillen tussen de exploitatiepraktijken die zijn vastgesteld vóór 25 september 2019 en de verplichtingen in sectie 5 van subdeel E van bijlage VIII bij deze verordening, met inbegrip van die welke zijn afgeleid van de daarmee verband houdende procedures die door de exploitant zijn vastgesteld.”.

2.

De bijlagen I, II, III, IV, V, VI, VII en VIII bij Verordening (EU) nr. 965/2012 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Datum van inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De volgende punten van de bijlage zijn van toepassing met ingang van 25 september 2019:

punt 4, onder a),

punt 6, onder b),

punt 8, onder b).

De volgende punten van punt 4 van de bijlage zijn van toepassing met ingang van 5 november 2020:

punt c),

punt d),

punt e),

punt f),

punt g),

punt n),

punt q).

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 augustus 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 965/2012 van de Commissie van 5 oktober 2012 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures voor vluchtuitvoering, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 296 van 25.10.2012, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 1321/2014 van de Commissie van 26 november 2014 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen (PB L 362 van 17.12.2014, blz. 1).


BIJLAGE

De bijlagen I, II, III, IV, VI, VII en VIII bij Verordening (EU) nr. 965/2012 worden als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage I (Definities van termen die voorkomen in de bijlagen II-VIII) wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende punt 22 bis wordt ingevoegd:

“22 bis.   “Cockpitgeluidsrecorder (CVR)”: een tegen botsingen beschermde geluidsrecorder die gebruikmaakt van een combinatie van microfoons en andere audio- en digitale input om de geluidsomgeving van de cockpit en de communicatie van, naar en tussen de bemanningsleden op te vangen en te registreren.”;

b)

punt 25 wordt vervangen door:

“25.   “Verontreinigde baan”: een baan waarvan een aanzienlijk deel van het oppervlak (al dan niet in geïsoleerde gebieden) binnen de gebruikte lengte en breedte is bedekt met een of meer stoffen die vermeld zijn in de beschrijvingen van de omstandigheden van het baanoppervlak.”;

c)

punt 32 wordt geschrapt;

d)

punt 42 wordt vervangen door:

“42.   “Droge baan”: een baan waarvan het oppervlak vrij is van zichtbaar vocht is en die niet verontreinigd is binnen het voor gebruik bestemde gebied.”;

e)

het volgende punt 49 ter wordt ingevoegd:

“49 ter.   “Vluchtgegevensrecorder”: een tegen botsingen beschermde vluchtrecorder die een combinatie van gegevensbronnen gebruikt om parameters te verzamelen en te registreren die de toestand en prestaties van het luchtvaartuig weergeven.”;

f)

het volgende punt 49 quater wordt ingevoegd:

“49 quater.   “Vluchtrecorder”: elk soort registratietoestel dat in het luchtvaartuig is geïnstalleerd om veiligheidsonderzoeken van ongevallen of incidenten te vergemakkelijken.”;

g)

het volgende punt 70 bis wordt ingevoegd:

“70 bis.   “Landingsafstand op het ogenblik van aankomst (LDTA)”: een landingsafstand die haalbaar is voor normale vluchtuitvoeringen, gebaseerd op landingsprestatiegegevens en bijbehorende procedures die zijn vastgesteld voor de overheersende omstandigheden op het ogenblik van de landing.”;

h)

het volgende punt 103 quater wordt ingevoegd:

“103 quater.   “Baanconditierapport (RCR)”: een uitgebreid gestandaardiseerd rapport over de staat van het baanoppervlak en de gevolgen daarvan voor de opstijg- en landingsprestaties van het vliegtuig, beschreven aan de hand van de voorschriften met betrekking tot de staat van de baan.”;

i)

het volgende punt 107 bis wordt ingevoegd:

“107 bis.   “Speciaal geprepareerde winterbaan”: een baan met een droog bevroren oppervlak van samengeperste sneeuw of ijs dat behandeld is met zand of grind of mechanisch is behandeld om de grip van de baan te verbeteren.”;

j)

punt 128 wordt vervangen door:

“128.   “Natte baan”: een baan waarvan het oppervlak zichtbaar vochtig is of bedekt is met tot 3 mm diep water binnen het voor gebruik bestemde gebied.”.

2)

In bijlage II (deel-ARO) wordt aanhangsel II vervangen door:

“Aanhangsel II

ACTIVITEITENSPECIFICATIES

(behoudens de goedgekeurde voorwaarden in het vlieghandboek)

Contactgegevens van uitgevende autoriteit

Telefoon (1): … ; Fax …;

E-mail: …

AOC (2):

Naam van de exploitant (3):

Datum (4):

Handtekening:

 

Dba handelsnaam

 

 

Nr. activiteitenspecificaties:

Model luchtvaartuig (5):

Registratiekentekens (6):

Soorten activiteiten: Commerciële luchtvervoer

☐ Passagiers

☐ Vracht

☐Andere (7): …

Activiteitengebied (8):

Speciale beperkingen (9):

Specifieke erkenningen:

Ja

Neen

Specificatie (10)

Opmerkingen

Gevaarlijke goederen

 

 

Slechtzichtvluchten

 

 

CAT (11)

 

Start

 

 

RVR (12): m

Nadering en landing

DA/H: ft RVR: m

RVSM (13)

☐ N.v.t.

 

 

ETOPS (14)

☐ N.v.t.

Maximale uitwijktijd (15): min.

 

Complexe navigatiespecificaties voor PBN-activiteiten (16)

 

 (17)

Minimumprestatiespecificaties op het gebied van navigatie

 

 

Activiteiten met vleugelvliegtuigen met één turbinemotor bij nacht of in instrumentweersomstandigheden (SET-IMC)

 (18)

 

Helikoptervluchten met NVIS

 

 

Takeloperaties met een helikopter

 

 

 

Medische noodhulpvluchten per helikopter

 

 

Offshorehelikopteroperaties

 

 

Opleiding van de cabinebemanning (19)

 

 

Afgifte van het cabinebemanningsattest (20)

 

 

Gebruik van EFB-toepassingen type B

 (21)

 

Permanente luchtwaardigheid

 (22)

 

Overig (23)

 

 

 

 

EASA-FORMULIER 139 versie 6

.

3)

Bijlage III (deel-ORO) wordt als volgt gewijzigd:

a)

ORO.GEN.310, onder f), punt 3, wordt vervangen door:

“3)

dat alle defecten en technische storingen die zich voordoen zich onder zijn operationele controle bevinden, worden gerapporteerd aan de onder d) bedoelde organisatie;”;

b)

ORO.SEC.100 wordt vervangen door:

ORO.SEC.100   Beveiliging van de cockpit — vliegtuigen

a)

In een vliegtuig dat is uitgerust met een beveiligde cockpitdeur, moet het mogelijk zijn die deur af te sluiten en moet worden voorzien in middelen waarmee de cabinebemanning verdachte activiteiten of inbreuken op de veiligheid in de cabine kan melden aan de cockpitbemanning.

b)

Alle vliegtuigen met passagiers aan boord die worden ingezet voor commercieel passagiersvervoer, dienen te zijn voorzien van een goedgekeurde beveiligde cockpitdeur die kan worden afgesloten en geopend vanaf elke pilotenpositie en die ontworpen is om te voldoen aan de toepasselijke luchtwaardigheidsvoorschriften, voor zover die vliegtuigen tot een van de volgende categorieën behoren:

1)

vliegtuigen met een gecertificeerde maximale startmassa van meer dan 54 500 kg;

2)

vliegtuigen met een gecertificeerde maximale startmassa van meer dan 45 500 kg en een maximale operationele passagiersconfiguratie van meer dan 19, of

3)

vliegtuigen met een maximale operationele passagiersconfiguratie van meer dan 60.

c)

In alle vliegtuigen die zijn uitgerust met een beveiligde cockpitdeur overeenkomstig punt b):

1)

moet deze deur vóór het starten van de motoren voor de start worden gesloten, en wordt zij vergrendeld indien de veiligheidsprocedures dat voorschrijven of de gezagvoerder dat verlangt, totdat de motoren worden uitgeschakeld na de landing, behalve wanneer bevoegde personen de cockpit willen betreden of verlaten, overeenkomstig nationale beveiligingsprogramma's voor de luchtvaart;

2)

wordt in de nodige middelen voorzien om vanaf iedere pilotenpositie toezicht te houden op het volledige deurgebied buiten de cockpit ter identificatie van personen die toegang tot de cockpit vragen en om verdacht gedrag of een mogelijke dreiging op te merken.”.

4)

Bijlage IV (deel-CAT) wordt als volgt gewijzigd:

a)

CAT.GEN.MPA.195 wordt vervangen door:

CAT.GEN.MPA.195   Behandeling van opnames van vluchtrecorders: bewaring, productie, bescherming en gebruik

a)

Na een ongeval, een ernstig incident of voorval dat door de onderzoeksinstantie is vastgesteld, bewaart de exploitant van een luchtvaartuig de oorspronkelijke opgenomen gegevens van de vluchtrecorders gedurende een periode van zestig dagen, tenzij de onderzoeksinstantie anders beslist.

b)

De exploitant voert operationele controles en beoordelingen uit van opnames om de goede werking te garanderen van de recorders die volgens deze verordening moeten worden meegenomen.

c)

De exploitant zorgt ervoor dat de opnames van de vluchtparameters en datalinkberichten die op vluchtrecorders moeten worden opgenomen, worden bewaard. Voor tests en onderhoud van die vluchtrecorders mag echter tot één uur van de oudste gegevens op het tijdstip van de test worden gewist.

d)

De exploitant houdt documentatie bij die actueel wordt gehouden en informatie bevat waarmee de ruwe gegevens van de vluchtrecorder kunnen worden omgezet in parameters die in technische eenheden worden uitgedrukt.

e)

De exploitant stelt alle bewaard gebleven vluchtrecorderopnames beschikbaar, indien zulks wordt bepaald door de bevoegde autoriteit.

f)

Onverminderd Verordening (EU) nr. 996/2010 en Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (*1):

1)

Behalve om de goede werking van de vluchtrecorder te garanderen, worden geluidsopnames van een vluchtrecorder niet openbaar gemaakt of gebruikt, tenzij al de volgende voorwaarden zijn vervuld:

i)

er bestaat een procedure voor de behandeling van dergelijke geluidsopnames en de schriftelijke weergave daarvan;

ii)

alle betrokken bemanningsleden en leden van het onderhoudspersoneel hebben vooraf toestemming gegeven;

iii)

dergelijke geluidsopnames worden alleen gebruikt voor de instandhouding of verbetering van de veiligheid.

1 bis)

Wanneer geluidsopnames van vluchtrecorders worden geïnspecteerd om de goede werking van de vluchtrecorder te garanderen, beschermt de exploitant de privacy van die geluidsopnames en ziet hij erop toe dat ze niet openbaar worden gemaakt of worden gebruikt voor andere doeleinden dan het waarborgen van de goede werking van de vluchtrecorder.

2)

Vluchtparameters of datalinkberichten die door een vluchtrecorder zijn geregistreerd, worden niet gebruikt voor andere doeleinden dan het onderzoeken van een ongeval of incident dat verplicht moet worden gerapporteerd, tenzij die opnames aan een van de volgende voorwaarden voldoen:

i)

door de exploitant uitsluitend worden gebruikt voor luchtwaardigheids- of onderhoudsdoeleinden;

ii)

niet-identificeerbaar zijn gemaakt;

iii)

volgens specifieke beveiligingsprocedures worden overgedragen.

3)

Behalve om de goede werking van de vluchtrecorder te garanderen, worden door een vluchtrecorder geregistreerde beelden van de cockpit niet openbaar gemaakt of gebruikt, tenzij al de volgende voorwaarden zijn vervuld:

i)

er bestaat een procedure voor de behandeling van dergelijke beeldopnames;

ii)

alle betrokken bemanningsleden en leden van het onderhoudspersoneel hebben vooraf toestemming gegeven;

iii)

dergelijke beeldopnames worden alleen gebruikt voor de instandhouding of verbetering van de veiligheid.

3 bis)

Wanneer door een vluchtrecorder geregistreerde beelden van de cockpit worden geïnspecteerd om de goede werking van de vluchtrecorder te garanderen, dan:

i)

worden die beelden niet openbaar gemaakt of gebruikt voor andere doeleinden dan het waarborgen van de goede werking van de vluchtrecorder;

ii)

als lichaamsdelen van cockpitbemanningsleden waarschijnlijk zichtbaar zullen zijn op de beelden, dan garandeert de exploitant de privacy van die beelden.

(*1)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).”;"

b)

CAT.OP.MPA.140 wordt als volgt gewijzigd:

punt a) wordt vervangen door:

“a)

Tenzij de bevoegde autoriteit hiervoor toestemming verleent in overeenstemming met bijlage V (deel-SPA), subdeel F, mag een exploitant geen gebruik maken van een tweemotorig vliegtuig op een route waarvan, in standaard windstille omstandigheden, enig punt verder verwijderd is van een geschikt luchtvaartterrein dan de passende afstand voor de volgende vliegtuigtypen:

1)

voor vliegtuigen van prestatieklasse A met een maximale operationele passagiersconfiguratie (MOPSC) van 20 of meer, de afstand gevlogen in 60 minuten bij de kruissnelheid met één uitgevallen motor, bepaald overeenkomstig punt b);

2)

voor vliegtuigen van prestatieklasse A met een maximale passagiersconfiguratie van 19 of minder, de afstand die in 120 minuten of, met de goedkeuring van de bevoegde autoriteit, in maximaal 180 minuten voor straalvliegtuigen, wordt gevlogen bij de kruissnelheid met één uitgevallen motor, bepaald volgens punt b);

3)

voor vliegtuigen van prestatieklasse B of C, de kleinste van de volgende:

i)

de afstand die gevlogen wordt in 120 minuten bij de kruissnelheid met één uitgevallen motor, bepaald volgens punt b);

ii)

300 NM.”;

punt d) wordt vervangen door:

“d)

Voor het verkrijgen van de goedkeuring waarnaar wordt verwezen in punt a), punt 2, dient de exploitant het volgende aan te tonen:

1)

er zijn procedures vastgesteld voor vluchtplanning en dispatch;

2)

om de beoogde niveaus van permanente luchtwaardigheid en betrouwbaarheid van het vliegtuig en de motoren te waarborgen, heeft de exploitant overeenkomstig bijlage I (deel-M) bij Verordening (EU) nr. 1321/2014 specifieke onderhoudsinstructies en -procedures opgesteld en in zijn onderhoudsprogramma opgenomen, met inbegrip van:

i)

een programma inzake het verbruik van motorolie;

ii)

een programma voor toezicht op de staat van de motor.”;

c)

CAT.OP.MPA.300 wordt vervangen door:

CAT.OP.MPA.300   Omstandigheden bij nadering en landing — vliegtuigen

Alvorens een naderingsvlucht voor de landing in te zetten:

a)

vergewist de gezagvoerder zich ervan dat, volgens de hem/haar ter beschikking staande informatie en rekening houdend met de prestatie-informatie in het vlieghandboek, het weer op het luchtvaartterrein en de toestand van de te gebruiken landingsbaan of het gebied voor eindnadering en opstijgen een veilige nadering, landing of afgebroken nadering niet in de weg staan;

b)

beoordeelt de gezagvoerder de landingsafstand overeenkomstig CAT.OP.MPA.303.”;

d)

CAT.OP.MPA.301 wordt ingevoegd:

CAT.OP.MPA.301   Omstandigheden bij nadering en landing — helikopters

Alvorens een naderingsvlucht voor de landing in te zetten, vergewist de gezagvoerder zich ervan dat, volgens de hem/haar ter beschikking staande informatie en rekening houdend met de prestatie-informatie in het vlieghandboek, het weer op het luchtvaartterrein en de toestand van het gebied voor eindnadering en opstijgen (FATO) een veilige nadering, landing of afgebroken nadering niet in de weg staan.”;

e)

CAT.OP.MPA.303 wordt ingevoegd:

CAT.OP.MPA.303   Controle tijdens de vlucht van de landingsafstand op het ogenblik van aankomst — vliegtuigen

a)

Een landingsnadering mag alleen worden voortgezet als de beschikbare landingsafstand op de baan in kwestie minstens 115 % bedraagt van de landingsafstand op het geschatte landingstijdstip, bepaald overeenkomstig de prestatie-informatie voor de beoordeling van de landingsafstand op het tijdstip van landing, en als de landingsnadering wordt uitgevoerd met vliegtuigen van prestatieklasse A die gecertificeerd zijn overeenkomstig een van de volgende certificeringsspecificaties, zoals aangegeven op het typecertificaat:

1)

CS-25 of gelijkwaardig;

2)

CS-23 op niveau 4, met prestatieniveau “Hoge snelheid” of gelijkwaardig.

b)

Voor andere dan de onder a) bedoelde vliegtuigen van prestatieklasse A mag een landingsnadering alleen worden voortgezet in de volgende situaties:

1)

de beschikbare baanafstand op de baan in kwestie bedraagt minstens 115 % van de landingsafstand op het geschatte landingstijdstip, bepaald overeenkomstig de prestatie-informatie voor de beoordeling van de landingsafstand op het tijdstip van landing;

2)

bij gebrek aan prestatie-informatie voor de beoordeling van de landingsafstand op het tijdstip van landing moet de beschikbaar landingsafstand op de baan in kwestie op het geschatte landingstijdstip minstens gelijk zijn aan de vereiste landingsafstand die bepaald is overeenkomstig CAT.POL.A.230 of CAT.POL.A.235, al naargelang van toepassing.

c)

Voor vliegtuigen van prestatieklasse B mag een landingsnadering alleen worden voortgezet in de volgende situaties:

1)

de beschikbare baanafstand op de baan in kwestie bedraagt minstens 115 % van de landingsafstand op het geschatte landingstijdstip, bepaald overeenkomstig de prestatie-informatie voor de beoordeling van de landingsafstand op het tijdstip van landing;

2)

bij gebrek aan prestatie-informatie voor de beoordeling van de landingsafstand op het tijdstip van landing moet de beschikbaar landingsafstand op de baan in kwestie op het geschatte landingstijdstip minstens gelijk zijn aan de vereiste landingsafstand die bepaald is overeenkomstig CAT.POL.A.330 of CAT.POL.A.335, al naargelang van toepassing.

d)

Voor vliegtuigen van prestatieklasse C mag een landingsnadering alleen worden voortgezet in de volgende situaties:

1)

de beschikbare baanafstand op de baan in kwestie bedraagt minstens 115 % van de landingsafstand op het geschatte landingstijdstip, bepaald overeenkomstig de prestatie-informatie voor de beoordeling van de landingsafstand op het tijdstip van landing;

2)

bij gebrek aan prestatie-informatie voor de beoordeling van de landingsafstand op het tijdstip van landing moet de beschikbaar landingsafstand op de baan in kwestie op het geschatte landingstijdstip minstens gelijk zijn aan de vereiste landingsafstand die bepaald is overeenkomstig CAT.POL.A.430 of CAT.POL.A.435, al naargelang van toepassing.

e)

De prestatie-informatie voor de beoordeling van de landingsafstand op het tijdstip van landing wordt gebaseerd op goedgekeurde gegevens in het vlieghandboek. Als de goedgekeurde gegevens in het vlieghandboek niet volstaan om de landingsafstand op het tijdstip van landing te beoordelen, worden ze aangevuld met andere gegevens die worden bepaald overeenkomstig de toepasselijke certificeringsnormen voor vliegtuigen of overeenkomstig de door het Agentschap uitgegeven aanvaardbare wijzen van naleving.

f)

De exploitant specificeert in het vluchthandboek de prestatie-informatie voor de beoordeling van de landingsafstand op het tijdstip van landing, alsook de veronderstelling met betrekking tot de ontwikkeling ervan, met inbegrip van andere gegevens die, overeenkomstig punt e), kunnen worden gebruikt om de gegevens van het vlieghandboek aan te vullen.”;

f)

CAT.OP.MPA.311 wordt ingevoegd:

CAT.OP.MPA.311   Rapportering over de remwerking van de baan

Als de remwerking van de baan tijdens de landingsuitrol niet zo goed is als die welke de luchthavenexploitant heeft gerapporteerd in het baanconditierapport, stelt de gezagvoerder de luchtverkeersdiensten daar zo snel mogelijk van in kennis door middel van een speciaal vluchtrapport.”;

g)

in CAT.POL.A.105 wordt punt d) vervangen door:

“d)

De exploitant dient rekening te houden met de nauwkeurigheid van de kaarten bij de beoordeling van de starteisen van de toepasselijke hoofdstukken.”;

h)

in CAT.POL.A.105 wordt punt e) geschrapt;

i)

in CAT.POL.A.215, worden de punten b), c) en d) vervangen door:

“b)

De hellingshoek van het en-route nettovliegpad moet positief zijn op ten minste 1 000 ft boven de grond en boven alle hindernissen aan weerszijden van de gehele route die zich bevinden op minder dan 9,3 km (5 NM) van de voorgenomen grondkoers.

c)

Het en-route nettovliegpad moet zodanig zijn dat het vliegtuig vanaf kruishoogte kan doorvliegen naar een luchtvaartterrein waar een landing kan worden gemaakt overeenkomstig CAT.POL.A.230 c.q. CAT.POL.A.235. De verticale afstand tussen het en-route nettovliegpad en de grond en alle hindernissen aan weerszijden van de gehele route die zich bevinden binnen 9,3 km (5 NM) van de geplande grondkoers moet ten minste 2 000 ft bedragen, rekening houdende met de volgende elementen:

1)

de motor wordt geacht uit te vallen op het meest kritieke punt op de route;

2)

er wordt rekening gehouden met de invloed van de wind op de vliegbaan;

3)

brandstoflozing is toegestaan in de mate die nodig is om het luchtvaartterrein te bereiken waar het vliegtuig, na een motorstoring, verondersteld wordt te landen met de overeenkomstig CAT.OP.MPA.150 vereiste brandstofreserves;

4)

het luchtvaartterrein waar het vliegtuig verondersteld wordt te landen na motorstoring voldoet aan de volgende criteria:

i)

er wordt voldaan aan de prestatie-eisen voor de verwachte landingsmassa;

ii)

de weerberichten of weersverwachtingen en de baanconditierapporten geven aan dat op het geschatte landingstijdstip een veilige landing kan worden uitgevoerd;

5)

als het vlieghandboek geen gegevens over het en-route nettovliegpad bevat, wordt het en-route brutovliegpad met één uitgevallen motor beperkt met een stijggradiënt van 1,1 % voor tweemotorige vliegtuigen, 1,4 % voor driemotorige vliegtuigen en 1,6 % voor viermotorige vliegtuigen.

d)

De exploitant moet de breedtemarges onder b) en c) tot 18,5 km (10 NM) verhogen indien de navigatienauwkeurigheid niet ten minste aan navigatieprestatie-eis 5 (RNAV 5) voldoet.”;

j)

CAT.POL.A.220 wordt vervangen door:

CAT.POL.A.220   En-route — vliegtuigen met drie of meer motoren, waarvan twee zijn uitgevallen

a)

Een vliegtuig met drie of meer motoren mag op geen enkel punt van de geplande route meer dan 90 minuten verwijderd zijn van een luchtvaartterrein dat voldoet aan de eisen van CAT.POL.A.230 of CAT.POL.A.235, onder a), inzake verwachte landingsmassa, met alle motoren op kruisvermogen of -stuwkracht, al naargelang van toepassing, en bij standaardtemperatuur en in windstille omstandigheden, tenzij voldaan is aan het bepaalde onder b) tot en met f) van dit punt.

b)

De en-route-nettovliegpadgegevens met twee uitgevallen motoren moeten zodanig zijn dat het vliegtuig kan doorvliegen, bij de verwachte weersomstandigheden, vanaf het punt waar twee motoren verondersteld worden gelijktijdig uit te vallen, tot een luchtvaartterrein waar het mogelijk is te landen en tot volledige stilstand te komen met gebruikmaking van de voorgeschreven procedure voor een landing met twee uitgevallen motoren. Het en-route nettovliegpad moet een verticale afstand bewaren van ten minste 2 000 ft tot de grond en tot alle hindernissen die zich op minder dan 9,3 km (5 NM) aan weerszijden van de geplande grondkoers bevinden. Op vlieghoogten en bij weersomstandigheden die de werking van ijsbestrijdingssystemen vergen, moet rekening worden gehouden met het effect daarvan op de en-route nettovliegpadgegevens. Als de navigatienauwkeurigheid niet ten minste aan navigatieprestatie-eis 5 (RNAV 5) voldoet, verhoogt de exploitant de in de tweede zin voorgeschreven breedtemarge tot 18,5 km (10 NM).

c)

Er wordt van uitgegaan dat de twee motoren uitvallen op het meest kritieke punt van dat deel van de route waarop het vliegtuig meer dan 90 minuten verwijderd is van het onder a) bedoelde luchtvaartterrein, met alle motoren op kruisvermogen of -stuwkracht, al naargelang van toepassing, en bij standaardtemperatuur in windstille omstandigheden.

d)

Op 1 500 ft boven het luchtvaartterrein waar de landing verondersteld wordt plaats te vinden na het uitvallen van twee motoren, moet het nettovliegpad een positieve hellingshoek hebben.

e)

Brandstoflozing is toegestaan indien een veilige procedure wordt gevolgd en voor zover het mogelijk blijft om het luchtvaartterrein met de onder f) vermelde vereiste brandstofreserves te bereiken.

f)

De verwachte massa van het vliegtuig op het punt waar de twee motoren verondersteld worden uit te vallen, mag niet lager zijn dan de massa waarbij voldoende brandstof aanwezig is om door te vliegen naar een luchtvaartterrein waar de landing verondersteld wordt plaats te vinden en daar aan te komen op ten minste 450 m (1 500 ft) direct boven het landingsgebied en vervolgens nog 15 minuten op kruisvermogen of -stuwkracht te vliegen, al naargelang van toepassing.”;

k)

CAT.POL.A.230 wordt vervangen door:

CAT.POL.A.230   De landing — droge banen

a)

De overeenkomstig CAT.POL.A.105, onder a), bepaalde landingsmassa van het vliegtuig voor het geschatte landingstijdstip op het bestemmingsluchtvaartterrein en op een uitwijkluchtvaartterrein moet dusdanig zijn dat het vliegtuig vanaf 50 ft boven de baandrempel volledig tot stilstand kan komen:

1)

voor vliegtuigen met turbinestraalaandrijving, binnen 60 % van de beschikbare landingsbaanlengte (LDA);

2)

voor vliegtuigen met schroefturbineaandrijving, binnen 70 % van de beschikbare landingsbaanlengte;

3)

bij wijze van uitzondering op punt a), punten 1 en 2, voor vliegtuigen die zijn goedgekeurd voor landingen met beperkte afstand, overeenkomstig CAT.POL.A.255, binnen 80 % van de beschikbare landingsbaanlengte.

b)

Voor steilenaderingsmethoden dient de exploitant landingsafstandsgegevens te gebruiken die overeenkomstig punt a), punt 1 of 2, al naargelang van toepassing, zijn berekend op basis van een drempelhoogte van minder dan 60 ft, doch niet minder dan 35 ft, en dient de exploitant te voldoen aan CAT.POL.A.245.

c)

Voor kortelandingsmethoden dient de exploitant landingsafstandgegevens te gebruiken die overeenkomstig punt a), punt 1 of 2, al naargelang van toepassing, zijn berekend en dient de exploitant te voldoen aan CAT.POL.A.250.

d)

Bij het bepalen van de landingsmassa dient de exploitant rekening te houden met het volgende:

1)

niet meer dan 50 % van de tegenwindcomponent of niet minder dan 150 % van de staartwindcomponent;

2)

correcties zoals bedoeld in het vlieghandboek.

e)

Met het oog op de dispatching moet het vliegtuig:

1)

landen op de gunstigste baan, in windstille omstandigheden, of

2)

landen op de baan die, gezien de waarschijnlijke windsnelheid en -richting, het rijgedrag van het vliegtuig op de grond en andere omstandigheden zoals de aanwezigheid van landingshulpmiddelen en het soort terrein, waarschijnlijk aan het vliegtuig zal worden toegewezen.

f)

Indien de exploitant voor het bestemmingsluchtvaartterrein niet aan het bepaalde onder e), punt 2, kan voldoen, mag het vliegtuig alleen worden gedispatcht indien een uitwijkluchtvaartterrein is aangewezen dat het mogelijk maakt om volledig te voldoen aan een van de volgende voorwaarden:

1)

de punten a) tot en met d), als de baan droog is op het geschatte tijdstip van aankomst;

2)

punten a) tot en met d) van CAT.POL.A.235, als de baan nat of verontreinigd is op het geschatte tijdstip van aankomst.”;

l)

CAT.POL.A.235 wordt vervangen door:

CAT.POL.A.235   De landing — natte en verontreinigde banen

a)

Als de betreffende weerrapporten of -verwachtingen, of beide, aangeven dat de baan nat kan zijn op het geschatte tijdstip van aankomst, moet de landingsafstand een van de volgende zijn:

1)

de in het vlieghandboek bepaalde landingsafstand voor natte banen op het tijdstip van dispatch, doch niet minder dan de uit hoofde van CAT.POL.A.230, onder a), punt 1 of 2, vereiste afstand, al naargelang van toepassing;

2)

als in het vlieghandboek geen landingsafstand is bepaald voor natte banen op het tijdstip van dispatch, minstens 115 % van de uit hoofde van CAT.POL.A.230, onder a), punt 1 of 2, vereiste landingsafstand, al naargelang van toepassing;

3)

een kortere dan de uit hoofde van punt a), punt 2, vereiste afstand, doch niet korter dan de uit hoofde van CAT.POL.A.230, onder a), punt 1 of 2, vereiste afstand, al naargelang van toepassing, als de baan specifieke gripverbeterende kenmerken heeft en in het vlieghandboek specifieke aanvullende informatie over de landingsafstand op dat baantype is opgenomen;

4)

bij wijze van uitzondering op punt a), punten 1, 2 en 3, voor vliegtuigen die zijn goedgekeurd voor landingen met beperkte afstand, overeenkomstig CAT.POL.A.255, de landingsafstand die bepaald is overeenkomstig CAT.POL.A.255, onder b), punt 2), v) B.

b)

Als de betreffende weerrapporten of -verwachtingen aangeven dat de baan verontreinigd kan zijn op het geschatte tijdstip van aankomst, moet de landingsafstand een van de volgende zijn:

1)

minstens de overeenkomstig punt a) bepaalde landingsafstand, of minstens 115 % van de afstand die bepaald is overeenkomstig goedgekeurde gegevens over de landingsafstand op verontreinigde banen of gelijkwaardige gegevens, als deze groter is;

2)

op speciaal geprepareerde winterbanen mag een kortere dan de uit hoofde van punt b), punt 1, vereiste afstand, doch niet korter dan de uit hoofde van punt a) vereiste afstand, worden gebruikt als het vlieghandboek specifieke informatie bevat over landingsafstanden op verontreinigde banen. Die landingsafstand moet minstens 115 % bedragen van de in het vlieghandboek opgenomen landingsafstand.

c)

Bij wijze van uitzondering op punt b) moet de verhoging met 15 % niet worden toegepast als deze reeds is opgenomen in de goedgekeurde gegevens over de landingsafstand of de gelijkwaardige gegevens.

d)

De criteria van CAT.POL.A.230, onder b), c) en d), zijn op dienovereenkomstige wijze van toepassing op de punten a) en b).

e)

Met het oog op de dispatching moet het vliegtuig:

1)

landen op de gunstigste baan, in windstille omstandigheden, of

2)

landen op de baan die, gezien de waarschijnlijke windsnelheid en -richting, het rijgedrag van het vliegtuig op de grond en andere omstandigheden zoals de aanwezigheid van landingshulpmiddelen en het soort terrein, waarschijnlijk aan het vliegtuig zal worden toegewezen.

f)

Als de exploitant niet aan het bepaalde onder e), punt 1, kan voldoen voor een luchtvaartterrein van bestemming waar uit de weersvoorspellingen of -verwachtingen blijkt dat de baan op het geschatte tijdstip van aankomst verontreinigd kan zijn en waar een landing afhankelijk is van een specifieke windcomponent, wordt het vliegtuig alleen gedispatcht wanneer twee uitwijkluchtvaartterreinen zijn aangewezen.

g)

Als de exploitant niet aan het bepaalde onder e), punt 2, kan voldoen voor een luchtvaartterrein van bestemming waar uit de weersvoorspellingen of -verwachtingen blijkt dat de baan op het geschatte tijdstip van aankomst nat of verontreinigd kan zijn, wordt het vliegtuig alleen gedispatcht wanneer een uitwijkluchtvaartterrein is aangewezen.

h)

Voor de punten f) en g) moet(en) het (de) aangewezen uitwijkluchtvaartterrein(en) het mogelijk maken te voldoen aan een van de volgende:

1)

CAT.POL.A.230, onder a) tot en met d), als de baan droog is op het geschatte tijdstip van aankomst;

2)

punten a) tot en met d) van CAT.POL.A.235, als de baan nat of verontreinigd is op het geschatte tijdstip van aankomst.”;

m)

in CAT.POL.A.250, onder b), wordt het volgende punt 11 bis ingevoegd:

“11 bis)

vluchten met beperkte vereiste landingsafstand, overeenkomstig CAT.POL.A.255, zijn verboden;”;

n)

CAT.POL.A.255 wordt ingevoegd:

CAT.POL.A.255   Goedkeuring van vluchten met beperkte vereiste landingsafstand

a)

Een vliegtuigexploitant mag landingen uitvoeren binnen 80 % van de beschikbare landingsafstand (LDA), mits hij aan de volgende voorwaarden voldoet:

1)

het vliegtuig heeft een maximale operationele passagiersconfiguratie van 19 of minder;

2)

het vlieghandboek van het vliegtuig bevat een geschiktheidsverklaring voor vluchten met beperkte vereiste landingsafstand;

3)

het vliegtuig wordt gebruikt voor niet-geregeld commercieel luchtvervoer (CAT) op aanvraag;

4)

de landingsmassa van het vliegtuig het mogelijk maakt binnen die beperkte landingsafstand te landen en volledig tot stilstand te komen;

5)

de exploitant heeft voorafgaande goedkeuring gekregen van de bevoegde autoriteit.

b)

Voor het verkrijgen van de goedkeuring waarnaar wordt verwezen in punt a), punt 5, dient de exploitant aan te tonen:

1)

dat een risicobeoordeling is uitgevoerd waaruit blijkt dat een veiligheidsniveau is bereikt dat gelijkwaardig is aan dat van CAT.POL.A.230, onder a), punt 1 of 2, al naargelang van toepassing;

2)

dat de volgende voorwaarden zijn vervuld:

i)

speciale naderingsprocedures, zoals steile naderingen, geplande drempelhoogten van meer dan 60 ft of minder dan 35 ft, slechtzichtvluchten, naderingen buiten de gestabiliseerde naderingscriteria die zijn goedgekeurd volgens CAT.OP.MPA.115, onder a), zijn verboden;

ii)

kortelandingsmethoden overeenkomstig CAT.POL.A.250 zijn verboden;

iii)

landen op verontreinigde banen is verboden;

iv)

er is een passend proces voor de opleiding, controle en monitoring van cockpitbemanningen vastgesteld;

v)

de exploitant heeft een programma voor de analyse van landingen op het luchtvaartterrein (Aerodrome Landing Analysis Programme, ALAP) vastgesteld om te garanderen dat de volgende voorwaarden vervuld zijn:

A)

er is geen staartwind voorspeld op het verwachte tijdstip van aankomst;

B)

als de baan volgens de voorspellingen nat zal zijn op het verwachte tijdstip van aankomst, wordt de landingsafstand bij dispatch bepaald overeenkomstig CAT.OP.MPA.303, onder a) of b), al naargelang van toepassing, of vastgesteld op 115 % van de landingsafstand voor droge banen, als deze afstand groter is;

C)

volgens de voorspellingen zal de baan niet verontreinigd zijn op het geschatte tijdstip van aankomst;

D)

volgens de voorspellingen zullen er geen slechte weersomstandigheden zijn op het geschatte tijdstip van aankomst;

vi)

alle apparatuur die een invloed heeft op de landingsprestaties, is in werking alvorens de vlucht begint;

vii)

de cockpitbemanning bestaat uit minstens twee gekwalificeerde en opgeleide piloten die recente ervaring hebben met vluchten met beperkte vereiste landingsafstand;

viii)

op basis van de overheersende omstandigheden voor de geplande vlucht neemt de gezagvoerder de eindbeslissing om vluchten met beperkte vereiste landingsafstand uit te voeren, en kan hij beslissen dit niet te doen wanneer hij van mening is dat dit in het belang van de veiligheid is;

ix)

aanvullende voorwaarden voor het luchtvaartterrein, zoals gespecificeerd door de bevoegde autoriteit die het luchtvaartterrein heeft gecertificeerd, rekening houden met de orografische kenmerken van het naderingsgebied, beschikbare naderingshulpmiddelen en overwegingen met betrekking tot gemiste naderingen en afgebroken landingen.”;

o)

CAT.POL.A.330 wordt vervangen door:

CAT.POL.A.330   De landing — droge banen

a)

De in overstemming met CAT.POL.A.105, onder a), bepaalde landingsmassa voor het geschatte landingstijdstip moet dusdanig zijn dat het vliegtuig op het bestemmingsluchtvaartterrein en op elk uitwijkluchtvaartterrein vanaf 50 ft boven de baandrempel kan landen en binnen 70 % van de beschikbare landingsbaanlengte tot volledige stilstand kan komen.

b)

Bij wijze van uitzondering op punt a), en voor zover voldaan is aan CAT.POL.A.355, moet de overeenkomstig CAT.POL.A.105, onder a), vastgestelde landingsmassa voor het geschatte landingstijdstip op de luchthaven van bestemming het mogelijk maken te landen en volledig tot stilstand te komen vanaf 50 ft boven de drempel, met 80 % van de beschikbare landingsafstand.

c)

Bij het bepalen van de landingsmassa dient de exploitant rekening te houden met de volgende parameters:

1)

de hoogte van het luchtvaartterrein;

2)

niet meer dan 50 % van de tegenwindcomponent of niet minder dan 150 % van de staartwindcomponent;

3)

het soort oppervlak van de baan;

4)

de helling van de baan in de richting van de landing.

d)

Voor steilenaderingsmethoden moet de exploitant landingsafstandgegevens gebruiken die zijn berekend op basis van een drempelhoogte van minder dan 60 ft, doch niet minder dan 35 ft, voor zover in overeenstemming met het bepaalde onder a), en dient de exploitant te voldoen aan CAT.POL.A.345.

e)

Voor kortelandingsmethoden dient de exploitant landingsafstandgegevens te gebruiken die zijn berekend in overeenstemming met het bepaalde onder a) en dient de exploitant te voldoen aan CAT.POL.A.350.

f)

Met het oog op de dispatching moet het vliegtuig:

1)

landen op de gunstigste baan, in windstille omstandigheden, of

2)

landen op de baan die, gezien de waarschijnlijke windsnelheid en -richting, het rijgedrag van het vliegtuig op de grond en andere omstandigheden zoals de aanwezigheid van landingshulpmiddelen en het soort terrein, waarschijnlijk aan het vliegtuig zal worden toegewezen.

g)

Indien de exploitant niet kan voldoen aan het bepaalde onder f), punt 2, voor het luchtvaartterrein van bestemming, mag de vlucht alleen worden gedispatcht indien een uitwijkluchtvaartterrein wordt aangewezen dat het mogelijk maakt om volledig te voldoen aan het bepaalde onder a) tot en met f).”;

p)

CAT.POL.A.335 wordt vervangen door:

CAT.POL.A.335   De landing — natte en verontreinigde banen

a)

Als de betreffende weerrapporten of -verwachtingen aangeven dat de baan nat kan zijn op het geschatte tijdstip van aankomst, moet de landingsafstand een van de volgende zijn:

1)

de in het vlieghandboek bepaalde landingsafstand voor natte banen op het tijdstip van dispatch, doch niet minder dan de uit hoofde van CAT.POL.A.330 vereiste afstand;

2)

als in het vlieghandboek geen landingsafstand is bepaald voor natte banen op het tijdstip van dispatch, minstens 115 % van de uit hoofde van CAT.POL.A.330, ondera), vereiste landingsafstand;

3)

een kortere dan de uit hoofde van punt a), punt 2, vereiste afstand, doch niet korter dan de uit hoofde van CAT.POL.A.330, onder a), vereiste afstand, al naargelang van toepassing, als de baan specifieke gripverbeterende kenmerken heeft en in het vlieghandboek specifieke aanvullende informatie over de landingsafstand op dat baantype is opgenomen;

4)

bij wijze van uitzondering op punt a), punten 1, 2 en 3, voor vliegtuigen die zijn goedgekeurd voor landingen met beperkte afstand, overeenkomstig CAT.POL.A.355, de landingsafstand die bepaald is overeenkomstig CAT.POL.A.355, onder b), punt 7, iii).

b)

Als de betreffende weerrapporten of -verwachtingen aangeven dat de baan verontreinigd kan zijn op het geschatte tijdstip van landing, mag de landingsafstand niet groter zijn dan de beschikbare landingsbaanlengte. De exploitant moet in het vlieghandboek vermelden welke landingsafstandgegevens dienen te worden toegepast.”;

q)

het volgende punt CAT.POL.A.355 wordt ingevoegd:

CAT.POL.A.355   Goedkeuring van vluchten met beperkte vereiste landingsafstand

a)

Voor vluchten waarbij de landingsmassa van het vliegtuig het mogelijk maakt te landen en volledig tot stilstand te komen binnen 80 % van de beschikbare landingsafstand (LDA), is voorafgaande goedkeuring door de bevoegde autoriteit nodig. Die goedkeuring moet worden verkregen voor elke baan waarop de vluchten met beperkte vereiste landingsafstand worden uitgevoerd.

b)

Om de onder a) bedoelde goedkeuring te verkrijgen, moet de exploitant een risicobeoordeling uitvoeren om aan te tonen dat een veiligheidsniveau is bereikt dat gelijkwaardig is aan dat van CAT.POL.A.330, onder a), en dat minstens aan de volgende voorwaarden is voldaan:

1)

de staat waarin het luchtvaartterrein is gelegen, heeft een algemeen belang en een operationele noodzaak voor de korte landing vastgesteld, hetzij wegens de geïsoleerde ligging van het luchtvaartterrein, hetzij wegens fysieke belemmeringen met betrekking tot de verlenging van de baan;

2)

kortelandingsmethoden overeenkomstig CAT.POL.A.350 en naderingen buiten de overeenkomstig CAT.OP.MPA.115, onder a), goedgekeurde gestabiliseerde naderingscriteria zijn verboden;

3)

landen op verontreinigde banen is verboden;

4)

het vlieghandboek voorziet in een specifieke controleprocedure van het landingsgebied, die wordt toegepast; deze procedure omvat passende instructies voor doorstart en afgebroken landing wanneer het vliegtuig niet aan de grond kan worden gezet in het gedefinieerde gebied;

5)

(translation missing)

6)

de cockpitbemanning is gekwalificeerd en heeft recente ervaring met vluchten met beperkte vereiste landingsafstand op het luchtvaartterrein in kwestie;

7)

de exploitant heeft een programma voor de analyse van landingen op het luchtvaartterrein (Aerodrome Landing Analysis Programme, ALAP) vastgesteld om te garanderen dat de volgende voorwaarden vervuld zijn:

i)

er is geen staartwind voorspeld op het verwachte tijdstip van aankomst;

ii)

als de baan volgens de voorspellingen nat zal zijn op het verwachte tijdstip van aankomst, wordt de landingsafstand bij dispatch bepaald overeenkomstig CAT.OP.MPA.303, onder c), of vastgesteld op 115 % van de landingsafstand voor droge banen, als deze afstand groter is;

iii)

volgens de voorspellingen zal de baan niet verontreinigd zijn op het geschatte tijdstip van aankomst;

iv)

volgens de voorspellingen zullen er geen slechte weersomstandigheden zijn op het geschatte tijdstip van aankomst;

8)

er zijn vluchtuitvoeringsprocedures vastgesteld om te waarborgen dat:

i)

alle apparatuur die een invloed heeft op de landingsprestaties en de landingsafstand in werking is alvorens de vlucht begint;

ii)

de remuitrusting correct wordt gebruikt door de cockpitbemanning;

9)

specifieke onderhoudsinstructies en vluchtuitvoeringsprocedures zijn vastgesteld voor de remuitrusting, teneinde de betrouwbaarheid van die systemen te verbeteren;

10)

de eindnadering en landing alleen worden uitgevoerd bij zichtweersomstandigheden;

11)

aanvullende voorwaarden voor het luchtvaartterrein, zoals gespecificeerd door de bevoegde autoriteit die het luchtvaartterrein heeft gecertificeerd, rekening houden met de orografische kenmerken van het naderingsgebied, beschikbare naderingshulpmiddelen en overwegingen met betrekking tot gemiste naderingen en afgebroken landingen.”;

r)

in CAT.POL.A.415 wordt het bepaalde onder d) en e) vervangen door:

“d)

De breedtemarges onder a) worden verhoogd tot 18,5 km (10 NM) indien de navigatienauwkeurigheid niet ten minste aan navigatiespecificatie RNAV 5 voldoet.

e)

Brandstoflozing is toegestaan in de mate die nodig is om het luchtvaartterrein te bereiken waar het vliegtuig, na een motorstoring, verondersteld wordt te landen met de overeenkomstig CAT.OP.MPA.150 vereiste brandstofreserves.”;

s)

CAT.POL.A.420 wordt vervangen door:

CAT.POL.A.420   En-route — vliegtuigen met drie of meer motoren, waarvan twee zijn uitgevallen

a)

Een vliegtuig met drie of meer motoren mag op geen enkel punt van de geplande route meer dan 90 minuten verwijderd zijn van een luchtvaartterrein dat voldoet aan de eisen van CAT.POL.A.430 inzake verwachte landingsmassa, met alle motoren op kruisvermogen of -stuwkracht, al naargelang van toepassing, en bij standaardtemperatuur en in windstille omstandigheden, tenzij voldaan is aan het bepaalde onder b) tot en met e) van dit punt.

b)

De vliegbaan met twee uitgevallen motoren dient het vliegtuig in staat te stellen om, onder de verwachte weersomstandigheden, de vlucht voort te zetten tot een luchtvaartterrein waar wordt voldaan aan de prestatie-eisen die gelden voor de verwachte landingsmassa en daarbij ten minste 2 000 ft te blijven boven hindernissen die zich bevinden binnen 9,3 km (5 NM) aan weerszijden van de geplande grondkoers.

c)

Er wordt van uitgegaan dat de twee motoren uitvallen op het meest kritieke punt van dat deel van de route waarop het vliegtuig meer dan 90 minuten verwijderd is van het onder a) bedoelde luchtvaartterrein, met alle motoren op kruisvermogen of -stuwkracht, al naargelang van toepassing, en bij standaardtemperatuur in windstille omstandigheden.

d)

De verwachte massa van het vliegtuig op het punt waar de twee motoren verondersteld worden uit te vallen, mag niet lager zijn dan de massa waarbij voldoende brandstof aanwezig is om door te vliegen naar een luchtvaartterrein waar de landing verondersteld wordt plaats te vinden en daar aan te komen op ten minste 450 m (1 500 ft) direct boven het landingsgebied en vervolgens nog 15 minuten op kruisvermogen of -stuwkracht te vliegen, al naargelang van toepassing.

e)

De beschikbare stijgsnelheid van het vliegtuig is 150 ft per minuut lager dan de gespecificeerde stijgsnelheid.

f)

De breedtemarges onder b) worden verhoogd tot 18,5 km (10 NM) indien de navigatienauwkeurigheid niet ten minste aan navigatiespecificatie RNAV 5 voldoet.

g)

Brandstoflozing is toegestaan indien een veilige procedure wordt gevolgd en voor zover het mogelijk blijft om het luchtvaartterrein met de vereiste brandstofreserves te bereiken, overeenkomstig punt d).”;

t)

in CAT.POL.A.430, onder a), wordt punt 4 vervangen door:

“4.

de helling van de baan in de richting van de landing.”;

u)

in CAT.POL.A.435 wordt punt a) vervangen door:

“a)

Als de betreffende weerrapporten of -verwachtingen aangeven dat de baan nat kan zijn op het geschatte tijdstip van aankomst, moet de landingsafstand een van de volgende zijn:

1)

de in het vlieghandboek bepaalde landingsafstand voor natte banen op het tijdstip van dispatch, doch niet minder dan de uit hoofde van CAT.POL.A.430 vereiste afstand;

2)

als in het vlieghandboek geen landingsafstand is bepaald voor natte banen op het tijdstip van dispatch, minstens 115 % van de uit hoofde van CAT.POL.A.430 vereiste landingsafstand.”;

v)

aan CAT.IDE.A.185 wordt het volgende punt i) toegevoegd:

“i)

Vliegtuigen met een gecertificeerde maximale startmassa van meer dan 27 000 kg en waarvoor het individuele bewijs van luchtwaardigheid voor het eerst is afgegeven op of na 5 september 2022, worden uitgerust met een hulpenergiebron waarop de CVR en de in de cockpit gemonteerde microfoon automatisch overschakelen in het geval de voeding van de CVR wordt onderbroken.”;

w)

het volgende punt CAT.IDE.A.191 wordt ingevoegd:

CAT.IDE.A.191   Lichte vluchtrecorder

a)

Vliegtuigen met schroefturbinemotoren met een gecertificeerde maximale startmassa van 2 250 kg of meer en vliegtuigen met een maximale operationele passagiersconfiguratie van meer dan 9 worden uitgerust met een vluchtrecorder als alle volgende voorwaarden zijn vervuld:

1)

ze vallen niet onder het toepassingsgebied van CAT.IDE.A.190, onder a);

2)

ze hebben voor het eerst een individueel bewijs van luchtwaardigheid gekregen op of na 5 september 2022.

b)

Aan de hand van vluchtgegevens of beelden registreert de vluchtrecorder informatie die volstaat om de vliegbaan en de snelheid van het luchtvaartuig te registreren.

c)

De vluchtrecorder kan minstens de tijdens de voorbije vijf uur geregistreerde vluchtgegevens en beelden bewaren.

d)

De vluchtrecorder begint automatisch met opnemen vóór het vliegtuig zich op eigen kracht kan voortbewegen en stopt automatisch met opnemen wanneer het vliegtuig zich niet langer op eigen kracht kan voortbewegen.

e)

Als de vluchtrecorder beelden of geluid vanuit de cockpit registreert, wordt voorzien in een functie die door de gezagvoerder kan worden bediend en die deze beeld- en geluidsopnames wijzigt zodat ze niet gewoon opnieuw kunnen worden afgespeeld of gekopieerd.”;

x)

CAT.IDE.A.230, onder b), wordt vervangen door:

“b)

De onder a) bedoelde zuurstofvoorraad moet voldoende zijn voor toediening gedurende de gehele vlucht na het wegvallen van de druk in de cabine op cabinedrukhoogten van meer dan 8 000 ft, doch niet meer dan 15 000 ft, aan ten minste 2 % van de vervoerde passagiers, doch in geen geval aan minder dan één persoon.”;

y)

CAT.IDE.A.230, onder d), wordt vervangen door:

“d)

De zuurstofapparatuur dient in staat te zijn om een massastroom op gang te brengen naar elke gebruiker.”;

z)

CAT.IDE.A.345 wordt als volgt gewijzigd:

i.

de titel wordt vervangen door:

CAT.IDE.A.345   Communicatie-, navigatie- en surveillanceapparatuur voor IFR-vluchten, of VFR-vluchten langs routes waar de navigatie niet is gebaseerd op visuele oriëntatiepunten”;

ii.

CAT.IDE.A.345, onder a), wordt vervangen door:

“a)

Vliegtuigen die IFR-vluchten uitvoeren, of VFR-vluchten op routes waar de navigatie niet is gebaseerd op visuele oriëntatiepunten, dienen te zijn uitgerust met de radiocommunicatie-, navigatie- en surveillanceapparatuur conform de eisen van de toepasselijke luchtverkeersdiensten.”;

aa)

CAT.IDE.H.191 wordt ingevoegd:

“CAT.IDE.H.191   Lichte vluchtrecorder

a)

Helikopters met schroefturbinemotoren met een gecertificeerde maximale startmassa van 2 250 kg of meer worden uitgerust met een vluchtrecorder als alle volgende voorwaarden zijn vervuld:

1)

ze vallen niet onder het toepassingsgebied van CAT.IDE.H.190, onder a);

2)

ze hebben voor het eerst een individueel bewijs van luchtwaardigheid gekregen op of na 5 september 2022.

b)

Aan de hand van vluchtgegevens of beelden registreert de vluchtrecorder informatie die volstaat om de vliegbaan en de snelheid van het luchtvaartuig te registreren.

c)

De vluchtrecorder kan minstens de tijdens de voorbije vijf uur geregistreerde vluchtgegevens en beelden bewaren.

d)

De vluchtrecorder begint automatisch met opnemen vóór de helikopter zich op eigen kracht kan voortbewegen en stopt automatisch met opnemen wanneer de helikopter zich niet langer op eigen kracht kan voortbewegen.

e)

Als de vluchtrecorder beelden of geluid vanuit de cockpit registreert, wordt voorzien in een functie die door de gezagvoerder kan worden bediend en die deze beeld- en geluidsopnames wijzigt zodat ze niet gewoon opnieuw kunnen worden afgespeeld of gekopieerd.”;

(bb)

CAT.IDE.H.345 wordt als volgt gewijzigd:

i.

de titel wordt vervangen door:

CAT.IDE.H.345   Communicatie-, navigatie- en surveillanceapparatuur voor IFR-vluchten, of VFR-vluchten langs routes waar de navigatie niet is gebaseerd op visuele oriëntatiepunten”;

ii.

CAT.IDE.H.345, onder a), wordt vervangen door:

“a)

Helikopters die IFR-vluchten uitvoeren, of VFR-vluchten op routes waar de navigatie niet is gebaseerd op visuele oriëntatiepunten, dienen te zijn uitgerust met de radiocommunicatie-, navigatie- en surveillanceapparatuur conform de eisen van de toepasselijke luchtverkeersdiensten.”.

5)

Bijlage V (deel-SPA) wordt als volgt gewijzigd:

a)

SPA.SET-IMC.105, onder b), wordt vervangen door:

“b)

om de beoogde niveaus van permanente luchtwaardigheid en betrouwbaarheid van het vliegtuig en het aandrijfsysteem te waarborgen, heeft de exploitant overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1321/2014 specifieke onderhoudsinstructies en -procedures opgesteld en in zijn onderhoudsprogramma opgenomen, met inbegrip van:

1.

een trendbewakingsprogramma voor de motor, behalve voor vliegtuigen waarvan het individuele bewijs van luchtwaardigheid na 31 december 2004 is afgegeven en die beschikken over een automatisch trendbewakingssysteem;

2.

een betrouwbaarheidsprogramma voor de voortstuwing en aanverwante systemen;”.

6)

Bijlage VI (deel-NCC) wordt als volgt gewijzigd:

a)

NCC.GEN.101 wordt vervangen door:

“Erkende opleidingsorganisaties die deze bijlage verplicht moeten naleven, moeten ook voldoen aan:

a)

ORO.GEN.310, voor zover van toepassing, en

b)

ORO.MLR.105.”;

b)

NCC.GEN.145 wordt vervangen door:

NCC.GEN.145   Behandeling van opnames van vluchtrecorders: bewaring, productie, bescherming en gebruik

a)

Na een ongeval, een ernstig incident of voorval dat door de onderzoeksinstantie is vastgesteld, bewaart de exploitant van een luchtvaartuig de oorspronkelijke opgenomen gegevens van de vluchtrecorders gedurende een periode van zestig dagen, tenzij de onderzoeksinstantie anders beslist.

b)

De exploitant voert operationele controles en beoordelingen uit van opnames om de goede werking te garanderen van de recorders die moeten worden meegenomen.

c)

De exploitant zorgt ervoor dat de opnames van de vluchtparameters en datalinkberichten die op vluchtrecorders moeten worden opgenomen, worden bewaard. Voor tests en onderhoud van die vluchtrecorders mag echter tot één uur van de oudste gegevens op het tijdstip van de test worden gewist.

d)

De exploitant houdt documentatie bij die actueel wordt gehouden en informatie bevat waarmee de ruwe gegevens van de vluchtrecorder kunnen worden omgezet in parameters die in technische eenheden worden uitgedrukt.

e)

De exploitant stelt alle bewaard gebleven vluchtrecorderopnames beschikbaar, indien zulks wordt bepaald door de bevoegde autoriteit.

f)

Onverminderd Verordeningen (EU) nr. 996/2010 en (EU) 2016/679:

1)

Behalve om de goede werking van de vluchtrecorder te garanderen, worden geluidsopnames van een vluchtrecorder niet openbaar gemaakt of gebruikt, tenzij al de volgende voorwaarden zijn vervuld:

i)

er bestaat een procedure voor de behandeling van dergelijke geluidsopnames en de schriftelijke weergave daarvan;

ii)

alle betrokken bemanningsleden en leden van het onderhoudspersoneel hebben vooraf toestemming gegeven;

iii)

dergelijke geluidsopnames worden alleen gebruikt voor de instandhouding of verbetering van de veiligheid.

1 bis)

Wanneer geluidsopnames van vluchtrecorders worden geïnspecteerd om de goede werking van de vluchtrecorder te garanderen, beschermt de exploitant de privacy van die geluidsopnames en ziet hij erop toe dat ze niet openbaar worden gemaakt of worden gebruikt voor andere doeleinden dan het waarborgen van de goede werking van de vluchtrecorder.

2)

Vluchtparameters of datalinkberichten die door een vluchtrecorder zijn geregistreerd, worden niet gebruikt voor andere doeleinden dan het onderzoeken van een ongeval of incident dat verplicht moet worden gerapporteerd, tenzij die opnames aan een van de volgende voorwaarden voldoen:

i)

door de exploitant uitsluitend worden gebruikt voor luchtwaardigheids- of onderhoudsdoeleinden;

ii)

niet-identificeerbaar zijn gemaakt;

iii)

volgens specifieke beveiligingsprocedures worden overgedragen.

3)

Behalve om de goede werking van de vluchtrecorder te garanderen, worden door een vluchtrecorder geregistreerde beelden van de cockpit niet openbaar gemaakt of gebruikt, tenzij al de volgende voorwaarden zijn vervuld:

i)

er bestaat een procedure voor de behandeling van dergelijke beeldopnames;

ii)

alle betrokken bemanningsleden en leden van het onderhoudspersoneel hebben vooraf toestemming gegeven;

iii)

dergelijke beeldopnames worden alleen gebruikt voor de instandhouding of verbetering van de veiligheid.

3 bis)

Wanneer door een vluchtrecorder geregistreerde beelden van de cockpit worden geïnspecteerd om de goede werking van de vluchtrecorder te garanderen, dan:

i)

worden die beelden niet openbaar gemaakt of gebruikt voor andere doeleinden dan het waarborgen van de goede werking van de vluchtrecorder;

ii)

als lichaamsdelen van cockpitbemanningsleden waarschijnlijk zichtbaar zullen zijn op de beelden, dan garandeert de exploitant de privacy van die beelden.”;

c)

NCC.OP.225 wordt vervangen door:

NCC.OP.225   Omstandigheden bij nadering en landing — vliegtuigen

Alvorens een nadering voor de landing in te zetten, vergewist de gezagvoerder zich ervan dat, volgens ter beschikking staande informatie, het weer op het luchtvaartterrein of de operatielocatie en de toestand van de te gebruiken landingsbaan een veilige nadering, landing of afgebroken nadering niet verhinderen.”;

d)

NCC.OP.226 wordt ingevoegd:

NCC.OP.226   Omstandigheden bij nadering en landing — helikopters

Alvorens een nadering voor de landing in te zetten, vergewist de gezagvoerder zich ervan dat, volgens ter beschikking staande informatie, het weer op het luchtvaartterrein of de operatielocatie en de toestand van de te gebruiken landingsbaan of het gebied voor eindnadering en opstijgen (FATO) een veilige nadering, landing of afgebroken nadering niet verhinderen.”.

7)

Bijlage VII (deel-NCO) wordt als volgt gewijzigd:

a)

NCO.OP.205 wordt vervangen door:

NCO.OP.205   Omstandigheden bij nadering en landing — vliegtuigen

Alvorens een nadering voor de landing in te zetten, vergewist de gezagvoerder zich ervan dat, volgens ter beschikking staande informatie, het weer op het luchtvaartterrein of de operatielocatie en de toestand van de te gebruiken landingsbaan een veilige nadering, landing of afgebroken nadering niet verhinderen.”;

b)

NCO.OP.206 wordt ingevoegd:

NCO.OP.206   Omstandigheden bij nadering en landing — helikopters

Alvorens een nadering voor de landing in te zetten, vergewist de gezagvoerder zich ervan dat, volgens ter beschikking staande informatie, het weer op het luchtvaartterrein of de operatielocatie en de toestand van de te gebruiken landingsbaan of het gebied voor eindnadering en opstijgen (FATO) een veilige nadering, landing of afgebroken nadering niet verhinderen.”;

c)

NCO.SPEC.MCF.105, onder a), wordt vervangen door:

“b)

Bij wijze van uitzondering op NCO.GEN.105, onder a), punt 4, mag een onderhoudscontrolevlucht worden uitgevoerd met een luchtvaartuig dat na onvolledig onderhoud is vrijgegeven overeenkomstig M.A.801, onder f), van bijlage I (deel-M), 145.A.50, onder e), van bijlage II (deel-145) of ML.A.801, onder f), van bijlage V ter (deel-ML) bij Verordening (EU) nr. 1321/2014.”;

d)

NCO.SPEC.MCF.130 wordt vervangen door:

“NCO.SPEC.MCF.130   Gesimuleerde abnormale of noodprocedures tijdens de vlucht

Bij wijze van uitzondering op NCO.SPEC.145 mag een gezagvoerder situaties simuleren die de toepassing vereisen van abnormale of noodprocedures, met een taakspecialist aan boord, als de simulatie nodig is voor het beoogde doel van de vlucht en als ze vermeld is in de in NCO.SPEC.MCF.110 bedoelde controlelijst of in de vluchtuitvoeringsprocedures.”.

8)

Bijlage VIII (deel-SPO) wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt SPO.GEN.140, onder a), punt 10, wordt vervangen door:

“10.

het technisch journaal, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1321/2014, voor zover van toepassing;”;

b)

SPO.GEN.145 wordt vervangen door:

SPO.GEN.145   Behandeling van opnames van vluchtrecorders: bewaring, productie, bescherming en gebruik

a)

Na een ongeval, een ernstig incident of voorval dat door de onderzoeksinstantie is vastgesteld, bewaart de exploitant van een luchtvaartuig de oorspronkelijke opgenomen gegevens van de vluchtrecorders gedurende een periode van zestig dagen, tenzij de onderzoeksinstantie anders beslist.

b)

De exploitant voert operationele controles en beoordelingen uit van opnames om de goede werking te garanderen van de recorders die moeten worden meegenomen.

c)

De exploitant zorgt ervoor dat de opnames van de vluchtparameters en datalinkberichten die op vluchtrecorders moeten worden opgenomen, worden bewaard. Voor tests en onderhoud van die vluchtrecorders mag echter tot één uur van de oudste gegevens op het tijdstip van de test worden gewist.

d)

De exploitant houdt documentatie bij die actueel wordt gehouden en informatie bevat waarmee de ruwe gegevens van de vluchtrecorder kunnen worden omgezet in parameters die in technische eenheden worden uitgedrukt.

e)

De exploitant stelt alle bewaard gebleven vluchtrecorderopnames beschikbaar, indien zulks wordt bepaald door de bevoegde autoriteit.

f)

Onverminderd Verordeningen (EU) nr. 996/2010 en (EU) 2016/679, en behalve voor het waarborgen van de goede werking van de vluchtrecorder:

1.

Geluidsopnames van een vluchtrecorder worden niet openbaar gemaakt of gebruikt, tenzij al de volgende voorwaarden zijn vervuld:

i)

er bestaat een procedure voor de behandeling van dergelijke geluidsopnames en de schriftelijke weergave daarvan;

ii)

alle betrokken bemanningsleden en leden van het onderhoudspersoneel hebben vooraf toestemming gegeven;

iii)

dergelijke geluidsopnames worden alleen gebruikt voor de instandhouding of verbetering van de veiligheid.

1 bis.

Wanneer geluidsopnames van vluchtrecorders worden geïnspecteerd om de goede werking van de vluchtrecorder te garanderen, beschermt de exploitant de privacy van die geluidsopnames en ziet hij erop toe dat ze niet openbaar worden gemaakt of worden gebruikt voor andere doeleinden dan het waarborgen van de goede werking van de vluchtrecorder.

2.

Vluchtparameters of datalinkberichten die door een vluchtrecorder zijn geregistreerd, worden niet gebruikt voor andere doeleinden dan het onderzoeken van een ongeval of incident dat verplicht moet worden gerapporteerd. Deze beperking is niet van toepassing, tenzij de opnames aan een van de volgende voorwaarden voldoen:

i)

door de exploitant uitsluitend worden gebruikt voor luchtwaardigheids- of onderhoudsdoeleinden;

ii)

niet-identificeerbaar zijn gemaakt;

iii)

volgens specifieke beveiligingsprocedures worden overgedragen.

3.

Behalve om de goede werking van de vluchtrecorder te garanderen, worden door een vluchtrecorder geregistreerde beelden van de cockpit niet openbaar gemaakt of gebruikt, tenzij al de volgende voorwaarden zijn vervuld:

i)

er bestaat een procedure voor de behandeling van dergelijke beeldopnames;

ii)

alle betrokken bemanningsleden en leden van het onderhoudspersoneel hebben vooraf toestemming gegeven;

iii)

dergelijke beeldopnames worden alleen gebruikt voor de instandhouding of verbetering van de veiligheid.

3 bis.

Wanneer door een vluchtrecorder geregistreerde beelden van de cockpit worden geïnspecteerd om de goede werking van de vluchtrecorder te garanderen, dan:

i)

worden die beelden niet openbaar gemaakt of gebruikt voor andere doeleinden dan het waarborgen van de goede werking van de vluchtrecorder;

ii)

als lichaamsdelen van cockpitbemanningsleden waarschijnlijk zichtbaar zullen zijn op de beelden, dan garandeert de exploitant de privacy van die beelden.”;

c)

SPO.OP.210 wordt vervangen door:

SPO.OP.210   Omstandigheden bij nadering en landing — vliegtuigen

Alvorens een nadering voor de landing in te zetten, vergewist de gezagvoerder zich ervan dat, volgens ter beschikking staande informatie, het weer op het luchtvaartterrein of de operatielocatie en de toestand van de te gebruiken landingsbaan een veilige nadering, landing of afgebroken nadering niet verhinderen.”;

d)

SPO.OP.211 wordt ingevoegd:

SPO.OP.211   Omstandigheden bij nadering en landing — helikopters

Alvorens een nadering voor de landing in te zetten, vergewist de gezagvoerder zich ervan dat, volgens ter beschikking staande informatie, het weer op het luchtvaartterrein of de operatielocatie en de toestand van de te gebruiken landingsbaan of het gebied voor eindnadering en opstijgen (FATO) een veilige nadering, landing of afgebroken nadering niet verhinderen.”;

e)

SPO.IDE.A.146 wordt ingevoegd:

SPO.IDE.A.146   Lichte vluchtrecorder

a)

Vliegtuigen met schroefturbinemotoren met een gecertificeerde maximale startmassa van 2 250 kg of meer en vliegtuigen met een maximale operationele passagiersconfiguratie van meer dan 9 worden uitgerust met een vluchtrecorder als alle volgende voorwaarden zijn vervuld:

1.

ze vallen niet onder het toepassingsgebied van SPO.IDE.A.145, onder a);

2.

ze worden gebruikt voor commerciële vluchtuitvoeringen;

3.

ze hebben voor het eerst een individueel bewijs van luchtwaardigheid gekregen op of na 5 september 2022.

b)

Aan de hand van vluchtgegevens of beelden registreert de vluchtrecorder informatie die volstaat om de vliegbaan en de snelheid van het luchtvaartuig te registreren.

c)

De vluchtrecorder kan minstens de tijdens de voorbije vijf uur geregistreerde vluchtgegevens en beelden bewaren.

d)

De vluchtrecorder begint automatisch met opnemen vóór het vliegtuig zich op eigen kracht kan voortbewegen en stopt automatisch met opnemen wanneer het vliegtuig zich niet langer op eigen kracht kan voortbewegen.

e)

Als de vluchtrecorder beelden of geluid vanuit de cockpit registreert, wordt voorzien in een functie die door de gezagvoerder kan worden bediend en die deze beeld- en geluidsopnames wijzigt zodat ze niet gewoon opnieuw kunnen worden afgespeeld of gekopieerd.”;

f)

SPO.IDE.H.146 wordt ingevoegd:

SPO.IDE.H.146   Lichte vluchtrecorder

a)

Helikopters met schroefturbinemotoren met een gecertificeerde maximale startmassa van 2 250 kg of meer worden uitgerust met een vluchtrecorder als alle volgende voorwaarden zijn vervuld:

1.

ze vallen onder het toepassingsgebied van SPO.IDE.H.145, onder a);

2.

ze worden gebruikt voor commerciële vluchtuitvoeringen;

3.

ze hebben voor het eerst een individueel bewijs van luchtwaardigheid gekregen op of na 5 september 2022.

b)

Aan de hand van vluchtgegevens of beelden registreert de vluchtrecorder informatie die volstaat om de vliegbaan en de snelheid van het luchtvaartuig te registreren.

c)

De vluchtrecorder kan minstens de tijdens de voorbije vijf uur geregistreerde vluchtgegevens en beelden bewaren.

d)

De vluchtrecorder begint automatisch met opnemen vóór de helikopter zich op eigen kracht kan voortbewegen en stopt automatisch met opnemen wanneer de helikopter zich niet langer op eigen kracht kan voortbewegen.

e)

Als de vluchtrecorder beelden of geluid vanuit de cockpit registreert, wordt voorzien in een functie die door de gezagvoerder kan worden bediend en die deze beeld- en geluidsopnames wijzigt zodat ze niet gewoon opnieuw kunnen worden afgespeeld of gekopieerd.”;

g)

SPO.SPE.MCF.100, onder a), wordt vervangen door:

“a)

onderhoudscontrolevlucht van “niveau A” voor een vlucht tijdens dewelke het gebruik van abnormale of noodprocedures, zoals gedefinieerd in het vlieghandboek, wordt verwacht, of voor een vlucht die nodig is om de werking van een back-upsysteem of andere veiligheidsvoorzieningen aan te tonen;”.

(*1)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).”;”


(1)  Telefoon- en faxnummer(s) van de bevoegde autoriteit, met de landcode. E-mailadres, indien beschikbaar.

(2)  Bijbehorend nummer van het air operator certificate (AOC) invullen.

(3)  Geregistreerde naam en handelsnaam (indien verschillend) van de exploitant invullen. Voeg “Dba” (“Doing business as”) toe vóór de handelsnaam.

(4)  Datum van afgifte van de activiteitenspecificaties (dd-mm-jjjj) en handtekening van de vertegenwoordiger van de bevoegde autoriteit.

(5)  ICAO-aanduiding van het merk, model en (master)serienummer, indien aangewezen, van het luchtvaartuig (bv. Boeing-737-3K2 of Boeing-777-232).

(6)  De registratiekentekens zijn opgenomen in de activiteitenspecificaties of in het vlieghandboek. In het laatste geval dienen de desbetreffende activiteitenspecificaties te verwijzen naar de bijbehorende bladzijde in het vlieghandboek. Indien niet alle specifieke erkenningen van toepassing zijn op het luchtvaartuigmodel kunnen de registratiekentekens van het luchtvaartuig worden ingevoerd in de kolom voor opmerkingen bij de desbetreffende specifieke erkenning.

(7)  Ander type vervoer (nader te specificeren; bijv. medische noodhulpvluchten).

(8)  Een lijst van de geografische gebieden waar de activiteiten mogen plaatsvinden (met aanduiding van geografische coördinaten of specifieke routes, vluchtinformatieregio of nationale of regionale grenzen).

(9)  Opsomming van toepasselijke speciale beperkingen (bijv. enkel VFR, enkel overdag, e.d.).

(10)  Vermeld in deze kolom de meest permissieve criteria voor iedere erkenning of het erkenningstype (met de betreffende criteria).

(11)  Toepasselijke categorie precisienadering invullen: LTS CAT I, CAT II, OTS CAT II, CAT IIIA, CAT IIIB of CAT IIIC. Minimale zichtbare baanlengte (RVR) in meter en beslissingshoogte (DH) in voet invullen. Eén naderingscategorie per regel.

(12)  Goedgekeurde minimale zichtbare baanlengte voor starten invullen (in meter). Wanneer verschillende erkenningen worden afgegeven, mag één regel per erkenning worden gebruikt.

(13)  Het vakje “N.v.t.” mag alleen worden aangekruist als de maximale wolkenbasis voor het luchtvaartuig lager is dan FL290.

(14)  ETOPS (Extended range operations) is op dit moment alleen van toepassing op tweemotorige vliegtuigen. Het vakje “N.v.t.” mag daarom worden aangekruist als het luchtvaartuigmodel meer of minder dan twee motoren telt.

(15)  De drempelafstand mag ook worden vermeld (in NM), evenals het motortype.

(16)  PBN (Performance-based navigation): één regel per complexe PBN-specifieke goedkeuring (bijv. RNP AR APCH), met passende beperkingen vermeld in de kolommen “Specificaties” en/of “Opmerkingen”. Individuele goedkeuringen van specifieke RNP AR APCH-procedures kunnen worden opgenomen in de activiteitenspecificaties of in het vlieghandboek. In het laatste geval dienen de desbetreffende activiteitenspecificaties te verwijzen naar de bijbehorende bladzijde in het vlieghandboek.

(17)  Geef aan of de specifieke erkenning is beperkt tot bepaalde baaneinden en/of luchtvaartterreinen.

(18)  Specifieke combinatie van casco of motor invullen.

(19)  Erkenning voor de verstrekking van de opleiding en examinering die aanvragers van een cabinebemanningsattest moeten voltooien, zoals aangegeven in bijlage V (deel-CC) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011.

(20)  Erkenning voor de afgifte van cabinebemanningsattesten, zoals gespecificeerd in bijlage V (deel-CC) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011.

(21)  De lijst van EFB-toepassingen type B toevoegen, samen met de referentie van de EFB-hardware (voor draagbare EFB's). De lijst staat in de activiteitenspecificaties of in het vlieghandboek. In het laatste geval dienen de desbetreffende activiteitenspecificaties te verwijzen naar de bijbehorende bladzijde in het vlieghandboek.

(22)  De naam van de persoon of organisatie die verantwoordelijk is voor het behoud van de permanente luchtwaardigheid van het luchtvaartuig en een verwijzing naar de regelgeving waarbij deze werkzaamheden worden vereist, d.w.z. bijlage I (deel-M), subdeel G, bij Verordening (EU) nr. 1321/2014.

(23)  Overige erkenningen of gegevens kunnen hier worden ingevuld. Gebruik één regel (of een blok met meerdere regels) per toestemming (bijv. korte landingen, steile nadering, beperkte vereiste landingsafstand, helikoptervluchten naar/van een gebied van algemeen belang, helikoptervluchten boven een vijandige omgeving buiten een agglomeratie, helikoptervluchten zonder capaciteit voor een veilige noodlanding, activiteiten met verhoogde dwarshellingshoeken, maximale afstand van een adequaat luchtvaartterrein voor tweemotorige vleugelvliegtuigen zonder ETOPS-erkenning).