31.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 202/81


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/1286 VAN DE COMMISSIE

van 30 juli 2019

tot instelling van een definitief compenserend recht op bepaald polyethyleentereftalaat (pet) uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 18 van Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) (de “basisverordening”), en met name artikel 18,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Geldende maatregelen

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 2603/2000 (2) heeft de Raad definitieve compenserende rechten ingesteld op polyethyleentereftalaat (“pet”) uit onder meer India (het “oorspronkelijke onderzoek”).

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 1645/2005 (3) heeft de Raad het niveau van de compenserende maatregelen bij de invoer van pet uit India gewijzigd. Deze wijzigingen waren het resultaat van een versneld nieuw onderzoek op grond van artikel 20 van de basisverordening.

(3)

Na een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 193/2007 (4) definitieve compenserende rechten voor nog eens vijf jaar ingesteld.

(4)

De compenserende maatregelen zijn vervolgens na gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoeken gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1286/2008 (5) en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 906/2011 (6).

(5)

Een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek van latere datum is bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 559/2012 beëindigd zonder dat de geldende compenserende maatregelen zijn gewijzigd (7).

(6)

Na een ander nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 461/2013 (8) definitieve compenserende rechten voor nog eens vijf jaar ingesteld.

(7)

Bij Besluit 2000/745/EG (9) heeft de Commissie een door drie producenten-exporteurs in India aangeboden minimuminvoerprijs aanvaard. Bij Uitvoeringsbesluit 2014/109/EU (10) heeft de Commissie de aanvaarding van de verbintenissen ingetrokken, omdat de omstandigheden op basis waarvan de verbintenissen waren aanvaard, waren gewijzigd.

(8)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1350 (11) heeft de Raad naar aanleiding van twee gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoeken het niveau van de compenserende maatregelen bij de invoer van pet uit India gewijzigd.

(9)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1468 (12) heeft de Commissie naar aanleiding van twee gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoeken het niveau van de geldende compenserende maatregelen gewijzigd.

(10)

Momenteel gelden de definitieve compenserende rechten die zijn ingesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 461/2013 van de Raad, zoals gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1468 van de Commissie (de “geldende maatregelen”). Deze maatregelen bestaan uit specifieke rechten voor met naam genoemde Indiase producenten die variëren van 0 tot 74,6 EUR per ton, en een residueel recht van 69,4 EUR per ton voor alle andere producenten.

1.2.   Verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen

(11)

Na de bekendmaking van een bericht van het naderend vervallen (13) van de compenserende maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van pet uit India (het “betrokken land”) heeft de Commissie op grond van artikel 18 van de basisverordening een verzoek om een nieuw onderzoek ontvangen.

(12)

Dit verzoek is ingediend door het Committee of PET Manufacturers in Europe (ivzw C.P.M.E.) (de “indiener van het verzoek”), dat goed is voor meer dan 80 % van de totale productie van pet in de Unie.

(13)

Het verzoek is ingediend omdat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting of herhaling van subsidiëring en schade voor de bedrijfstak van de Unie.

(14)

Voorafgaand aan de opening van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen heeft de Commissie in overeenstemming met artikel 22, lid 1, en artikel 10, lid 7, van de basisverordening de Indiase overheid ervan in kennis gesteld dat zij een met het nodige bewijsmateriaal gestaafd verzoek om een nieuw onderzoek had ontvangen en heeft zij de Indiase overheid voor overleg uitgenodigd om de situatie ten aanzien van de inhoud van dat verzoek op te helderen en overeenstemming over een oplossing te bereiken. De Indiase overheid heeft verzocht dat de uiterlijke termijn voor het overleg met een week zou worden verlengd. De Commissie heeft dat verzoek om verlenging ingewilligd. Tegelijkertijd kon de opening van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen echter niet worden opgeschort vanwege de wettelijke uiterlijke termijnen die voor dit onderzoek gelden. Het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen is dus op 22 mei 2018 geopend en de Indiase overheid is daar dienovereenkomstig op dezelfde datum van in kennis gesteld. Bovendien is aan de Indiase overheid meegedeeld dat de opmerkingen die zij in dat stadium over het verzoek om een antisubsidieonderzoek maakt, niettemin in aanmerking zouden worden genomen bij het onderzoek en dat het overleg nog steeds zo spoedig mogelijk kon worden georganiseerd. De Indiase overheid is echter niet ingegaan op dit overlegaanbod.

1.3.   Opening

(15)

Nadat de Commissie na raadpleging van het bij artikel 15, lid 1, van de basisverordening ingestelde comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen te openen, heeft zij op 22 mei 2018 door de bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie (14) (het “bericht van opening”) de opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 18 van de basisverordening aangekondigd. Gezien artikel 18, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie een memorandum opgesteld over de toereikendheid van het bewijsmateriaal, dat haar beoordeling bevat van alle bewijzen waarover zij beschikt en op basis waarvan zij dit onderzoek opent.

(16)

Na de mededeling van feiten en overwegingen betwistte één belanghebbende de procesbevoegdheid van de indiener van het verzoek. Opgemerkt moet worden dat dit verzoek werd ingediend na afloop van de in punt 5.5 van het bericht van opening genoemde termijn voor de indiening van opmerkingen. Niettemin bleek uit de antwoorden op de beoordeling van de representativiteit in het dossier dat door de belanghebbenden kan worden ingezien, dat aan de vereisten voor procesbevoegdheid was voldaan. Het verzoek van de partij is daarom afgewezen.

1.4.   Parallel onderzoek

(17)

Op 25 maart 2019 heeft de Commissie op grond van artikel 19, lid 1, van de basisverordening een nieuw onderzoek geopend (15). De omvang van dit nieuwe onderzoek is beperkt tot de vorm van de maatregelen. Bijgevolg kan het lopende nieuwe onderzoek gevolgen hebben voor de vorm van de maatregelen, zoals uitgebreid bij deze verordening.

1.5.   Tijdvak van het nieuwe onderzoek en beoordelingsperiode

(18)

Het onderzoek naar de voortzetting of herhaling van subsidiëring had betrekking op de periode van 1 april 2017 tot en met 31 maart 2018 (het “tijdvak van het nieuwe onderzoek” of “TNO”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van schade had betrekking op de periode van 1 januari 2014 tot het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek (de “beoordelingsperiode”).

1.6.   Belanghebbenden

(19)

In het bericht van opening werden alle belanghebbenden door de Commissie uitgenodigd om aan het onderzoek mee te werken. Bovendien heeft de Commissie de indiener van het verzoek, andere haar bekende producenten in de Unie, producenten-exporteurs, importeurs en haar bekende betrokken gebruikers in de Unie en de Indiase autoriteiten specifiek op de hoogte gesteld van de opening van het nieuwe onderzoek en hun verzocht eraan deel te nemen.

(20)

Alle belanghebbenden werd verzocht hun standpunt kenbaar te maken en informatie en bewijsmateriaal in te dienen binnen de termijnen zoals vastgesteld in het bericht van opening. De belanghebbenden werden tevens in de gelegenheid gesteld een schriftelijk verzoek om een hoorzitting met de onderzoeksdiensten van de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures in te dienen.

1.6.1.   Steekproef

(21)

In het bericht van opening heeft de Commissie verklaard dat zij mogelijk een steekproef van belanghebbenden zou samenstellen overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening.

1.6.2.   Steekproef van producenten in de Unie

(22)

In haar bericht van opening heeft de Commissie meegedeeld dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld. In overeenstemming met artikel 27 van de basisverordening heeft de Commissie de steekproef samengesteld op basis van de grootste representatieve productie- en verkoophoeveelheden die redelijkerwijs binnen de beschikbare tijd kon worden onderzocht, ook rekening houdend met de geografische locatie. Deze steekproef bestond uit drie producenten in de Unie. De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie namen ongeveer 37 % van de totale productie in de Unie voor hun rekening. De Commissie heeft de belanghebbenden om opmerkingen ten aanzien van de samenstelling van de voorlopige steekproef verzocht. Er werden geen opmerkingen ontvangen binnen de vastgestelde termijn, en daarom werd de steekproef bevestigd. De steekproef werd representatief geacht voor de bedrijfstak van de Unie.

1.6.3.   Steekproef van niet-verbonden importeurs

(23)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werd alle niet-verbonden importeurs/gebruikers verzocht om mee te werken aan dit onderzoek. Deze partijen werd verzocht zich bekend te maken door de Commissie de in bijlage II bij het bericht van opening verlangde informatie over hun ondernemingen te verstrekken. Twee importeurs hebben zich gemeld. Hun werd gevraagd mee te werken door de vragenlijst in te vullen. Geen van beide ondernemingen heeft echter de door de Commissie toegezonden vragenlijst beantwoord.

1.6.4.   Steekproef van producenten-exporteurs

(24)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werd alle producenten-exporteurs verzocht om mee te werken aan dit onderzoek. Deze partijen werd verzocht zich bekend te maken door de Commissie de in bijlage I bij het bericht van opening verlangde informatie over hun ondernemingen te verstrekken. Drie producenten-exporteurs hebben zich gemeld. Hun werd gevraagd mee te werken door de vragenlijst in te vullen.

1.6.5.   Vragenlijsten en controlebezoeken

(25)

Om de informatie te verkrijgen die de Commissie voor haar onderzoek nodig achtte, heeft zij vragenlijsten toegezonden aan de drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, de Indiase overheid, drie producenten-exporteurs en twee importeurs die zich na de opening van het onderzoek hadden gemeld.

(26)

Drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, de indiener van het verzoek, een grondstoffenproducent in de Unie, de Indiase overheid en twee producenten-exporteurs in India hebben de vragenlijst beantwoord. De importeurs die zich hadden gemeld, hebben de vragenlijst niet beantwoord.

(27)

De Commissie heeft alle informatie verzameld en gecontroleerd die zij nodig achtte om vast te stellen of voortzetting of herhaling van subsidiëring en schade waarschijnlijk was en om het belang van de Unie te bepalen. Er heeft tevens een controlebezoek aan de Indiase overheid in New Delhi plaatsgevonden.

(28)

Op grond van artikel 26 van de basisverordening werden voorts controlebezoeken uitgevoerd bij de volgende ondernemingen:

a)

producenten in de Unie

Indorama Ventures Europe BV, Nederland;

Equipolymers GmbH, Italië, Duitsland;

Neo Group, UAB, Litouwen;

b)

producenten-exporteurs

Reliance Industries Limited, Mumbai (“RIL”);

IVL Dhunseri Petrochem Industries Private Limited, Kolkata (“IDIPL”).

2.   ONDERZOCHT PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Onderzocht product

(29)

Dit nieuwe onderzoek betreft hetzelfde product als het oorspronkelijke onderzoek, namelijk polyethyleentereftalaat (pet) met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5, momenteel ingedeeld onder GN-code 3907 61 00, uit India (het “onderzochte product”).

2.2.   Soortgelijk product

(30)

Er werd van uitgegaan dat het onderzochte product dat in India wordt geproduceerd en naar de Unie wordt uitgevoerd, en het product dat door de bedrijfstak van de Unie in de Unie wordt geproduceerd en verkocht, dezelfde fysische en chemische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde basistoepassingen worden gebruikt. Daarom werden deze producten beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 2, onder c), van de basisverordening.

3.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN SUBSIDIËRING

(31)

Op basis van de in de vorige nieuwe onderzoeken onderzochte subsidies, de informatie in het verzoek om een nieuw onderzoek, de door de Indiase overheid en de betrokken producenten-exporteurs verstrekte gegevens en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie is een onderzoek ingesteld naar de hieronder genoemde maatregelen in het kader waarvan subsidies zouden worden verstrekt:

voor het gehele land geldende subsidieprogramma's:

a)

Advance Authorisation Scheme (“AAS”, regeling voorafgaande vergunningen);

b)

Duty Drawback Scheme uit hoofde van regel 3, punt 2 (“DDS”, regeling terugbetaling van rechten);

c)

Export Promotion Capital Goods Scheme (“EPCGS”, regeling kapitaalgoederen voor uitvoerbevordering);

d)

Merchandise Exports from India Scheme (“MEIS”, regeling uitvoer van goederen uit India);

e)

Regionale subsidieprogramma's: Gujarat Electricity Duty Exemption Scheme (“GEDES”, regeling vrijstelling elektriciteitsheffing van Gujarat).

(32)

Krachtens artikel 18 van de basisverordening moet de Commissie onderzoeken of er bewijsmateriaal bestaat voor voortzetting van subsidiëring, ongeacht het bedrag ervan. Gezien de bevinding dat de subsidiëring is voorgezet met betrekking tot de belangrijkste subsidies waartegen in het oorspronkelijke onderzoek compenserende maatregelen waren genomen, was het niet nodig een onderzoek in te stellen naar alle andere subsidies die volgens de klager bestaan.

(33)

De in bovenstaande overweging genoemde subsidies, waartegen in het verleden compenserende maatregelen zijn genomen, zijn gebaseerd op de volgende beleidsdocumenten en wetgeving.

(34)

De AAS, EPCGS en MEIS zijn gebaseerd op de Foreign Trade (Development and Regulation) Act 1992 (No. 22 of 1992) (Wet nr. 22 op de ontwikkeling en regeling van de buitenlandse handel), die op 7 augustus 1992 in werking is getreden (“Wet buitenlandse handel”). Deze wet geeft de Indiase overheid het recht mededelingen te doen in verband met het in- en uitvoerbeleid. Deze mededelingen worden samengevat in documenten over het buitenlandse handelsbeleid (“Foreign Trade Policy documents”), die elke vijf jaar door het Ministerie van Handel worden uitgegeven en regelmatig worden geactualiseerd.

(35)

Twee van die documenten zijn relevant voor het tijdvak van het nieuwe onderzoek: Foreign Trade Policy 2015-20 (“FTP 2015-20”) en geactualiseerd Foreign Trade Policy 2015-20 (“geactualiseerd FTP 2015-20”). Het laatstbedoelde document is op 5 december 2017 in werking getreden. De Indiase overheid heeft ook de procedures voor FTP 2015-20 en geactualiseerd FTP 2015-20 vastgesteld in een procedurehandboek, respectievelijk het “Handbook of Procedures, 2015-20” (“HOP 2015-20”) en een geactualiseerd “Handbook of Procedures, 2015-20” (“geactualiseerd HOP 2015-20”). Het laatstbedoelde document is op 5 december 2017 in werking getreden.

(36)

De AAS, EPCGS en MEIS zijn gebaseerd op FTP 2015-20 en geactualiseerd FTP 2015-20 alsmede op HOP 2015-20 en geactualiseerd HOP 2015-20.

(37)

De DDS is gebaseerd op artikel 75 van de Customs Act (Douanewet) van 1962, op artikel 37 van de Central Excise Act (Wet op de centrale accijnzen) van 1944, op de artikelen 93A en 94 van de Financial Act (Begrotingswet) van 1994 en op de Customs, Central Excise Duties and Service Tax Drawback Rules (Terugbetalingsregelingen voor douanerechten, centrale accijnzen en belastingen op diensten) van 1995. De terugbetalingspercentages worden regelmatig gepubliceerd.

(38)

De GEDES is gebaseerd op artikel 3, lid 2, punten vii) en viii), van de Gujarat Electricity Duty Act (Wet op de elektriciteitsheffing van Gujarat) van 1958 (“Elektriciteitswet”), zoals van tijd tot tijd gewijzigd in het staatsblad van Gujarat.

3.1.   Advance Authorisation Scheme (“AAS”)

(39)

De Commissie heeft vastgesteld dat één medewerkende producent-exporteur in het tijdvak van het nieuwe onderzoek gebruik heeft gemaakt van de AAS.

3.1.1.   Rechtsgrond

(40)

De regeling wordt uitvoerig beschreven in de punten 4.03 tot en met 4.24 van FTP 2015-20 en geactualiseerd FTP 2015-20 en in de hoofdstukken 4.04 tot en met 4.52 van HOP 2015-20 en geactualiseerd HOP 2015-20.

3.1.2.   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(41)

De AAS bestaat uit zes subregelingen, die in overweging 42 nader worden beschreven. Deze subregelingen verschillen onder meer wat de voorwaarden betreft om daarvoor in aanmerking te komen. Producenten-exporteurs en handelaren-exporteurs die banden hebben met ondersteunende fabrikanten komen in aanmerking voor de AAS-subregelingen voor fysieke uitvoer en voor jaarlijkse behoeften. Producenten-exporteurs die optreden als leverancier van de uiteindelijke exporteur komen in aanmerking voor de AAS-subregeling voor leveranties van halffabricaten. Hoofdcontractanten die leveren aan de in punt 7.02 van FTP 2015-20 en geactualiseerd FTP 2015-20 vermelde categorieën “met uitvoer gelijkgestelde verkoop”, zoals de leveranciers van een uitvoergerichte onderneming, komen in aanmerking voor de AAS-subregeling voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop. Tot slot komen de toeleveranciers van producenten-exporteurs in aanmerking voor de voordelen die gelden bij “met uitvoer gelijkgestelde verkoop” in het kader van de subregelingen Advance Release Order (ARO) en Back to Back Inland Letter of Credit (documentair krediet).

3.1.3.   Toepassing in de praktijk

(42)

Voorafgaande vergunningen kunnen worden verstrekt voor:

(43)

fysieke uitvoer: dit is de belangrijkste subregeling. In het kader van deze subregeling mogen inputs voor de vervaardiging van een bepaald uitvoerproduct vrij van rechten worden ingevoerd. “Fysieke uitvoer” betekent in deze context dat het uitvoerproduct het Indiase grondgebied moet verlaten. Welke producten mogen worden ingevoerd en hoeveel moet worden uitgevoerd, alsmede het soort uitvoerproduct zijn in de vergunning vermeld;

(44)

jaarlijkse behoeften: een dergelijke vergunning is niet gekoppeld aan een bepaald uitvoerproduct, maar aan een ruimere groep producten (bijvoorbeeld chemische en aanverwante producten). De vergunninghouder kan – tot een zekere maximumwaarde die wordt bepaald door zijn uitvoerprestaties in het verleden – elke soort input die bij de vervaardiging van een tot deze groep behorend product wordt gebruikt, rechtenvrij invoeren. Hij kan naar believen elk product uitvoeren dat onder de productgroep valt en waarin dergelijk rechtenvrij materiaal is verwerkt;

(45)

leveranties van halffabricaten: deze subregeling geldt wanneer twee producenten voornemens zijn één uitvoerproduct te vervaardigen en het productieproces dus wordt opgesplitst. De producent-exporteur die het halffabricaat vervaardigt, kan de inputs rechtenvrij invoeren en hiervoor kan hem een voorafgaande vergunning voor leveranties van halffabricaten worden verleend. De uiteindelijke exporteur werkt het product af en is verplicht het afgewerkte product uit te voeren;

(46)

met uitvoer gelijkgestelde verkoop: in het kader van deze subregeling kan een hoofdcontractant vrij van rechten de inputs invoeren die hij nodig heeft voor de vervaardiging van goederen die bedoeld zijn om als “met uitvoer gelijkgestelde verkoop” te worden verkocht. Volgens de Indiase overheid gaat het bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop om transacties waarbij de geleverde goederen het land niet verlaten. Bepaalde categorieën transacties worden beschouwd als met uitvoer gelijkgestelde verkoop op voorwaarde dat de goederen in India zijn vervaardigd; dit geldt bijvoorbeeld voor de levering van goederen aan een uitvoergerichte onderneming of aan een onderneming die zich in een bijzondere economische zone bevindt;

(47)

Advance Release Order (“ARO”): de houder van een voorafgaande vergunning die voornemens is inputs in het binnenland aan te kopen in plaats van deze rechtstreeks in te voeren, kan hierbij gebruikmaken van ARO's. In dat geval worden de voorafgaande vergunningen beschouwd als ARO's voor de binnenlandse leverancier bij levering van de hierin vermelde goederen. Dit geeft de binnenlandse leverancier recht op de voordelen die gelden bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop volgens punt 7.03 van FTP 2015-20 en geactualiseerd FTP 2015-20 (dat wil zeggen de voorafgaande vergunning voor leveranties van halffabricaten/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen). Bij toepassing van de ARO-regeling worden rechten en heffingen terugbetaald aan de leverancier in plaats van aan de uiteindelijke exporteur. De terugbetaling van rechten en heffingen is zowel mogelijk voor binnenlandse als voor ingevoerde inputs;

(48)

documentair krediet: deze subregeling heeft ook betrekking op binnenlandse leveringen aan de houder van een voorafgaande vergunning. Deze kan bij een bank een binnenlands documentair krediet openen ten gunste van een binnenlandse leverancier. De bank zal op de vergunning de rechtstreekse invoer afboeken, maar slechts voor de waarde en de hoeveelheid goederen die in het binnenland worden aangekocht in plaats van te worden ingevoerd. De binnenlandse leverancier heeft recht op de voordelen die gelden bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop volgens punt 7.03 van FTP 2015-20 en geactualiseerd FTP 2015-20 (dat wil zeggen de voorafgaande vergunning voor leveranties van halffabricaten/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen).

(49)

De Commissie heeft vastgesteld dat één medewerkende producent-exporteur die tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek van de regeling gebruik heeft gemaakt, voorafgaande vergunningen voor fysieke uitvoer heeft verkregen in het kader van de eerste subregeling. Het is derhalve niet nodig na te gaan of de overige subregelingen aanleiding geven tot compenserende maatregelen.

(50)

Om verificatie door de Indiase autoriteiten mogelijk te maken, is de houder van een voorafgaande vergunning wettelijk verplicht een waarheidsgetrouwe boekhouding in een bepaalde vorm te voeren waaruit het verbruik van de rechtenvrij ingevoerde/in het binnenland aangekochte goederen blijkt (hoofdstuk 4.51 en aanhangsel 4H van HOP 2015-20 en geactualiseerd HOP 2015-20). Met andere woorden: hij moet een verbruiksregister bijhouden. Dit register moet worden gecontroleerd door een externe accountant, die een certificaat afgeeft waarin wordt verklaard dat de voorgeschreven registers en de relevante documentatie zijn onderzocht en dat de op grond van aanhangsel 4H verstrekte informatie in alle opzichten waarheidsgetrouw en correct is.

(51)

Voor de subregeling waarvan de betrokken onderneming tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek gebruik heeft gemaakt, namelijk fysieke uitvoer, stelt de Indiase overheid in de vergunning de omvang en waarde van de toegestane invoer en de verplichte uitvoer vast. Bovendien moeten de desbetreffende transacties op het moment van in- en uitvoer door overheidsambtenaren op de vergunning worden vermeld. Voor de vaststelling van de hoeveelheden die in het kader van de AAS mogen worden ingevoerd, baseert de Indiase overheid zich op standaard-input-output-normen (“SION's”) die voor de meeste producten en ook voor het onderzochte product bestaan.

(52)

Ingevoerde inputs zijn niet overdraagbaar en moeten voor de vervaardiging van het uitvoerproduct worden gebruikt. De uitvoer moet plaatsvinden binnen een bepaalde termijn na de afgifte van de vergunning (18 maanden met twee mogelijke verlengingen van telkens 6 maanden).

(53)

Er bestaat geen nauwe samenhang tussen de ingevoerde inputs en de uitgevoerde eindproducten. De inputs die voor de regeling in aanmerking komen, kunnen ook worden ingevoerd en gebruikt voor andere dan het onderzochte product. Bovendien kunnen vergunningen voor verschillende producten worden samengevoegd. Dit betekent dat de uitvoer in het kader van een voorafgaande vergunning voor het ene product recht kan geven op de rechtenvrije invoer van inputs in het kader van een voorafgaande vergunning voor een ander product.

(54)

Uit het onderzoek is gebleken dat geen enkele voorafgaande vergunning waarvan de producent-exporteur gebruik heeft gemaakt, is beëindigd. Bovendien heeft de producent-exporteur zijn verbruiksregister niet door een externe accountant laten controleren. Ook al heeft de producent-exporteur verklaard dat het verbruik van inputs op basis van zijn verbruiksfactoren werd gerapporteerd, kon hij dus geen aanhangsels 4H bij zijn voorafgaande vergunningen voorleggen.

3.1.4.   Conclusie betreffende de AAS

(55)

De vrijstelling van invoerrechten is een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening: die vrijstelling is namelijk een financiële bijdrage van de Indiase overheid aangezien deze hierdoor inkomsten uit rechten derft die haar normaal zouden toekomen, en de onderzochte exporteur wordt een voordeel toegekend aangezien zijn liquiditeit erdoor wordt verbeterd.

(56)

Daarnaast zijn de voorafgaande vergunningen voor fysieke uitvoer rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties en daarom worden zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen krachtens artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening. Een onderneming kan geen voordeel op grond van deze regeling krijgen indien zij zich niet tot uitvoer verplicht.

(57)

De subregeling die in dit geval werd gebruikt, kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de regels van bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) bij de basisverordening. De Indiase overheid heeft niet daadwerkelijk een verificatieregeling of -procedure toegepast om na te gaan of, en zo ja hoeveel, inputs bij de vervaardiging van het uitvoerproduct zijn verbruikt (bijlage II, punt 4, bij de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III, punt II.2, bij de basisverordening). Tevens wordt ervan uitgegaan dat de SION's voor het onderzochte product niet nauwkeurig genoeg waren en dat deze SION's op zich niet als verificatieregeling voor het werkelijke verbruik kunnen worden gebruikt, omdat de Indiase overheid aan de hand van deze normen niet met voldoende nauwkeurigheid kan vaststellen hoeveel inputs bij de vervaardiging van de uitvoerproducten zijn verbruikt. De Indiase overheid heeft evenmin een verder onderzoek ingesteld naar de werkelijk verbruikte inputs, hoewel dit vereist is als er geen effectieve verificatieregeling is (bijlage II, punt 5, en bijlage III, punt II.3, bij de basisverordening).

(58)

De subregeling geeft derhalve aanleiding tot compenserende maatregelen.

3.1.5.   Berekening van de hoogte van de subsidie

(59)

Daar de onderzochte regeling geen toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs is, heeft de Commissie het werkelijke verbruik van de betrokken inputs gecontroleerd. De Commissie heeft vastgesteld dat het werkelijke verbruik iets lager dan de SION's lag. Hoewel de onderneming heeft verklaard dat zij de desbetreffende vergunningen op basis van het werkelijke verbruik zal beëindigen en er dus geen sprake zal zijn van een teveel aan kwijtgescholden rechten, waren er ten tijde van de controle geen vergunningen beëindigd, waardoor de Commissie dit niet kon controleren. Aangezien de vergunningen op basis van SION's waren verleend, kon de onderneming deze vergunningen bij gebreke van een effectieve verificatieregeling beëindigen door SION's als verbruik te hanteren. In dat geval zou het verschil tussen het werkelijke verbruik en het op basis van de SION's gerapporteerde verbruik leiden tot een teveel aan kwijtgescholden rechten dat een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie zou vormen in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening.

(60)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening moet het teveel aan kwijtgescholden rechten worden omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer van het onderzochte product tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd verleend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(61)

Gezien het geringe verschil tussen de SION's en het werkelijke verbruik zouden, indien de gehele vergunning op basis van de SION's was beëindigd, het teveel aan kwijtgescholden rechten en derhalve het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie eveneens te verwaarlozen zijn geweest. De Commissie heeft aldus met betrekking tot deze regeling vastgesteld dat de subsidiepercentages in het tijdvak van het nieuwe onderzoek verwaarloosbaar doch positief waren. De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat deze subsidie nog steeds moet worden beschouwd als aanleiding gevend tot compenserende maatregelen.

3.2.   Duty Drawback Scheme uit hoofde van regel 3, punt 2 (“DDS”)

(62)

De Commissie heeft vastgesteld dat de medewerkende producenten-exporteurs in het tijdvak van het nieuwe onderzoek gebruik hebben gemaakt van de DDS.

3.2.1.   Rechtsgrond

(63)

De toepasselijke rechtsgrondslag in het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd gevormd door de Custom & Central Excise Duties Drawback Rules 1995 (de “DDS Rules 1995”), zoals gewijzigd in 2006 (16) en vervolgens vervangen door de Customs and Central Excise Duties Drawback Rules 2017 (17) (de “DDS Rules 2017”), die op 1 oktober 2017 in werking zijn getreden. Regel 3, punt 2, van de DDS Rules 1995 heeft betrekking op de wijze van berekening van deze terugbetalingsregeling. Regel 12, punt 1, onder a), ii), van deze DDS Rules heeft betrekking op de verklaring die de producenten-exporteurs moeten indienen om voor de regeling in aanmerking te komen. Deze regels zijn in de DDS Rules 2017 ongewijzigd gebleven en komen overeen met respectievelijk regel 3, punt 2, en regel 13, punt 1, onder a), ii).

(64)

Daarnaast bevat circulaire nr. 24/2001 (18) specifieke instructies over de wijze van tenuitvoerlegging van regel 3, punt 2, en de verklaring die exporteurs moeten overleggen op grond van regel 12, punt 1, onder a), ii).

(65)

Regel 4 van de DDS Rules 1995 bepaalt dat de centrale overheid de op grond van regel 3 vastgestelde bedragen of percentages kan herzien. De regering heeft een aantal wijzigingen aangebracht. De laatste wijzigingen waarbij de percentages zijn herzien, zijn de mededelingen nr. 110/2015 – CUSTOMS (N.T.) van 16 november 2015 (19) en de mededelingen nr. 131/2016 – CUSTOMS (N.T.) van 31 oktober 2016 (20). Derhalve bedroeg het percentage voor het onderzochte product in het tijdvak van het nieuwe onderzoek 1,5 % van de fob-waarde van de uitgevoerde producten.

3.2.2.   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(66)

Alle producenten-exporteurs en handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

3.2.3.   Toepassing in de praktijk

(67)

Op grond van deze regeling heeft elke onderneming die subsidiabele producten uitvoert, recht op een bedrag dat overeenkomt met een percentage van de aangegeven fob-waarde van het uitgevoerde product. In regel 3, punt 2, van de Custom & Central Excise Duties Drawback Rules is beschreven hoe het bedrag van de subsidie moet worden berekend:

“2)

Bij de vaststelling van het bedrag of percentage van de terugbetaling in het kader van deze regel houdt de centrale overheid rekening met:

a)

de gemiddelde hoeveelheid of waarde van elke klasse of beschrijving van de materialen waarvan een bepaalde klasse van goederen in India normaliter wordt geproduceerd of vervaardigd;

b)

de gemiddelde hoeveelheid of waarde van de ingevoerde materialen of accijnsmaterialen die worden gebruikt voor de productie of vervaardiging in India van een bepaalde klasse goederen;

c)

het gemiddelde bedrag aan rechten dat is betaald op ingevoerde materialen of accijnsmaterialen voor de vervaardiging van halffabricaten, componenten en tussenproducten die bij de vervaardiging van goederen worden gebruikt;

d)

het gemiddelde bedrag aan rechten dat is betaald op materialen die in het vervaardigingsproces verloren gaan en op katalysatoren:

voor zover dergelijke afvalmaterialen of katalysatoren worden hergebruikt in een vervaardigingsproces of worden verkocht, wordt het gemiddelde bedrag van de rechten op de hergebruikte of verkochte materialen of katalysatoren ook in mindering gebracht;

e)

het gemiddelde bedrag aan rechten dat is betaald op ingevoerde materialen of accijnsmaterialen die worden gebruikt voor de opslag of verpakking van de uitgevoerde goederen;

f)

alle andere informatie die de centrale overheid voor dit doel relevant of nuttig kan achten.”

(68)

Met andere woorden, de Indiase overheid heeft het terug te betalen bedrag gebaseerd op bedrijfstakbrede gemiddelde waarden van de relevante douanerechten op ingevoerde grondstoffen en een gemiddelde verbruiksratio in de bedrijfstak, die zijn verzameld bij wat de Indiase overheid als representatieve fabrikanten van de subsidiabele uitvoerproducten beschouwt. De Indiase overheid drukt het terug te betalen bedrag vervolgens uit als een percentage van de gemiddelde uitvoerwaarde van de subsidiabele uitgevoerde producten.

(69)

De Indiase overheid hanteert dit percentage voor de berekening van het bedrag van de terug te betalen invoerrechten waarop elke exporteur die aan de voorwaarden voldoet, recht heeft. Het percentage voor deze regeling wordt door de Indiase overheid per product vastgesteld. Voor het onderzochte product bedroeg het percentage in het tijdvak van het nieuwe onderzoek 1,5 %, zoals uiteengezet in overweging 65.

(70)

Om voor de voordelen van deze regeling in aanmerking te komen, moet een onderneming uitvoeren. Op het moment dat de verzendingsgegevens in de douaneserver worden ingevoerd, wordt aangegeven dat de uitvoer plaatsvindt in het kader van de DDS en wordt het DDS-bedrag onherroepelijk vastgesteld. Nadat het expeditiebedrijf het Export General Manifest (de algemene vrachtlijst voor uitvoer) heeft ingediend en het douanekantoor naar genoegen heeft vastgesteld dat de gegevens overeenkomen met de gegevens in de ladingsbrief, is voldaan aan alle voorwaarden om de uitkering van het terugbetalingsbedrag door rechtstreekse overmaking naar de bankrekening van de exporteur of per wissel goed te keuren.

(71)

De exporteur moet tevens een bewijs van de verwezenlijking van de uitvoer overleggen in de vorm van een Bank Realisation Certificate (“BRC”, bankcertificaat). Dit document kan worden verstrekt na de uitkering van het terugbetalingsbedrag, maar de Indiase overheid vordert het uitgekeerde bedrag terug als de exporteur het BRC niet binnen een bepaalde termijn indient.

(72)

Het terugbetalingsbedrag kan vrij worden besteed en overeenkomstig de Indiase boekhoudnormen op transactiebasis als inkomsten worden geboekt zodra aan de uitvoerverplichting is voldaan.

(73)

In de toepasselijke wetgeving en administratieve instructies is bepaald dat de Indiase douaneadministratie geen bewijs mag verlangen dat de exporteur die om de terugbetaling van rechten verzoekt, zich aansprakelijk heeft gesteld of zich aansprakelijk zal stellen voor de betaling van douanerechten op de invoer van de grondstoffen die nodig zijn voor de vervaardiging van het uitgevoerde product (21). Bovendien heeft de Indiase overheid tijdens het controlebezoek bevestigd dat ondernemingen die alle in het uitgevoerde pet verwerkte grondstoffen in het binnenland aankopen, nog altijd in aanmerking komen voor het volgens regel 3, punt 2, berekende volledige percentage. Uit dit onderzoek is tevens gebleken dat dit in de praktijk het geval is geweest bij één medewerkende exporteur. Deze exporteur heeft geprofiteerd van de DDS, hoewel hij de belangrijkste grondstoffen (gezuiverd tereftaalzuur (“PTA”) en mono-ethyleenglycol (“MEG”)) voor de vervaardiging van het onderzochte product in het geheel niet heeft ingevoerd.

3.2.4.   Conclusie betreffende de DDS

(74)

In het kader van de DDS wordt een subsidie verstrekt in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. Bij de zogeheten terugbetaling van rechten gaat het om een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien de uitkering plaatsvindt in de vorm van gederfde inkomsten (d.w.z. er wordt een teveel aan vermeende door de Indiase overheid geïnde invoerrechten terugbetaald of kwijtgescholden). Er zijn geen beperkingen gesteld ten aanzien van het gebruik van deze middelen. Bovendien verkrijgt de exporteur door de terugbetaling van rechten een voordeel, omdat zijn liquiditeit wordt verbeterd met de te hoge bedragen aan invoerrechten die door de Indiase overheid zijn terugbetaald of kwijtgescholden.

(75)

Het percentage voor de terugbetaling van rechten voor uitvoer wordt door de Indiase overheid per product vastgesteld. Hoewel de subsidie wordt omschreven als een terugbetaling van rechten, vertoont de regeling niet alle kenmerken van een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. De regeling voldoet evenmin aan de regels die in bijlage I, onder i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) bij de basisverordening zijn vastgelegd. De contante betalingen aan de exporteur zijn niet noodzakelijkerwijs gekoppeld aan de feitelijke betaling van invoerrechten op grondstoffen, en zijn geen kredietpunten voor de vereffening van invoerrechten op eerdere of toekomstige invoer van grondstoffen. Bovendien is er geen regeling of procedure om na te gaan welke inputs in welke hoeveelheden bij de vervaardiging van de uitgevoerde producten worden verbruikt. De Indiase overheid heeft evenmin een verder onderzoek ingesteld naar de werkelijk verbruikte inputs, hoewel dit vereist is als er geen effectieve verificatieregeling is (bijlage II, punt 5, en bijlage III, punt II.3, bij de basisverordening).

(76)

De betaling door de Indiase overheid na de uitvoer door exporteurs is afhankelijk van uitvoerprestaties en deze regeling wordt daarom geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening.

(77)

Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de DDS aanleiding geeft tot compenserende maatregelen.

3.2.5.   Berekening van de hoogte van de subsidie

(78)

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 5 van de basisverordening heeft de Commissie het subsidiebedrag berekend in termen van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel waarvan het bestaan in het tijdvak van het nieuwe onderzoek is vastgesteld. In dit verband heeft de Commissie vastgesteld dat de ontvanger het voordeel verkrijgt op het moment waarop een uitvoertransactie in het kader van deze regeling plaatsvindt. Op dat moment is de Indiase overheid verplicht het bedrag te betalen, wat een financiële bijdrage in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), van de basisverordening is. Zodra de douaneautoriteiten een ladingsbrief voor de uitvoer afgeven waarin onder meer het voor die uitvoertransactie toe te kennen bedrag is vermeld, heeft de Indiase overheid geen keuze meer wat het al dan niet verlenen van de subsidie betreft. Gezien het bovenstaande achtte de Commissie het passend om voor de berekening van het voordeel in het kader van de DDS uit te gaan van de som van alle bedragen die in het tijdvak van het nieuwe onderzoek voor uitvoertransacties in het kader van dit programma zijn verworven.

(79)

Een van de producenten-exporteurs heeft bewijsmateriaal overgelegd waaruit blijkt dat op de invoer van MEG, een van de twee belangrijkste grondstoffen die de onderneming voor de vervaardiging van pet gebruikt, douanerechten zijn betaald.Ondanks het ontbreken van een regeling of procedure om na te gaan welke inputs voor de productie van de uitgevoerde producten worden verbruikt, en in welke hoeveelheden, heeft de Commissie de betaalde douanerechten met het oog op de berekening van het teveel aan kwijtgescholden rechten gecontroleerd overeenkomstig bijlage II, punt 5, bij de basisverordening. Bij deze controle werd bevestigd dat alle bij de productie van pet verbruikte MEG werd ingevoerd en dat het gerapporteerde bedrag aan invoerrechten daadwerkelijk betrekking had op het in pet verwerkte MEG dat tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd uitgevoerd. Op basis daarvan heeft de Commissie de mate van subsidiëring alleen met betrekking tot het teveel aan kwijtgescholden rechten berekend.

(80)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie het bedrag van deze subsidies omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer van het onderzochte product in het tijdvak van het nieuwe onderzoek (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd verleend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(81)

De Commissie heeft dus met betrekking tot deze regeling vastgesteld dat het subsidiepercentage voor IDIPL in het tijdvak van het nieuwe onderzoek 0,38 % en voor RIL in dat tijdvak 1,44 % bedroeg. De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat deze subsidie nog steeds moet worden beschouwd als aanleiding gevend tot compenserende maatregelen.

3.3.   Export Promotion Capital Goods Scheme (“EPCGS”)

(82)

De Commissie heeft vastgesteld dat de betrokken producenten-exporteurs in het tijdvak van het nieuwe onderzoek in het kader van de EPCGS voordelen hebben ontvangen die aan het onderzochte product zouden kunnen worden toegerekend.

3.3.1.   Rechtsgrond

(83)

De EPCGS wordt uitvoerig beschreven in hoofdstuk 5 van FTP 2015-20 en geactualiseerd FTP 2015-20 en in hoofdstuk 5 van HOP 2015-20 en geactualiseerd HOP 2015-20.

3.3.2.   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(84)

Producenten-exporteurs, handelaren-exporteurs die banden hebben met ondersteunende producenten en dienstverleners komen voor deze regeling in aanmerking.

3.3.3.   Toepassing in de praktijk

(85)

Indien een onderneming zich tot uitvoer verplicht, mag zij kapitaalgoederen (nieuwe en tweedehandse kapitaalgoederen die niet ouder zijn dan tien jaar) tegen een verlaagd recht invoeren. Hiertoe geeft de Indiase overheid op verzoek en na betaling van een vergoeding een vergunning in het kader van de EPCGS af. Voor alle kapitaalgoederen die in het kader van de regeling worden ingevoerd, geldt een verlaagd invoerrecht. Om aan de uitvoerverplichting te voldoen, moeten de ingevoerde kapitaalgoederen worden gebruikt om in een bepaalde periode een bepaalde hoeveelheid voor uitvoer bestemde goederen te produceren. Op grond van FTP 2015-20 en geactualiseerd FTP 2015-20 kunnen kapitaalgoederen in het kader van de EPCGS rechtenvrij worden ingevoerd. De uitvoerverplichting bedraagt zes keer het bedrag van de niet-betaalde rechten en moet binnen een termijn van ten hoogste zes jaar worden nagekomen.

(86)

De houder van een EPCGS-vergunning kan de kapitaalgoederen ook op de binnenlandse markt aankopen. In dat geval mag de binnenlandse fabrikant van de kapitaalgoederen de onderdelen die nodig zijn om deze kapitaalgoederen te produceren, vrij van rechten invoeren. Als alternatief kan de binnenlandse fabrikant het voordeel van met uitvoer gelijkgestelde verkoop claimen voor de levering van kapitaalgoederen aan een houder van een EPCGS-vergunning.

3.3.4.   Conclusie betreffende de EPCGS

(87)

In het kader van de EPCGS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. De verlaagde rechten zijn een financiële bijdrage van de Indiase overheid, daar deze hierdoor inkomsten derft die haar normaal zouden toekomen. Bovendien verkrijgt de exporteur door deze rechtenverlaging een voordeel dat gelijk is aan het bedrag van de vermindering.

(88)

Voorts is de EPCGS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties, aangezien vergunningen in het kader van deze regeling niet kunnen worden verkregen zonder verplichting tot uitvoer. Daarom wordt deze regeling op grond van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen.

(89)

De EPCGS kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Kapitaalgoederen vallen niet onder deze toelaatbare regelingen, zoals bepaald in bijlage I, punt i), bij de basisverordening, omdat zij niet bij de vervaardiging van het uitgevoerde product worden verbruikt.

3.3.5.   Berekening van de hoogte van de subsidie

(90)

De Commissie heeft de hoogte van de subsidie overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de niet-betaalde douanerechten op ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een tijdvak dat overeenstemt met de normale afschrijvingstermijn voor die kapitaalgoederen in de betrokken bedrijfstak. Het bedrag van de subsidie voor het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd vervolgens berekend door het totaalbedrag van de niet-betaalde douanerechten te delen door de afschrijvingstermijn. Bij het aldus voor het tijdvak van het nieuwe onderzoek berekende bedrag werd de rente over dit tijdvak opgeteld om het volledige voordeel in die periode vast te stellen. De commerciële rentevoet die in India tijdens het onderzoektijdvak gold, werd daarvoor geschikt geacht.

(91)

Geen van de Indiase producenten-exporteurs heeft verzocht om de ter verkrijging van de subsidie gemaakte kosten af te trekken van de totale subsidie waarop hij overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), recht heeft.

(92)

Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening heeft de Commissie het bedrag van deze subsidie omgeslagen over de waarde van de uitvoer van het onderzochte product in het tijdvak van het nieuwe onderzoek (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd verleend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(93)

Op basis hiervan heeft de Commissie met betrekking tot deze regeling vastgesteld dat het subsidiepercentage voor IDIPL in het tijdvak van het nieuwe onderzoek 0,09 % en voor RIL in dat tijdvak 0,30 % bedroeg. De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat deze subsidie nog steeds moet worden beschouwd als aanleiding gevend tot compenserende maatregelen.

3.4.   Merchandise Exports from India Scheme (“MEIS”)

(94)

Er is vastgesteld dat beide medewerkende producenten-exporteurs in het tijdvak van het nieuwe onderzoek voordelen in het kader van de MEIS hebben ontvangen.

3.4.1.   Rechtsgrond

(95)

De EPCGS wordt uitvoerig beschreven in hoofdstuk 3 van FTP 2015-20 en geactualiseerd FTP 2015-20 en in hoofdstuk 3 van HOP 2015-20 en geactualiseerd HOP 2015-20.

(96)

De MEIS is op 1 april 2015 in werking getreden.

3.4.2.   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(97)

Alle producenten-exporteurs en handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

3.4.3.   Toepassing in de praktijk

(98)

In aanmerking komende ondernemingen kunnen aanspraak maken op voordelen uit hoofde van de MEIS door specifieke producten uit te voeren naar specifieke landen die zijn onderverdeeld in groep A (“traditionele markten”, waaronder alle EU-lidstaten), groep B (“opkomende en focusmarkten”) en groep C (“andere markten”). De landen waaruit elke groep bestaat en de lijst van producten met bijbehorende beloningstarieven zijn opgenomen in aanhangsel 3B van geactualiseerd HOP.

(99)

Het voordeel komt in de vorm van kredietpunten ter waarde van een percentage van de fob-waarde van de uitvoer.

(100)

Op het moment van inwerkingtreding van de MEIS in april 2015 was het onderzochte product niet opgenomen in aanhangsel 3B en kwam het dus niet in aanmerking voor MEIS-voordelen. Op 29 oktober 2015 is bij Public Notice nr. 44/2015-2020 echter bepaald dat de uitvoer van pet naar landen van groep A en B in aanmerking komt voor MEIS-voordelen ten bedrage van 2 % van de fob-waarde van de uitvoer. Bij Public Notice nr. 06/2015-2020 van 4 mei 2016 is bepaald dat de uitvoer naar landen van groep C voor hetzelfde voordeel van 2 % in aanmerking komt.

(101)

Overeenkomstig punt 3.06 van FTP 2015-20 en geactualiseerd 2015-20 zijn bepaalde soorten uitvoer van de regeling uitgesloten, zoals de uitvoer van ingevoerde of overgeladen goederen, met uitvoer gelijkgestelde verkoop, de uitvoer van diensten en de waarde van de uitvoer van ondernemingen die in bijzondere economische zones actief zijn of van uitvoergerichte ondernemingen.

(102)

De MEIS-kredietpunten zijn vrij overdraagbaar en zijn geldig voor een periode van 18 maanden vanaf de datum van toekenning, terwijl de kredietpuntencertificaten die op of na 1 januari 2016 zijn toegekend, geldig zijn voor een periode van 24 maanden vanaf de datum van toekenning overeenkomstig punt 3.13 van geactualiseerd HOP 2015-20. Zij kunnen worden gebruikt voor: i) de betaling van douanerechten op de invoer van inputs of goederen, met inbegrip van kapitaalgoederen, ii) de betaling van accijnzen op de aankoop van inputs of goederen, met inbegrip van kapitaalgoederen, op de binnenlandse markt en iii) de betaling van belasting op de aankoop van diensten.

(103)

Aanvragen voor het claimen van voordelen in het kader van de MEIS moeten online op de website van het directoraat-generaal Buitenlandse Handel worden ingediend. De online aanvraag moet links naar relevante documenten (ladingsbrieven, bankcertificaten en landingsbewijzen) bevatten. De bevoegde regionale instantie van de Indiase overheid kent de kredietpunten toe na verificatie van de documenten. Zolang de exporteur de relevante documenten verstrekt, heeft de regionale instantie geen zeggenschap over de toekenning van de kredietpunten.

3.4.4.   Conclusie betreffende de MEIS

(104)

In het kader van de MEIS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. Een MEIS-kredietpunt is een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien het kredietpunt uiteindelijk zal worden gebruikt voor de vereffening van invoerrechten op kapitaalgoederen, waardoor de Indiase overheid inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Bovendien leveren MEIS-kredietpunten de exporteurs die deze invoerrechten niet hoeven te betalen een voordeel op.

(105)

Voorts is de MEIS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties en daarom wordt zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen op grond van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

3.4.5.   Berekening van de hoogte van de subsidie

(106)

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 5 van de basisverordening heeft de Commissie de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies berekend in termen van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel waarvan het bestaan in het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd vastgesteld. In dit verband heeft de Commissie vastgesteld dat de ontvanger het voordeel verkrijgt op het moment waarop een uitvoertransactie in het kader van deze regeling plaatsvindt. Op dat tijdstip kent de Indiase overheid kredietpunten toe, die door de producent-exporteur worden opgevoerd als een te ontvangen post die hij op elk moment kan verrekenen. Dit is een financiële bijdrage in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zodra de douaneautoriteiten een ladingsbrief voor de uitvoer afgeven, heeft de Indiase overheid geen zeggenschap meer over het al dan niet toekennen van de subsidie. Gezien het bovenstaande achtte de Commissie het passend om voor de berekening van het door de MEIS toegekende voordeel uit te gaan van de som van alle bedragen die in het tijdvak van het nieuwe onderzoek voor uitvoertransacties in het kader van die regeling zijn ontvangen.

(107)

Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening heeft de Commissie het bedrag van deze subsidie omgeslagen over de waarde van de uitvoer van het onderzochte product in het tijdvak van het nieuwe onderzoek (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd verleend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(108)

Op basis hiervan heeft de Commissie met betrekking tot deze regeling vastgesteld dat het subsidiepercentage voor IDIPL in het tijdvak van het nieuwe onderzoek 1,92 % en voor RIL in dat tijdvak 1,94 % bedroeg. De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat deze subsidie nog steeds moet worden beschouwd als aanleiding gevend tot compenserende maatregelen.

3.5.   Gujarat Electricity Duty Exemption Scheme (“GEDES”)

(109)

De Commissie heeft vastgesteld dat in het tijdvak van het nieuwe onderzoek één onderneming van deze maatregel gebruik heeft gemaakt. Aangezien het aan deze onderneming toegekende voordeel verwaarloosbaar bleek, heeft de Commissie echter besloten deze maatregel niet verder te onderzoeken, omdat het in het kader van nieuwe onderzoeken in verband met het vervallen van maatregelen niet nodig is het precieze bedrag van de subsidiëring te berekenen (maar alleen de voortzetting ervan vast te stellen).

3.6.   Hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

(110)

Op basis van bovenstaande overwegingen heeft de Commissie vastgesteld dat de totale hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies overeenkomstig de bepalingen van de basisverordening voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs 2,3 % respectievelijk 3,6 % ad valorem bedroeg. Aldus is bewezen dat de subsidiëring tijdens het nieuwe onderzoektijdvak is voortgezet.

Tabel 1

Percentages voor individuele subsidies ten aanzien waarvan compenserende maatregelen worden genomen

 

DDS

EPCGS

MEIS

TOTAAL

IDIPL

0,38 %

0,09 %

1,92 %

2,3 %

RIL

1,44 %

0,30 %

1,94 %

3,6 %

3.7.   Conclusies betreffende de waarschijnlijkheid van voortzetting van subsidiëring

(111)

Overeenkomstig artikel 18, lid 2, van de basisverordening is onderzocht of het waarschijnlijk is dat de subsidiëring zou worden voortgezet indien de compenserende maatregelen zouden vervallen.

(112)

In de overwegingen 30 tot en met 109 is uiteengezet dat de Indiase exporteurs van het onderzochte product in het tijdvak van het nieuwe onderzoek nog steeds voordelen hebben verkregen door subsidies van de Indiase overheid die aanleiding geven tot compenserende maatregelen.

(113)

In het kader van de subsidieprogramma's worden nog steeds voordelen toegekend en niets wijst erop dat deze voordelen in de nabije toekomst zullen worden afgeschaft. Bovendien komt iedere exporteur voor diverse subsidies in aanmerking.

(114)

Voorts is onderzocht of er aanzienlijke hoeveelheden uitvoer naar de Unie zouden plaatsvinden als de maatregelen zouden worden ingetrokken.

(115)

India is een grote producent van het onderzochte product. Volgens de tijdens het onderzoek verzamelde gegevens had India in het tijdvak van het nieuwe onderzoek een productiecapaciteit van circa 1 500 000 - 2 300 000 ton. Bijgevolg wordt de overcapaciteit ten opzichte van de binnenlandse vraag geraamd op circa 800 000 - 900 000 ton in het tijdvak van het nieuwe onderzoek, dat wil zeggen ongeveer 25 % van het totale verbruik in de Unie tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

(116)

In die omstandigheden is het zeer waarschijnlijk dat het volume van de uitvoer met subsidiëring van het onderzochte product naar de Unie, die reeds aanzienlijk was tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek, zou toenemen als de maatregelen worden ingetrokken. De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat de subsidiëring waarschijnlijk zou worden voortgezet.

4.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN SCHADE

4.1.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie

(117)

In het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd het soortgelijke product vervaardigd door 21 producenten in de Unie. Drie van deze producenten worden vertegenwoordigd door de indiener van het verzoek. Deze 21 producenten in de Unie vormen de “bedrijfstak van de Unie” in de zin van artikel 9, lid 1, en artikel 10, lid 6, van de basisverordening. Zoals is beschreven in overweging 22, werden drie producenten in de Unie in de steekproef opgenomen. De steekproef vertegenwoordigt ongeveer 37 % van de totale productie in de Unie.

(118)

Enkele belanghebbenden hebben aangevoerd dat er tussen de bedrijfstak van de Unie en de producenten-exporteurs in India verschillende betrekkingen bestaan die zorgvuldig moeten worden onderzocht. Het onderzoek heeft uitgewezen dat er geen commerciële of administratieve banden tussen de entiteiten bestonden, voor zover het de markt van de Unie betreft, zodat er geen redenen waren om een producent in de Unie uit te sluiten van de “bedrijfstak van de Unie”.

(119)

Bovendien betoogde één belanghebbende na de mededeling van feiten en overwegingen dat de opname van één producent in de Unie in de steekproef en de daarmee verbonden producent-exporteur in India de procedurele wetmatigheid van het onderzoek ernstig hebben aangetast en de schadebevindingen van de Commissie mogelijkerwijze hebben verstoord. In de eerste plaats werd de steekproef van de producenten van de Unie, zoals in overweging 22 wordt vermeld, representatief geacht voor de bedrijfstak van de Unie en zijn er in dit verband geen opmerkingen ontvangen. In de tweede plaat had de relatie tussen de producenten in de Unie en de verbonden producent-exporteur geen weerslag op het gedrag van de producent in de Unie en de markt van de Unie omdat – zoals het onderzoek heeft bevestigd – de zakelijke beslissingen over de transacties op de markt van de Unie door de producent in de Unie en de producent-exporteur onafhankelijk van elkaar werden genomen. De producent in de Unie nam zijn beslissingen over prijzen namelijk aan de hand van fluctuaties in de grondstofprijzen, ontwikkelingen in vraag en aanbod, schommelingen van de wisselkoersen, vrachtkosten en andere ontwikkelingen die specifiek waren voor de markt van de Unie, zoals omstandigheden in de textielindustrie. Daarom was de Commissie van oordeel dat het gedrag van de producent in de Unie niet werd beïnvloed door zijn verbintenis met de producent-exporteur. Tot slot merkte de Commissie op dat noch uit het betoog van deze belanghebbende, noch uit het onderzoek zelf elementen naar voren kwamen waaruit bleek dat de bevindingen van dit onderzoek werden vervalst doordat deze producent in de Unie in de definitie van de bedrijfstak van de Unie werd opgenomen. In dit verband wijst de Commissie erop dat op grond van artikel 9, lid 1, van de basisverordening is toegestaan (“kunnen”) dat de binnenlandse producenten worden uitgesloten van de definitie van de bedrijfstak van de Unie wanneer zij met producenten-exporteurs zijn verbonden, maar is de Commissie hiertoe niet verplicht. Dit argument moest bijgevolg worden afgewezen.

4.2.   Verbruik in de Unie

(120)

De Commissie heeft het verbruik in de Unie vastgesteld door optelling van:

i)

de verkoop van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, volgens de gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst;

ii)

de verkoop van niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten in de Unie, verkregen van de indiener van het verzoek;

iii)

de invoer uit het betrokken land en uit alle andere derde landen, op basis van Eurostat-gegevens.

(121)

Het aldus vastgestelde verbruik in de Unie heeft zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 2

Verbruik in de Unie

 

2014

2015

2016

2017

TNO

Verbruik in de Unie (ton)

3 066 080

3 367 935

3 541 644

3 594 779

3 529 250

Index (2014 = 100)

100

110

116

117

115

Bron: antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, verzoek om een nieuw onderzoek, door de indiener van het verzoek verstrekte gegevens, Eurostat.

(122)

Volgens deze gegevens is het verbruik in de Unie tijdens de beoordelingsperiode met 15 % toegenomen.

4.3.   Invoer uit India

4.3.1.   Volume en marktaandeel

(123)

Het volume van de invoer uit India is gebaseerd op de statistieken van Eurostat. De Commissie heeft het marktaandeel van de invoer vastgesteld op basis van het in overweging 119 uiteengezette verbruik in de Unie.

Tabel 3

Invoervolume en marktaandeel

 

2014

2015

2016

2017

TNO

India

Invoervolume (ton)

32 220

39 235

134 550

162 913

156 675

Index (2014 = 100)

100

122

418

506

486

Marktaandeel

1,1 %

1,2 %

3,8 %

4,5 %

4,4 %

Bron: Eurostat

(124)

Het volume van de invoer uit India is in de beoordelingsperiode bijna vervijfvoudigd en bedroeg in het tijdvak van het nieuwe onderzoek 156 675 ton, wat overeenkomt met 4,4 % van het marktaandeel in de Unie.

4.3.2.   Prijzen en prijsonderbieding

(125)

De gemiddelde prijs van de invoer in de Unie vanuit India heeft zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 4

Invoerprijs

 

2014

2015

2016

2017

TNO

India

Invoerprijzen (EUR/ton)

1 063

811

776

897

916

Index (2014 = 100)

100

76

73

84

86

Bron: Eurostat

(126)

De gemiddelde prijs van de invoer uit India is tijdens de beoordelingsperiode met 14 % gedaald. Meer specifiek is deze prijs met 27 % gedaald tussen 2014 en 2016 en vervolgens gestegen in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Deze laatste prijsstijging werd veroorzaakt door een krappere vraag-en-aanbodsituatie voor pet als gevolg van de sluiting van enkele productielijnen wereldwijd en het feit dat pet een voorkeursverpakkingsmateriaal is geworden.

(127)

De Commissie heeft de prijsonderbieding gedurende het tijdvak van het nieuwe onderzoek vastgesteld aan de hand van een vergelijking van:

(128)

de gemiddelde verkoopprijs die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in rekening werd gebracht aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, gecorrigeerd tot het niveau af fabriek; en

(129)

de overeenkomstige gemiddelde invoerprijs die door de medewerkende Indiase producenten werd berekend aan de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, op cif-basis, met inbegrip van het compenserende recht, met de nodige correcties voor kosten na invoer.

(130)

De prijsvergelijking werd uitgevoerd voor hetzelfde handelsstadium, waar nodig gecorrigeerd, en na aftrek van rabatten en kortingen. Het resultaat van de vergelijking werd uitgedrukt als percentage van de omzet van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Daaruit is geen prijsonderbieding tijdens het tijdens het nieuwe onderzoek aan het licht gekomen. Na aftrek van het geldende compenserende recht bedroeg de prijsonderbiedingsmarge echter 1,7 % en 7,1 % voor de invoer van de twee Indiase medewerkende producenten of gemiddeld 3 %.

4.3.3.   Invoer uit andere derde landen

(131)

Het invoervolume en de gemiddelde prijs bij invoer uit alle andere derde landen zijn gebaseerd op de statistieken van Eurostat. De Commissie heeft het marktaandeel van de invoer vastgesteld op basis van het in overweging 120 uiteengezette verbruik in de Unie.

Tabel 5

Invoervolume en marktaandeel – alle andere derde landen

 

2014

2015

2016

2017

TNO

Alle andere derde landen

Invoervolume

726 310

535 848

539 301

617 620

668 050

Index

100

74

74

85

92

Marktaandeel

23,7 %

15,9 %

15,2 %

17,2 %

18,9 %

Gemiddelde prijs

1 024

939

849

939

949

Index

100

92

83

92

93

Korea

Invoervolume

255 597

205 421

219 952

190 640

202 442

Index

100

80

86

75

79

Marktaandeel

8,3 %

6,1 %

6,2 %

5,3 %

5,7 %

Gemiddelde prijs

1 032

934

844

939

960

Index

100

90

82

91

93

Turkije

Invoervolume

31 582

108 757

133 464

125 556

120 171

Index

100

344

423

398

381

Marktaandeel

1,0 %

3,2 %

3,8 %

3,5 %

3,4 %

Gemiddelde prijs

1 090

950

879

975

991

Index

100

87

81

89

91

China

Invoervolume

25 017

19 239

7 347

79 652

109 969

Index

100

77

29

318

440

Marktaandeel

0,8 %

0,6 %

0,2 %

2,2 %

3,1 %

Gemiddelde prijs

996

895

748

869

881

Index

100

90

75

87

88

Andere derde landen

Invoervolume

414 114

202 431

178 538

221 772

235 468

Index

100

49

43

54

57

Marktaandeel

13,5 %

6,0 %

5,0 %

6,2 %

6,7 %

Gemiddelde prijs

1 015

941

836

944

951

Index

100

93

82

93

94

(132)

Het volume van de invoer uit alle andere derde landen is tussen 2014 en het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek met 8 % gedaald, van 726 310 ton in 2014 tot 668 050 ton aan het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Tijdens de beoordelingsperiode bleef het marktaandeel van de invoer uit alle andere derde landen tussen 15,2 % en 23,7 %.

(133)

Tijdens de beoordelingsperiode is de gemiddelde prijs van de invoer uit alle andere derde landen gedaald met 7 %. Meer specifiek is deze prijs met 17 % gedaald tussen 2014 en 2016 en vervolgens gestegen in het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

(134)

De invoer kwam grotendeels uit Korea (marktaandeel van 5,7 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek), Turkije (marktaandeel van 3,4 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek) en de Volksrepubliek China (“China”) (marktaandeel van 3,1 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek). Het volume van de invoer uit Korea was stabiel en de prijzen van deze invoer lagen tijdens de beoordelingsperiode dicht bij die van de bedrijfstak van de Unie. De invoer uit Turkije en China is aanzienlijk toegenomen. De prijzen van de invoer uit Turkije lagen boven de prijzen van de bedrijfstak van de Unie, terwijl de prijzen van de invoer uit China steeds onder de prijzen van de bedrijfstak van de Unie lagen.

(135)

Ten slotte is de invoer uit de andere, niet eerder genoemde derde landen tussen 2014 en het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek aanzienlijk gedaald, namelijk met 43 %. Hun marktaandeel is in de beoordelingsperiode met 6,8 procentpunten gedaald, namelijk van 13,5 % in 2014 tot 6,7 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. De prijzen van de uitvoer uit deze landen waren gemiddeld hoger dan de prijzen van de uitvoer uit India, behalve in 2014.

4.4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

4.4.1.   Algemene opmerkingen

(136)

Overeenkomstig artikel 8, lid 4, van de basisverordening heeft de Commissie alle relevante economische factoren en indicatoren onderzocht die tijdens de beoordelingsperiode op de situatie van de bedrijfstak van de Unie van invloed waren.

(137)

Zoals in overweging 22 is vermeld, is voor de vaststelling van mogelijke door de bedrijfstak van de Unie geleden schade gebruikgemaakt van een steekproef.

(138)

Voor de schadevaststelling heeft de Commissie onderscheid gemaakt tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren. De Commissie heeft de macro-economische indicatoren met betrekking tot de gehele bedrijfstak van de Unie beoordeeld op basis van de door de indiener van het verzoek verstrekte gegevens, nadat deze waren getoetst aan de hand van de informatie die voorafgaand aan de opening van het onderzoek door een aantal producenten in de Unie was verstrekt, en van de gecontroleerde antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst. De Commissie heeft de micro-economische indicatoren beoordeeld op basis van de gegevens uit de gecontroleerde antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst. Beide reeksen gegevens bleken representatief voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(139)

De macro-economische indicatoren zijn: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit, hoogte van de subsidies en herstel van subsidiëring in het verleden.

(140)

De micro-economische indicatoren zijn: gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, loonkosten, eindvoorraden, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken.

4.4.2.   Macro-economische indicatoren

a)    Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(141)

De totale productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad in de Unie hebben zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 6

Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad van producenten in de Unie

 

2014

2015

2016

2017

TNO

Productievolume (ton)

2 392 313

2 879 296

2 963 309

2 907 255

2 751 726

Index (2014 = 100)

100

120

124

122

115

Productiecapaciteit (ton)

2 952 163

3 351 713

3 368 849

3 323 079

3 110 887

Index (2014 = 100)

100

114

114

113

105

Bezettingsgraad

81 %

86 %

88 %

87 %

88 %

Bron: door de indiener van het verzoek verstrekte gegevens, gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(142)

De productiecapaciteit is met 24 % gestegen tussen 2014 en 2016 en vervolgens met 7 % gedaald tussen 2016 en het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Tijdens de beoordelingsperiode is de productiecapaciteit in totaal met 15 % toegenomen.

(143)

De productiecapaciteit is met 14 % gestegen tussen 2014 en 2016 en vervolgens met 8 % gedaald tussen 2016 en het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek. De totale capaciteit is in de beoordelingsperiode met 5 % gestegen.

(144)

Aangezien het productievolume meer dan de productiecapaciteit is gestegen, is de bezettingsgraad tijdens de beoordelingsperiode met 7 procentpunten toegenomen.

b)    Verkoopvolume en marktaandeel

(145)

Het verkoopvolume en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie hebben zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 7

Verkoopvolume en marktaandeel van producenten in de Unie

 

2014

2015

2016

2017

TNO

Verkoopvolume in de Unie (ton)

2 098 165

2 552 508

2 649 449

2 591 694

2 510 569

Index (2012 = 100)

100

122

126

124

120

Marktaandeel

68,4 %

75,8 %

74,8 %

72,1 %

71,1 %

Bron: door de indiener van het verzoek verstrekte gegevens, gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(146)

De totale verkoop van de bedrijfstak van de Unie is met 26 % gestegen tussen 2014 en 2016 en vervolgens gedaald met 5 % tussen 2016 en het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Over het geheel is tijdens de beoordelingsperiode een stijging van 20 % waargenomen – in een sneller tempo dan het verbruik tijdens dezelfde periode (+ 15 %). Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie is tijdens de beoordelingsperiode met 2,7 procentpunten toegenomen. Meer specifiek is het met 7,4 procentpunten gestegen in 2015 en is het in het tijdvak van het nieuwe onderzoek geleidelijk gedaald tot 71,10 %.

(147)

Tijdens de beoordelingsperiode vertegenwoordigde de verkoop van de producenten in de Unie voor intern gebruik tussen 5 % en 7,5 % van het marktaandeel. Wat de prijsniveaus betreft: de prijzen van verwante en niet-verwante verkoop zijn van dezelfde orde van grootte. Om deze redenen is geconcludeerd dat het niet nodig was een onderscheidende analyse te verrichten van het effect van interne verkoop.

c)    Groei

(148)

Tussen 2014 en het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek is het verbruik in de Unie met 15 % gestegen. Het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie is met 20 % toegenomen, wat zich vertaald heeft in een stijging van het marktaandeel met 2,7 procentpunten.

d)    Werkgelegenheid en productiviteit

(149)

De werkgelegenheid en de productiviteit hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 8

Werkgelegenheid en productiviteit van producenten in de Unie

 

2014

2015

2016

2017

TNO

Aantal werknemers

1 421

1 340

1 317

1 310

1 319

Index (2014 = 100)

100

94

93

92

93

Productiviteit (ton/werknemer)

1 684

2 148

2 249

2 219

2 087

Index (2014 = 100)

100

128

134

132

124

Bron: door de indiener van het verzoek verstrekte gegevens, gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(150)

De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Unie is tijdens de beoordelingsperiode met 7 % afgenomen.

(151)

Door de stijging van de productie (stijging van 15 %) en de daling van de werkgelegenheid is de productiviteit in dezelfde periode met 24 % toegenomen.

e)    Hoogte van de subsidiemarge en herstel van subsidiëring in het verleden

(152)

De subsidiemarges die met betrekking tot de invoer van pet uit India naar de Unie tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek zijn vastgesteld, lagen boven het de-minimisniveau. Tegelijkertijd is de invoer uit India tijdens de beoordelingsperiode bijna vervijfvoudigd tot 4,2 % van het verbruik in de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Daarom kan het effect van de hoogte van de werkelijke subsidiemarge uit India op de bedrijfstak van de Unie niet als verwaarloosbaar worden beschouwd.

4.4.3.   Micro-economische indicatoren

a)    Prijzen en factoren die de prijzen beïnvloeden

(153)

De gemiddelde prijzen van de bedrijfstak van de Unie bij verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Unie hebben zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 9

Gemiddelde verkoopprijzen in de Unie en kosten per eenheid

 

2014

2015

2016

2017

TNO

Gemiddelde verkoopprijs per eenheid in de Unie (EUR/ton)

1 037

926

841

964

963

Index (2014 = 100)

100

89

81

93

93

Productiekosten per eenheid

(EUR/ton)

1 087

932

839

936

943

Index (2014 = 100)

100

86

77

86

87

Bron: gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(154)

De gemiddelde prijs per eenheid van de bedrijfstak van de Unie bij verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Unie is tussen 2014 en 2016 met 19 % gedaald en vervolgens met 14 % gestegen tot 963 EUR/ton aan het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Vanaf 2017 werd de prijsstijging beïnvloed door een krappere vraag-en-aanbodsituatie voor pet als gevolg van de sluiting van enkele productielijnen wereldwijd en het feit dat pet een alternatief en voorkeursverpakkingsmateriaal is geworden.

(155)

De gemiddelde productiekosten van de bedrijfstak van de Unie zijn tussen 2014 en 2016 met 23 % gedaald en vervolgens met 12 % gestegen aan het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek. De belangrijkste factor die de daling van de productiekosten per eenheid heeft beïnvloed, was de daling van de grondstofprijzen (22).

b)    Loonkosten

(156)

De gemiddelde loonkosten hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 10

Gemiddelde loonkosten per werknemer

 

2014

2015

2016

2017

TNO

Gemiddelde loonkosten per werknemer (EUR/werknemer)

58 466

57 511

62 935

60 855

59 934

Index (2014 = 100)

100

98

108

104

103

Bron: gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(157)

De gemiddelde loonkosten per werknemer zijn in de beoordelingsperiode met 3 % gestegen.

c)    Eindvoorraden

(158)

De voorraden hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 11

Eindvoorraden

 

2014

2015

2016

2017

TNO

Eindvoorraden

45 042

37 339

51 941

48 648

34 139

Index (2014 = 100)

100

83

115

108

76

Eindvoorraden uitgedrukt als percentage van de productie

5 %

4 %

5 %

5 %

3 %

Bron: gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(159)

De eindvoorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie zijn in de beoordelingsperiode met 24 % afgenomen. Tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek vertegenwoordigde het niveau van de voorraden ongeveer 3 % van de productie.

d)    Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

(160)

De winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van investeringen hebben zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 12

Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen

 

2014

2015

2016

2017

TNO

Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van de omzet)

– 4,2 %

– 0,3 %

– 0,6 %

3,0 %

3,7 %

Kasstroom (EUR)

54 520 838

20 681 479

16 077 625

46 069 828

61 135 843

Index (2014 = 100)

100

38

29

84

112

Investeringen (EUR)

14 343 485

4 307 874

7 853 405

22 224 623

21 729 502

Index (2012 = 100)

100

30

55

155

151

Rendement van investeringen

– 11,8 %

0,3 %

– 0,6 %

9,7 %

12,0 %

Bron: gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(161)

De Commissie heeft de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie vastgesteld door de nettowinst vóór belastingen van de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als percentage van de aldus gerealiseerde omzet. De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie was negatief vanaf het begin van de beoordelingsperiode tot het jaar 2016, waarna zij verbeterde en in het tijdvak van het nieuwe onderzoek 3,7 % bedroeg. Zij is echter ver onder de streefwinstmarge van 7 % gebleven die tijdens het oorspronkelijke nieuwe onderzoek was vastgesteld (23).

(162)

De nettokasstroom is het vermogen van de producenten in de Unie om hun activiteiten zelf te financieren. De nettokasstroom daalde vanaf het begin van de beoordelingsperiode tot 2016 en begon vanaf 2017 weer te stijgen. De nettokasstroom is tijdens de beoordelingsperiode met 12 % toegenomen. Deze stijging werd vooral bewerkstelligd door de gegenereerde winst.

(163)

Tijdens de beoordelingsperiode begon de jaarlijkse stroom van investeringen door de bedrijfstak van de Unie in het onderzochte product pas vanaf 2017 te stijgen, nadat de winstgevendheid weer positief was geworden. De investeringen bedroegen in het tijdvak van het nieuwe onderzoek 21 miljoen EUR, wat neerkomt op 9 % van de totale nettoactiva in verband met het betrokken product. De investeringen hadden betrekking op onderhoud, verhoging van de capaciteit en effectiviteit van de productie-installaties.

(164)

Het rendement van de investeringen is de winst in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen. Het rendement van investeringen bij de productie en verkoop van het soortgelijke product is pas vanaf 2017 verbeterd en bedroeg 12,0 % tijdens de beoordelingsperiode.

4.4.4.   Conclusie betreffende de situatie van de bedrijfstak van de Unie

(165)

Uit het onderzoek is gebleken dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie op macroniveau tijdens de beoordelingsperiode is verbeterd en deze positieve ontwikkeling is hoofdzakelijk te verklaren door de toename van het verbruik (+ 15 % tijdens de beoordelingsperiode), waarvan de bedrijfstak van de Unie kon profiteren door een toename van het verkoopvolume, het productievolume en het marktaandeel.

(166)

Uit het onderzoek is ook gebleken dat de situatie van de bedrijfstak op microniveau pas in de laatste vijftien maanden van de beoordelingsperiode is verbeterd, van 2017 tot eind maart 2018. Deze positieve ontwikkeling is vooral te verklaren door een grotere vraag op de markt van de Unie en een groter verschil tussen de pet- en de grondstofprijzen.

(167)

Rekening houdend met bovenstaande ontwikkelingen kan worden geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie zich pas recent en slechts in beperkte mate heeft hersteld. De bedrijfstak van de Unie heeft tijdens het nieuwe onderzoektijdvak weliswaar geen aanmerkelijke schade geleden, maar bevindt zich nog steeds in een kwetsbare situatie.

(168)

Sommige belanghebbenden hebben aangevoerd dat de twintig jaar oude maatregelen niet langer moeten worden gehandhaafd, omdat zij bedoeld waren om een bedrijfstak te beschermen die anders was samengesteld dan die in het oorspronkelijk onderzoek. Na de mededeling van feiten en overwegingen bracht één belanghebbende naar voren dat de uitbreiding van de maatregelen zou leiden tot ongerechtvaardigde bescherming van nieuwkomers op de markt (meestal van buiten de EU) en de eerlijke mededinging zou verstoren.

(169)

In dit verband moet worden opgemerkt dat compenserende maatregelen als doel hebben de hele bedrijfstak van de Unie te beschermen tegen gesubsidieerde invoer van oorsprong uit India in de Unie, ongeacht de oorsprong van de marktdeelnemers in de Unie. In dit verband is de samenstelling van de bedrijfstak van de Unie niet doorslaggevend. Het doel is een bedrijfstak van de Unie tegen oneerlijke subsidiëring te beschermen. Bovendien vloeien de elementen voor de vaststelling van de schade, zoals vermeld in de overwegingen 138 tot en met 140, voort uit artikel 18, lid 2, van de basisverordening, gelden zij voor de hele bedrijfstak van de Unie en zijn zij identiek voor elk antisubsidieonderzoek. Aangezien deze elementen ook tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek bleken te bestaan, moest het argument van deze partijen worden afgewezen.

4.4.5.   Conclusie

(170)

De Commissie heeft in overweging 167 geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek geen aanmerkelijke schade heeft geleden, maar nog steeds kwetsbaar is, zoals blijkt uit de winstgevendheid die ver onder de tijdens het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde streefwinstmarge is gebleven. De Commissie heeft eraan herinnerd dat pet als een basisproduct wordt beschouwd en dat de markt zeer prijsgevoelig is. Daarom kan de bedrijfstak van de Unie zijn prijzen niet verhogen zonder het risico te lopen het verkoopvolume te verliezen dat nodig is om de vaste kosten per ton op een laag en meer concurrerend niveau te houden.

(171)

Na de mededeling van feiten en overwegingen betoogden verscheidene belanghebbenden dat de bedrijfstak van de Unie geen aanmerkelijke schade leed van de invoer met subsidiëring uit India tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

(172)

In dit verband moet worden opgemerkt dat dit argument niet verschilt van de conclusie van de Commissie in overweging 170, namelijk dat de bedrijfstak van de Unie tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek geen aanmerkelijke schade had geleden van de invoer met subsidiëring van oorsprong uit India. Niettemin kwam de Commissie tot de conclusie dat de bedrijfstak van de Unie zich in een kwetsbare situatie bevond.

(173)

Een andere belanghebbende bracht naar voren dat niet gezegd kan worden dat de bedrijfstak van de Unie zich in een kwetsbare positie bevond, omdat er geen indicatoren waren waaruit bleek dat de Unie zich in een kwetsbare positie bevond en beschermd moest worden tegen de marginale invoer vanuit India teneinde aanmerkelijke schade te vermijden.

(174)

Zoals reeds gezegd in overweging 150 vertoonde de werkgelegenheid een negatieve tendens in de beoordelingsperiode (– 7 %), en is de situatie van de bedrijfstak van de Unie op microniveau alleen tijdens de laatste vijftien maanden van de beoordelingsperiode verbeterd, namelijk van 2017 tot eind maart 2018. Tegelijkertijd bleef, zoals vermeld in overweging 161, de winstgevendheid in de beoordelingsperiode aanmerkelijk beneden de streefwinstmarge. Bovendien is het marktaandeel, zoals vermeld in overweging 146, in 2015 toegenomen tot 74,8 %, maar is het daarna gestadig gedaald tot aan het tijdvak van het nieuwe onderzoek tot 71,1 %, terwijl het marktaandeel van de invoer uit India toenam. Op die basis kon de kwetsbare toestand van de bedrijfstak van de Unie niet worden ontkend. Daarom moest dit argument worden afgewezen.

(175)

In dit verband heeft de Commissie verder onderzocht of herhaling van de oorspronkelijk door de invoer met subsidiëring uit India veroorzaakte schade waarschijnlijk is als de maatregelen zouden worden ingetrokken.

4.5.   Waarschijnlijkheid van herhaling van schade

4.5.1.   Inleidende opmerking

(176)

Om vast te stellen hoe waarschijnlijk de herhaling van schade is mochten de maatregelen worden ingetrokken, zijn de volgende elementen onderzocht: a) de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie, b) de productiecapaciteit en de reservecapaciteit in India, c) het waarschijnlijke prijsniveau van de invoer uit India zonder compenserende maatregelen, en d) het bestaan van handelsbeperkende maatregelen in andere derde landen ten aanzien van de uitvoer van pet uit India.

a)    Aantrekkelijkheid van de markt van de Unie

(177)

De markt van de Unie is aantrekkelijk in termen van omvang en prijzen. Volgens de beschikbare informatie is de markt van de Unie de op twee na grootste markt voor pet ter wereld. De markt van de Unie is ook de eerste uitvoerbestemming voor pet uit India. De aantrekkelijkheid van de markt van de Unie wordt ook bevestigd door de toename van de invoer van pet uit India, die ondanks de geldende compenserende maatregelen meer dan verviervoudigd is nadat de antidumpingrechten voor India in 2013 niet werden verlengd (24). Aangezien pet een basisproduct is dat op een zeer concurrerende markt wordt verkocht, moet ook worden opgemerkt dat de prijzen van uit India naar de Unie ingevoerd pet doorgaans iets hoger zijn dan de prijzen bij invoer naar andere derde landen, maar nog steeds lager dan de prijzen bij verkoop door de bedrijfstak van de Unie (25). Dit wijst erop dat de markt van de Unie aantrekkelijk is voor Indiase exporteurs van het onderzochte product.

(178)

Een Indiase producent-exporteur bracht naar voren dat de vraag in het algemeen toeneemt en dat de EU-markt niet de grootste markt is wat de vraag betreft. Hij stelde ook dat hij zich richtte op andere markten, die een beter groeitraject van pet-verpakkingen en betere winsten bieden. Het argument dat de EU-markt slechts de derde markt is, wordt niet betwist, maar het onderzoek naar de waarschijnlijkheid van herhaling van schade is niet beperkt tot de specifieke situatie van een individuele producent-exporteur en betreft alle Indiase producenten-exporteurs. Op deze algemene basis werd geconcludeerd dat de markt van de Unie nog steeds zeer aantrekkelijk was wat grootte en prijzen betreft. Daarom moest dit argument worden afgewezen.

b)    Productiecapaciteit en reservecapaciteit in India

(179)

Uit het onderzoek is gebleken dat de Indiase productiecapaciteit in de beoordelingsperiode aanzienlijk is toegenomen tot ongeveer 1 860 000 ton aan het einde van 2017, terwijl de vraag naar pet in India in datzelfde jaar slechts ongeveer 937 000 ton bedroeg (26). Naar verwachting zal de bedrijfstak van India zijn capaciteit verder uitbreiden, waardoor in de nabije toekomst een gat van 800 000 - 900 000 ton tussen het binnenlandse verbruik en de voor uitvoer beschikbare productiecapaciteit behouden zal blijven. Een dergelijke voor uitvoer beschikbare overcapaciteit moet als aanzienlijk worden beschouwd omdat zij neerkomt op circa 25 % van het verbruik van de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

c)    Waarschijnlijk prijsniveau van de invoer uit India zonder compenserende maatregelen

(180)

Zoals in overweging 130 reeds is vermeld, zouden de prijzen van de Indiase invoer zonder compenserende rechten de verkoopprijzen in de Unie met 1,7 % tot 7,1 % onderbieden. Dit is een indicatie van wat het waarschijnlijke prijsniveau van de invoer uit India zou kunnen zijn mochten de maatregelen worden ingetrokken. Hoewel de Indiase invoer naar de Unie relatief laag was, was de penetratiegraad ervan in de beoordelingsperiode vrij hoog, aangezien de invoer uit India bijna is vervijfvoudigd, zoals in overweging 124 is vermeld.

(181)

Op grond van het bovenstaande zal de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk worden blootgesteld aan aanzienlijke hoeveelheden invoer uit India tegen gesubsidieerde prijzen die onder de gemiddelde prijzen van de bedrijfstak van de Unie liggen, waardoor diens economische situatie wordt ondergraven. Als gevolg hiervan zal de aanmerkelijke schade zich waarschijnlijk opnieuw voordoen als de maatregelen tegen India worden ingetrokken.

(182)

Na de mededeling van feiten en overwegingen betoogde een belanghebbende dat de aanname dat de invoerprijzen uit India automatisch zouden worden verlaagd met het bedrag van het huidige compenserende recht indien de maatregelen tegen India zouden worden opgeheven, een inadequate simplificatie van de complexe marktdynamiek was. De Commissie merkt in de eerste plaats op dat deze partij zijn argument niet heeft onderbouwd door uit te leggen wat deze marktdynamiek is, en hoe deze de invoerprijzen zou beïnvloeden, en evenmin een passende invoerprijs heeft voorgesteld om de prijsonderbieding te berekenen. Verder wijst de Commissie erop dat het een gangbare praktijk is om de invoerprijs van het product in het nieuwe onderzoek in de EU tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek als maatstaf te nemen om het waarschijnlijke prijsniveau tijdens het nieuwe onderzoek vast te stellen voor het geval de maatregelen worden ingetrokken. Aangezien pet bovendien een basisproduct is, en gezien het aandeel van invoer en het aantal marktdeelnemers, moet worden gesteld dat de pet-markt in de EU concurrerend is en dat het aannemelijk is dat dergelijke prijsniveaus van toepassing zijn. Het argument van de partij is daarom afgewezen.

d)    Bestaan van handelsbeperkende maatregelen in andere derde landen ten aanzien van de uitvoer van pet uit India

(183)

Het bestaan van handelsbeschermingsmaatregelen in derde landen is ook een indicatie dat de prijsvorming van de Indiase uitvoer zich waarschijnlijk zal herhalen op de markt van de Unie.

(184)

Zo zijn er momenteel handelsbeschermingsmaatregelen tegen de invoer uit India van kracht in Argentinië, Brazilië en de Verenigde Staten (27). De beperkingen op deze uitvoermarkten voor India zijn eveneens een indicator dat de markt van de Unie een waarschijnlijk doelwit wordt als de maatregelen zouden vervallen.

(185)

Sommige belanghebbenden hebben aangevoerd dat het Canadian International Trade Tribunal onlangs de handelsbeschermingsmaatregelen ten aanzien van pet uit China, India, Oman en Pakistan heeft ingetrokken en tot de bevinding is gekomen dat “de dumping en subsidiëring van bovengenoemde goederen van oorsprong of uitgevoerd uit China en India […] geen schade hebben veroorzaakt en niet dreigen te leiden tot schade voor de binnenlandse bedrijfstak” (28).

(186)

De Commissie heeft opgemerkt dat deze bevinding van de Canadian International Trade Tribunal beperkt was tot de feiten en omstandigheden van het door de Canadese autoriteiten verrichte onderzoek. De bevindingen van antidumping-/antisubsidieonderzoeken die voor een andere markt, op een ander tijdstip en door een andere autoriteit worden uitgevoerd, zijn specifiek voor de betrokken individuele markt en bedrijfstak. Deze bevindingen hebben geen betrekking op de markt van de Unie of op dit nieuwe onderzoek. Op grond hiervan moesten de argumenten van de partijen worden afgewezen.

(187)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde één belanghebbende aan dat de aanpak van de Commissie met betrekking tot de onderzoeken naar derde landen niet correct was, aangezien zij de negatieve bevindingen van de internationale-handelsrechtbank van Canada (Canadian International Trade Tribunal - CITT) op een andere wijze behandelde dan de maatregelen in Argentinië, Brazilië en de Verenigde Staten, als genoemd in overweging 184.

(188)

Gezegd moet worden dat het bestaan van handelsbeperkende maatregelen in andere derde landen tegen de uitvoer vanuit India niet kan worden betwist, en dat zij de uitvoer vanuit India naar deze landen beperken. Wat de argumenten betreffende de bevindingen van het CITT betreft, moet worden opgemerkt dat de bevoegdheid van het CITT in handelsbeschermingszaken zich beperkt tot de vaststelling van de schade voor de binnenlandse markt, terwijl de Canada Border Services AgencyI bevoegd is om uitspraken te doen over het bestaan van dumping en subsidiëring in Canada. In die procedure kwam de Canada Border Services Agency tot de conclusie dat de invoer vanuit India naar Canada inderdaad met dumping en gesubsidieerde prijzen gebeurde, en dat hiermee de Canadese binnenlandse prijzen werden onderboden. De CITT was echter niet van oordeel dat deze prijzen schadelijk waren voor de binnenlandse bedrijfstak in Canada. De conclusies van de CITT betreffen dan ook de situatie van de markt en de bedrijfstak op de Canadese markt voor die specifieke periode, en zijn daarom niet relevant voor de situatie in de markt van de Unie voor het tijdvak van het nieuwe onderzoek in de onderhavige zaak. Tegelijkertijd kan de conclusie van de Canada Border Services Agency dat Indiase exporteurs nog steeds uitvoerden tegen gesubsidieerde dumpingprijzen een relevant element zijn bij de beoordeling van de oneerlijke prijsvorming door de Indiase exporteurs, samen met alle elementen die in aanmerking worden genomen bij het onderzoek naar de waarschijnlijke prijsvorming bij het ontbreken van maatregelen. Het argument van de partij is daarom afgewezen.

4.5.2.   Effect op de bedrijfstak van de Unie

(189)

Uit het onderzoek blijkt dat de invoer uit India gesubsidieerd is gebleven en dat er geen aanwijzingen zijn dat de subsidiëring in de toekomst zal worden verminderd of beëindigd.

(190)

Redelijkerwijs kan worden aangenomen dat, mochten de maatregelen worden ingetrokken, ten minste een deel van de reservecapaciteit in India naar alle waarschijnlijkheid (opnieuw) zal worden verlegd naar de markt van de Unie, wegens de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie als beschreven in overweging 177.

(191)

In overweging 181 is geconcludeerd dat de producenten-exporteurs uit India, mochten de maatregelen vervallen, waarschijnlijk aanzienlijke hoeveelheden van het onderzochte product naar de Unie zullen uitvoeren en dat deze uitvoer tegen gesubsidieerde prijzen zal plaatsvinden.

(192)

Wat de hoeveelheden betreft, is het zeer waarschijnlijk dat de Indiase producenten-exporteurs een groter marktaandeel zullen verwerven ten koste van de bedrijfstak van de Unie, die te maken zal krijgen met een onmiddellijke daling van zijn verkoopvolume en een stijging van zijn vaste kosten per eenheid. De pet-industrie is namelijk een kapitaalintensieve industrie die een bepaald productievolume moet handhaven om de vaste kosten op een redelijk niveau te houden. De stijging van de vaste kosten als gevolg van een daling van de productie en verkoop zal een negatieve invloed hebben op de winstgevendheid. Bijgevolg zouden de winstgevendheid en de algemene economische situatie van de bedrijfstak van de Unie (die zich pas in 2017 heeft hersteld en in 2017 en het tijdvak van het nieuwe onderzoek nog steeds ver onder het streefniveau lag) negatief worden beïnvloed en zou zich opnieuw aanmerkelijke schade voordoen. Tegelijkertijd zou de bedrijfstak van de Unie niet in staat zijn de noodzakelijke investeringen in gerecycled pet te doen, zoals de Europese strategie voor kunststoffen bepleit (29).

(193)

Op basis van het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat het erg waarschijnlijk is dat de schade als gevolg van invoer uit India zich zal herhalen als de bestaande maatregelen worden ingetrokken.

(194)

Medewerkende producenten-exporteurs uit India hebben aangevoerd dat het onwaarschijnlijk is dat de schade zich in dit geval zou herhalen indien de maatregelen zouden vervallen, gezien de structuur (concentratie en verticale integratie) van de bedrijfstak van de Unie en met name de dominante positie van sommige producentengroepen op de markt van de Unie die verscheidene producenten in beheer hebben. In dit verband heeft de Commissie in de eerste plaats opgemerkt dat de markt van de Unie een open markt is met verscheidene producenten die buiten dergelijke groepen opereren. Het is ook een concurrerende markt met een invoer die goed is voor een marktaandeel van meer dan 20 % en een groeiende concurrentie van nieuwkomers op de markt, zoals China en Turkije, die in de beoordelingsperiode een marktaandeel van meer dan 6 % hebben verworven. Ten tweede is concentratie typerend voor dit soort handel in bulkproducten, waarbij de concurrentie vooral bestaat in het benutten van schaalvoordelen. Ten derde is er op de markt van de Unie geen prijsleider. Op grond van het bovenstaande werd dit argument afgewezen.

(195)

Sommige belanghebbenden hebben aangevoerd dat er geen elementen zijn die de conclusie staven dat de Indiase uitvoercapaciteit tegen lage prijzen kan worden verlegd naar de Unie, aangezien de binnenlandse vraag in India groeit en naar verwachting blijft groeien. Bovendien beperkt de wereldwijde groei van de vraag naar pet, met name in de regio Azië-Stille Oceaan, het risico van een herhaling van schade.

(196)

De bevindingen van het huidige onderzoek tonen aan dat de verwachte capaciteitsgroei in India leidt tot een groeiende overcapaciteit ten opzichte van de binnenlandse vraag. Op basis van de in de overwegingen 177, 183 en 184,beschreven bevindingen blijft de markt van de Unie bovendien aantrekkelijk in termen van omvang en prijzen. Derhalve is het waarschijnlijk dat de Indiase uitvoer met subsidiëring in aanzienlijke hoeveelheden en onder de gemiddelde prijs van de bedrijfstak van de Unie zou worden verlegd naar de Unie als de compenserende maatregelen zouden vervallen. Op grond hiervan moesten de argumenten van de partijen worden afgewezen.

(197)

Na de mededeling van feiten en overwegingen betoogde één belanghebbende dat de invoer uit India geen schade had veroorzaakt en dat het niet waarschijnlijk was dat deze schade aan de bedrijfstak van de Unie zou veroorzaken indien de maatregelen worden ingetrokken, aangezien de invoer van Indiase pet in de markt van de EU marginaal was en marginaal zou blijven. Hij bracht ook naar voren dat de pet- invoer vanuit India veel langzamer toenam dan het verbruik van de Unie tijdens de beoordelingsperiode, en dat deze afnam in 2018. Bovendien betoogde hij dat de invoerprijs vanuit India relatief hoog was en hoger dan de invoerprijs vanuit China.

(198)

Wat de ingevoerde hoeveelheid en de invoerprijzen van pet uit India betreft, is de ingevoerde hoeveelheid vanuit India, zoals vermeld in overweging 124, bijna vervijfvoudigd tijdens de beoordelingsperiode, is het marktaandeel aanzienlijk toegenomen en bedroeg de hoeveelheid 156 675 ton in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Deze hoeveelheden waren het hoogst sinds de oplegging van de oorspronkelijke maatregelen. Zij zijn dus veel sneller toegenomen dan het verbruik in de Unie. Aangezien bovendien de beoordelingsperiode slechts een kwartaal van 2018 betrof, en bij het ontbreken van verbruikscijfers voor 2018, konden geen conclusies worden getrokken uit de ingevoerde hoeveelheid na de beoordelingsperiode. Het onderzoek wees ook uit dat de invoer uit India nog altijd werd gesubsidieerd tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek en dat de prijzen van de invoer uit India, met aftrek van toegepaste compenserende recht, de prijzen van de bedrijfstak van de Unie gemiddeld met 3 % zouden onderbieden (zie overweging 130). Op deze basis moest dit argument worden afgewezen.

5.   BELANG VAN DE UNIE

(199)

Overeenkomstig artikel 31 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of het behoud van de bestaande compenserende maatregelen ten aanzien van India in strijd zou zijn met het belang van de Unie in haar geheel. De bepaling van het belang van de Unie was gebaseerd op een beoordeling van alle betrokken belangen, waaronder die van de bedrijfstak van de Unie, grondstoffenleveranciers in de Unie, importeurs en gebruikers.

(200)

Er zij op gewezen dat bij de oorspronkelijke onderzoeken het vaststellen van maatregelen niet in strijd met het belang van de Unie werd geacht.

(201)

Alle belanghebbenden werden overeenkomstig artikel 31, lid 2, van de basisverordening in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken.

(202)

Op basis hiervan heeft de Commissie onderzocht of er, ondanks de conclusies inzake de waarschijnlijkheid van herhaling van subsidiëring en schade, dwingende redenen waren om te concluderen dat handhaving van de bestaande maatregelen niet in het belang van de Unie zou zijn.

5.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(203)

De voortzetting van de compenserende maatregelen ten aanzien van de invoer uit India zou de bedrijfstak van de Unie helpen de lopende investeringen voort te zetten, met name die in verband met de Europese strategie voor kunststoffen en met name gerecycled pet. De voortzetting van de maatregelen zou ook de pas recent verbeterde economische situatie van de bedrijfstak van de Unie verbeteren, aangezien met de maatregelen zou worden vermeden dat de bedrijfstak van de Unie wordt blootgesteld aan de aanzienlijke hoeveelheden invoer met subsidiëring uit India die de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie onderbieden.

(204)

Daarom wordt geconcludeerd dat de handhaving van de compenserende maatregelen ten aanzien van India in het belang van de bedrijfstak van de Unie is.

5.2.   Belang van de grondstoffenleveranciers in de Unie

(205)

De belangrijkste grondstof voor de vervaardiging van het onderzochte product is gezuiverd tereftaalzuur (PTA). Eén grondstoffenleverancier heeft aan het onderzoek meegewerkt door de vragenlijst te beantwoorden. Deze grondstoffenleverancier heeft zijn steun uitgesproken voor de handhaving van de maatregelen.

(206)

Aangezien voor PTA in de Unie geen andere toepassing bestaat dan de productie van pet, mag redelijkerwijs worden aangenomen dat PTA-producenten grotendeels afhankelijk zijn van de pet-industrie.

5.3.   Belang van importeurs, handelaren en gebruikers

(207)

Geen van de niet-verbonden importeurs, handelaren en/of gebruikers heeft de vragenlijst in het kader van dit nieuwe onderzoek beantwoord. Zeventien niet-verbonden importeurs/gebruikers en één vereniging van gebruikers hebben zich tegen de voortzetting van de maatregelen uitgesproken, omdat deze het aanbod van pet tegen normale marktprijzen zouden beperken en het concurrentievermogen van de downstreamindustrie, die veel meer mensen tewerkstelt dan de pet-industrie in de Unie, zouden schaden. Volgens hen was de productie van pet in de Unie niet toereikend en was de invoer van pet uit andere derde landen beperkt, namelijk de invoer uit Korea en Indonesië die sinds de instelling van antidumpingmaatregelen ten aanzien van pet uit China in december 2017 gedeeltelijk naar Japan is verlegd.

(208)

Na de mededeling van feiten en overwegingen herhaalden verscheidene belanghebbenden hun argument dat de afnemers behoefte hadden aan flexibiliteit bij het afnemen van hun materiaal van verschillende bronnen, dat de petproductie van de EU niet voldoende was en – zoals ook wordt geconcludeerd in overweging 132 – dat de ingevoerde hoeveelheid in de EU vanuit alle andere derde landen tussen 2014 en het tijdvak van het nieuwe onderzoek was afgenomen met 8 %. Deze partijen voegde hieraan toe dat de recente toename van de invoer vanuit India een gevolg was van een wereldwijde herverdeling van de handelsstromen van pet, waardoor bijvoorbeeld materiaal uit Korea met meer winst in Japan werd verkocht.

(209)

In dit verband zij erop gewezen dat de bedrijfstak van de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek op 88 % van zijn productiecapaciteit draaide en zijn productiecapaciteit in de beoordelingsperiode heeft verhoogd. Bijgevolg is er voldoende reservecapaciteit om meer dan 85 % van het totale huidige binnenlandse pet-verbruik in de Unie te dekken. Ook de invoer uit India ging in de beoordelingsperiode door en volgde een stijgende trend (zie overweging 124). De invoer uit andere landen waarvoor geen maatregelen golden, was ook beschikbaar en had tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek een aanzienlijk marktaandeel van 18,9 % (zie overweging 132). Bovendien zal de pet-recyclesector, onder impuls van de Europese strategie voor kunststoffen, nog een bron van pet vormen om te voldoen aan de vraag naar pet in de Unie. Tot slot moet worden opgemerkt dat zelfs indien de uitvoer van pet vanuit Korea en Indonesië naar Japan na 2017 inderdaad is toegenomen, de Koreaanse en Indonesische uitvoer naar de EU nog altijd goed was voor meer dan respectievelijk 50 % en 20 % van hun totale pet-uitvoer in 2018, en niets wees erop dat een eventuele afname niet kon worden gecompenseerd door invoer vanuit andere derde landen (30) of India zelf aangezien – zoals reeds vermeld in overweging 124 – de ingevoerde hoeveelheden vanuit India bijna vervijfvoudigden tijdens de beoordelingsperiode, hetgeen resulteerde in een toename van 3,3 procentpunten van het marktaandeel in de Unie tijdens die periode. Uit het onderzoek is ook gebleken dat de productie en het volume van de uitvoer uit Korea stabiel zou blijven (respectievelijk ongeveer 1 100 000 ton en 800 000 ton); ook het productievolume in Indonesië zou stabiel blijven (ongeveer 400 000 ton), terwijl het volume van de uitvoer uit Indonesië zou kunnen dalen, maar alleen als gevolg van de toename van de lokale vraag (31).

(210)

Derhalve is het aanbod van pet in de Unie – zelfs met de geldende maatregelen voor India – niet beperkt en zijn er concurrerende marktprijzen.

(211)

Bovendien beweerden verscheidene belanghebbenden dat de verwerkende industrie moeite had om de stijging van de grondstofprijzen door te geven, en herhaalden zij dat de plannen van de verwerkende industrie zwaarder wogen dan het belang van de pet-producenten van de Unie in termen van werkgelegenheid en economisch belang. Zoals opgemerkt in overweging 206 heeft geen van de niet-verbonden importeurs, handelaars en/of gebruikers geantwoord op de vragenlijst in het onderhavige nieuwe onderzoek om het argument betreffende het wezenlijke effect op hun kosten te onderbouwen. Daarom moesten de ingediende argumenten bij gebrek aan enige onderbouwing worden verworpen.

(212)

Op basis hiervan en in lijn met de conclusies die in de vorige onderzoeken zijn getrokken, wordt verwacht dat de voortzetting van de maatregelen geen aanzienlijke negatieve gevolgen zou hebben voor de gebruikers en dat er daarom geen dwingende redenen zijn om te concluderen dat het niet in het belang van de Unie is om de bestaande maatregelen ten aanzien van India te verlengen.

5.4.   Conclusie betreffende het belang van de Unie

(213)

Gezien het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat er, wat het belang van de Unie betreft, geen dwingende redenen zijn om de bestaande compenserende maatregelen met betrekking tot de invoer uit India niet te verlengen.

6.   COMPENSERENDE MAATREGELEN

(214)

Alle belanghebbenden zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan wordt beoogd de geldende compenserende maatregelen ten aanzien van India te handhaven. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. Er is naar behoren rekening gehouden met deze opmerkingen.

(215)

Uit de bovenstaande overwegingen volgt dat de bij de Verordening (EU) nr. 461/2013 van de Raad, als gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1468 van de Commissie, ingestelde compenserende maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van pet van oorsprong uit India, op grond van artikel 18, lid 1, van de basisverordening moeten worden gehandhaafd.

(216)

De individuele compenserende rechten voor ondernemingen die in de verordening met naam worden genoemd, zijn uitsluitend van toepassing op de invoer van het onderzochte product dat door deze ondernemingen en dus door de specifiek vermelde juridische entiteiten is vervaardigd. Deze rechten zijn niet van toepassing op het onderzochte product dat is vervaardigd door andere, niet specifiek met naam en adres in het dispositief van de deze verordening genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op dat product is het recht van toepassing dat geldt voor “alle andere ondernemingen”.

(217)

Verzoeken in verband met de toepassing van deze individuele compenserende rechten (bijvoorbeeld na een naamswijziging van de onderneming of na de oprichting van een nieuwe fabriek of handelsmaatschappij) moeten onverwijld aan de Commissie (32) worden gericht en vergezeld gaan van alle relevante gegevens, met name over de wijzigingen in de activiteiten van de onderneming die verband houden met de productie, de binnenlandse verkoop en de uitvoer die bijvoorbeeld tot die naamswijziging of oprichting van een fabriek of handelsmaatschappij hebben geleid. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

(218)

Indien, op basis van artikel 109 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 (33), een bedrag moet worden terugbetaald na een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dan geldt als de te betalen rente de rente die de Europese Centrale Bank voor haar basisherfinancieringstransacties hanteert, zoals bekendgemaakt in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie op de eerste kalenderdag van elke maand.

(219)

Deze verordening is in overeenstemming met het advies van het comité dat is ingesteld bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (34),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief compenserend recht ingesteld op polyethyleentereftalaat met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5, thans ingedeeld onder GN-code 3907 61 00, uit India.

2.   Het definitieve compenserende recht, dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven product, vervaardigd door onderstaande ondernemingen, is als volgt:

Land

Onderneming

Recht

(EUR/ton)

Aanvullende Taric-code

India

Futura Polyesters Ltd

0

A184

India

IVL Dhunseri Petrochem Industries Private Limited

18,73

C380

India

Pearl Engineering Polymers Limited

74,6

A182

India

Reliance Industries Limited

29,21

A181

India

Senpet Ltd

22,0

A183

India

Alle andere ondernemingen

69,4

A999

3.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 juli 2019

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 55.

(2)  Verordening (EG) nr. 2603/2000 van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een definitief compenserend recht en definitieve inning van het voorlopige recht op de invoer van polyethyleentereftalaat uit India, Maleisië en Thailand en tot beëindiging van de antisubsidieprocedure met betrekking tot de invoer van polyethyleentereftalaat uit Indonesië, de Republiek Korea en Taiwan (PB L 301 van 30.11.2000, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 1645/2005 van de Raad van 6 oktober 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2603/2000 tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van polyethyleentereftalaat uit onder meer India (PB L 266 van 11.10.2005, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 193/2007 van de Raad van 22 februari 2007 tot instelling van een definitief compenserend recht op polyethyleentereftalaat (PET) uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van maatregelen op grond van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 2026/97 (PB L 59 van 27.2.2007, blz. 34).

(5)  Verordening (EG) nr. 1286/2008 van de Raad van 16 december 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 193/2007 van de Raad tot instelling van een definitief compenserend recht op polyethyleentereftalaat (PET) uit India en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 192/2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op polyethyleentereftalaat (PET) uit, onder meer, India (PB L 340 van 19.12.2008, blz. 1).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 906/2011 van de Raad van 2 september 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 193/2007 tot instelling van een definitief compenserend recht op polyethyleentereftalaat uit India en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 192/2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van polyethyleentereftalaat uit onder meer India (PB L 232 van 9.9.2011, blz. 19).

(7)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 559/2012 van de Raad van 26 juni 2012 tot beëindiging van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek inzake de compenserende maatregelen betreffende de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat (pet) van oorsprong uit onder meer India (PB L 168 van 28.6.2012, blz. 6).

(8)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 461/2013 van de Raad van 21 mei 2013 tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat (pet) van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van maatregelen overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 597/2009 (PB L 137 van 23.5.2013, blz. 1).

(9)  Besluit 2000/745/EG van de Commissie van 29 november 2000 waarbij verbintenissen worden aanvaard die zijn aangeboden in het kader van de antidumping- en de antisubsidieprocedure met betrekking tot de invoer van polyethyleentereftalaat (PET) uit India, Indonesië, Maleisië, de Republiek Korea, Taiwan en Thailand (PB L 301 van 30.11.2000, blz. 88).

(10)  Uitvoeringsbesluit 2014/109/EU van de Commissie van 4 februari 2014 tot intrekking van Besluit 2000/745/EG waarbij verbintenissen worden aanvaard die zijn aangeboden in het kader van de antidumping- en de antisubsidieprocedure met betrekking tot de invoer van polyethyleentereftalaat (pet) uit onder meer India (PB L 59 van 28.2.2014, blz. 35).

(11)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1350 van de Commissie van 3 augustus 2015 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 461/2013 van de Raad tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat (pet) van oorsprong uit India (PB L 208 van 5.8.2015, blz. 10).

(12)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1468 van de Commissie van 1 oktober 2018 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 461/2013 van de Raad tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat (pet) van oorsprong uit India (PB L 246 van 2.10.2018, blz. 3).

(13)  Bericht van het naderend vervallen van bepaalde compenserende maatregelen (PB C 279 van 23.8.2017, blz. 11).

(14)  Bericht van opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de compenserende maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit India (PB C 173 van 22.5.2018, blz. 9).

(15)  Bericht van opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek van de compenserende maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit India (PB C 111 van 25.3.2019, blz. 47).

(16)  http://www.cbic.gov.in/htdocs-cbec/customs/cs-act/formatted-htmls/cs-rulee

(17)  Voor bekendmaking in het Indiase staatsblad (Gazette of India, extraordinary, part ii, section 3, sub-section (i)] Regering van India, Belastingdienst van het Ministerie van Financiën, Mededeling nr. 88/ 2017-CUSTOMS (N.T.) New Delhi, 21 september 2017. Zie http://www.cbic.gov.in/resources//htdocs-cbec/customs/cs-act/notifications/notfns-2017/cs-nt2017/csnt88-2017.pdf

(18)  Cus. 20 april 2001, F.NO.605/47/2001-DBK, Regering van India, Belastingdienst van het Ministerie van Financiën, Verklaring ingevolge regel 12, punt 1, onder a), ii), van Drawback Rule for availing AIR of Drawback. Zie met name de delen 2 en 3 van de Verklaring ingevolge regel 12, punt 1, onder a), ii), van Drawback Rule for availing AIR of Drawback; te raadplegen via: http://www.cbic.gov.in/htdocs-cbec/customs/cs-circulars/cs-circulars-2001/24-2001-cus

(19)  In mededeling nr. 110/2015 – CUSTOMS (N.T.) van de Indiase overheid van 16 november 2015 is bepaald dat het DDS-percentage dat op de fob-waarde van de uitvoer van pet (ingedeeld onder post 390701) wordt toegepast, met ingang van 23 november 2015 1,9 % bedraagt. Zie http://www.cbic.gov.in/htdocs-cbec/customs/cs-act/notifications/notfns-2015/cs-nt2015/csnt110-2015 en bijlage met overzicht http://www.cbic.gov.in/resources//htdocs-cbec/customs/dbk-schdule/dbk-sch2015.pdf

(20)  In mededeling nr. 131/2016 – CUSTOMS (N.T.) van de Indiase overheid van 31 oktober 2016 is bepaald dat het DDS-percentage dat op de fob-waarde van de uitvoer van pet (ingedeeld onder post 3907) wordt toegepast, met ingang van 15 november 2016 1,5 % bedraagt. Zie http://www.cbic.gov.in/resources//htdocs-cbec/customs/cs-act/notifications/notfns-2016/cs-nt2016/csnt131-u-2016.pdf en bijlage met overzicht http://www.cbic.gov.in/resources//htdocs-cbec/customs/dbk-schdule/dbk-sch2016.pdf

(21)  Dit wordt nog eens onderstreept in de relevante regelgeving en in de regels die op de regeling van toepassing zijn, zoals in circulaire nr. 24/2001-Cus. 20 april 2001, F.NO.605/47/2001-DBK, Regering van India, Belastingdienst van het Ministerie van Financiën, Verklaring ingevolge regel 12, punt 1, onder a), ii), van Drawback Rule for availing AIR of Drawback. C; te raadplegen via: http://www.cbic.gov.in/htdocs-cbec/customs/cs-circulars/cs-circulars-2001/24-2001-cus, geraadpleegd op 7 juni 2018; met name de delen 2 en 3 van de Verklaring ingevolge Regel 12, punt 1, onder a), ii), van Drawback Rule for availing AIR of Drawback.

(22)  Er wordt aan herinnerd dat de prijs van pet voor 90 % wordt bepaald door de prijzen van de grondstof, namelijk gezuiverd tereftaalzuur (PTA), die op hun beurt fluctueren op basis van de prijzen van ruwe olie. Dit betekent dat de prijzen van pet zeer vluchtig zijn.

(23)  Bij het oorspronkelijke onderzoek was een streefwinstmarge van 7 % vastgesteld (zie overweging 349) (PB L 199 van 5.8.2000, blz. 44).

(24)  Uitvoeringsbesluit de Raad van 21 mei 2013 houdende verwerping van het voorstel voor een uitvoeringsverordening van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit India, Taiwan en Thailand naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009, en tot beëindiging van de procedure van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit Indonesië en Maleisië, voor zover bij het voorstel een definitief antidumpingrecht op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit India, Taiwan en Thailand wordt ingesteld (2013/226/EU) (PB L 136 van 23.5.2013, blz. 12).

(25)  Bron: Global Trade Atlas (https://www.gtis.com/gta).

(26)  Marktstudies en prognoses die bij de gecontroleerde producenten in de Unie zijn verzameld (bronnen: SBA-CCI consultants; Wood Mackenzie Ltd.) en de gegevens van medewerkende Indiase producenten.

(27)  Bron: WTO, Integrated Trade Intelligence Portal (I-TIP).

(28)  Canadian International Trade Tribunal, Onderzoek naar de vraag of het dumpen en subsidiëren van polyethyleentereftalaathars (pet-hars) met een intrinsieke viscositeit van ten minste 0,70 deciliter per gram, maar niet meer dan 0,88 deciliter per gram, waaronder pet-hars dat verschillende additieven bevat die in het productieproces zijn geïntroduceerd, evenals mengsels van nieuw pet-hars en gerecycled pet dat 50 of meer gewichtspercenten nieuw pet-hars bevat, van oorsprong of uitgevoerd uit de Volksrepubliek China (China), de Republiek India (India), het Sultanaat Oman (Oman) en de Islamitische Republiek Pakistan (Pakistan), schade hebben veroorzaakt of dreigen te leiden tot schade voor de binnenlandse bedrijfstak, NQ-2017-003. Bron: http://www.citt.gc.ca/en/node/8285#_Toc519504461.

(29)  De Europese strategie voor kunststoffen in een circulaire economie die de Commissie in januari 2018 heeft aangenomen, is erop gericht de vervuiling door kunststoffen en de negatieve gevolgen daarvan voor de gezondheid en het milieu te beperken. Een van de belangrijkste doelstellingen is ervoor te zorgen dat alle kunststofverpakkingen in de Unie uiterlijk in 2030 voor 100 % recyclebaar zijn. Naar verwachting zal de bedrijfstak van de Unie in dit kader een belangrijke rol spelen door te investeren in gerecycled pet. https://eur-lex.europa.eu/resource.html?uri=cellar:2df5d1d2-fac7-11e7-b8f5-01aa75ed71a1.0001.02/DOC_1&format=PDF

(30)  Bron: Global Trade Atlas (https://www.gtis.com/gta).

(31)  Marktstudies en prognoses die bij de gecontroleerde producenten in de Unie zijn verzameld. Bronnen: SBA-CCI consultants; Wood Mackenzie Ltd.

(32)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, B-1049 Brussel, België.

(33)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(34)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.