25.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/105


VERORDENING (EU) 2019/1241 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 juni 2019

betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) is een gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van visbestanden vastgesteld.

(2)

Technische maatregelen zijn instrumenten ter ondersteuning van de uitvoering van het GVB. Uit een evaluatie van de huidige regelgevingsstructuur voor technische maatregelen is echter gebleken dat het waarschijnlijk niet zal lukken om de doelstellingen van het GVB te halen en dat een nieuwe benadering nodig is om de doeltreffendheid van de technische maatregelen te vergroten, waarbij aandacht moet worden besteed aan de aanpassing van de beheersstructuur.

(3)

Er is behoefte aan een kader voor de regulering van technische maatregelen. Dat kader moet, enerzijds, algemene regels bevatten die gelden in alle Uniewateren, en moet het, anderzijds, mogelijk maken technische maatregelen te nemen waarbij via het regionaliseringsproces dat in bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 is ingevoerd, rekening wordt gehouden met de specifieke regionale kenmerken van de visserijen.

(4)

Het kader moet betrekking hebben op de vangst en de aanlanding van visbestanden, op de werking van vistuig en op de wisselwerking tussen visserijactiviteiten en mariene ecosystemen.

(5)

Deze verordening moet van toepassing zijn op visserijactiviteiten die in de Uniewateren door vissersvaartuigen van de Unie en derde landen en door onderdanen van de lidstaten — onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat — worden verricht, alsook op vissersvaartuigen van de Unie die actief zijn in de Uniewateren van de ultraperifere gebieden als bedoeld in artikel 349, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). In de wateren buiten de Unie, met betrekking tot vissersvaartuigen van de Unie en onderdanen van de lidstaten, moet het eveneens van toepassing zijn op technische maatregelen die zijn vastgesteld voor het gereglementeerde gebied van de Visserijcommissie voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC) en het overeenkomstgebied van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (General Fisheries Commission for the Mediterranean — „GFCM”).

(6)

In voorkomend geval moeten technische maatregelen van toepassing zijn op recreatievisserij, die een aanzienlijke impact kunnen hebben op vis- en schaaldierbestanden.

(7)

Technische maatregelen moeten bijdragen tot de doelstellingen van het GVB om te vissen op het niveau van de maximale duurzame opbrengst, ongewenste vangsten te verminderen en teruggooi uit te bannen, en moeten bijdragen tot het bereiken van een goede milieutoestand overeenkomstig Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad (5).

(8)

Technische maatregelen moeten met name bijdragen tot de bescherming van scholen jonge of paaiende exemplaren van mariene soorten door de toepassing van selectief vistuig en maatregelen ter vermijding van ongewenste vangsten. Technische maatregelen moeten er ook voor zorgen dat de effecten van vistuig op mariene ecosystemen, en met name op kwetsbare soorten en habitats, tot een minimum worden beperkt in voorkomend geval door middel van stimuleringsmaatregelen. Zij moeten er ook toe bijdragen dat beheersmaatregelen worden genomen waarmee kan worden voldaan aan de verplichtingen uit hoofde van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (6), Richtlijn 2008/56/EG en Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (7).

(9)

Om de doeltreffendheid van de technische maatregelen te evalueren, moeten met betrekking tot de niveaus van ongewenste vangsten, in het bijzonder de vangsten van mariene soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, het niveau van incidentele bijvangsten van kwetsbare soorten en de omvang van door de visserij verstoorde zeebodemhabitats, streefdoelen worden ontwikkeld. Die streefdoelen moeten sporen met de doelstellingen van het GVB, de milieuwetgeving van de Unie — met name Richtlijn 92/43/EEG en Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (8) — en met internationale beste praktijken.

(10)

Om ervoor te zorgen dat de technische voorschriften op eenvormige wijze worden geïnterpreteerd en toegepast, moeten de definities van vistuig en visserijactiviteiten die zijn opgenomen in de bestaande verordeningen inzake technische maatregelen, worden bijgewerkt en geconsolideerd.

(11)

Bepaalde soorten destructief vistuig of methoden waarbij gebruik wordt gemaakt van explosieven, gif, verdovende stoffen, elektrische stroom, pneumatische hamers of andere klopwerktuigen, gesleepte voorzieningen en grijpers voor het oogsten van rood koraal of andere soorten koraal of aan koraal verwante soorten, en bepaalde harpoengeweren moeten worden verboden. De verkoop, de uitstalling of het te koop aanbieden van mariene soorten die met dergelijk vistuig of dergelijke methoden zijn gevangen, mag niet worden toegestaan indien dat krachtens deze verordening verboden is.

(12)

Het gebruik van elektrische pulskorren moet mogelijk blijven gedurende een overgangsperiode tot en met 30 juni 2021, en onder bepaalde strikte voorwaarden.

(13)

In het licht van het advies van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) moeten bepaalde gemeenschappelijke regels houdende beperkingen op het gebruik van gesleept vistuig en de constructie van kuilen worden vastgesteld ter voorkoming van slechte praktijken die leiden tot niet-selectieve visserij.

(14)

Ter beperking van het gebruik van drijfnetten, die een grote oppervlakte kunnen bestrijken en kunnen leiden tot aanzienlijke vangsten van kwetsbare soorten, moeten de bestaande beperkingen op het gebruik van dergelijk vistuig worden geconsolideerd.

(15)

In het licht van het advies van het WTECV moet het ter bescherming van kwetsbare diepzeesoorten verboden blijven met staande netten te vissen in de ICES-sectoren 3a, 6a, 6b, 7b, 7c, 7j en 7k en in de ICES-deelgebieden 8, 9, 10 en 12 ten oosten van 27° WL in wateren met een kaartdiepte van meer dan 200 m, onder voorbehoud van een aantal afwijkingen.

(16)

Voor sommige zeldzame vissoorten, zoals bepaalde soorten haaien en roggen, kan zelfs een beperkte vorm van visserijactiviteit een ernstig risico voor de instandhouding van de soort inhouden. Om die soorten te beschermen moet een totaalverbod op de desbetreffende visserij worden ingesteld.

(17)

Om kwetsbare mariene soorten zoals zeezoogdieren, zeevogels en zeereptielen de strikte bescherming te kunnen bieden waarin wordt voorzien in de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG, moeten de lidstaten mitigerende maatregelen nemen om de vangst van dergelijke soorten door vistuig tot een minimum te beperken en waar mogelijk uit te bannen.

(18)

Om kwetsbare mariene habitats voor de kust van Ierland en het Verenigd Koninkrijk en rond de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden, alsook het gereglementeerde gebied van de NEAFC te blijven beschermen, moeten de bestaande beperkingen op het gebruik van bodemvistuig worden gehandhaafd.

(19)

Wanneer op basis van wetenschappelijk advies andere kwetsbare habitats worden geïdentificeerd, moeten soortgelijke beperkingen ter bescherming van die habitats kunnen worden ingevoerd.

(20)

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013 moeten minimuminstandhoudingsreferentiegrootten worden vastgesteld in verband met de bescherming van jonge exemplaren van mariene soorten en met het oog op de instelling van gebieden voor herstel van de visbestanden, alsook op het bepalen van de minimummaten voor de afzet.

(21)

Er moet worden vastgelegd op welke manier de grootte van mariene soorten moet worden gemeten.

(22)

De lidstaten moeten proefprojecten kunnen uitvoeren om onderzoek te doen naar manieren voor het voorkomen, beperken tot een minimum en uitbannen van ongewenste vangsten. Indien uit die projecten of uit wetenschappelijk advies blijkt dat er sprake is van aanzienlijke ongewenste vangsten, moeten de lidstaten ernaar streven technische maatregelen vast te stellen om die ongewenste vangsten te beperken.

(23)

Deze verordening moet voorzien in basisnormen voor elk zeebekken. Die basisnormen vloeien voort uit bestaande technische maatregelen, rekening houdend met het advies van het WTECV en de meningen van belanghebbenden. Die normen moeten betrekking hebben op basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig en staande netten, minimuminstandhoudingsreferentiegrootten, gesloten of beperkte gebieden alsook natuurbeschermingsmaatregelen voor het beperken van vangsten van kwetsbare soorten in bepaalde gebieden en andere bestaande regiospecifieke technische maatregelen.

(24)

De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om overeenkomstig het in Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde regionaliseringsproces op grond van wetenschappelijk bewijs gezamenlijke aanbevelingen voor passende technische maatregelen te ontwikkelen die afwijken van deze basisnormen.

(25)

Dergelijke regionale technische maatregelen moeten ten minste leiden tot voordelen voor de instandhouding van biologische rijkdommen van de zee die, met name wat het exploitatiepatroon en het beschermingsniveau voor kwetsbare soorten en habitats betreft, minstens gelijkwaardig zijn aan die waarin de basisnormen voorzien.

(26)

Bij de ontwikkeling van gezamenlijke aanbevelingen met betrekking tot grootteselectieve en soortselectieve kenmerken van vistuig die afwijken van de basisnormen voor maaswijdten, moeten de regionale groepen van lidstaten ervoor zorgen dat dergelijke maatregelen minstens tot vergelijkbare of betere selectiviteitskenmerken leiden als vistuig dat aan de basisnormen voldoet.

(27)

Bij de ontwikkeling van gezamenlijke aanbevelingen met betrekking tot beperkte gebieden om scholen jonge of paaiende vis te beschermen, moeten de regionale groepen van lidstaten in de gezamenlijke aanbevelingen de doelstellingen, de geografische omvang en de duur van sluitingen, alsmede de vistuigbeperkingen en de controle- en monitoringregelingen vaststellen.

(28)

Bij de ontwikkeling van gezamenlijke aanbevelingen met betrekking tot minimuminstandhoudingsreferentiegrootten moeten de regionale groepen van lidstaten ervoor zorgen dat de doelstelling van het GVB om ervoor te zorgen dat jonge exemplaren van mariene soorten worden beschermd in acht wordt genomen, zonder dat daarbij marktverstoringen tot stand worden gebracht en een markt wordt gecreëerd voor vis onder de minimuminstandhoudingsreferentiegrootten.

(29)

Het invoeren van realtimesluitingen in combinatie met bepalingen voor verplaatsing van de visserij bij wijze van aanvullende maatregelen voor de bescherming van kwetsbare soorten en scholen jonge of paaiende vis, moet worden toegestaan als een optie die via regionalisering kan worden ontwikkeld. De voorwaarden voor de instelling van dergelijke gebieden, met inbegrip van de geografische omvang en de duur van sluitingen, alsook de controle- en monitoringregelingen, moeten in de desbetreffende gezamenlijke aanbeveling worden omschreven.

(30)

Op basis van een beoordeling van de effecten van innovatief vistuig, moet het gebruik of de uitbreiding van het gebruik van dergelijk innovatief vistuig als een optie kunnen worden opgenomen in gezamenlijke aanbevelingen van regionale groepen van lidstaten. Het gebruik van innovatief vistuig mag niet worden toegestaan indien uit een wetenschappelijke beoordeling blijkt dat het gebruik ervan aanzienlijke negatieve effecten zou hebben op kwetsbare habitats en niet-doelsoorten.

(31)

Bij de ontwikkeling van gezamenlijke aanbevelingen met betrekking tot de bescherming van kwetsbare soorten en habitats, moet het regionale groepen van lidstaten worden toegestaan om aanvullende mitigerende maatregelen te ontwikkelen waarmee de effecten van de visserij op dergelijke soorten en habitats worden beperkt. Wanneer uit wetenschappelijke gegevens blijkt dat de staat van instandhouding van kwetsbare soorten en habitats ernstig bedreigd wordt, moeten de lidstaten aanvullende beperkingen op de bouw en de werking van bepaald vistuig invoeren, of het gebruik van dergelijk vistuig in een bepaald gebied zelfs volledig verbieden. Dergelijke beperkingen zouden met name kunnen worden toegepast op het gebruik van drijfnetten, die in bepaalde gebieden hebben geleid tot aanzienlijke vangsten van kwetsbare soorten.

(32)

Bij het ontbreken van een meerjarenplan voor de visserij in kwestie kunnen voor de uitvoering van de aanlandingsverplichting overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013 tijdelijke teruggooiplannen worden vastgesteld. Het moet worden toegestaan om als onderdeel van die plannen technische maatregelen vast te stellen die strikt met de uitvoering van de aanlandingsverplichting verband houden en ten doel hebben de selectiviteit te vergroten en ongewenste vangsten zo veel mogelijk te beperken.

(33)

Het moet mogelijk zijn om proefprojecten uit te voeren met betrekking tot volledige documentatie van vangsten en teruggooi. Dergelijke projecten zouden betrekking kunnen hebben op afwijkingen van de voorschriften inzake de in deze verordening vastgestelde maaswijdten voor zover die bijdragen tot het bereiken van de doelstellingen en streefdoelen van deze verordening.

(34)

Er moet een aantal bepalingen inzake door de NEAFC vastgestelde technische maatregelen in deze verordening worden opgenomen.

(35)

Om het wetenschappelijk onderzoek of de rechtstreekse uitzetting en overbrenging van mariene organismen niet te belemmeren, mogen de in deze verordening vastgelegde technische maatregelen niet gelden voor activiteiten die voor het uitvoeren van dergelijk onderzoek, uitzetten en overbrenging noodzakelijk zijn. In het bijzonder moeten aan visserijactiviteiten ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek die een dergelijke afwijking van de technische maatregelen krachtens deze verordening vereisen, passende voorwaarden worden gesteld.

(36)

De bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VEU handelingen vast te stellen moet aan de Commissie worden overgedragen om bepaalde maatregelen vast te stellen met betrekking tot recreatievisserij, beperkingen aan gesleept vistuig, kwetsbare soorten en habitats, de lijst van vis en schaaldieren die niet gericht mogen worden bevist, de definitie van gerichte visserij, proefprojecten inzake volledige documentatie van vangsten en teruggooi en technische maatregelen als onderdeel van tijdelijke teruggooiplannen, alsook ten aanzien van minimuminstandhoudingsreferentiegrootten, maaswijdten, gesloten gebieden en andere technische maatregelen in bepaalde zeebekkens, mitigerende maatregelen voor kwetsbare soorten en de lijst van soorten van de belangrijkste indicatorbestanden. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen plaatsvinden in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (9). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(37)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de bepalingen van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot: het vaststellen van de specificatie van voorzieningen om slijtage van gesleept vistuig te verminderen en gesleept vistuig te versterken of om het ontsnappen van vangsten langs het voorste deel van gesleept vistuig te beperken; het omschrijven van de specificatie van selectiviteitsvoorzieningen die worden vastgehecht aan bepaald vistuig dat voldoet aan de basisnormen; het omschrijven van de specificaties van elektrische pulskorren; beperkingen op de bouw van vistuig en door de vlaggenlidstaten vast te stellen maatregelen voor controle en monitoring, en het vaststellen van regels inzake de door de vlaggenlidstaten te nemen maatregelen voor controle en monitoring in verband met het gebruik van staand vistuig op een diepte tussen 200 en 600 m, inzake de controle- en monitoringmaatregelen die moeten worden genomen in verband met bepaalde gesloten of beperkte gebieden, en inzake de signaal- en gebruikskenmerken van voorzieningen die worden gebruikt om walvisachtigen weg te houden van staande netten, en de methoden die worden gebruikt om de incidentele vangsten van zeevogels, zeereptielen en schildpadden tot een minimum te beperken. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (10).

(38)

Uiterlijk op 31 december 2020 en vervolgens om de drie jaar moet de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de tenuitvoerlegging van deze verordening, op basis van door de lidstaten en de betrokken adviesraden verstrekte informatie en na een evaluatie door het WTECV. Dat verslag moet een beoordeling omvatten van de mate waarin de technische maatregelen zowel op regionaal niveau als op het niveau van de Unie hebben bijgedragen tot het bereiken van de doelstellingen en de streefdoelen van deze verordening.

(39)

Met het oog op dat verslag kunnen passende selectiviteitsindicatoren, zoals het wetenschappelijke begrip optimaleselectiviteitslengte (Lopt), worden gebruikt als een referentie-instrument voor het monitoren van de vorderingen mettertijd met de verwezenlijking van de GVB-doelstelling inzake het tot een minimum beperken van ongewenste vangsten. In dat verband zijn die indicatoren geen bindende streefdoelen, maar monitoringinstrumenten die beraadslagingen of besluitvorming op regionaal niveau kunnen beïnvloeden. De indicatoren en de waarden die worden gebruikt voor de toepassing ervan moeten worden aangevraagd bij wetenschappelijke instanties die bevoegd zijn voor een aantal belangrijke indicatorbestanden, welke ook rekening houden met gemengde visserij en aanwaspieken. De Commissie kan die indicatoren opnemen in het verslag over de uitvoering van deze verordening. De lijst van belangrijkste indicatorbestanden moet de demersale soorten omvatten die door middel van vangstbeperkingen worden beheerd, en houdt rekening met het relatieve gewicht van aangelande vangsten, teruggooi en het belang van de visserij voor elk zeebekken.

(40)

In het verslag van de Commissie moet worden verwezen naar het advies van de ICES over de geboekte vooruitgang of over de effecten van innovatief vistuig. In het verslag moeten conclusies worden geformuleerd over de voordelen voor of negatieve effecten op mariene ecosystemen, kwetsbare habitats en selectiviteit.

(41)

Wanneer uit het verslag van de Commissie blijkt dat de doelstellingen en streefdoelen op regionaal niveau niet zijn bereikt, moeten de lidstaten in de betrokken regio een plan indienen met corrigerende maatregelen om ervoor te zorgen dat die doelstellingen en streefdoelen kunnen worden bereikt. De Commissie moet eveneens op basis van dat verslag voorstellen aan het Europees Parlement en de Raad doen voor de nodige wijzigingen van deze verordening.

(42)

Gezien het aantal aan te brengen wijzigingen en het belang ervan moeten de Verordeningen (EG) nr. 894/97 (11), (EG) nr. 850/98 (12), (EG) nr. 2549/2000 (13), (EG) nr. 254/2002 (14), (EG) nr. 812/2004 (15) en (EG) nr. 2187/2005 (16) van de Raad worden ingetrokken.

(43)

De Verordeningen (EG) nr. 1967/2006 (17) en (EG) nr. 1224/2009 (18) van de Raad en Verordening (EU) nr. 1380/2013 moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(44)

De Commissie is bevoegd tot vaststelling en wijziging van technische maatregelen op regionaal niveau uit hoofde van Verordeningen (EU) 2016/1139 (19), (EU) 2018/973 (20), (EU) 2019/472 (21) en (EU) 2019/1022 (22) van het Europees Parlement en de Raad, die de meerjarenplannen vaststellen voor de Oostzee, de Noordzee, de westelijke wateren en het westelijke Middellandse Zeegebied. Om de reikwijdte van de respectieve bevoegdheidsdelegaties te verduidelijken en aan te geven dat gedelegeerde handelingen, vastgesteld met inachtneming van de in die verordeningen vastgestelde bevoegdheidsdelegaties, moeten voldoen aan bepaalde voorschriften als vastgesteld in onderhavige verordening, moeten die verordeningen in het belang van de rechtszekerheid worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden technische maatregelen vastgesteld ten aanzien van:

a)

de vangst en de aanlanding van mariene biologische hulpbronnen;

b)

de werking van vistuig, en

c)

de wisselwerking tussen visserijactiviteiten en mariene ecosystemen.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op de activiteiten die worden uitgeoefend door vissersvaartuigen van de Unie en onderdanen van de lidstaten, onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat, in de in artikel 5 bedoelde visserijzones, en door vissersvaartuigen die de vlag voeren van en geregistreerd zijn in derde landen, wanneer zij in de Uniewateren vissen.

2.   De artikelen 7, 10, 11 en 12 zijn tevens van toepassing op recreatievisserij. In gevallen waarbij recreatievisserij een significante impact heeft op een bepaalde regio, is de Commissie bevoegd op grond van artikel 15 en overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen tot wijziging van deze verordening vast te stellen door te bepalen dat de relevante bepalingen van artikel 13 of deel A of C van de bijlagen V tot en met X ook van toepassing zijn op recreatievisserij.

3.   Onder de in de artikelen 25 en 26 vastgestelde voorwaarden zijn de in deze verordening vastgestelde technische maatregelen niet van toepassing op visserijactiviteiten die uitsluitend worden uitgeoefend ten behoeve van:

a)

wetenschappelijk onderzoek, of

b)

de rechtstreekse uitzetting of de overbrenging van mariene soorten.

Artikel 3

Doelstellingen

1.   Als instrumenten ter ondersteuning van de uitvoering van het GVB dragen technische maatregelen bij aan de doelstellingen van het GLB die zijn vastgelegd in de toepasselijke bepalingen van artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

2.   Technische maatregelen dragen met name bij tot het halen van de volgende doelstellingen:

a)

de exploitatiepatronen optimaliseren om bescherming te bieden aan scholen jonge of paaiende exemplaren van biologische rijkdommen van de zee;

b)

ervoor zorgen dat uit de visserij voortvloeiende incidentele vangsten van kwetsbare mariene soorten, met inbegrip van die welke in de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG zijn vermeld, tot een minimum worden beperkt en waar mogelijk worden uitgebannen, zodat zij geen bedreiging vormen voor de staat van instandhouding van die soorten;

c)

ervoor zorgen dat, onder andere door de juiste stimuleringsmaatregelen te nemen, de ongunstige milieueffecten van de visserij op de mariene habitats tot een minimum worden beperkt;

d)

voorzien in visserijbeheersmaatregelen waarmee wordt voldaan aan de Richtlijnen 92/43/EEG, 2000/60/EG en 2008/56/EG, met name om de goede milieutoestand overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG te bereiken, en aan Richtlijn 2009/147/EG.

Artikel 4

Streefdoelen

1.   Technische maatregelen zijn erop gericht te verzekeren dat:

a)

de vangsten van mariene soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, tot een minimum worden beperkt, overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

b)

de incidentele vangsten van zeezoogdieren, zeereptielen, zeevogels en andere niet-commercieel geëxploiteerde soorten de in Uniewetgeving en voor de Unie bindende internationale overeenkomsten vastgelegde niveaus niet overschrijden;

c)

de milieueffecten van visserijactiviteiten op zeebodemhabitats in overeenstemming zijn met artikel 2, lid 5, onder j), van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

2.   De mate waarin ten aanzien van die streefdoelen vooruitgang is geboekt, wordt geëvalueerd in het kader van de in artikel 31 bedoelde verslagleggingsprocedure.

Artikel 5

Afbakening van visserijzones

Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende geografische afbakeningen van visserijzones:

a)   „Noordzee”: de Uniewateren in de ICES-sectoren (23) 2a en 3a en ICES-deelgebied 4;

b)   „Oostzee”: de Uniewateren in de ICES-sectoren 3b, 3c en 3d;

c)   „noordwestelijke wateren”: de Uniewateren in de ICES-deelgebieden 5, 6 en 7;

d)   „zuidwestelijke wateren”: de ICES-deelgebieden 8, 9 en 10 (Uniewateren) en de Cecaf-sectoren (24) 34.1.1, 34.1.2 en 34.2.0 (Uniewateren);

e)   „Middellandse Zee”: de maritieme wateren van de Middellandse Zee ten oosten van 5°36′ W;

f)   „Zwarte Zee”: de wateren in geografisch GFCM-deelgebied 29 van de zoals omschreven in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1343/2011 van het Europees Parlement en de Raad (25);

g)   „Uniewateren in de Indische Oceaan en het westelijke deel van de Atlantische Oceaan”: de wateren rond Guadeloupe, Frans-Guyana, Martinique, Mayotte, Réunion en Sint-Maarten onder de soevereiniteit of jurisdictie van een lidstaat;

h)   „gereglementeerde gebied van de NEAFC”: dat deel van het NEAFC-verdragsgebied dat buiten de wateren ligt waarin de verdragsluitende partijen bij de NEAFC jurisdictie over de visserij uitoefenen, zoals omschreven in Verordening (EU) nr. 1236/2010 van het Europees Parlement en de Raad (26);

i)   „GFCM-overeenkomstgebied”: de Middellandse Zee, de Zwarte Zee en de daarmee in verbinding staande wateren, zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 1343/2011 van het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 6

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden, naast de in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde definities, de volgende definities:

1.   „exploitatiepatroon”: de manier waarop de visserijsterfte is verdeeld over het leeftijds- en grootteprofiel van een bestand;

2.   „selectiviteit”: een kwantitatieve aanduiding die wordt weergegeven als de waarschijnlijkheid dat biologische rijkdommen van de zee van een bepaalde grootte en/of soort wordt gevangen;

3.   „gerichte visserij”: op een specifieke soort of groep soorten gerichte visserijinspanning die bij gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 27, lid 7, van deze verordening op regionaal niveau nader kan worden bepaald;

4.   „goede milieutoestand”: de in artikel 3, lid 5, van Richtlijn 2008/56/EG gedefinieerde milieutoestand van mariene wateren;

5.   „staat van instandhouding van een soort”: de som van de invloeden die op de betrokken soort inwerken en die op lange termijn gevolgen kunnen hebben voor de verspreiding en abundantie van de populaties daarvan;

6.   „staat van instandhouding van een habitat”: de som van de invloeden die op de betrokken natuurlijke habitat en de daar voorkomende typische soorten inwerken en op lange termijn gevolgen kunnen hebben voor de natuurlijke verspreiding, de structuur en de functies van die habitat of het voortbestaan op lange termijn van de betrokken typische soorten;

7.   „kwetsbare habitat”: een habitat waarvan de staat van instandhouding, met inbegrip van de omvang en de toestand (structuur en functie) van zijn biotische en abiotische componenten, onder druk van menselijke activiteiten, met inbegrip van visserijactiviteiten, negatief wordt beïnvloed. Kwetsbare habitats omvatten met name de in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG opgenomen habitattypen en de habitats van de in bijlage II bij die richtlijn opgenomen soorten, de habitats van de in bijlage I bij Richtlijn 2009/147/EG opgenomen soorten, de habitats die moeten worden beschermd om een goede milieutoestand uit hoofde van Richtlijn 2008/56/EG te bereiken en de kwetsbare mariene ecosystemen als gedefinieerd in artikel 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 734/2008 van de Raad (27);

8.   „kwetsbare soort”: een soort waarvan de staat van instandhouding, met inbegrip van haar habitat en verspreiding en de omvang of de toestand van haar populatie, onder druk van menselijke activiteiten, met inbegrip van visserijactiviteiten, negatief wordt beïnvloed. Kwetsbare soorten omvatten met name de in de bijlagen II en IV bij Richtlijn 92/43/EEG opgenomen soorten, de soorten die onder Richtlijn 2009/147/EG vallen, en de soorten die moeten worden beschermd om een goede milieutoestand uit hoofde van Richtlijn 2008/56/EG te bereiken;

9.   „kleine pelagische soorten”: soorten zoals makreel, haring, horsmakreel, ansjovis, sardine, blauwe wijting, zilvervis, sprot en evervis;

10.   „adviesraden”: groepen van belanghebbenden die overeenkomstig artikel 43 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 zijn opgericht;

11.   „trawl”: vistuig dat actief door een of meer vissersvaartuigen wordt gesleept en bestaat uit een net dat aan de achterkant is afgesloten door een zak of een kuil;

12.   „gesleept vistuig”: trawls, Deense zegens, dreggen en vergelijkbaar vistuig die actief door het water worden gesleept door een of meer vissersvaartuigen of door een ander mechanisch systeem;

13.   „bodemtrawl”: een trawl die is ontworpen en toegerust voor gebruik op of nabij de zeebodem;

14.   „bodemspantrawl”: een bodemtrawl die gelijktijdig door twee vaartuigen wordt gesleept, waarbij elke zijde van de trawl door één vaartuig wordt gesleept. De trawl wordt horizontaal opengehouden door de afstand tussen de twee vaartuigen tijdens het slepen;

15.   „pelagische trawl”: een trawl die is ontworpen en toegerust voor gebruik in de waterkolom (het pelagiaal);

16.   „boomkor”: vistuig met een trawlnet dat horizontaal wordt opengehouden door een boom, vleugel, of een soortgelijke voorziening;

17.   „elektrische pulskor”: trawl die gebruik maakt van elektrische stroom om biologische rijkdommen van de zee te vangen;

18.   „Deense zegen” of „Schotse zegen”: een gesleept omringend vistuig dat vanaf een vaartuig wordt bediend door middel van twee lange lijnen (vislijnen), met het doel de vis naar de opening van de zegen te leiden. Dit type vistuig bestaat uit een net dat naar ontwerp vergelijkbaar is met een bodemtrawl;

19.   „landzegens”: omsluitingsnetten en gesleepte zegens die worden uitgezet vanuit een vaartuig en naar de kust worden getrokken, en die worden bediend vanaf de kust of vanuit een vaartuig dat nabij de kust is aangemeerd of geankerd;

20.   „omsluitingsnetten”: netten waarmee vis wordt gevangen door deze van opzij en van onderen te omsluiten. Deze netten zijn al dan niet voorzien van een sluitlijn;

21.   „ringzegens” of „ringnetten”: omsluitingsnet waarvan de bodem wordt samengetrokken door een sluitlijn aan de onderkant van het net, die door een reeks ringen langs de onderpees loopt, waardoor het net kan worden samengetrokken en gesloten;

22.   „dreg”: vistuig dat hetzij actief door de hoofdmotor van het vaartuig wordt gesleept (door een vaartuig gesleepte dreg), hetzij door een motorlier vanop een geankerd vaartuig wordt bediend (motordreg), voor de vangst van tweekleppigen, buikpotigen of sponsen en dat uit een zaknet of een metalen korf op een vast frame of een stang van variabele afmetingen en vorm met onderaan eventueel een rond, scherp of gekarteld blad bestaat en eventueel met steunblokken en duikplaten is uitgerust. Sommige dreggen zijn uitgerust met hydraulische apparatuur (hydraulische dreggen). Dreggen die in ondiep water, met of zonder vaartuig, met de hand of met handbediende lieren worden getrokken voor de vangst van tweekleppigen, buikpotigen of sponsen (handdreggen), worden voor de toepassing van deze verordening niet als gesleept vistuig beschouwd;

23.   „staand net”: elk soort kieuwnet, warrelnet of schakelnet dat aan de bodem is geankerd en dat is bedoeld om er vis in te laten zwemmen die in het net verstrikt of verward raakt;

24.   „drijfnet”: een net dat door drijflichamen op het wateroppervlak of op een bepaalde afstand daaronder wordt gehouden en dat vrijelijk meedrijft met de stroom of met het vaartuig waaraan het is bevestigd. Dit net mag uitgerust zijn met voorzieningen om het net te stabiliseren of het drijven ervan te beperken;

25.   „kieuwnet”: staand net dat uit een enkel net bestaat en verticaal in het water wordt gehouden door drijvers en zinkers;

26.   „warrelnet”: staand net dat bestaat uit een netwerk dat zo aan de touwen is vastgemaakt dat er meer loshangend net is dan bij een kieuwnet;

27.   „schakelnet”: staand net dat bestaat uit meerdere lagen met twee grofmazige lagen aan de buitenkant en daartussen een fijnmazig net;

28.   „combinatie van kieuw- en schakelnet”: geankerd kieuwnet in combinatie met een schakelnet, dat het onderste gedeelte vormt;

29.   „beug”: vistuig bestaande uit een hoofdlijn van variabele lengte waaraan bijlijnen (sneuen) met haken zijn bevestigd op een onderlinge afstand die wordt bepaald door de doelsoort. De hoofdlijn kan horizontaal op of nabij de bodem of verticaal geankerd zijn, of op het zeeoppervlak drijven;

30.   „korven en kubben”: voor de vangst van schaaldieren, weekdieren of vissen bestemde, op of boven de zeebodem geplaatste vallen in de vorm van kooien of manden met een of meer openingen of gaten;

31.   „handlijn”: een enkele vislijn met daaraan een of meer exemplaren kunstaas of haken met aas bevestigd;

32.   „andreaskruis”: een grijper die met een schaarbeweging bijvoorbeeld tweekleppige weekdieren of rood koraal van de zeebodem opvist;

33.   „kuil”: het achterste gedeelte van de trawl, hetzij cilindervormig, met dezelfde omtrek over de hele lengte, hetzij trechtervormig. Deze kan uit een of meer wanden (stukken netwerk) bestaan die langs de zijkanten aan elkaar zijn vastgemaakt en kan de tunnel bevatten die bestaat uit een of meer wanden die zich vlak voor de kuil in strikte zin bevinden;

34.   

„maaswijdte”

:

i)

voor geknoopt netwerk: de langste afstand tussen twee tegenover elkaar liggende knopen in dezelfde maas wanneer die volledig is gestrekt;

ii)

voor knooploos netwerk: de binnenafstand tussen de tegenover elkaar liggende verbindingen in dezelfde maas wanneer die volledig is gestrekt langs de langst mogelijke as;

35.   „vierkante maas”: vierhoekige maas met twee stellen evenwijdige zijden van dezelfde nominale lengte, waarbij één stel evenwijdig is met de lengteas van het net en het andere er loodrecht op staat;

36.   „ruitvormige maas”: maas met vier zijden van dezelfde lengte waarbij de twee diagonalen van de maas loodrecht op elkaar staan en één diagonaal evenwijdig is met de lengteas van het net;

37.   „T90”: trawls, Deense zegens of soortgelijk gesleept vistuig met een kuil en tunnel uit geknoopt netwerk met ruitvormige mazen dat 90° is gedraaid, zodat het net in hoofdzaak evenwijdig met de sleeprichting loopt;

38.   „Bacoma-ontsnappingspaneel”: een ontsnappingspaneel uit knooploos netwerk met vierkante mazen dat in het bovenpaneel van de kuil is bevestigd en waarvan de onderste rand zich niet meer dan vier mazen van de pooklijn bevindt;

39.   „zeeflap”: een stuk netwerk dat langs de volledige omtrek aan de garnalentrawl is vastgemaakt vóór de kuil of de tunnel en dat in de vorm van een trechter uitloopt in een punt die is vastgemaakt aan de bodem van de garnalentrawl. Waar de zeeflap en de kuil elkaar raken, is een ontsnappingsopening gemaakt waardoor soorten of individuele dieren die te groot zijn voor de zeef, kunnen ontsnappen, terwijl de garnalen door de zeef in de kuil kunnen zwemmen;

40.   „hoogte”: het totaal van de hoogten van de natte mazen, knopen inbegrepen, in een net, wanneer dit nat is en loodrecht is gestrekt ten opzichte van de drijflijn;

41.   „onderwater- of uitzettijd”: de periode vanaf het tijdstip waarop het vistuig voor het eerst in het water wordt gelaten tot het tijdstip waarop het vistuig weer volledig aan boord is gehaald;

42.   „monitoringsensoren voor vistuig”: elektronische sensoren die op vistuig worden bevestigd voor de monitoring van de belangrijkste prestatieparameters, zoals de afstand tussen de trawlborden of het vangstvolume;

43.   „verzwaarde lijn”: lijn van haken met aas, voorzien van extra gewicht om de zinksnelheid te verhogen en zo de tijd dat de lijn wordt blootgesteld aan zeevogels te verminderen;

44.   „akoestisch afschrikmiddel”: een middel om soorten zoals zeezoogdieren uit de buurt te houden van vistuig door akoestische signalen uit te zenden;

45.   „vogelverschrikkerlijnen”: lijnen met wimpels die tijdens het vissen met van aas voorziene haken vanaf een hoog punt nabij de achtersteven van vissersvaartuigen worden gesleept om zeevogels van de haken weg te jagen;

46.   „rechtstreekse uitzetting”: het loslaten van levende wilde dieren van een specifieke soort in wateren waar deze soort natuurlijk voorkomt, teneinde de natuurlijke productie van het aquatisch milieu te benutten om het aantal voor visserij beschikbare vissen te verhogen en/of de natuurlijke aanwas te verbeteren;

47.   „overbrenging”: het proces waarin een soort opzettelijk door de mens wordt overgebracht naar en losgelaten in gebieden met gevestigde populaties van die soort;

48.   „selectiviteitsprestatie-indicator”: een referentie-instrument voor het monitoren van de vorderingen mettertijd met de verwezenlijking van de GVB-doelstelling inzake het tot een minimum beperken van ongewenste vangsten;

49.   „harpoengeweer”: een pneumatisch of mechanisch aangedreven handwapen dat een speer afschiet met het oog op onderwatervisserij;

50.   „optimaleselectiviteitslengte (Lopt)”: de op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies vastgestelde gemiddelde lengte bij vangst voor een optimale groei van de individuen in een bestand.

HOOFDSTUK II

GEMEENSCHAPPELIJKE TECHNISCHE MAATREGELEN

AFDELING 1

Verboden vistuig en verboden toepassingen

Artikel 7

Verboden vistuig en verboden visserijmethoden

1.   Het is verboden mariene soorten te vangen of te oogsten met de volgende methoden:

a)

giftige, verdovende of bijtende stoffen;

b)

elektrische stroom, behalve voor elektrische pulskorren, waarvan het gebruik enkel overeenkomstig de specifieke bepalingen van bijlage V, deel D, wordt toegestaan;

c)

explosieven;

d)

pneumatische hamers of andere klopwerktuigen;

e)

gesleepte voorzieningen voor het oogsten van rode koraal, andere soorten koraal en koraalachtigen;

f)

andreaskruisen en soortgelijke grijpers voor het oogsten van met name rode koraal, andere soorten koraal en koraalachtigen;

g)

projectielen, met uitzondering van de projectielen die worden gebruikt voor het doden van gekooide of in tonnara’s gevangen tonijn en de draagbare harpoenen en harpoengeweren die tussen zonsopgang en zonsondergang zonder aqualong worden gebruikt in de recreatievisserij.

2.   Niettegenstaande artikel 2 is dit artikel van toepassing op Unievaartuigen in internationale wateren en in de wateren van derde landen, tenzij specifiek anders bepaald in door multilaterale visserijorganisaties, uit hoofde van bilaterale of multilaterale overeenkomsten of door een derde land vastgestelde voorschriften.

AFDELING 2

Algemene beperkingen inzake vistuig en voorwaarden voor het gebruik van vistuig

Artikel 8

Algemene beperkingen op het gebruik van gesleept vistuig

1.   Voor de toepassing van de bijlagen V tot en met XI betekent de maaswijdte van gesleept vistuig als bedoeld in die bijlagen de minimummaaswijdte van elke kuil en elke tunnel die aan boord van een vissersvaartuig worden aangetroffen en aan een gesleept net zijn of kunnen worden bevestigd. Dit lid is niet van toepassing op voorzieningen voor netten die worden gebruikt om monitoringsensoren voor vistuig te bevestigen of bij gebruik in combinatie met ontsnappingsvoorzieningen voor vissen en schildpadden (zogenaamde „turtle excluder devices”). Verdere uitzonderingen ter verbetering van de grootte- of soortselectiviteit voor mariene soorten kunnen worden vastgesteld bij een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 15.

2.   Lid 1 is niet van toepassing op dreggen. Tijdens een visreis waarbij dreggen aan boord worden gehouden, is echter het volgende van toepassing:

a)

het is verboden mariene organismen over te laden;

b)

in de Oostzee is het verboden andere mariene organismen aan boord te houden of aan te landen, ongeacht de hoeveelheid, tenzij ten minste 85 % van het levend gewicht daarvan bestaat uit weekdieren en/of Furcellaria lumbricalis;

c)

in alle andere zeebekkens, met uitzondering van de Middellandse Zee, die onder artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1967/2006 valt, is het verboden andere mariene organismen aan boord te houden of aan te landen, ongeacht de hoeveelheid, tenzij ten minste 95 % van het levend gewicht daarvan bestaat uit tweekleppige weekdieren, buikpotigen en sponsen.

Punten b) en c) van dit lid zijn niet van toepassing op onbedoelde vangsten van soorten die vallen onder de aanlandingsverplichting van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Dergelijke onbedoelde vangsten worden aangeland en op de quota in mindering gebracht.

3.   Wanneer een of meer vissersvaartuigen meer dan één net tegelijk slepen, heeft elk net dezelfde nominale maaswijdte. De Commissie is bevoegd op grond van artikel 15 en overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen die afwijken van dit lid, indien het gebruik van meerdere netten met verschillende maaswijdten leidt tot voordelen voor de instandhouding van biologische rijkdommen van de zee die ten minste gelijkwaardig zijn aan die van bestaande visserijmethoden.

4.   Het is verboden een voorziening te gebruiken die de mazen van de kuil of van enig onderdeel van gesleept vistuig verspert of de opening ervan effectief verkleint, alsmede een dergelijke, specifiek daartoe ontworpen voorziening aan boord te hebben. Dit lid geldt ook voor het gebruik van gespecificeerde voorzieningen om slijtage van gesleept vistuig te beperken en gesleept vistuig te versterken of om het ontsnappen van vangsten langs het voorste deel van gesleept tuig te beperken.

5.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met nadere voorschriften inzake de specificatie van de in lid 4 bedoelde kuilen en voorzieningen. Die uitvoeringshandelingen worden gebaseerd op het beste beschikbare wetenschappelijke en technische advies en kunnen betrekking hebben op:

a)

beperkingen op de twijndikte;

b)

beperkingen op de omtrek van de kuil;

c)

beperkingen op het gebruik van netmateriaal;

d)

de structuur en bevestigingswijze van de kuil;

e)

toegestane voorzieningen om slijtage te beperken, en

f)

toegestane voorzieningen om het ontsnappen van vangsten te beperken.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 30, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 9

Algemene beperkingen op het gebruik van staande netten en drijfnetten

1.   Het is verboden een of meer drijfnetten met een afzonderlijke of gezamenlijke lengte van meer dan 2,5 km aan boord te hebben of te gebruiken.

2.   Het is verboden drijfnetten te gebruiken voor de visserij op de in bijlage III vermelde soorten.

3.   Niettegenstaande lid 1 is het in de Oostzee verboden drijfnetten aan boord te hebben of te gebruiken.

4.   Het is verboden geankerde kieuwnetten, warrelnetten of schakelnetten te gebruiken voor de visserij op de volgende soorten:

a)

witte tonijn (Thunnus alalunga),

b)

blauwvintonijn (Thunnus thynnus),

c)

braam (Brama brama),

d)

zwaardvis (Xiphias gladius),

e)

haaien die tot de volgende soorten of families behoren: Hexanchus griseus, Cetorhinus maximus, alle soorten Alopiidae, Carcharhinidae, Sphyrnidae, Isuridae en Lamnidae.

5.   In afwijking van lid 4 mogen incidentele vangsten in de Middellandse Zee van ten hoogste drie exemplaren van de in dat lid bedoelde haaiachtigen aan boord worden gehouden of aangeland, tenzij het gaat om volgens het Unierecht beschermde soorten.

6.   Het is verboden geankerde kieuwnetten, warrelnetten of schakelnetten te gebruiken op plaatsen waar de kaartdiepte meer dan 200 m bedraagt.

7.   Niettegenstaande lid 6 van dit artikel:

a)

gelden bij een kaartdiepte tussen 200 en 600 m specifieke afwijkingen overeenkomstig bijlage V, deel C, punt 6.1, bijlage VI, deel C, punt 9.1, en bijlage VII, deel C, punt 4.1;

b)

is het toegestaan in de Middellandse Zee geankerde kieuwnetten, warrelnetten of schakelnetten te gebruiken op plaatsen waar de kaartdiepte meer dan 200 m bedraagt.

AFDELING 3

Bescherming van kwetsbare soorten en habitats

Artikel 10

Verboden vissen en schaaldieren

1.   Het vangen, aan boord houden, overladen of aanlanden van de in bijlage IV bij Richtlijn 92/43/EEG vermelde soorten vissen of schaaldieren is verboden tenzij afwijkingen zijn verleend uit hoofde van artikel 16 van die richtlijn.

2.   Naast de in lid 1 bedoelde soorten is het voor Unievaartuigen verboden de soorten die in bijlage I zijn opgenomen of de soorten waarvoor uit hoofde van andere rechtshandelingen van de Unie een vangstverbod geldt, te bevissen, aan boord te houden, over te laden, aan te landen, op te slaan, te verkopen, uit te stallen of te koop aan te bieden.

3.   Incidenteel gevangen exemplaren van de in de leden 1 en 2 bedoelde soorten worden ongedeerd gelaten en onmiddellijk in zee teruggezet, tenzij voor wetenschappelijk onderzoek naar incidenteel gedode exemplaren overeenkomstig het toepasselijke Unierecht.

4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de lijst in bijlage I te wijzigen, wanneer uit het beste beschikbare wetenschappelijke advies blijkt dat die lijst moet worden gewijzigd.

5.   Maatregelen die op grond van lid 4 van dit artikel worden vastgesteld, zijn erop gericht het in artikel 4, lid 1, onder b), vermelde streefdoel te bereiken en kunnen rekening houden met internationale overeenkomsten inzake de bescherming van kwetsbare soorten.

Artikel 11

Vangsten van zeezoogdieren, zeevogels en zeereptielen

1.   Het vangen, aan boord houden, overladen of aanlanden van de in de bijlagen II en IV bij Richtlijn 92/43/EEG vermelde zeezoogdieren of zeereptielen en van de onder Richtlijn 2009/147/EG vallende soorten zeevogels is verboden.

2.   Gevangen exemplaren van de in lid 1 bedoelde soorten worden ongedeerd gelaten en onmiddellijk vrijgelaten.

3.   Niettegenstaande de leden 1 en 2 is het aan boord houden, het overladen of het aanlanden van incidenteel gevangen exemplaren van in lid 1 bedoelde mariene soorten toegestaan voor zover deze activiteit noodzakelijk is ter ondersteuning van het herstel van de afzonderlijke dieren en voor wetenschappelijk onderzoek naar incidenteel gedode exemplaren, en op voorwaarde dat de betrokken bevoegde nationale autoriteiten daarvan vooraf, zo snel mogelijk na de vangst en in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht, volledig op de hoogte zijn gebracht.

4.   Op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies kan een lidstaat voor vaartuigen die zijn vlag voeren, maatregelen die de gebruiksgerelateerde gevolgen en het gebruik van bepaald vistuig beperken, vaststellen. De vangsten van de in lid 1 van dit artikel bedoelde soorten worden door die maatregelen tot een minimum beperkt en waar mogelijk uitgebannen, en die maatregelen zijn verenigbaar met de in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde doelstellingen en zijn ten minste even streng als de uit hoofde van het Unierecht geldende technische maatregelen.

5.   Maatregelen die op grond van lid 4 van dit artikel worden vastgesteld, zijn erop gericht het in artikel 4, lid 1, onder b), vermelde streefdoel te bereiken. De lidstaten brengen, voor controledoeleinden, de overige betrokken lidstaten op de hoogte van uit hoofde van lid 4 van dit artikel vastgestelde bepalingen. Zij maken ook de relevante informatie over deze maatregelen openbaar.

Artikel 12

Bescherming van kwetsbare habitats, met inbegrip van kwetsbare mariene ecosystemen

1.   Het is verboden het in bijlage II genoemd vistuig in de in die bijlage vermelde gebieden te gebruiken.

2.   Wanneer in het beste beschikbare wetenschappelijke advies wordt aanbevolen om de lijst van gebieden in bijlage II te wijzigen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 29 van deze verordening en overeenkomstig de procedure van artikel 11, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage II dienovereenkomstig te wijzigen. Bij de vaststelling van dergelijke wijzigingen schenkt de Commissie bijzondere aandacht aan het verminderen van de negatieve gevolgen van de verplaatsing van de visserijactiviteit naar andere kwetsbare gebieden.

3.   Wanneer de in lid 1 bedoelde habitats, of andere kwetsbare habitats, met inbegrip van kwetsbare mariene ecosystemen, in wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie van een lidstaat liggen, kan die lidstaat overeenkomstig de procedure van artikel 11 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gesloten gebieden instellen of andere instandhoudingsmaatregelen vaststellen ter bescherming van die habitats. Die maatregelen zijn verenigbaar met de in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde doelstellingen en zijn ten minste even streng als de uit hoofde van het Unierecht geldende maatregelen.

4.   Maatregelen die worden vastgesteld op grond van de leden 2 en 3 van dit artikel, zijn erop gericht het in artikel 4, lid 1, onder c), vermelde streefdoel te bereiken.

AFDELING 4

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootten

Artikel 13

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootten

1.   De in deel A van de bijlagen V tot en met X bij deze verordening vastgestelde minimuminstandhoudingsreferentiegrootten van mariene soorten gelden:

a)

ter bescherming van jonge exemplaren van mariene soorten overeenkomstig artikel 15, leden 11 en 12, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

b)

voor het instellen van gebieden voor herstel van de bestanden overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

c)

voor het bepalen van de minimummaten voor de afzet overeenkomstig artikel 47, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad (28).

2.   De grootte van mariene soorten wordt gemeten overeenkomstig bijlage IV.

3.   Als meer dan één methode voor het meten van de grootte van een mariene soort is toegestaan, wordt het exemplaar niet geacht kleiner dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte te zijn als de volgens een van die methoden gemeten grootte gelijk is aan of groter is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte.

4.   Zeekreeften, langoesten, tweekleppige en buikpotige weekdieren die behoren tot een van de soorten waarvoor in bijlage V, VI of VII minimuminstandhoudingsreferentiegrootten zijn vastgesteld, mogen slechts in hun geheel aan boord gehouden en aangeland worden.

AFDELING 5

Maatregelen om teruggooi te verminderen

Artikel 14

Proefprojecten ter voorkoming van ongewenste vangsten

1.   Onverminderd artikel 14 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 kunnen lidstaten proefprojecten uitvoeren om onderzoek te doen naar methoden voor het voorkomen, beperken tot een minimum en uitbannen van ongewenste vangsten. Bij die proefprojecten wordt rekening gehouden met de adviezen van de bevoegde adviesraden, en zij worden uitgevoerd op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies.

2.   Wanneer uit die proefprojecten of uit ander wetenschappelijk advies blijkt dat er sprake is van aanzienlijke ongewenste vangsten, streven de betrokken lidstaten ernaar overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 technische maatregelen vast te stellen om die ongewenste vangsten te beperken.

HOOFDSTUK III

REGIONALISERING

Artikel 15

Regionale technische maatregelen

1.   Technische maatregelen op regionaal niveau zijn opgenomen in de volgende bijlagen:

a)

in bijlage V voor de Noordzee;

b)

in bijlage VI voor de noordwestelijke wateren;

c)

in bijlage VII voor de zuidwestelijke wateren;

d)

in bijlage VIII voor de Oostzee;

e)

in bijlage IX voor de Middellandse Zee;

f)

in bijlage X voor de Zwarte Zee;

g)

in bijlage XI voor de Uniewateren in de Indische Oceaan en het westelijke deel van de Atlantische Oceaan;

h)

in bijlage XIII voor kwetsbare soorten.

2.   Teneinde rekening te houden met de specifieke regionale kenmerken van de betrokken visserijtakken, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 29 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de technische maatregelen in de in lid 1 van dit artikel bedoelde bijlagen te wijzigen, aan te vullen, in te trekken of daarvan af te wijken, ook bij de uitvoering van de aanlandingsverplichting in het kader van artikel 15, leden 5 en 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013. De Commissie stelt dergelijke gedelegeerde handelingen vast op basis van een gezamenlijke aanbeveling die overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en de desbetreffende artikelen van hoofdstuk III van deze verordening is ingediend.

3.   Met het oog op de vaststelling van dergelijke gedelegeerde handelingen mogen lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer gezamenlijke aanbevelingen indienen overeenkomstig artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, indien het de eerste maal betreft, niet later dan 24 maanden, en vervolgens niet later dan 18 maanden na elke indiening van het in artikel 31, lid 1, van deze verordening bedoelde verslag. Zij mogen dergelijke aanbevelingen ook indienen wanneer zij dit nodig achten.

4.   De op grond van lid 2 van dit artikel vastgestelde technische maatregelen:

a)

zijn erop gericht de in de artikelen 3 en 4 van deze verordening vermelde doelstellingen en streefdoelen te bereiken;

b)

zijn erop gericht de doelstellingen te bereiken en aan de voorwaarden te voldoen van andere desbetreffende handelingen van de Unie die op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid zijn vastgesteld, in het bijzonder in de in de artikelen 9 en 10 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vermelde meerjarenplannen;

c)

zijn in overeenstemming met de in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 genoemde beginselen van goed bestuur;

d)

leiden ten minste tot voordelen voor de instandhouding van biologische rijkdommen van de zee die, met name wat het exploitatiepatroon en het beschermingsniveau voor kwetsbare soorten en habitats betreft, op zijn minst gelijkwaardig zijn aan de in lid 1 bedoelde maatregelen. Ook wordt rekening gehouden met de potentiële gevolgen van visserijactiviteiten voor het mariene ecosysteem.

5.   De toepassing van de in artikel 27 en in deel B van de bijlagen V tot en met XI vastgestelde voorwaarden met betrekking tot specificaties voor maaswijdte mag niet tot een verzwakking leiden van de op 14 augustus 2019 geldende selectiviteitsnormen, met name wat een toename van de vangsten van jonge exemplaren betreft, en moet zijn gericht op het bereiken van de doelstellingen en streefdoelen van de artikelen 3 en 4.

6.   In de gezamenlijke aanbevelingen die voor het vaststellen van de in lid 2 bedoelde maatregelen worden ingediend, leveren de lidstaten wetenschappelijk bewijs ter ondersteuning van de vaststelling van die maatregelen.

7.   De Commissie kan het WTECV verzoeken de in lid 2 bedoelde gezamenlijke aanbevelingen te beoordelen.

Artikel 16

Soortselectiviteit en grootteselectiviteit van het vistuig

Een gezamenlijke aanbeveling die wordt ingediend voor het vaststellen van de in artikel 15, lid 2, bedoelde maatregelen met betrekking tot de grootteselectieve en soortselectieve kenmerken van vistuig, levert wetenschappelijk bewijs waaruit blijkt dat die maatregelen resulteren in selectiviteitskenmerken voor specifieke soorten of combinaties van soorten die ten minste gelijkwaardig zijn aan de selectiviteitskenmerken van het vistuig in deel B van de bijlagen V tot en met X en deel A van bijlage XI.

Artikel 17

Gesloten of beperkte gebieden ter bescherming van scholen jonge of paaiende vis

Een gezamenlijke aanbeveling die wordt ingediend voor het vaststellen van de in artikel 15, lid 2, bedoelde maatregelen met betrekking tot deel C van de bijlagen V tot en met VIII en X en deel B van bijlage XI of met het oog op het instellen van nieuwe gesloten of beperkte gebieden, omvat de volgende elementen met betrekking tot die gesloten of beperkte gebieden:

a)

het doel van de sluiting;

b)

de geografische omvang en de duur van de sluiting;

c)

beperkingen op het gebruik van bepaald vistuig, en

d)

controle- en monitoringregelingen.

Artikel 18

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootte

Een gezamenlijke aanbeveling die wordt ingediend voor het vaststellen van de in artikel 15, lid 2, bedoelde maatregelen met betrekking tot deel A van de bijlagen V tot en met X, wordt aangenomen met inachtneming van de doelstelling om jonge exemplaren van mariene soorten te beschermen.

Artikel 19

Bepalingen inzake realtimesluitingen en verplaatsing van de visserij

1.   Een gezamenlijke aanbeveling die wordt ingediend voor het vaststellen van de in artikel 15, lid 2, bedoelde maatregelen met betrekking tot het invoeren van realtimesluitingen ter bescherming van kwetsbare soorten of van scholen jonge vis, paaiende vis of schaaldiersoorten, omvat de volgende elementen:

a)

de geografische omvang en de duur van de sluitingen;

b)

de soorten en drempelwaarden die aanleiding geven tot de sluiting;

c)

bepalingen met betrekking tot het gebruik van bijzonder selectief vistuig om toegang te krijgen tot gebieden die anders gesloten zijn, en

d)

controle- en monitoringregelingen.

2.   Een gezamenlijke aanbeveling die wordt ingediend voor het vaststellen van de in artikel 15, lid 2, bedoelde maatregelen met betrekking tot bepalingen inzake verplaatsing van de visserij, omvat:

a)

de soorten en drempelwaarden die aanleiding geven tot een verplichting tot verplaatsing;

b)

de afstand waarover een vaartuig zich moet verwijderen van zijn vorige vispositie.

Artikel 20

Innovatief vistuig

1.   Een gezamenlijke aanbeveling die wordt ingediend voor het vaststellen van de in artikel 15, lid 2, bedoelde maatregelen met betrekking tot het gebruik van innovatief vistuig in een bepaald zeebekken bevat een beoordeling van de waarschijnlijke effecten van het gebruik van dat vistuig op de doelsoorten en op kwetsbare soorten en habitats. De betrokken lidstaten verzamelen de gegevens die voor een dergelijke beoordeling nodig zijn.

2.   Het gebruik van innovatief vistuig is niet toegestaan indien uit de in lid 1 bedoelde beoordelingen blijkt dat het gebruik ervan aanzienlijke nadelige effecten op kwetsbare habitats en niet-doelsoorten heeft.

Artikel 21

Natuurbeschermingsmaatregelen

Een gezamenlijke aanbeveling die wordt ingediend voor het vaststellen van de in artikel 15, lid 2, bedoelde maatregelen met betrekking tot de bescherming van kwetsbare soorten en habitats kunnen met name betrekking hebben op:

a)

het vaststellen, op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies, van lijsten van kwetsbare soorten en habitats die in de betrokken regio het meest door visserijactiviteiten worden bedreigd;

b)

het specificeren van de toepassing van aanvullende of alternatieve maatregelen bij de maatregelen bedoeld in bijlage XIII om incidentele vangsten van de in artikel 11 bedoelde soorten te beperken;

c)

het verstrekken van informatie over de doeltreffendheid van de bestaande mitigerende maatregelen en monitoringregelingen;

d)

het specificeren van de maatregelen ter minimalisering van de effecten van vistuig op kwetsbare habitats;

e)

het specificeren van beperkingen op de werking van bepaald vistuig of het invoeren van een totaalverbod op het gebruik van bepaald vistuig in een gebied waar dat vistuig een bedreiging vormt voor de staat van instandhouding van soorten in dat gebied, als bedoeld in de artikelen 10 en 11, of in andere kwetsbare habitats.

Artikel 22

Regionale maatregelen in het kader van tijdelijke teruggooiplannen

1.   Lidstaten die gezamenlijke aanbevelingen indienen voor het vaststellen van technische maatregelen in tijdelijke teruggooiplannen als bedoeld in artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, kunnen in die aanbevelingen onder andere de volgende elementen opnemen:

a)

de specificatie van vistuig en de voorschriften bij het gebruik ervan;

b)

de specificatie van wijzigingen van vistuig of het gebruik van voorzieningen om de grootteselectiviteit of de soortselectiviteit te verbeteren;

c)

beperkingen of een verbod op het gebruik van bepaald vistuig en op visserijactiviteiten in bepaalde gebieden of gedurende bepaalde perioden;

d)

minimuminstandhoudingsreferentiegrootten;

e)

afwijkingen vastgesteld op grond van artikel 15, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen zijn erop gericht de in artikel 3 vermelde doelstellingen te bereiken, met name wat betreft de bescherming van scholen jonge of paaiende vis of schaaldieren.

Artikel 23

Proefprojecten met betrekking tot volledige documentatie van vangsten en teruggooi

1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 29 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze verordening door proefprojecten op te zetten waarmee, met het oog op een resultaatgericht beheer van de visserij, een regeling voor volledige documentatie van vangsten en teruggooi op basis van meetbare doelstellingen en streefdoelen wordt ontwikkeld.

2.   De in lid 1 bedoelde proefprojecten kunnen voor een specifiek gebied en gedurende maximaal één jaar afwijken van de in deel B van de bijlagen V tot en met XI vastgelegde maatregelen, mits kan worden aangetoond dat die proefprojecten bijdragen aan het bereiken van de in de artikelen 3 en 4 vastgelegde doelstellingen en streefdoelen, en met name gericht zijn op een betere selectiviteit van het vistuig of de praktijk in kwestie, of anderszins de milieueffecten ervan verminderen. Die periode van één jaar kan onder dezelfde voorwaarden worden verlengd met nog één jaar. De proefprojecten blijven beperkt tot maximaal 5 % van alle vaartuigen in dat metier per lidstaat.

3.   Lidstaten die gezamenlijke aanbevelingen indienen voor het opzetten van proefprojecten als bedoeld in lid 1, leveren wetenschappelijk bewijs om de aanneming ervan te ondersteunen. Het WTECV beoordeelt die gezamenlijke aanbevelingen en maakt die beoordeling openbaar. Binnen zes maanden na de afronding van het project dienen de lidstaten bij de Commissie een verslag in met de resultaten, waaronder een gedetailleerde beoordeling van de veranderingen in selectiviteit en andere milieueffecten.

4.   Het WTECV beoordeelt het in lid 3 bedoelde verslag. Bij een positieve beoordeling van de bijdrage van het nieuwe vistuig of de nieuwe praktijk aan de doelstelling in lid 2, kan de Commissie een voorstel overeenkomstig het VWEU indienen om het algemene gebruik van dat vistuig of die praktijk toe te staan. De beoordeling van het WTECV wordt openbaar gemaakt.

5.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze verordening door de technische specificaties van de in lid 1 van dit artikel bedoelde regeling voor volledige documentatie van vangsten en teruggooi te bepalen.

Artikel 24

Uitvoeringshandelingen

1.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met betrekking tot:

a)

de specificaties van selectiviteitsvoorzieningen die worden vastgehecht aan het in deel B van de bijlagen V tot en met IX bedoelde vistuig;

b)

nadere voorschriften inzake de specificaties van het in deel D van bijlage V beschreven vistuig wat betreft beperkingen op de bouw van vistuig en de door de vlaggenlidstaat vast te stellen controle- en monitoringmaatregelen;

c)

nadere voorschriften inzake de door de vlaggenlidstaat vast te stellen controle- en monitoringmaatregelen met betrekking tot het gebruik van het vistuig dat is vermeld in bijlage V, deel C, punt 6, bijlage VI, deel C, punt 9, en bijlage VII, deel C, punt 4;

d)

nadere voorschriften inzake de vast te stellen controle- en monitoringmaatregelen met betrekking tot de gesloten of beperkte gebieden die worden beschreven in bijlage V, deel C, punt 2, en bijlage VI, deel C, punten 6 en 7;

e)

nadere voorschriften inzake de signaal- en gebruikskenmerken van de in bijlage XIII, deel A, bedoelde akoestische afschrikmiddelen;

f)

nadere voorschriften inzake het ontwerp en het gebruik van de in bijlage XIII, deel B, bedoelde vogelverschrikkerlijnen en verzwaarde lijnen;

g)

nadere voorschriften inzake de specificaties voor de in bijlage XIII, deel C, bedoelde ontsnappingsvoorzieningen voor schildpadden.

2.   De in lid 1 bedoelde uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 30, lid 2.

HOOFDSTUK IV

WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK, RECHTSTREEKSE UITZETTING EN OVERBRENGING

Artikel 25

Wetenschappelijk onderzoek

1.   De in deze verordening vastgestelde technische maatregelen zijn niet van toepassing op visserijactiviteiten die worden uitgevoerd ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek, mits:

a)

de visserijactiviteiten worden uitgevoerd met toestemming en onder het gezag van de vlaggenlidstaat;

b)

de Commissie en de lidstaat die de soevereiniteit of jurisdictie heeft over de wateren waar de visserijactiviteiten plaatsvinden („de kustlidstaat”), ten minste twee weken van tevoren in kennis zijn gesteld van het voornemen om die visserijactiviteiten uit te voeren, onder gedetailleerde vermelding van de betrokken vaartuigen en de uit te voeren wetenschappelijke onderzoeken;

c)

het vaartuig of de vaartuigen die de visserijactiviteiten uitvoeren, een geldige vismachtiging hebben overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

d)

de kapitein van het vaartuig, indien de kustlidstaat de vlaggenlidstaat daarom verzoekt, tijdens de visserijactiviteiten een waarnemer van de kustlidstaat aan boord neemt, tenzij dit om veiligheidsredenen niet mogelijk is;

e)

door commerciële vaartuigen uitgevoerde visserijactiviteiten ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek in de tijd beperkt zijn. Indien bij de door commerciële vaartuigen voor specifiek onderzoek uitgevoerde visserijactiviteiten meer dan zes commerciële vaartuigen betrokken zijn, stelt de vlaggenlidstaat de Commissie daarvan ten minste drie maanden van tevoren in kennis en verzoekt hij het WTECV om advies om te bevestigen dat dit niveau van deelname op wetenschappelijke gronden gerechtvaardigd is; indien dat niveau van deelname volgens het advies van het WTECV niet gerechtvaardigd is, wijzigt de betrokken lidstaat de voorwaarden van het wetenschappelijk onderzoek dienovereenkomstig;

f)

indien het elektrische pulskorren betreft, vaartuigen die wetenschappelijk onderzoek uitvoeren een specifiek wetenschappelijk protocol volgen in het kader van een plan voor wetenschappelijk onderzoek dat door de ICES of het WTECV is geëvalueerd of gevalideerd, evenals een monitoring- controle- en evaluatiesysteem.

2.   Mariene soorten die voor de in lid 1 van dit artikel bedoelde doeleinden zijn gevangen, mogen worden verkocht, opgeslagen, uitgestald of te koop aangeboden, op voorwaarde dat zij overeenkomstig artikel 33, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1224/2009, indien van toepassing, op de quota worden afgeboekt en:

a)

zij voldoen aan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootten in de bijlagen IV tot en met X bij deze verordening, of

b)

zij worden verkocht voor andere doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie.

Artikel 26

Rechtstreekse uitzetting en overbrenging

1.   De in deze verordening vastgestelde technische maatregelen zijn niet van toepassing op visserijactiviteiten die uitsluitend worden uitgevoerd ten behoeve van de rechtstreekse uitzetting of de overbrenging van mariene soorten, mits die activiteiten worden uitgevoerd met toestemming en onder gezag van een of meer lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer.

2.   Wanneer de rechtstreekse uitzetting of de overbrenging plaatsvindt in de wateren van een andere lidstaat of van andere lidstaten, worden de Commissie en al die lidstaten ten minste twintig kalenderdagen van tevoren in kennis gesteld van het voornemen om dergelijke visserijactiviteiten uit te voeren.

HOOFDSTUK V

VOORWAARDEN MET BETREKKING TOT SPECIFICATIES VOOR MAASWIJDTE

Artikel 27

Voorwaarden met betrekking tot specificaties voor maaswijdte

1.   De vangstpercentages in de bijlagen V tot en met VIII zijn de maximaal toegestane percentages per soort voor de specifieke maaswijdten vermeld in die bijlagen. Die percentages laten de verplichting tot aanlanding van de vangsten in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 onverlet.

2.   De vangstpercentages worden berekend als het aandeel, per levend gewicht, van de totale hoeveelheid biologische rijkdommen van de zee die na elke visreis wordt aangeland.

3.   De in lid 2 bedoelde vangstpercentages kunnen worden berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters.

4.   Voor de toepassing van dit artikel wordt voor de berekening van het gewicht van hele langoustines het gewicht van staarten van langoustines met drie vermenigvuldigd.

5.   Lidstaten kunnen vismachtigingen afgeven overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 voor vaartuigen die hun vlag voeren wanneer zij visserijactiviteiten verrichten waarbij de specifieke maaswijdten in de bijlagen V tot en met XI worden gebruikt. Dergelijke machtigingen kunnen worden geschorst of ingetrokken indien blijkt dat een vaartuig niet voldoet aan de in de bijlagen V tot en met VIII vastgestelde vangstpercentages.

6.   Dit artikel laat Verordening (EG) nr. 1224/2009 onverlet.

7.   De Commissie is bevoegd op grond van artikel 15 en overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de term „gerichte visserij” nader te bepalen voor de betrokken soorten in deel B van de bijlagen V tot en met X en deel A van bijlage XI. Daartoe dienen lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer van de betrokken visserij gezamenlijke aanbevelingen voor het eerst in uiterlijk op 15 augustus 2020.

HOOFDSTUK VI

TECHNISCHE MAATREGELEN IN HET GEREGLEMENTEERDE GEBIED VAN DE NEAFC

Artikel 28

Technische maatregelen in het gereglementeerde gebied van de NEAFC

In het gereglementeerde gebied van de NEAFC geldende technische maatregelen worden beschreven in bijlage XII.

HOOFDSTUK VII

PROCEDURELE BEPALINGEN

Artikel 29

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 2, lid 2, artikel 8, lid 3, artikel 10, lid 4, artikel 12, lid 2, artikel 15, lid 2, artikel 23, leden 1 en 5, artikel 27, lid 7, en artikel 31, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 14 augustus 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 2, lid 2, artikel 8, lid 3, artikel 10, lid 4, artikel 12, lid 2, artikel 15, lid 2, artikel 23, leden 1 en 5, artikel 27, lid 7, en artikel 31, lid 4, bedoelde bevoegdheid te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 2, lid 2, artikel 8, lid 3, artikel 10, lid 4, artikel 12, lid 2, artikel 15, lid 2, artikel 23, leden 1 en 5, artikel 27, lid 7, en artikel 31, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zal maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 30

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het in artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingestelde Comité voor de visserij en de aquacultuur. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK VIII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 31

Evaluatie en verslaglegging

1.   Uiterlijk op 31 december 2020 en vervolgens om de drie jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de uitvoering van deze verordening, op basis van door de lidstaten en de betrokken adviesraden verstrekte informatie en na een evaluatie door het WTECV. Dat verslag bevat een beoordeling van de mate waarin de technische maatregelen zowel op regionaal niveau als op het niveau van de Unie hebben bijgedragen tot het bereiken van de in artikel 3 vermelde doelstellingen en de in artikel 4 vermelde streefdoelen. In het verslag wordt ook verwezen naar advies van de ICES over de geboekte vooruitgang of over de effecten van innovatief vistuig. Er worden tevens conclusies geformuleerd over de voordelen voor of de negatieve effecten op mariene ecosystemen, kwetsbare habitats en selectiviteit.

2.   Het in lid 1 van dit artikel bedoelde verslag bevat onder meer een beoordeling van de bijdrage van technische maatregelen aan het optimaliseren van exploitatiepatronen, als bepaald in artikel 3, lid 2, onder a). Daartoe kan het verslag, onder meer, als selectiviteitsprestatie-indicator voor de belangrijkste indicatorbestanden voor de soorten in bijlage XIV de optimaleselectiviteitslengte (Lopt) bevatten, vergeleken met de gemiddelde lengte van de gevangen vis voor elk jaar van de verslagleggingsperiode.

3.   Wanneer uit dat verslag blijkt dat de doelstellingen en streefdoelen op regionaal niveau niet zijn bereikt, dienen de lidstaten in de betrokken regio binnen twaalf maanden na de indiening van het in lid 1 bedoelde verslag een plan in met maatregelen om bij te dragen aan het bereiken van die doelstellingen en streefdoelen.

4.   De Commissie kan eveneens op basis van dat verslag voorstellen aan het Europees Parlement en de Raad doen voor de nodige wijzigingen van deze verordening. De Commissie is bevoegd op grond van artikel 15 en overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de lijst van soorten in bijlage XIV.

Artikel 32

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1967/2006

Verordening (EG) nr. 1967/2006 wordt als volgt gewijzigd:

a)

De artikelen 3, 8 tot en met 12, 14, 15, 16 en 25 worden geschrapt.

b)

De bijlagen II, III en IV worden geschrapt.

Verwijzingen naar de geschrapte artikelen en bijlagen gelden als verwijzingen naar de desbetreffende bepalingen van deze verordening.

Artikel 33

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1224/2009

In hoofdstuk IV van Verordening (EG) nr. 1224/2009 wordt titel IV als volgt gewijzigd:

a)

Afdeling 3 wordt geschrapt.

b)

De volgende afdeling wordt toegevoegd:

Afdeling 4

Verwerking aan boord en pelagische visserijen

Artikel 54 bis

Verwerking aan boord

1.   Aan boord van vissersvaartuigen mag geen fysische of chemische verwerking van vis tot vismeel, visolie of dergelijke producten plaatsvinden; ook mogen er geen vangsten voor dergelijke doeleinden worden overgeladen.

2.   Lid 1 is niet van toepassing op:

a)

het verwerken of overladen van afval, en

b)

de productie van surimi aan boord van een vissersvaartuig.

Artikel 54 ter

Beperkingen op het behandelen en lozen van vangsten voor pelagische vaartuigen

1.   De maximumafstand tussen de staven in de waterafscheider aan boord van pelagische vissersvaartuigen die op makreel, haring en horsmakreel vissen in het NEAFC-verdragsgebied als gedefinieerd in artikel 3, punt 2, van Verordening (EU) nr. 1236/2010, is 10 mm.

De staven worden vastgelast. Als de waterafscheider niet met staven functioneert, maar met gaten, bedraagt de diameter van die gaten ten hoogste 10 mm. De diameter van de gaten in de glijgoten vóór de waterafscheider bedraagt ten hoogste 15 mm.

2.   Het is voor alle pelagische vaartuigen die actief zijn in het NEAFC-verdragsgebied, verboden vis uit buffertanks of tanks met gekoeld zeewater onder de waterlijn van het vaartuig te lozen.

3.   De door de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaten gecertificeerde plannen van de installaties voor vangstbehandeling en -lozing van pelagische vaartuigen die in het NEAFC-verdragsgebied op makreel, haring en horsmakreel vissen, en de wijzigingen daarvan worden door de kapitein van het vaartuig aan de bevoegde visserijautoriteiten van de vlaggenlidstaat toegezonden. De bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat van de vaartuigen controleren regelmatig de juistheid van de voorgelegde plannen. Er zijn te allen tijde kopieën van de plannen aan boord van het vaartuig.

Artikel 54 quater

Beperkingen op het gebruik van automatische sorteermachines

1.   Op vissersvaartuigen mogen geen machines aan boord zijn of gebruikt worden waarmee haring, makreel of horsmakreel automatisch naar grootte of geslacht kan worden gesorteerd.

2.   Dergelijke machines mogen echter wel aan boord zijn en gebruikt worden indien:

a)

er tegelijkertijd geen gesleept tuig met een maaswijdte van minder dan 70 mm dan wel een of meer ringzegens of soortgelijke visnetten aan boord van het vaartuig zijn of worden gebruikt, of

b)

de gehele vangst die legaal aan boord mag worden gehouden:

i)

wordt in bevroren toestand opgeslagen;

ii)

de gesorteerde vis wordt onmiddellijk na sortering bevroren en er wordt geen gesorteerde vis in zee teruggezet, en

iii)

de machines zijn op het vaartuig op een zodanige wijze geïnstalleerd en gesitueerd dat de mariene soorten onmiddellijk worden bevroren en niet meer in zee kunnen worden teruggezet.

3.   In afwijking van de leden 1 en 2 van dit artikel mogen vaartuigen die in de Oostzee, de Belten of de Sont mogen vissen, in het Kattegat automatische sorteermachines aan boord hebben, mits overeenkomstig artikel 7 een vismachtiging is afgegeven. In de vismachtiging wordt vermeld voor welke soorten, gebieden en perioden en eventueel onder welke voorwaarden de sorteermachines aan boord mogen zijn en mogen worden gebruikt.

4.   Dit artikel is niet van toepassing op de Oostzee.”.

Artikel 34

Wijziging van Verordening (EU) nr. 1380/2013

In artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 wordt lid 12 vervangen door:

„12.   Voor soorten waarvoor de aanlandingsverplichting in de zin van lid 1 niet geldt, wordt de vangst die de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte niet haalt, niet aan boord gehouden en onmiddellijk in zee teruggezet, tenzij deze als levend aas wordt gebruikt.”.

Artikel 35

Wijziging van Verordening (EU) 2016/1139

In Verordening (EU) 2016/1139 wordt artikel 8 als volgt gewijzigd

a)

In lid 1 wordt het inleidende deel vervangen door:

„1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 16 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de volgende technische maatregelen, voor zover die niet onder Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad (*1)

(*1)  vallen: Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 105).”."

b)

Lid 2 wordt vervangen door:

„2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen dragen bij tot de verwezenlijking van de in artikel 3 van deze verordening genoemde doelstellingen en voldoen aan artikel 15, lid 4, van Verordening (EU) 2019/1241.”.

Artikel 36

Wijzigingen van Verordening (EU) 2018/973

In Verordening (EU) 2018/973 wordt artikel 9 als volgt gewijzigd:

a)

In lid 1 wordt het inleidende deel vervangen door:

„1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 16 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ter aanvulling van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de volgende technische maatregelen, voor zover die niet onder Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad (*2)

(*2)  vallen: Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 105).”."

b)

Lid 2 wordt vervangen door:

„2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen dragen bij tot de verwezenlijking van de in artikel 3 van deze verordening genoemde doelstellingen en voldoen aan artikel 15, lid 4, van Verordening (EU) 2019/1241.”.

Artikel 37

Wijziging van Verordening (EU) 2019/472

In Verordening (EU) 2019/472 wordt artikel 9 als volgt gewijzigd:

a)

In lid 1 wordt het inleidende deel vervangen door:

„1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ter aanvulling van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de volgende technische maatregelen, voor zover die niet onder Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad (*3)

(*3)  vallen: Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 105).”."

b)

Lid 2 wordt vervangen door:

„2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen dragen bij tot de verwezenlijking van de in artikel 3 van deze verordening genoemde doelstellingen en voldoen aan artikel 15, lid 4, van Verordening (EU) 2019/1241.”.

Artikel 38

Wijziging van Verordening (EU) 2019/1022

In Verordening (EU) 2019/1022 wordt artikel 13 als volgt gewijzigd:

a)

In lid 1 wordt het inleidende deel vervangen door:

„1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ter aanvulling van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de volgende technische maatregelen, voor zover die niet onder Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad (*4)

(*4)  vallen: Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 105).”;"

b)

Lid 2 wordt vervangen door:

„2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen dragen bij tot de verwezenlijking van de in artikel 3 van deze verordening genoemde doelstellingen en voldoen aan artikel 15, lid 4, van Verordening (EU) 2019/1241.”.

Artikel 39

Intrekkingen

De Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 worden ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening.

Artikel 40

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 juni 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  PB C 389 van 21.10.2016, blz. 67.

(2)  PB C 185 van 9.6.2017, blz. 82.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 13 juni 2019.

(4)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).

(5)  Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).

(6)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(7)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

(8)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(9)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(10)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(11)  Verordening (EG) nr. 894/97 van de Raad van 29 april 1997 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden (PB L 132 van 23.5.1997, blz. 1).

(12)  Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (PB L 125 van 27.4.1998, blz. 1).

(13)  Verordening (EG) nr. 2549/2000 van de Raad van 17 november 2000 tot vaststelling van aanvullende technische maatregelen voor het herstel van het kabeljauwbestand in de Ierse Zee (ICES-sector VIIa) (PB L 292 van 21.11.2000, blz. 5).

(14)  Verordening (EG) nr. 254/2002 van de Raad van 12 februari 2002 tot vaststelling van maatregelen voor 2002 voor het herstel van het kabeljauwbestand in de Ierse Zee (ICES-sector VIIa) (PB L 41 van 13.2.2002, blz. 1).

(15)  Verordening (EG) nr. 812/2004 van de Raad van 26 april 2004 tot vaststelling van maatregelen betreffende de incidentele vangsten van walvisachtigen bij de visserij en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 88/98 (PB L 150 van 30.4.2004, blz. 12).

(16)  Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad van 21 december 2005 betreffende de instandhouding door middel van technische maatregelen van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Sont, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1434/98 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 88/98 (PB L 349 van 31.12.2005, blz. 1).

(17)  Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad van 21 december 2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1626/94 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 11).

(18)  Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).

(19)  Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad (PB L 191 van 15.7.2016, blz. 1).

(20)  Verordening (EU) 2018/973 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 tot vaststelling van een meerjarenplan voor demersale bestanden in de Noordzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot vastlegging van nadere bepalingen ter uitvoering van de aanlandingsverplichting in de Noordzee en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 676/2007 en (EG) nr. 1342/2008 van de Raad (PB L 179 van 16.7.2018, blz. 1).

(21)  Verordening (EU) 2019/472 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een meerjarenplan voor bestanden die worden gevangen in de westelijke wateren en daaraan grenzende wateren en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1139 en (EU) 2018/973, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007 en (EG) nr. 1300/2008 (PB L 83 van 25.3.2019, blz. 1).

(22)  Verordening (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de visserijen die demersale bestanden exploiteren in het westelijke deel van de Middellandse Zee en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 508/2014 (PB L 172 van 26.6.2019, blz. 1).

(23)  ICES-sectoren (International Council for the Exploration of the Sea — Internationale Raad voor het onderzoek van de zee) zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 70).

(24)  Cecaf-sectoren (centraaloostelijke Atlantische Oceaan of FAO-groot visgebied 34) zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 216/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten in bepaalde gebieden buiten de Noord-Atlantische Oceaan (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 1).

(25)  Verordening (EU) nr. 1343/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 tot vaststelling van een aantal bepalingen voor de visserij in het GFCM-overeenkomstgebied (General Fisheries Commission for the Mediterranean — Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee) en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee (PB L 347 van 30.12.2011, blz. 44).

(26)  Verordening (EU) nr. 1236/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2010 tot vaststelling van een controle- en handhavingsregeling voor het gebied dat onder het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan valt en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2791/1999 van de Raad (PB L 348 van 31.12.2010, blz. 17).

(27)  Verordening (EG) nr. 734/2008 van de Raad van 15 juli 2008 betreffende de bescherming van kwetsbare mariene ecosystemen in volle zee tegen de nadelige effecten van bodemvistuig (PB L 201 van 30.7.2008, blz. 8).

(28)  Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1).


BIJLAGE I

VERBODEN SOORTEN

De in artikel 10, lid 2, bedoelde soorten waarvoor een verbod geldt te bevissen, aan boord te houden, over te laden, aan te landen, op te slaan, te verkopen, uit te stallen of te koop aan te bieden:

a)

de volgende zaagrogsoorten, in alle Uniewateren:

i)

mestandzaagrog (Anoxypristis cuspidata);

ii)

dwergzaagrog (Pristis clavata);

iii)

kleintandzaagrog (Pristis pectinata);

iv)

gewone zaagrog (Pristis pristis);

v)

groene zaagrog (Pristis zijsron);

b)

reuzenhaai (Cetorhinus maximus) en witte haai (Carcharodon carcharias) in alle wateren;

c)

gladde lantaarnhaai (Etmopterus pusillus) in de Uniewateren van ICES-sector 2a en deelgebied IV en in de Uniewateren van de ICES-deelgebieden 1, 5, 6, 7, 8, 12 en 14;

d)

rifmanta (Manta alfredi) in alle Uniewateren;

e)

reuzenmanta (Manta birostris) in alle Uniewateren;

f)

de volgende soorten roggen van het geslacht Mobula in alle Uniewateren:

i)

duivelsrog (Mobula mobular);

ii)

Afrikaanse duivelsrog (Mobula rochebrunei);

iii)

gestekelde duivelsrog (Mobula japanica);

iv)

gladstaartduivelsrog (Mobula thurstoni);

v)

langvinduivelsrog (Mobula eregoodootenkee);

vi)

dwergduivelsrog (Mobula munkiana);

vii)

sikkelvinduivelsrog (Mobula tarapacana);

viii)

kortvinduivelsrog (Mobula kuhlii);

ix)

Atlantische duivelsrog (Mobula hypostoma);

g)

Noorse rog (Raja (Dipturus) nidarosiensis) in de Uniewateren van de ICES-sectoren 6a, 6b, 7a, 7b, 7c, 7e, 7f, 7 g, 7h en 7k;

h)

witte rog (Raja alba) in de Uniewateren van de ICES-deelgebieden 6-10;

i)

gitaarroggen (Rhinobatidae) in de Uniewateren van de ICES-deelgebieden 1-10 en 12;

j)

zee-engel (Squatina squatina) in de Uniewateren;

k)

zalm (Salmo salar) en zeeforel (Salmo trutta) wanneer wordt gevist met een sleepnet in de wateren buiten de 6-mijlszone vanaf de basislijnen van de lidstaten in de ICES-deelgebieden I1, 2 en 4-10 (Uniewateren);

l)

Noordzeehouting (Coregonus oxyrinchus) in ICES-sector 4b (Uniewateren);

m)

Adriatische steur (Acipenser naccarii) en gewone steur (Acipenser sturio) in Uniewateren;

n)

vrouwelijke langoesten met eitjes (Palinurus spp.) en vrouwelijke kreeft met eitjes (Homarus gammarus) in de Middellandse Zee, behalve wanneer zij worden gebruikt voor rechtstreekse uitzetting of voor overbrenging;

o)

dadelmossel (Lithophaga lithophaga), grote steekmossel (Pinna nobilis) en boormossel (Pholas dactylus) in de Uniewateren in de Middellandse Zee;

p)

diadeemzee-egel (Centrostephanus longispinus).


BIJLAGE II

GESLOTEN GEBIEDEN VOOR DE BESCHERMING VAN KWETSBARE HABITATS

Voor de toepassing van artikel 12 zijn de volgende beperkingen van toepassing op de visserijactiviteit in de gebieden die worden ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, die worden gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

DEEL A

Noordwestelijke wateren

1.

Het is verboden in de volgende gebieden gebruik te maken van bodemtrawls of soortgelijke sleepnetten, geankerde kieuw-, warrel- of schakelnetten of grondbeugen:

 

Belgica Mound Province:

51°29,4′ NB, 11°51,6′ WL

51°32,4′ NB, 11°41,4′ WL

51°15,6′ NB, 11°33,0′ WL

51°13,8′ NB, 11°44,4′ WL

51°29,4′ NB, 11°51,6′ WL

 

Hovland Mound Province:

52°16,2′ NB, 13°12,6′ WL

52°24,0′ NB, 12°58,2′ WL

52°16,8′ NB, 12°54,0′ WL

52°16,8′ NB, 12°29,4′ WL

52°04,2′ NB, 12°29,4′ WL

52°04,2′ NB, 12°52,8′ WL

52°09,0′ NB, 12°56,4′ WL

52°09,0′ NB, 13°10,8′ WL

52°16,2′ NB, 13°12,6′ WL

 

het noordwestelijke deel van de Porcupine Bank — Gebied I:

53°30,6′ NB, 14°32,4′ WL

53°35,4′ NB, 14°27,6′ WL

53°40,8′ NB, 14°15,6′ WL

53°34,2′ NB, 14°11,4′ WL

53°31,8′ NB, 14°14,4′ WL

53°24,0′ NB, 14°28,8′ WL

53°30,6′ NB, 14°32,4′ WL

 

het noordwestelijke deel van de Porcupine Bank — Gebied II:

53°43,2′ NB, 14°10,8′ WL

53°51,6′ NB, 13°53,4′ WL

53°45,6′ NB, 13°49,8′ WL

53°36,6′ NB, 14°07,2′ WL

53°43,2′ NB, 14°10,8′ WL

 

het zuidwestelijke deel van de Porcupine Bank:

51°54,6′ NB, 15°07,2′ WL

51°54,6′ NB, 14°55,2′ WL

51°42,0′ NB, 14°55,2′ WL

51°42,0′ NB, 15°10,2′ WL

51°49,2′ NB, 15°06,0′ WL

51°54,6′ NB, 15°07,2′ WL

2.

Alle pelagische vaartuigen die vissen in de in punt 1 beschreven gebieden:

worden opgenomen in een lijst van toegestane vaartuigen en beschikken over een vismachtiging overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

hebben uitsluitend pelagisch vistuig aan boord;

melden hun voornemen om in een gebied voor de bescherming van kwetsbare diepzeehabitats binnen te varen, vier uur tevoren bij het Ierse visserijcontrolecentrum, als gedefinieerd in artikel 4, punt 15, van Verordening (EG) nr. 1224/2009, en geven tegelijkertijd de aan boord gehouden hoeveelheden vis aan;

beschikken, wanneer zij zich in een van de in punt 1 beschreven gebieden bevinden, over een operationeel, volledig functionerend, veilig satellietvolgsysteem voor vaartuigen (Vessel Monitoring System — VMS) dat volledig beantwoordt aan de toepasselijke voorschriften;

verzenden elk uur VMS-meldingen;

stellen het Ierse visserijcontrolecentrum in kennis van hun vertrek uit het gebied en geven tegelijkertijd de aan boord gehouden hoeveelheden vis aan, en

hebben trawls aan boord met een maaswijdte in de kuil van 16 tot 79 mm.

3.

Het is verboden in het volgende gebied gebruik te maken van bodemtrawls of soortgelijke sleepnetten:

Darwin Mounds:

59°54′ NB, 6°55′ WL

59°47′ NB, 6°47′ WL

59°37′ NB, 6°47′ WL

59°37′ NB, 7°39′ WL

59°45′ NB, 7°39′ WL

59°54′ NB, 7°25′ WL

DEEL B

Zuidwestelijke wateren

1.   El Cachucho

1.1.

Het is verboden in de volgende gebieden gebruik te maken van bodemtrawls, geankerde kieuw-, warrel- of schakelnetten of grondbeugen:

44°12′ NB, 5°16′ WL

44°12′ NB, 4°26′ WL

43°53′ NB, 4°26′ WL

43°53′ NB, 5°16′ WL

44°12′ NB, 5°16′ WL

1.2.

Vaartuigen die in 2006, 2007 en 2008 met de grondbeug gericht op gaffelkabeljauw (Phycis blennoides) hebben gevist, mogen verder blijven vissen in het gebied ten zuiden van 44°00,00′ NB, op voorwaarde dat zij beschikken over een overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 afgegeven vismachtiging.

1.3.

Alle vaartuigen die deze vismachtiging hebben verkregen, gebruiken, ongeacht hun lengte over alles, bij het vissen in het in punt 1.1 beschreven gebied een operationeel, volledig functionerend, veilig VMS, dat volledig beantwoordt aan de toepasselijke voorschriften.

2.   Madeira en de Canarische Eilanden

Het is in de volgende gebieden verboden op meer dan 200 m diepte geankerde kieuw-, warrel- of schakelnetten te gebruiken, alsook bodemtrawls of soortgelijk gesleept vistuig te gebruiken:

27°00′ NB, 19°00′ WL

26°00′ NB, 15°00′ WL

29°00′ NB, 13°00′ WL

36°00′ NB, 13°00′ WL

36°00′ NB, 19°00′ WL

3.   Azoren

Het is in de volgende gebieden verboden op meer dan 200 m diepte geankerde kieuw-, warrel- of schakelnetten te gebruiken, alsook bodemtrawls of soortgelijk gesleept vistuig te gebruiken:

36°00′ NB, 23°00′ WL

39°00′ NB, 23°00′ WL

42°00′ NB, 26°00′ WL

42°00′ NB, 31°00′ WL

39°00′ NB, 34°00′ WL

36°00′ NB, 34°00′ WL


BIJLAGE III

LIJST MET SOORTEN DIE NIET MET DRIJFNETTEN MOGEN WORDEN GEVANGEN

Witte tonijn: Thunnus alalunga

Blauwvintonijn: Thunnus thynnus

Grootoogtonijn: Thunnus obesus

Gestreepte tonijn: Katsuwonus pelamis

Atlantische boniter: Sarda sarda

Geelvintonijn: Thunnus albacares

Zwartvintonijn: Thunnus atlanticus

Kleine tonijn: Euthynnus spp.

Zuidelijke blauwvintonijn: Thunnus maccoyii

Fregattonijn: Auxis spp.

Braam: Brama rayi

Marlijnen: Tetrapturus spp.; Makaira spp.

Zeilvis: Istiophorus spp.

Zwaardvis: Xiphias gladius

Makreelgeep: Scomberesox spp.; Cololabis spp.

Dolfijnvis: Coryphaena spp.

Haaien: Hexanchus griseus; Cetorhinus maximus; Alopiidae; Carcharhinidae; Sphyrnidae; Isuridae; Lamnidae

Koppotigen: alle soorten


BIJLAGE IV

METING VAN DE GROOTTE VAN EEN MARIEN ORGANISME

1.

Vissen worden, zoals figuur 1 laat zien, gemeten van de punt van de snuit tot het uiteinde van de staartvin.

2.

Langoustines (Nephrops norvegicus) worden, zoals figuur 2 laat zien, gemeten, hetzij:

in de lengte van de carapax, evenwijdig aan de middellijn, vanaf de achterkant van een oogkas tot aan het midden van de verste rand van de carapax, hetzij

in de totale lengte, vanaf de punt van het rostrum tot aan het achterste uiteinde van het telson, met uitsluiting van de setae (borstelharen).

Bij losse staarten van langoustines, vanaf de voorkant van het eerste aanwezige staartsegment tot aan het achterste uiteinde van het telson, met uitsluiting van de setae (borstelharen). De staart wordt plat gemeten, zonder deze uit te rekken, en op de rugzijde.

3.

Zeekreeften (Homarus gammarus) uit de Noordzee met uitzondering van het Skagerrak of het Kattegat worden, zoals figuur 3 laat zien, gemeten in de lengte van de carapax, evenwijdig aan de middellijn vanaf de achterkant van een oogkas tot aan de verste rand van de carapax.

4.

Zeekreeft (Homarus gammarus) uit het Skagerrak of het Kattegat wordt, zoals figuur 3 laat zien, gemeten:

in de lengte van de carapax, evenwijdig aan de middellijn, vanaf de achterkant van een oogkas tot aan het midden van de verste rand van de carapax, of

in de totale lengte, vanaf de punt van het rostrum tot aan het achterste uiteinde van het telson, met uitsluiting van de setae (borstelharen).

5.

Langoesten (Palinurus spp.) worden, zoals figuur 4 laat zien, gemeten in de lengte van de carapax, evenwijdig aan de middellijn, vanaf de punt van het rostrum tot aan het midden van de verste rand van de carapax.

6.

Tweekleppige weekdieren worden, zoals figuur 5 laat zien, gemeten over de grootste afmeting van de schelp.

7.

Spinkrabben (Maja squinado) worden, zoals figuur 6 laat zien, gemeten in de lengterichting van de carapax, over de middellijn, beginnend aan de rand van de carapax tussen de punten van het rostrum tot de achterrand van de carapax.

8.

Noordzeekrabben (Cancer pagurus) worden, zoals figuur 7 laat zien, gemeten over de maximumbreedte van de carapax, haaks op de middellijn over voor- en achterkant van de carapax.

9.

Wulken (Buccinum spp.) worden, zoals figuur 8 laat zien, gemeten in de lengte van de schelp.

10.

Zwaardvissen (Xiphias gladius) worden, zoals figuur 9 laat zien, gemeten aan de hand van de lengte onderkaak-vork.

Figuur 1 Vissoorten

Image 1

Figuur 2 Langoustine

(Nephrops norvegicus)

Image 2

Figuur 3 Kreeft

(Homarus gammarus)

Image 3

Figuur 4 Langoest

(Palinurus spp.)

Image 4

Figuur 5 Tweekleppige weekdieren

Image 5

Figuur 6 Spinkrabben

(Maja squinado)

Image 6

Figuur 7 Noordzeekrab

(Cancer pagurus)

Image 7

Figuur 8 Wulk

(Buccinum spp)

Image 8

Figuur 9 Zwaardvis

(Xiphias gladius)

Image 9

BIJLAGE V

NOORDZEE (1)

DEEL A

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootten

Soort

Noordzee

Kabeljauw (Gadus morhua)

35 cm

Schelvis (Melanogrammus aeglefinus)

30 cm

Zwarte koolvis (Pollachius virens)

35 cm

Witte koolvis (Pollachius pollachius)

30 cm

Heek (Merluccius merluccius)

27 cm

Schartong (Lepidorhombus spp.)

20 cm

Tong (Solea spp.)

24 cm

Schol (Pleuronectes platessa)

27 cm

Wijting (Merlangius merlangus)

27 cm

Leng (Molva molva)

63 cm

Blauwe leng (Molva dypterygia)

70 cm

Langoustine (Nephrops norvegicus)

Totale lengte 85 mm Carapaxlengte 25 mm Langoustinestaarten 46 mm

Makreel (Scomber spp.)

30 cm (5)

Haring (Clupea harengus)

20 cm (5)

Horsmakreel (Trachurus spp.)

15 cm (5)

Ansjovis (Engraulis encrasicolus)

12 cm of 90 vissen per kg (5)

Zeebaars (Dicentrarchus labrax)

42 cm

Sardine (Sardina pilchardus)

11 cm (5)

Zeekreeft (Homarus gammarus)

87 mm (carapaxlengte)

Spinkrab (Maja squinado)

120 mm

Mantelschelpen (Chlamys spp.)

40 mm

Getraliede tapijtschelp (Ruditapes decussatus)

40 mm

Tapijtschelp (Venerupis pullastra)

38 mm

Japanse tapijtschelp (Venerupis philippinarum)

35 mm

Venusschelp (Venus verrucosa)

40 mm

Amerikaanse venusschelp (Callista chione)

6 cm

Messchede (Ensis spp.)

10 cm

Stevige strandschelp (Spisula solida)

25 mm

Zaagje (Donax spp.)

25 mm

Peultjesmesheft (Pharus legumen)

65 mm

Wulk (Buccinum undatum)

45 mm

Octopus (Octopus vulgaris)

750 g

Langoest (Palinurus spp.)

95 mm (carapaxlengte)

Roze diepzeegarnaal (Parapenaeus longirostris)

22 mm (carapaxlengte)

Noordzeekrab (Cancer pagurus)

140 mm (2)  (3)  (4)

Sint-jakobsschelp (Pecten maximus)

100 mm

Kabeljauw (Gadus morhua)

30 cm

Schelvis (Melanogrammus aeglefinus)

27 cm

Zwarte koolvis (Pollachius virens)

30 cm

Witte koolvis (Pollachius pollachius)

Heek (Merluccius merluccius)

30 cm

Schartong (Lepidorhombus spp.)

25 cm

Tong (Solea spp.)

24 cm

Schol (Pleuronectes platessa)

27 cm

Wijting (Merlangius merlangus)

23 cm

Leng (Molva molva)

Blauwe leng (Molva dypterygia)

Langoustine (Nephrops norvegicus)

Totale lengte 105 mm

Langoustinestaarten 59 mm

Carapaxlengte 32 mm

Makreel (Scomber spp.)

20 cm (5)

Haring (Clupea harengus)

18 cm (5)

Horsmakreel (Trachurus spp.)

15 cm (5)

Zeekreeft (Homarus gammarus)

Totale lengte 220 mm

Carapaxlengte 78 mm

DEEL B

Maaswijdten

1.   Basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig

1.1.

Onverminderd de aanlandingsverplichting gebruiken vaartuigen een maaswijdte van ten minste 120 mm of, in het Skagerrak en het Kattegat (6), ten minste 90 mm.

1.2.

Onverminderd de aanlandingsverplichting, en niettegenstaande punt 1.1, mogen vaartuigen voor de Noordzee en het Skagerrak en Kattegat een kleinere maaswijdte als vermeld in onderstaande tabel gebruiken, op voorwaarde dat:

i)

de in die tabel vastgestelde voorwaarden worden nageleefd en bijvangsten van kabeljauw, schelvis en zwarte koolvis niet meer bedragen dan 20 % van de totale vangst, in levend gewicht, van alle biologische rijkdommen van de zee die na elke visreis wordt aangeland, of

ii)

andere selectiviteitswijzigingen worden gebruikt die op verzoek van een of meer lidstaten zijn beoordeeld door het WTECV en worden goedgekeurd door de Commissie. Deze selectiviteitswijzigingen leiden tot dezelfde of betere selectiviteitskenmerken voor kabeljauw, schelvis en zwarte koolvis dan die van 120 mm.

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 100 mm (7)

Noordzee ten zuiden van 57°30′ NB

Gerichte visserij op schol en tong met bordentrawls, boomkorren en zegennetten. Er wordt een paneel met vierkante mazen van ten minste 90 mm aangebracht.

Ten minste 80 mm (7)

ICES-sectoren 4b en 4c

Gerichte visserij op tong met boomkorren. In de bovenste helft van het voorste deel van het net wordt een paneel met een maaswijdte van ten minste 180 mm aangebracht.

Gerichte visserij op wijting, makreel en soorten waarvoor geen vangstbeperkingen met bodemtrawls gelden. Er wordt een paneel met vierkante mazen van ten minste 80 mm aangebracht.

Ten minste 80 mm

Noordzee

Gerichte visserij op langoustine (Nephrops norvegicus). Er wordt een paneel met vierkante mazen van ten minste 120 mm of een sorteerrooster met een maximumafstand van 35 mm tussen de staven of een gelijkwaardige selectiviteitsvoorziening aangebracht.

Gerichte visserij op soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden en die niet elders in de tabel zijn vermeld. Er wordt een paneel met vierkante mazen van ten minste 80 mm aangebracht.

Gerichte visserij op roggen.

Ten minste 80 mm

ICES-sector 4c

Gerichte visserij op tong met bordentrawls. Er wordt een paneel met vierkante mazen van ten minste 80 mm aangebracht.

Ten minste 70 mm (vierkante mazen) of 90 mm (ruitvormige mazen)

Skagerrak en Kattegat

Gerichte visserij op langoustine (Nephrops norvegicus). Er wordt een sorteerrooster met een maximumafstand van 35 mm tussen de staven of een gelijkwaardige selectiviteitsvoorziening aangebracht.

Ten minste 40 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op inktvis (Loliginidae, Ommastrephidae).

Ten minste 35 mm

Skagerrak en Kattegat

Gerichte visserij op Noordse garnaal (Pandalus borealis). Er wordt een sorteerrooster met een maximumafstand van 19 mm tussen de staven of een gelijkwaardige selectiviteitsvoorziening aangebracht.

Ten minste 32 mm

Hele gebied, met uitzondering van het Skagerrak en het Kattegat

Gerichte visserij op Noordse garnaal (Pandalus borealis). Er wordt een sorteerrooster met een maximumafstand van 19 mm tussen de staven of een gelijkwaardige selectiviteitsvoorziening aangebracht.

Ten minste 16 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten die niet elders in de tabel zijn vermeld.

Gerichte visserij op kever. Voor de kevervisserij wordt een sorteerrooster met een maximumafstand van 35 mm tussen de staven aangebracht.

Gerichte visserij op Noordzeegarnalen en ringsprietgarnalen. Er wordt een zeeflap of een sorteerrooster aangebracht, overeenkomstig de op nationaal of regionaal niveau vastgestelde voorschriften.

Minder dan 16 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op zandspiering.

2.   Basisnormen voor maaswijdten van staande netten en drijfnetten

2.1.

Onverminderd de aanlandingsverplichting gebruiken vaartuigen een maaswijdte van ten minste 120 mm.

2.2.

Onverminderd de aanlandingsverplichting, en niettegenstaande punt 2.1, mogen vaartuigen voor de Noordzee en het Skagerrak en Kattegat een kleinere maaswijdte als vermeld in onderstaande tabel gebruiken, op voorwaarde dat de in die tabel vastgestelde voorwaarden worden nageleefd en bijvangsten van kabeljauw, schelvis en zwarte koolvis niet meer bedragen dan 20 % van de totale vangst, in levend gewicht, van alle biologische rijkdommen van de zee die na elke visreis wordt aangeland.

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 100 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op schelvis, wijting, schar en zeebaars

Ten minste 90 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op platvis of soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden en die niet elders in de tabel zijn vermeld

Ten minste 50 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten die niet elders in de tabel zijn vermeld

DEEL C

Gesloten of beperkte gebieden

1.   Sluiting van een gebied ter bescherming van zandspiering in de ICES-sectoren 4a en 4b

1.1.

Het is verboden om met gesleept vistuig met een maaswijdte in de kuil van minder dan 32 mm op zandspiering te vissen in het geografische gebied dat wordt begrensd door de oostkust van Engeland en Schotland en dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

de oostkust van Engeland op 55°30′ NB

55°30′ NB, 01°00′ WL

58°00′ NB, 01°00′ WL

58°00′ NB, 02°00′ WL

de oostkust van Schotland op 02°00′ WL

1.2.

Visserij voor wetenschappelijke doeleinden is toegestaan om het zandspieringbestand in het gebied en de gevolgen van de sluiting te monitoren.

2.   Sluiting van een gebied ter bescherming van jonge schol in ICES-deelgebied 4

2.1.

Vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 8 m mogen geen bodemtrawls, boomkorren, Deense zegens of soortgelijk gesleept vistuig gebruiken in de geografische gebieden die worden ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

a)

de zone binnen twaalf zeemijl voor de kust van Frankrijk, ten noorden van 51°00′ NB, van België en van Nederland tot 53°00′ NB, gemeten vanaf de basislijnen;

b)

de zone die wordt begrensd door een lijn die de punten met de volgende coördinaten verbindt:

een punt op de westkust van Denemarken op 57°00′ NB,

57°00′ NB, 7°15′ OL

55°00′ NB, 7°15′ OL

55°00′ NB, 7°00′ OL

54°30′ NB, 7°00′ OL

54°30′ NB, 7°30′ OL

54°00′ NB, 7°30′ OL

54°00′ NB, 6°00′ OL

53°50′ NB, 6°00′ OL

53°50′ NB, 5°00′ OL

53°30′ NB, 5°00′ OL

53°30′ NB, 4°15′ OL

53°00′ NB, 4°15′ OL

een punt op de kust van Nederland op 53°00′ NB

de zone binnen twaalf zeemijl voor de westkust van Denemarken, van 57°00′ NB naar het noorden tot de vuurtoren van Hirtshals, gemeten vanaf de basislijnen.

2.2.

De volgende vaartuigen mogen in het in punt 2.1 bedoelde gebied vissen:

a)

vaartuigen met een motorvermogen van niet meer dan 221 kW die met bodemtrawls of Deense zegens vissen;

b)

in span vissende vaartuigen waarvan het gezamenlijke motorvermogen 221 kW nooit overschrijdt en die met bodemspantrawls vissen;

c)

vaartuigen met een motorvermogen van meer dan 221 kW mogen bodemtrawls of Deense zegens gebruiken, en in span vissende vaartuigen met een gezamenlijk motorvermogen van meer dan 221 kW mogen bodemspantrawls gebruiken, op voorwaarde dat die vaartuigen niet gericht op schol en tong vissen en dat zij voldoen aan de toepasselijke maaswijdtevoorschriften van deel B van deze bijlage.

2.3.

Wanneer de in punt 2.2, onder a), genoemde vaartuigen boomkorren gebruiken, mag de boomlengte, of de totale lengte van de gezamenlijke boomkorren gemeten als de som van de lengten van elke boom, niet meer dan 9 m bedragen en niet tot meer dan 9 m kunnen worden verlengd, behalve wanneer vistuig met een maaswijdte tussen 16 en 31 mm wordt gebruikt. Vissersvaartuigen waarvan de voornaamste activiteit de visserij op Noordzeegarnalen (Crangon crangon) is, mogen boomkorren gebruiken waarvan de totale boomlengte, dat wil zeggen de som van de lengten van elke boom, meer bedraagt dan 9 m, wanneer zij vissen met tuig met een maaswijdte tussen 80 en 99 mm, mits voor deze vaartuigen een aanvullende vismachtiging is afgegeven.

2.4.

Vaartuigen die in het in punt 2.1 bedoelde gebied mogen vissen, worden opgenomen in een door elke lidstaat aan de Commissie toe te zenden lijst. Het totale motorvermogen van de in punt 2.2, onder a), bedoelde vaartuigen op de lijst mag het totale motorvermogen per lidstaat van 1 januari 1998 niet overschrijden. De toegelaten vissersvaartuigen beschikken over een vismachtiging die is afgegeven overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

3.   Beperkingen op het gebruik van boomkorren binnen twaalf zeemijl voor de kust van het Verenigd Koninkrijk

3.1.

Vaartuigen mogen in de zone van twaalf zeemijl voor de kust van het Verenigd Koninkrijk, gemeten vanaf de basislijnen van de territoriale wateren, geen boomkorren gebruiken.

3.2.

In afwijking van punt 3.1 mag in het bedoelde gebied met boomkorren worden gevist, op voorwaarde dat:

het motorvermogen van de vaartuigen niet meer dan 221 kW bedraagt en hun lengte over alles niet meer dan 24 m bedraagt, en

de boomlengte of de totale boomlengte, dat wil zeggen de som van de lengten van elke boom, niet meer dan 9 m bedraagt en niet tot meer dan 9 m kan worden verlengd, behalve wanneer gericht op noordzeegarnalen (Crangon crangon) wordt gevist met een maaswijdte van minder dan 31 mm.

4.   Beperkingen op de sprotvisserij om haring te beschermen in ICES-sector 4b

Het is verboden tijdens de volgende perioden met gesleept vistuig met een maaswijdte in de kuil van minder dan 32 mm of met staande netten met een maaswijdte van minder dan 30 mm te vissen in het geografische gebied dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

van 1 januari tot en met 31 maart en van 1 oktober tot en met 31 december in ICES-gebied 39E8. Voor de toepassing van deze verordening geldt als grens van dit ICES-gebied een lijn die rechtwijzend oost loopt van de oostkust van het Verenigd Koninkrijk, langs breedtegraad 55°00′ NB tot 1°00′ WL, vervolgens rechtwijzend noord tot 55°30′ NB en dan weer rechtwijzend west tot de kust van het Verenigd Koninkrijk;

van 1 januari tot en met 31 maart en van 1 oktober tot en met 31 december in de binnenwateren van de Moray Firth ten westen van 3°30′ WL en in de binnenwateren van de Firth of Forth ten westen van 3°00′ WL;

van 1 juli tot en met 31 oktober in de geografische zone die wordt begrensd door de volgende coördinaten:

55°30′ NB op de westkust van Denemarken

55°30′ NB, 7°00′ OL

57°00′ NB, 7°00′ OL

57°00′ NB op de westkust van Denemarken

5.   Specifieke bepalingen voor het Skagerrak en het Kattegat in ICES-sector 3a

5.1.

Het is verboden in het Kattegat met boomkorren te vissen.

5.2.

Het is Unievaartuigen verboden zalm en zeeforel te bevissen, aan boord te houden, over te laden, aan te landen, op te slaan, te verkopen, uit te stallen of te koop aan te bieden.

5.3.

Het is verboden van 1 juli tot en met 15 september gesleept vistuig met een maaswijdte in de kuil van minder dan 32 mm te gebruiken in het Skagerrak en het Kattegat binnen drie zeemijl van de basislijn, tenzij wanneer gericht wordt gevist op Noordse garnaal (Pandalus borealis). Bij gerichte visserij op puitaal (Zoarces viviparus), grondels (Gobiidae) of schorpioenvissen (Cottus spp.) voor gebruik als aas, mogen netten van elke maaswijdte worden gebruikt.

6.   Gebruik van staande netten in ICES-sectoren 3a en 4a

6.1.

Overeenkomstig artikel 9, lid 7, onder a), en in afwijking van deel B, punt 2, van deze bijlage is het toegestaan gebruik te maken van het volgende vistuig in wateren waar de kaartdiepte minder dan 600 m bedraagt:

geankerde kieuwnetten die worden gebruikt voor de gerichte visserij op heek, die een maaswijdte van ten minste 100 mm hebben en die niet meer dan 100 mazen diep zijn, waarbij de totale lengte van alle uitgezette netten ten hoogste 25 km per vaartuig bedraagt en de uitzettijd ten hoogste 24 uur bedraagt;

warrelnetten die worden gebruikt voor de gerichte visserij op zeeduivel, die een maaswijdte van ten minste 250 mm hebben en die niet meer dan 15 mazen diep zijn, waarbij de totale lengte van alle uitgezette netten ten hoogste 100 km bedraagt en de uitzettijd ten hoogste 72 uur bedraagt.

6.2.

Het is verboden op een kaartdiepte van minder dan 600 m gericht te vissen op de in bijlage I bij Verordening (EU) 2016/2336 van het Europees Parlement en de Raad (8) vermelde diepzeehaaien. Incidenteel gevangen diepzeehaaien waarvoor krachtens deze verordening en andere Uniewetgeving een vangstverbod geldt, worden geregistreerd, zo ongedeerd mogelijk gelaten en onmiddellijk vrijgelaten. Diepzeehaaien waarvoor vangstbeperkingen gelden, worden aan boord gehouden. Die vangsten worden aangeland en op de quota afgeboekt. In situaties waarin quota niet of onvoldoende beschikbaar zijn voor de lidstaat in kwestie, kan de Commissie een beroep doen op artikel 105, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1224/2009. Vaartuigen van een lidstaat die incidenteel meer dan tien ton diepzeehaaien vangen, kunnen niet langer gebruikmaken van de in punt 6.1 bedoelde afwijkingen.

DEEL D

Het gebruik van elektrische pulskorren in de ICES-sectoren 4b en 4c

1.

Vissen met een elektrische pulskor is vanaf 1 juli 2021 verboden in alle Uniewateren.

2.

Gedurende de overgangsperiode die afloopt op 30 juni 2021, blijft het toegestaan in de ICES-sectoren 4b en 4c te vissen met een elektrische pulskor onder de voorwaarden die in dit deel zijn vastgesteld en onder alle voorwaarden die overeenkomstig artikel 24, lid 1, onder b), van deze verordening zijn vastgesteld en die betrekking hebben op de kenmerken van de gebruikte puls en monitoringmaatregelen die van kracht zijn, ten zuiden van een loxodroom die de volgende punten met elkaar verbindt (gemeten volgens het WGS84-coördinatensysteem):

een punt op de oostkust van het Verenigd Koninkrijk op 55° NB

oostwaarts tot 55° NB, 5° OL

noordwaarts tot 56° NB

ten oosten van een punt op de westkust van Denemarken op 56° NB

De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

a)

per lidstaat vist ten hoogste 5 % van de boomkottervloot met de boomkor met elektrische stroom;

b)

de maximale elektrische stroom in kW bedraagt voor elke boomkor niet meer dan de lengte in meter van de boomkor vermenigvuldigd met 1,25;

c)

het werkelijke voltage tussen de elektroden bedraagt ten hoogste 15 V;

d)

het vaartuig is uitgerust met een automatisch computergestuurd beheerssysteem dat de maximale stroom per boom en het werkelijke voltage tussen de elektroden van ten minste de laatste honderd trekken registreert. Niet-bevoegde personen kunnen dit automatische computergestuurde beheerssysteem niet wijzigen;

e)

het is verboden om vóór de klossenpees een of meer kietelaars („tickler chains”) te bevestigen.

3.

Gedurende deze periode worden geen nieuwe vergunningen uitgereikt voor vaartuigen.

4.

Tot en met 30 juni 2021 mogen de lidstaten in de wateren tot twaalf zeemijl vanaf basislijnen die onder hun soevereiniteit of jurisdictie vallen, niet-discriminerende maatregelen nemen om het gebruik van elektrische pulskorren te beperken of te verbieden. De lidstaten stellen de Commissie en de betrokken lidstaten in kennis van de overeenkomstig dit punt ingevoerde maatregelen.

5.

Indien de kustlidstaat de vlaggenlidstaat daarom verzoekt, neemt de kapitein van een vaartuig dat een elektrische pulskor gebruikt, tijdens de visserijactiviteiten een waarnemer van de kustlidstaat aan boord in overeenstemming met artikel 12 van Verordening (EU) 2017/1004 van het Europees Parlement en de Raad (9).

(1)  Voor de toepassing van deze bijlage:

is het Kattegat in het noorden begrensd door een lijn die loopt van de vuurtoren van Skagen naar de vuurtoren in Tistlarna, en vandaar naar het dichtstbijzijnde punt op de Zweedse kust, en in het zuiden door een lijn die loopt van Hasenøre Head naar Gniben Point, van Korshage naar Spodsbjerg en van Gilbjerg Head naar de Kullen;

is het Skagerrak in het westen begrensd door een lijn die loopt van de vuurtoren van Hanstholm naar de vuurtoren van Lindesnes, en in het zuiden door een lijn die loopt van de vuurtoren van Skagen naar de vuurtoren van Tistlarna, en vandaar naar het dichtstbijzijnde punt op de Zweedse kust;

omvat de Noordzee ICES-deelgebied 4, het aangrenzende deel van ICES-sector 2a ten zuiden van 64° NB, en het deel van ICES-sector 3a dat niet onder de definitie van het Skagerrak in het tweede streepje valt.

(2)  In de Uniewateren in ICES-sector 4a. In ICES-sectoren 4b en 4c geldt een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 130 mm.

(3)  In een gebied in de ICES-sectoren 4b en 4c, dat wordt begrensd door een rechte lijn tussen het punt op 53°28′22″ NB en 0°09′24″ OL op de Engelse kust en het punt op 53°28′22″ NB en 0°22′24″ OL, de 6-mijlsgrens van het Verenigd Koninkrijk en een rechte lijn tussen het punt op 51°54′06″ NB en 1°30′30″ OL en het punt op 51°55′48″ NB en 1°17′00″ OL op de Engelse kust, geldt een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 115 mm.

(4)  Bij Noordzeekrabben die met korven of kubben zijn gevangen, mag ten hoogste 1 % van het gewicht van de totale vangst van Noordzeekrabben uit losse scharen bestaan. Bij Noordzeekrabben die met ander vistuig zijn gevangen, mag ten hoogste 75 kg losse krabscharen worden aangeland.

(5)  In afwijking van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel niet van toepassing op maximaal 10 % per levend gewicht van de totale vangsten van elk van die soorten aan boord.

Het percentage sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel, die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, wordt berekend als aandeel per levend gewicht van alle mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord zijn.

Het percentage kan worden berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling of de verkoop niet worden overschreden.

(6)  In de deelsectoren Skagerrak en Kattegat wordt een bovenpaneel met ruitvormige mazen met een maaswijdte van ten minste 270 mm of een bovenpaneel met vierkante mazen van ten minste 140 mm aangebracht. In deelsector Kattegat kan een paneel met vierkante mazen van ten minste 120 mm worden aangebracht (op trawls in de periode van 1 oktober tot en met 31 december, en op zegens in de periode van 1 augustus tot en met 31 oktober).

(7)  Vaartuigen mogen geen boomkorren met een maaswijdte tussen 32 en 99 mm gebruiken ten noorden van een lijn die het volgende traject volgt: een punt op de oostkust van het Verenigd Koninkrijk op 55° NB, dan oostwaarts tot 55° NB, 5° OL, dan noordwaarts tot 56° NB en oostwaarts tot een punt op de westkust van Denemarken op 56° NB. Het is verboden een boomkor met een maaswijdte tussen 32 en 119 mm te gebruiken binnen ICES-sector 2a en het deel van ICES-deelgebied 4 ten noorden van 56°00′ NB.

(8)  Verordening (EU) 2016/2336 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de visserij op diepzeebestanden in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, tot vaststelling van bepalingen voor de visserij in de internationale wateren van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad (PB L 354 van 23.12.2016, blz. 1).

(9)  Richtlijn (EU) 2017/1004 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 betreffende de instelling van een Uniekader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het gemeenschappelijk visserijbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad (PB L 157 van 20.6.2017, blz. 1).


BIJLAGE VI

NOORDWESTELIJKE WATEREN

DEEL A

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootten

Soort

Hele gebied

Kabeljauw (Gadus morhua)

35 cm

Schelvis (Melanogrammus aeglefinus)

30 cm

Zwarte koolvis (Pollachius virens)

35 cm

Witte koolvis (Pollachius pollachius)

30 cm

Heek (Merluccius merluccius)

27 cm

Schartong (Lepidorhombus spp.)

20 cm

Tong (Solea spp.)

24 cm

Schol (Pleuronectes platessa)

27 cm

Wijting (Merlangius merlangus)

27 cm

Leng (Molva molva)

63 cm

Blauwe leng (Molva dypterygia)

70 cm

Langoustine (Nephrops norvegicus) Langoustinestaarten

Totale lengte 85 mm, Carapaxlengte 25 mm (1) 46 mm (2)

Makreel (Scomber spp.)

20 cm (6)

Haring (Clupea harengus)

20 cm (6)

Horsmakreel (Trachurus spp.)

15 cm (6)

Ansjovis (Engraulis encrasicolus)

12 cm of 90 vissen per kg (6)

Zeebaars (Dicentrarchus labrax)

42 cm

Sardine (Sardina pilchardus)

11 cm (6)

Rode zeebrasem (Pagellus bogaraveo)

33 cm

Zeekreeft (Homarus gammarus)

87 mm

Spinkrab (Maja squinado)

120 mm

Mantelschelpen (Chlamys spp.)

40 mm

Getraliede tapijtschelp (Ruditapes decussatus)

40 mm

Tapijtschelp (Venerupis pullastra)

38 mm

Japanse tapijtschelp (Venerupis philippinarum)

35 mm

Venusschelp (Venus verrucosa)

40 mm

Amerikaanse venusschelp (Callista chione)

6 cm

Messchede (Ensis spp.)

10 cm

Stevige strandschelp (Spisula solida)

25 mm

Zaagje (Donax spp.)

25 mm

Peultjesmesheft (Pharus legumen)

65 mm

Wulk (Buccinum undatum)

45 mm

Octopus (Octopus vulgaris)

750 g

Langoest (Palinurus spp.)

95 mm

Roze diepzeegarnaal (Parapenaeus longirostris)

22 mm (carapaxlengte)

Noordzeekrab (Cancer pagurus)

140 mm (3)  (4)

Sint-jakobsschelp (Pecten maximus)

100 mm (5)

Het percentage sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel, die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, wordt berekend als het aandeel per levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord zijn.

Het percentage mag worden berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling of de verkoop niet worden overschreden.

DEEL B

Maaswijdten

1.   Basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig

1.1.

Onverminderd de aanlandingsverplichting gebruiken vaartuigen een maaswijdte van ten minste 120 mm (7), of ten minste 100 mm in ICES-deelgebied 7b-7k.

1.2.

Onverminderd de aanlandingsverplichting, en niettegenstaande punt 1.1, mogen vaartuigen voor de noordwestelijke wateren een kleinere maaswijdte als vermeld in onderstaande tabel gebruiken, op voorwaarde dat:

i)

de in die tabel vastgestelde voorwaarden worden nageleefd en bijvangsten van kabeljauw, schelvis en zwarte koolvis niet meer bedragen dan 20 % van de totale vangst, in levend gewicht, van alle biologische rijkdommen van de zee die na elke visreis wordt aangeland, of

ii)

andere selectiviteitswijzigingen worden gebruikt die op verzoek van een of meer lidstaten zijn beoordeeld door het WTECV en worden goedgekeurd door de Commissie. Deze selectiviteitswijzigingen leiden tot dezelfde of betere selectiviteitskenmerken voor kabeljauw, schelvis en zwarte koolvis dan die van 120 mm, of respectievelijk 100 mm in ICES-deelgebied 7b-7k.

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 80 mm (8)

ICES-deelgebied 7

Gerichte visserij met bodemtrawls op heek, schartong en zeeduivel, of gerichte visserij op wijting, makreel en soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden en die niet elders in de tabel zijn vermeld. Er wordt een paneel met vierkante mazen van ten minste 120 mm aangebracht (11)  (14).

Gerichte visserij met bordentrawls op tong en op soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden. Er wordt een paneel met vierkante mazen van ten minste 80 mm aangebracht (11).

Ten minste 80 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op langoustine (Nephrops Norvegicus) (10). Er wordt een paneel met vierkante mazen van ten minste 120 mm of een sorteerrooster met een maximumafstand van 35 mm tussen de staven of een gelijkwaardige selectiviteitsvoorziening aangebracht.

Ten minste 80 mm

ICES-sectoren 7a, 7b, 7d, 7e, 7f, 7 g, 7h, en 7j

Gerichte visserij op tong met boomkorren. In de bovenste helft van het voorste deel van het net wordt een paneel met een maaswijdte van ten minste 180 mm ( (13)) aangebracht.

Ten minste 80 mm

ICES-sectoren 7d en 7e

Gerichte visserij met bodemtrawls op wijting, makreel en soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden en die niet elders in de tabel zijn vermeld.

Ten minste 40 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op inktvis (Lolignidae, Ommastrephidae)

Ten minste 16 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten die niet elders in de tabel zijn vermeld.

Gerichte visserij op noordzeegarnalen en ringsprietgarnalen. Er moet een zeeflap of een sorteerrooster worden aangebracht, overeenkomstig de op nationaal niveau vastgestelde voorschriften

Minder dan 16 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op zandspiering

2.   Basisnormen voor maaswijdten van staande netten en drijfnetten

2.1.

Onverminderd de aanlandingsverplichting gebruiken vaartuigen een maaswijdte van ten minste 120 mm (15).

2.2.

Onverminderd de aanlandingsverplichting, en niettegenstaande punt 2.1, mogen vaartuigen voor de noordwestelijke wateren een kleinere maaswijdte als vermeld in onderstaande tabel gebruiken, op voorwaarde dat de in die tabel vastgestelde voorwaarden worden nageleefd en bijvangsten van kabeljauw, schelvis en zwarte koolvis niet meer bedragen dan 20 % van de totale vangst, in levend gewicht, van alle biologische rijkdommen van de zee die na elke visreis wordt aangeland.

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 100 mm ( (16))

Hele gebied

Gerichte visserij op platvis of soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden en die niet elders in de tabel zijn vermeld.

Gerichte visserij op wijting, schar en zeebaars

Ten minste 50 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten die niet elders in de tabel zijn vermeld.

Gerichte visserij op mul

3.

Dit deel laat Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/2034 van de Commissie (17) onverlet, voor de onder die gedelegeerde verordening vallende vormen van visserij.

DEEL C

Gesloten of beperkte gebieden

1.   Gesloten gebied voor de instandhouding van kabeljauw in ICES-sector 6a

Van 1 januari tot en met 31 maart en van 1 oktober tot en met 31 december van elk jaar is het verboden enige visserijactiviteit met gesleept vistuig of staande netten uit te voeren in het gebied dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

55° 25′ NB, 7°07′ WL

55° 25′ NB, 7°00′ WL

55° 18′ NB, 6°50′ WL

55° 17′ NB, 6°50′ WL

55°17′ NB, 6°52′ WL

55°25′ NB, 7°07′ WL

2.   Gesloten gebied voor de instandhouding van kabeljauw in de ICES-sectoren 7f en 7g

2.1.

Het is elk jaar van 1 februari tot en met 31 maart verboden enige visserijactiviteit uit te voeren in de volgende statistische ICES-vakken: 30E4, 31E4, 32E3. Dat verbod is niet van toepassing binnen zes zeemijl vanaf de basislijn.

2.2.

In het betrokken gebied en de betrokken periode mogen visserijactiviteiten met korven en kubben worden uitgevoerd, op voorwaarde dat:

i)

geen ander vistuig dan korven en kubben aan boord wordt gehouden, en

ii)

bijvangsten van soorten die onder de aanlandingsverplichting vallen, worden aangeland en op de quota worden afgeboekt.

2.3.

Het is toegestaan gericht te vissen op kleine pelagische soorten met gesleept vistuig met een maaswijdte van minder dan 55 mm, op voorwaarde dat:

i)

geen netten met een maaswijdte van 55 mm of meer aan boord worden gehouden, en

ii)

bijvangsten van soorten die onder de aanlandingsverplichting vallen, worden aangeland en op de quota worden afgeboekt.

3.   Gesloten gebied voor de instandhouding van kabeljauw in ICES-sector 7a

3.1.

Het is elk jaar tijdens de periode van 14 februari tot en met 30 april verboden bodemtrawls, zegens of soortgelijke sleepnetten, kieuwnetten, schakelnetten, warrelnetten of vistuig met haken te gebruiken in het gedeelte van ICES-sector 7a dat wordt begrensd door de oostkust van Ierland en de oostkust van Noord-Ierland en rechte lijnen die achtereenvolgens de volgende geografische coördinaten, die worden gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, met elkaar verbinden:

een punt op de oostkust van het schiereiland Ards in Noord-Ierland op 54°30′ NB

54°30′ NB, 04°50′ WL

53°15′ NB, 04°50′ WL

een punt op de oostkust van Ierland op 53°15′ NB

3.2.

In afwijking van punt 3.1 is in het gebied en de periode die daarin zijn bepaald, het gebruik van bodemtrawls toegestaan, op voorwaarde dat die trawls zijn voorzien van selectiviteitsvoorzieningen die zijn beoordeeld door het WTECV.

4.   Rockall-schelvisbox in ICES-deelgebied 6

Iedere vorm van visserij, met uitzondering van de visserij met de beug, is verboden in het gebied dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, die worden gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

57°00′ NB, 15°00′ WL

57°00′ NB, 14°00′ WL

56°30′ NB, 14°00′ WL

56°30′ NB, 15°00′ WL

57°00′ NB, 15°00′ WL

5.   Gesloten gebied voor de instandhouding van langoustines in de ICES-sectoren 7c en 7k

5.1.

Het is elk jaar van 1 mei tot en met 31 mei verboden gericht te vissen op langoustines (Nephrops norvegicus) en samen met de doelsoort voorkomende soorten (namelijk kabeljauw, scharretong, zeeduivel, schelvis, wijting, heek, schol, witte koolvis, zwarte koolvis, roggen, tong, lom, blauwe leng, leng en doornhaai) binnen het geografische gebied dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, die worden gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

52°27′ NB, 12°19′ WL

52°40′ NB, 12°30′ WL

52°47′ NB, 12°39,60′ WL

52°47′ NB, 12°56′ WL

52°13,5′ NB, 13°53,83′ WL

51°22′ NB, 14°24′ WL

51°22′ NB, 14°03′ WL

52°10′ NB, 13°25′ WL

52°32′ NB, 13°07,50′ WL

52°43′ NB, 12°55′ WL

52°43′ NB, 12°43′ WL

52°38,80′ NB, 12°37′ WL

52°27′ NB, 12°23′ WL

52°27′ NB, 12°19′ WL

5.2.

Het is toegestaan overeenkomstig artikel 50, leden 3, 4 en 5, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 door de Porcupine Bank te varen met de in punt 5.1 genoemde soorten aan boord.

6.   Bijzondere voorschriften voor de bescherming van blauwe leng in ICES-sector 6a

6.1.

Het is elk jaar van 1 maart tot en met 31 mei verboden gericht te vissen op blauwe leng in de gebieden van ICES-sector 6a die worden ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, die worden gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

Rand van het Schotse continentale plat

59°58′ NB, 07°00′ WL

59°55′ NB, 06°47′ WL

59°51′ NB, 06°28′ WL

59°45′ NB, 06°38′ WL

59°27′ NB, 06°42′ WL

59°22′ NB, 06°47′ WL

59°15′ NB, 07°15′ WL

59°07′ NB, 07°31′ WL

58°52′ NB, 07°44′ WL

58°44′ NB, 08°11′ WL

58°43′ NB, 08°27′ WL

58°28′ NB, 09°16′ WL

58°15′ NB, 09°32′ WL

58°15′ NB, 09°45′ WL

58°30′ NB, 09°45′ WL

59°30′ NB, 07°00′ WL

59°58′ NB, 07°00′ WL

Rand van de Rosemary Bank

60°00′ NB, 11°00′ WL

59°00′ NB, 11°00′ WL

59°00′ NB, 09°00′ WL

59°30′ NB, 09°00′ WL

59°30′ NB, 10°00′ WL

60°00′ NB, 10°00′ WL

60°00′ NB, 11°00′ WL

Niet inbegrepen is het gebied dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

59°15′ NB, 10°24′ WL

59°10′ NB, 10°22′ WL

59°08′ NB, 10°07′ WL

59°11′ NB, 09°59′ WL

59°15′ NB, 09°58′ WL

59°22′ NB, 10°02′ WL

59°23′ NB, 10°11′ WL

59°20′ NB, 10°19′ WL

59°15′ NB, 10°24′ WL

6.2.

Een bijvangst van blauwe leng van niet meer dan zes ton mag aan boord worden gehouden en worden aangeland. Zodra die drempelwaarde van zes ton blauwe leng is bereikt:

a)

zet het vaartuig de visserij onmiddellijk stop en verlaat het onmiddellijk het gebied waarin het zich bevindt;

b)

mag het vaartuig een van de gebieden pas na aanlanding van zijn vangst weer binnenvaren;

c)

mag het vaartuig geen blauwe leng in zee terugzetten.

6.3.

Van 15 februari tot en met 15 april van elk jaar is het verboden bodemtrawls, beugen en staande netten te gebruiken in het gebied dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, die worden gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

60°58,76′ NB, 27°27,32′ WL

60°56,02′ NB, 27°31,16′ WL

60°59,76′ NB, 27°43,48′ WL

61°03,00′ NB, 27°39,41′ WL

60°58,76′ NB, 27°27,32′ WL

7.   Beperkingen op de makreelvisserij in de ICES-sectoren 7e, 7f, 7 g en 7h

7.1.

Gerichte visserij op makreel met gesleept vistuig met een maaswijdte in de kuil van minder dan 80 mm, of met ringzegens, is verboden, behalve indien de in gewicht uitgedrukte hoeveelheid makreel niet groter is dan 15 % per levend gewicht van de totale hoeveelheid makreel en andere mariene organismen aan boord die zijn gevangen binnen het gebied dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, die worden gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

een punt op de zuidkust van het Verenigd Koninkrijk op 02°00′ WL

49°30′ NB, 2°00′ WL

49°30′ NB, 7°00′ WL

52°00′ NB, 7°00′ WL

een punt op de westkust van het Verenigd Koninkrijk op 52°00′ NB

7.2.

In het in punt 7.1 omschreven gebied mag worden gevist met:

staande netten en/of met de beug;

bodemtrawls, Deense zegens of soortgelijke sleepnetten, met een maaswijdte van meer dan 80 mm.

7.3.

Vaartuigen die niet zijn uitgerust voor de visserij en waarop makreel wordt overgeladen, zijn in het in punt 7.1 omschreven gebied toegelaten.

8.   Beperkingen op het gebruik van boomkorren binnen twaalf zeemijl voor de kust van het Verenigd Koninkrijk en Ierland

8.1.

Het is verboden boomkorren met een maaswijdte van minder dan 100 mm te gebruiken in ICES-sector 5b en in ICES-deelgebied 6 ten noorden van 56° NB.

8.2.

Vaartuigen mogen geen boomkorren gebruiken in de zone van twaalf zeemijl voor de kust van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gemeten vanaf de basislijnen vanwaar de territoriale wateren worden gemeten.

8.3.

In het bedoelde gebied mag met boomkorren worden gevist, op voorwaarde dat:

de vaartuigen een motorvermogen van niet meer dan 221 kW en een lengte van niet meer dan 24 m hebben, en

de boomlengte of de totale boomlengte, dat wil zeggen de som van de lengten van elke boom, niet meer dan 9 m bedraagt en niet tot meer dan 9 m kan worden verlengd, behalve wanneer gericht op noordzeegarnaal (Crangon crangon) wordt gevist met een maaswijdte in de kuil van minder dan 31 mm.

9.   Gebruik van staande netten in de ICES-sectoren 5b, 6a, 6b, 7b, 7c, 7h, 7j en 7k

9.1.

Overeenkomstig artikel 9, lid 7, onder a), en in afwijking van deel B, punt 2, van deze bijlage is het toegestaan gebruik te maken van het volgende vistuig in wateren waar de kaartdiepte minder dan 600 m bedraagt:

geankerde kieuwnetten die worden gebruikt voor de gerichte visserij op heek, die een maaswijdte van ten minste 100 mm hebben en die niet meer dan 100 mazen diep zijn, waarbij de totale lengte van alle uitgezette netten ten hoogste 25 km per vaartuig bedraagt en de uitzettijd ten hoogste 24 uur bedraagt;

warrelnetten die worden gebruikt voor de gerichte visserij op zeeduivel, die een maaswijdte van ten minste 250 mm hebben en die niet meer dan 15 mazen diep zijn, waarbij de totale lengte van alle uitgezette netten ten hoogste 100 km bedraagt en de uitzettijd ten hoogste 72 uur bedraagt.

9.2.

Het is verboden op een kaartdiepte van minder dan 600 m gericht te vissen op de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2016/2336 vermelde diepzeehaaien. Incidenteel gevangen diepzeehaaien waarvoor krachtens deze verordening en andere Uniewetgeving een vangstverbod geldt, moeten worden geregistreerd, zo ongedeerd mogelijk worden gelaten en onmiddellijk worden vrijgelaten. Diepzeehaaien waarvoor vangstbeperkingen gelden, worden aan boord gehouden. Die vangsten worden aangeland en op de quota afgeboekt. In situaties waarin quota niet of onvoldoende beschikbaar zijn voor de lidstaat in kwestie, kan de Commissie een beroep doen op artikel 105, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1224/2009. Vaartuigen van een lidstaat die incidenteel meer dan tien ton diepzeehaaien vangen, kunnen niet langer gebruikmaken van de in punt 9.1 bedoelde afwijkingen.

(1)  In de ICES-sectoren 6a en 7a gelden de volgende minimuminstandhoudingsreferentiegrootten: totale lengte 70 mm en carapaxlengte 20 mm.

(2)  In de ICES-sectoren 6a en 7a geldt een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 37 mm.

(3)  In de Uniewateren in de ICES-deelgebieden 5, 6 ten zuiden van 56° NB en 7, behalve de ICES-sectoren 7d, 7e en 7f, geldt een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 130 mm.

(4)  Bij Noordzeekrabben die met korven of kubben zijn gevangen, mag ten hoogste 1 % van het gewicht van de totale vangst van Noordzeekrabben uit losse scharen bestaan. Bij Noordzeekrabben die met ander vistuig zijn gevangen, mag ten hoogste 75 kg losse krabscharen worden aangeland.

(5)  In ICES-sector 7a ten noorden van 52°30′ NB en ICES-sector 7d geldt een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 110 mm.

(6)  In afwijking van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 zijn de minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel niet van toepassing voor maximaal 10 % per levend gewicht van de totale vangsten die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.

(7)  Geleidelijk in te voeren gedurende een periode van twee jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

(8)  Onverminderd artikel 5 van Verordening (EG) nr. 494/2002 (9) van de Commissie.

(9)  Verordening (EG) nr. 494/2002 van de Commissie van 19 maart 2002 tot vaststelling van aanvullende technische maatregelen voor het herstel van het heekbestand in de ICES-deelgebieden III, IV, V, VI en VII en in de ICES-sectoren VIIIa, b, d, e (PB L 77 van 20.3.2002, blz. 8).

(10)  Voor vaartuigen met enkelvoudig voortuig in ICES-sector 7a geldt een maaswijdte van ten minste 70 mm.

(11)  Onverminderd artikel 2, lid 5, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 737/2012 (12) van de Commissie.

(12)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 737/2012 van de Commissie van 14 augustus 2012 inzake de bescherming van bepaalde bestanden in de Keltische Zee (PB L 218 van 15.8.2012, blz. 8).

(13)  Deze bepaling is niet van toepassing op ICES-sector 7d.

(14)  Deze bepaling is niet van toepassing bij gerichte visserij op wijting, makreel en soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden in de ICES-sectoren 7d en 7e.

(15)  Een maaswijdte van ten minste 220 mm is van toepassing bij het vissen op zeeduivel. Een maaswijdte van ten minste 110 mm is van toepassing bij gerichte visserij op witte koolvis en heek in de ICES-sectoren 7d en 7e.

(16)  Voor ICES-sector 7d geldt een maaswijdte van ten minste 90 mm.

(17)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/2034 van de Commissie van 18 oktober 2018 tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde demersale visserijen in de noordwestelijke wateren voor de periode 2019-2021 (PB L 327 van 21.12.2018, blz. 8).


BIJLAGE VII

ZUIDWESTELIJKE WATEREN

DEEL A

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootten

Soort

Hele gebied

Kabeljauw (Gadus morhua)

35 cm

Schelvis (Melanogrammus aeglefinus)

30 cm

Zwarte koolvis (Pollachius virens)

35 cm

Witte koolvis (Pollachius pollachius)

30 cm

Heek (Merluccius merluccius)

27 cm

Schartong (Lepidorhombus spp.)

20 cm

Tong (Solea spp.)

24 cm

Schol (Pleuronectes platessa)

27 cm

Wijting (Merlangius merlangus)

27 cm

Leng (Molva molva)

63 cm

Blauwe leng (Molva dypterygia)

70 cm

Langoustine (Nephrops norvegicus)

Totale lengte 70 mm,

carapaxlengte 20 mm

Langoustinestaarten

37 mm

Makreel (Scomber spp.)

20 cm (6)

Haring (Clupea harengus)

20 cm (6)

Horsmakreel (Trachurus spp.)

15 cm (1)  (6)  (7)

Ansjovis (Engraulis encrasicolus)

12 cm of 90 vissen per kg (2)  (6)

Zeebaars (Dicentrarchus labrax)

36 cm

Sardine (Sardina pilchardus)

11 cm (6)

Rode zeebrasem (Pagellus bogaraveo)

33 cm

Zeekreeft (Homarus gammarus)

87 mm

Spinkrab (Maja squinado)

120 mm

Mantelschelpen (Chlamys spp.)

40 mm

Getraliede tapijtschelp (Ruditapes decussatus)

40 mm

Tapijtschelp (Venerupis pullastra)

38 mm

Japanse tapijtschelp (Venerupis philippinarum)

35 mm

Venusschelp (Venus verrucosa)

40 mm

Amerikaanse venusschelp (Callista chione)

6 cm

Messchede (Ensis spp.)

10 cm

Stevige strandschelp (Spisula solida)

25 mm

Zaagje (Donax spp.)

25 mm

Peultjesmesheft (Pharus legumen)

65 mm

Wulk (Buccinum undatum)

45 mm

Octopus (Octopus vulgaris)

750 g (3)

Langoest (Palinurus spp.)

95 mm

Roze diepzeegarnaal (Parapenaeus longirostris)

22 mm (carapaxlengte)

Noordzeekrab (Cancer pagurus)

140 mm (4)  (5)

Sint-jakobsschelp (Pecten maximus)

100 mm

DEEL B

Maaswijdten

1.   Basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig

1.1.

Onverminderd de aanlandingsverplichting gebruiken vaartuigen een maaswijdte van ten minste 70 mm (8)(9) of ten minste 55 mm in ICES-sector 9a ten oosten van 7°23′48″ WL.

1.2.

Onverminderd de aanlandingsverplichting, en niettegenstaande punt 2.1, mogen vaartuigen voor de zuidwestelijke wateren een kleinere maaswijdte als vermeld in onderstaande tabel gebruiken, op voorwaarde dat:

i)

de in die tabel vastgestelde voorwaarden worden nageleefd en bijvangsten van heek niet meer bedragen dan 20 % van de totale vangst, in levend gewicht, van alle biologische rijkdommen van de zee die na elke visreis wordt aangeland, of

ii)

andere selectiviteitswijzigingen worden gebruikt die op verzoek van een of meer lidstaten zijn beoordeeld door het WTECV en worden goedgekeurd door de Commissie. Deze selectiviteitswijzigingen leiden tot dezelfde of betere selectiviteitskenmerken voor heek dan die van 70 mm, of respectievelijk 55 mm in ICES-sector 9a ten oosten van 7°23′48″ WL.

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 55 mm

Hele gebied, met uitzondering van ICES-sector 9a ten oosten van 7°23′48″W

Gerichte visserij op soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden en die niet elders in de tabel zijn vermeld.

Gerichte visserij op rode zeebrasem

Gerichte visserij met bodemtrawls op makreel, horsmakreel en blauwe wijting

Ten minste 35 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op wigtong

Ten minste 55 mm

ICES-sector 9a ten westen van 7°23′48″ WL

Gerichte visserij op schaaldieren

Ten minste 16 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten die niet elders in de tabel zijn vermeld.

Gerichte visserij op garnalen (Palaemon serratus, Crangon crangon) en krab (Polybius henslowii)

Minder dan 16 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op zandspiering

2.   Basisnormen voor maaswijdten van staande netten en drijfnetten

2.1.

Onverminderd de aanlandingsverplichting gebruiken vaartuigen een maaswijdte van ten minste 100 mm (10), of ten minste 80 mm in de ICES-sector 8c en ICES-deelgebied 9.

2.2.

Onverminderd de aanlandingsverplichting, en niettegenstaande punt 2.1, mogen vaartuigen voor de zuidwestelijke wateren een kleinere maaswijdte als vermeld in onderstaande tabel gebruiken, op voorwaarde dat de in die tabel vastgestelde voorwaarden worden nageleefd en bijvangsten van heek niet meer bedragen dan 20 % van de totale vangst, in levend gewicht, van alle biologische rijkdommen van de zee die na elke visreis wordt aangeland.

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 80 mm

Hele gebied, met uitzondering van ICES-sector 8c en ICES-deelgebied 9

Gerichte visserij op zeebaars, wijting, tarbot, bot en witte koolvis

Ten minste 60 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden en die niet elders in de tabel zijn vermeld

Ten minste 50 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten (11) die niet elders in de tabel zijn vermeld

Ten minste 40 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op mul, garnalen (Penaeus spp.), bidsprinkhaankreeft, wigtong en lipvis

DEEL C

Gesloten of beperkte gebieden

1.   Gesloten gebied voor de instandhouding van heek in ICES-sector 9a

Het is verboden met trawls, Deense zegens of soortgelijke sleepnetten te vissen in de geografische gebieden die worden ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, die worden gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

a)

van 1 oktober tot en met 31 januari van het daaropvolgende jaar:

43°46,5′ NB, 07°54,4′ WL

44°01,5′ NB, 07°54,4′ WL

43°25,0′ NB, 09°12,0′ WL

43°10,0′ NB, 09°12,0′ WL

b)

van 1 december tot en met de laatste dag van februari van het daaropvolgende jaar:

37°50′ NB op de westkust van Portugal

37°50′ NB, 09°08′ WL

37°00′ NB, 09°07′ WL

37°00′ NB op de westkust van Portugal

2.   Gesloten gebieden voor de instandhouding van langoustines in ICES-sector 9a

2.1.

Het is verboden met bodemtrawls, Deense zegens of soortgelijke sleepnetten, dan wel met korven, gericht te vissen op langoustines (Nephrops norvegicus) in de geografische gebieden die worden ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, die worden gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

a)

van 1 juni tot en met 31 augustus:

42°23′ NB, 08°57′ WL

42°00′ NB, 08°57′ WL

42°00′ NB, 09°14′ WL

42°04′ NB, 09°14′ WL

42°09′ NB, 09°09′ WL

42°12′ NB, 09°09′ WL

42°23′ NB, 09°15′ WL

42°23′ NB, 08°57′ WL

b)

van 1 mei tot en met 31 augustus:

37°45′ NB, 09°00′ WL

38°10′ NB, 09°00′ WL

38°10′ NB, 09°15′ WL

37°45′ NB, 09°20′ WL

2.2.

Het is toegestaan in de geografische gebieden en tijdens de perioden als vermeld in punt 2.1., onder b), met bodemtrawls of soortgelijke sleepnetten of met korven te vissen, op voorwaarde dat alle bijvangsten van langoustines (Nephrops norvegicus) worden aangeland en op de quota worden afgeboekt.

2.3.

Het is in de geografische gebieden en buiten de perioden als vermeld in punt 2.1., verboden gericht te vissen op langoustines (Nephrops norvegicus). Bijvangsten van langoustines (Nephrops norvegicus) worden aangeland en op de quota afgeboekt.

3.   Beperkingen op de gerichte visserij op ansjovis in ICES-sector 8c

3.1.

Het is verboden in ICES-sector 8c met pelagische trawls gericht te vissen op ansjovis.

3.2.

Het is verboden in ICES-sector 8c tegelijkertijd pelagische trawls en ringzegens aan boord te hebben.

4.   Gebruik van staande netten in de ICES-deelgebieden 8, 9, 10 en 12 ten oosten van 27° WL

4.1.

Overeenkomstig artikel 9, lid 7, onder a), en in afwijking van deel B, punt 2, van deze bijlage is het toegestaan gebruik te maken van het volgende vistuig in wateren waar de kaartdiepte minder dan 600 m bedraagt:

geankerde kieuwnetten die worden gebruikt voor de gerichte visserij op heek, die een maaswijdte hebben van ten minste 80 mm in ICES-sector 8c en ICES-deelgebied 9 en 100 mm in alle overige gebieden, en die niet meer dan 100 mazen diep zijn, waarbij de totale lengte van alle uitgezette netten ten hoogste 25 km per vaartuig bedraagt en de uitzettijd ten hoogste 24 uur bedraagt;

warrelnetten die worden gebruikt voor de gerichte visserij op zeeduivel, die een maaswijdte van ten minste 250 mm hebben en die niet meer dan 15 mazen diep zijn, waarbij de totale lengte van alle uitgezette netten ten hoogste 100 km bedraagt en de uitzettijd ten hoogste 72 uur bedraagt;

schakelnetten die worden gebruikt in ICES-deelgebied 9 voor de gerichte visserij op zeeduivel, die een maaswijdte van ten minste 220 mm hebben en die niet meer dan 30 mazen diep zijn, waarbij de totale lengte van de uitgezette netten ten hoogste 20 km per vaartuig bedraagt en de uitzettijd ten hoogste 72 uur bedraagt.

4.2.

Het is verboden op een kaartdiepte van minder dan 600 m gericht te vissen op de in bijlage I bij Verordening (EU) 2016/2336 vermelde diepzeehaaien. Incidenteel gevangen diepzeehaaien waarvoor krachtens deze verordening en andere Uniewetgeving een vangstverbod geldt, moeten worden geregistreerd, zo ongedeerd mogelijk worden gelaten en onmiddellijk worden vrijgelaten. Diepzeehaaien waarvoor vangstbeperkingen gelden, worden aan boord gehouden. Die vangsten worden aangeland en op de quota afgeboekt. In situaties waarin quota niet of onvoldoende beschikbaar zijn voor de lidstaat in kwestie, kan de Commissie een beroep doen op artikel 105, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1224/2009. Vaartuigen van een lidstaat die incidenteel meer dan tien ton diepzeehaaien vangen, kunnen niet langer gebruikmaken van de in punt 4.1 bedoelde afwijkingen.

4.3.

Voorwaarden voor de in de Golf van Biskaje toegestane visserij met bepaalde soorten gesleept vistuig.

In afwijking van artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 494/2002 tot vaststelling van aanvullende technische maatregelen voor het herstel van het heekbestand in de ICES-deelgebieden 3-7 en in de ICES-sectoren 8a, 8b, 8d en 8e, mag in het in artikel 5, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 494/2002 omschreven gebied worden gevist met trawls, Deense zegens en soortgelijk vistuig, met uitzondering van boomkorren, met een maaswijdte van 70 tot 99 mm, indien het vistuig is voorzien van een paneel met vierkante mazen van 100 mm.


(1)  Voor blauwe horsmakreel (Trachurus picturatus) die wordt gevangen in de wateren bij de Azoren, die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Portugal vallen, geldt geen minimuminstandhoudingsreferentiegrootte.

(2)  In ICES-deelgebied 9 en Cecaf-gebied 34.1.2 geldt een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 9 cm.

(3)  Voor alle wateren in het centraal-oostelijke deel van de Atlantische Oceaan omvattende de sectoren 34.1.1, 34.1.2 en 34.1.3 en deelgebied 34.2.0 van visserijgebied 34 van de Cecaf-zone geldt een gegromd gewicht van 450 g.

(4)  In de Uniewateren in de ICES-deelgebieden 8 en 9 geldt een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 130 mm.

(5)  Bij Noordzeekrabben die met korven of kubben zijn gevangen, mag ten hoogste 1 % van het gewicht van de totale vangst van Noordzeekrabben uit losse scharen bestaan. Bij Noordzeekrabben die met ander vistuig zijn gevangen, mag ten hoogste 75 kg losse krabscharen worden aangeland.

(6)  In afwijking van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel niet van toepassing op maximaal 10 % per levend gewicht van de totale vangsten van elk van die soorten aan boord.

Het percentage sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel, die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, wordt berekend als aandeel per levend gewicht van alle mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord zijn.

Het percentage kan worden berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling of de verkoop niet worden overschreden.

(7)  Niet meer dan 5 % mag bestaan uit horsmakreel tussen 12 en 15 cm. Voor de controle van die hoeveelheid wordt een omrekeningsfactor van 1,20 toegepast op het gewicht van de vangsten. Deze bepaling geldt niet voor vangsten die vallen onder de aanlandingsverplichting.

(8)  Deze bepaling doet geen afbreuk aan artikel 2 van Verordening (EG) nr. 494/2002.

(9)  Voor gerichte visserij op langoustine (Nephrops norvegicus) wordt een paneel met vierkante mazen van ten minste 100 mm of een gelijkwaardige selectiviteitsvoorziening aangebracht bij het vissen in de ICES-sectoren 8a, 8b, 8d en 8e. Voor gerichte visserij op tong met boomkorren wordt een paneel met een maaswijdte van ten minste 180 mm in de bovenste helft van het voorste deel van het net aangebracht.

(10)  Voor gerichte visserij op zeeduivel wordt een maaswijdte van ten minste 220 mm gebruikt.

(11)  A mesh size of less than 40 mm may be used for sardines.


BIJLAGE VIII

OOSTZEE

DEEL A

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootten

Soort

Geografische gebieden

Minimuminstandhoudings- referentiegrootte

Kabeljauw (Gadus morhua)

Deelsectoren 22 32

35cm

Schol (Pleuronectes platessa)

Deelsectoren 22 32

25 cm

Zalm (Salmo salar)

Deelsectoren 22 30 en 32

60 cm

Deelsector 31

50 cm

Bot (Platichthys flesus)

Deelsectoren 22 25

23 cm

Deelsectoren 26, 27 en 28

21 cm

Deelsectoren 29 32 ten zuiden van 59° NB

18 cm

Tarbot (Psetta maxima)

Deelsectoren 22 32

30 cm

Griet (Scophthalmus rhombus)

Deelsectoren 22 32

30 cm

Paling (Anguilla anguilla)

Deelsectoren 22 32

35 cm

Zeeforel (Salmo trutta)

Deelsectoren 22 25 en 29 32

40 cm

Deelsectoren 26, 27 en 28

50 cm

DEEL B

Maaswijdten

1.   Basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig

1.1.

Onverminderd de aanlandingsverplichting gebruiken vaartuigen een maaswijdte van ten minste 120 mm, vervaardigd uit T90, of van ten minste 105 mm, vervaardigd met een Bacoma-ontsnappingspaneel van 120 mm.

1.2.

Onverminderd de aanlandingsverplichting, en niettegenstaande punt 1.1, mogen vaartuigen voor de Oostzee een kleinere maaswijdte als vermeld in onderstaande tabel gebruiken, op voorwaarde dat:

i)

de in die tabel vastgestelde voorwaarden worden nageleefd en bijvangsten van kabeljauw niet meer bedragen dan 10 % van de totale vangst, in levend gewicht, van alle biologische rijkdommen van de zee die na elke visreis wordt aangeland, of

ii)

andere selectiviteitswijzigingen worden gebruikt die op verzoek van een of meer lidstaten zijn beoordeeld door het WTECV en worden goedgekeurd door de Commissie. Deze selectiviteitswijzigingen leiden tot dezelfde of betere selectiviteitskenmerken voor kabeljauw dan die van 120 mm T90, of respectievelijk van 105 mm in geval van bevestiging van een Bacoma-ontsnappingspaneel van 120 mm.

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 90 mm

Deelsectoren 22 en 23

Gerichte visserij op platvis (1)

Gerichte visserij op wijting

Ten minste 32 mm

Deelsectoren 22 27

Gerichte visserij op haring, makreel, horsmakreel en blauwe wijting

Ten minste 16 mm

Deelsectoren 22 27

Gerichte visserij op sprot (2)

Ten minste 16 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op andere soorten dan platvis waarvoor geen vangstbeperkingen gelden en die niet elders in de tabel zijn vermeld

Ten minste 16 mm

Deelsectoren 28 32

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten die niet elders in de tabel zijn vermeld

Minder dan 16 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op zandspiering

2.   Basisnormen voor maaswijdten van staande netten

2.1.

Onverminderd de aanlandingsverplichting gebruiken vaartuigen een maaswijdte van ten minste 110 mm, of 157 mm bij het vissen op zalm.

2.2.

Onverminderd de aanlandingsverplichting, en niettegenstaande punt 2.1, mogen vaartuigen voor de Oostzee een kleinere maaswijdte als vermeld in onderstaande tabel gebruiken, op voorwaarde dat de in die tabel vastgestelde voorwaarden worden nageleefd en bijvangsten van kabeljauw niet meer bedragen dan 10 % van de totale vangst, in levend gewicht, van alle biologische rijkdommen van de zee die na elke visreis wordt aangeland, of bijvangsten van zalm ten hoogste vijf exemplaren bedragen.

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden (3)

Ten minste 90 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op platvissoorten

Minder dan 90 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten

Ten minste 16 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden en die niet elders in de tabel zijn vermeld

DEEL C

Gesloten of beperkte gebieden

1.

Beperkingen op de visserij met gesleept vistuig

Het is het hele jaar verboden met gesleept vistuig te vissen in de geografische zone die wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, die worden gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

54°23′ NB, 14°35′ OL

54°21′ NB, 14°40′ OL

54°17′ NB, 14°33′ OL

54°07′ NB, 14°25′ OL

54°10′ NB, 14°21′ OL

54°14′ NB, 14°25′ OL

54°17′ NB, 14°17′ OL

54°24′ NB, 14°11′ OL

54°27′ NB, 14°25′ OL

54°23′ NB, 14°35′ OL

2.   Beperkingen voor de visserij op zalm en zeeforel

2.1.

Het is verboden gericht te vissen op zalm (Salmo salar) of zeeforel (Salmo trutta):

a)

elk jaar van 1 juni tot en met 15 september in de wateren van de deelsectoren 22-31;

b)

elk jaar van 15 juni tot en met 30 september in de wateren van deelsector 32.

2.2.

Dit verbod in het gesloten seizoen geldt in het gebied dat zich uitstrekt buiten vier zeemijl vanaf de basislijnen.

2.3.

Het is toegestaan zalm (Salmo salar) of zeeforel (Salmo trutta) die met kommen is gevangen, aan boord te houden.

3.   Specifieke maatregelen voor de Golf van Riga

3.1.

Voor de visserij in deelsector 28-1 moeten vaartuigen beschikken over een vismachtiging die is afgegeven overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

3.2.

De lidstaten zorgen ervoor dat vaartuigen waaraan een vismachtiging zoals bedoeld in punt 3.1. is afgegeven, onder vermelding van hun naam en intern registratienummer worden opgenomen in een lijst, die voor het publiek beschikbaar wordt gesteld via een website op het internet, waarvan het adres door elke lidstaat aan de Commissie en de andere lidstaten wordt meegedeeld.

3.3.

De vaartuigen op die lijst moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

het totale motorvermogen (kW) van de in de lijsten opgenomen vaartuigen mag niet groter zijn dan het vermogen dat voor de betrokken lidstaat in de jaren 2000-2001 in deelsector 28-1 is geconstateerd, en

b)

hun motorvermogen mag nooit groter zijn dan 221 kW.

3.4.

Elk vaartuig op de in punt 3.2. bedoelde lijst mag worden vervangen door een of meer andere vaartuigen, op voorwaarde dat:

a)

vervanging in geen enkel geval leidt tot een verhoging van het in punt 3.3, onder a), bedoelde totale motorvermogen voor de betrokken lidstaat, en

b)

het motorvermogen van het vervangende vaartuig nooit 221 kW overschrijdt.

3.5.

De motor van een vaartuig dat voorkomt op de in punt 3.2. bedoelde lijst, mag worden vervangen, op voorwaarde dat:

a)

de vervanging van een motor er nooit toe leidt dat het motorvermogen van een vaartuig 221 kW overschrijdt, en

b)

het vermogen van de ruilmotor niet zodanig is dat de vervanging leidt tot een verhoging van het totale motorvermogen voor de betrokken lidstaat, zoals bedoeld in punt 3.3, onder a).

3.6.

In deelsector 28-1 is trawlvisserij verboden in wateren van minder dan 20 m diepte.

4.   Gebieden waar beperkingen voor de visserij gelden

4.1.

Alle visserijactiviteiten zijn elk jaar van 1 mei tot en met 31 oktober verboden in de gebieden die worden ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, die worden gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

a)

Gebied 1:

55°45′ NB, 15°30′ OL

55°45′ NB, 16°30′ OL

55°00′ NB, 16°30′ OL

55°00′ NB, 16°00′ OL

55°15′ NB, 16°00′ OL

55°15′ NB, 15°30′ OL

55°45′ NB, 15°30′ OL

b)

Gebied 2:

55°00′ NB, 19°14′ OL

54°48′ NB, 19°20′ OL

54°45′ NB, 19°19′ OL

54°45′ NB, 18°55′ OL

55°00′ NB, 19°14′ OL

c)

Gebied 3:

56°13′ NB, 18°27′ OL

56°13′ NB, 19°31′ OL

55°59′ NB, 19°13′ OL

56°03′ NB, 19°06′ OL

56°00′ NB, 18°51′ OL

55°47′ NB, 18°57′ OL

55°30′ NB, 18°34′ OL

56°13′ NB, 18°27′ OL

4.2.

Het is toegestaan gericht te vissen op zalm met kieuwnetten, warrelnetten en schakelnetten met een maaswijdte van 157 mm of meer of met drijvende lijnen. Er mag geen ander vistuig aan boord worden gehouden.

4.3.

Het is verboden gericht te vissen op kabeljauw met het in punt 5.2 bedoelde vistuig.

5.   Beperkingen voor de visserij op bot en tarbot

5.1.

Het is verboden de volgende vissoorten die zijn gevangen in de geografische gebieden en tijdens de perioden die hierna worden gespecificeerd, aan boord te houden:

Soort

Geografische gebieden

Periode

Bot

Deelsectoren 26 29 ten zuiden van 59°30′ NB

15 februari tot en met 15 mei

Deelsector 32

15 februari tot en met 31 mei

Tarbot

Deelsectoren 25, 26 en 28 ten zuiden van 56°50′ NB

1 juni tot en met 31 juli

5.2.

Het is verboden gericht te vissen met trawls, Deense zegens of soortgelijk vistuig met een maaswijdte van 90 mm of meer, of met kieuwnetten, warrelnetten of schakelnetten met een maaswijdte van 90 mm of meer. Bijvangsten van bot en tarbot mogen aan boord worden gehouden en aangeland, mits het aandeel van die soorten niet meer bedraagt dan 10 % van de totale aan boord gehouden vangst in levend gewicht tijdens de in punt 6.1 bedoelde perioden.

6.   Beperkingen voor de visserij op paling

Het is verboden paling die is gevangen met enig actief vistuig, aan boord te houden. Incidenteel gevangen paling moet ongedeerd worden gelaten en onmiddellijk worden vrijgelaten.


(1)  Het gebruik van boomkorren is niet toegestaan.

(2)  De vangst mag tot 45 % haring in levend gewicht bevatten.

(3)  Het gebruik van kieuwnetten, warrelnetten of schakelnetten met een lengte van meer dan 9 km is verboden voor vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 m en het gebruik van dergelijke netten met een lengte van meer dan 21 km is verboden voor vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 12 m. De maximale uitzettijd voor dergelijk vistuig bedraagt 48 uur, behalve voor het vissen onder een ijslaag.


BIJLAGE IX

MIDDELLANDSE ZEE

DEEL A

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootten

Soort

Hele gebied

Zeebaars (Dicentrarchus labrax)

25 cm

Goudgestreepte zeebrasem (Diplodus annularis)

12 cm

Spitssnuitzeebrasem (Diplodus puntazzo)

18 cm

Witte zeebrasem (Diplodus sargus)

23 cm

Zwartkopzeebrasem (Diplodus vulgaris)

18 cm

Ansjovis (Engraulis encrasicolus)

9 cm (1)

Tandbaarzen (Epinephelus spp.)

45 cm

Zandsteenbaars (Lithognathus mormyrus)

20 cm

Heek (Merluccius merluccius)

20 cm

Mullen (Mullus spp.)

11 cm

Spaanse zeebrasem (Pagellus acarne)

17 cm

Rode zeebrasem (Pagellus bogaraveo)

33 cm

Zeebrasem (Pagellus erythrinus)

15 cm

Gewone zeebrasem (Pagrus pagrus)

18 cm

Wrakbaars (Polyprion americanus)

45 cm

Sardine (Sardina pilchardus)

11 cm (2), (4)

Makreel (Scomber spp.)

18 cm

Tong (Solea solea)

20 cm

Goudbrasem (Sparus aurata)

20 cm

Horsmakreel (Trachurus spp.)

15 cm

Langoustine (Nephrops norvegicus)

20 mm CL (3)

70 mm TL (3)

Zeekreeft (Homarus gammarus)

105 mm CL (3)

300 mm TL (3)

Langoesten (Palinuridae)

90 mm CL (3)

Roze diepzeegarnaal (Parapenaeus longirostris)

20 mm CL (3)

Mediterrane Sint-jakobsschelp (Pecten jacobeus)

10 cm

Tapijtschelpen (Venerupis spp.)

25 mm

Venusschelpen (Venusspp.)

25 mm

DEEL B

Maaswijdten

1.

Basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig

De volgende maaswijdten zijn van toepassing in de Middellandse Zee.

Maaswijdte (5)

Geografische gebieden

Voorwaarden

Een kuil (6) met vierkante mazen van ten minste 40 mm

Hele gebied

Op een naar behoren gemotiveerd verzoek van de eigenaar van het vaartuig mag als alternatief voor de kuil met vierkante mazen van 40 mm een kuil met ruitvormige mazen van 50 mm2 worden gebruikt

Ten minste 20 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op sardine en ansjovis

2.

Basisnormen voor maaswijdten van omsluitingsnetten

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 14 mm

Hele gebied

Geen

3.

Basisnormen voor maaswijdten van staande netten

De volgende maaswijdten voor geankerde kieuwnetten zijn van toepassing in de Middellandse Zee.

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 16 mm

Hele gebied

Geen

4.

Bestaande afwijkingen van de bepalingen in de punten 1, 2 en 3, voor bootzegens en landzegens waarvoor een beheersplan is opgesteld als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1967/2006, en die zijn vastgesteld in het kader van artikel 9 van die verordening, blijven van toepassing, tenzij anders bepaald door artikel 15 van deze verordening.

DEEL C

Beperkingen op het gebruik van vistuig

1.   Beperkingen op het gebruik van dreggen

Dreggen mogen niet breder zijn dan 3 m, tenzij zij worden gebruikt voor de gerichte visserij op sponsen.

2.   Beperkingen op het gebruik van ringzegens

Ringzegens en zegens zonder sluitlijn mogen maximaal 800 m lang en 120 m hoog zijn, tenzij voor ringzegens die worden gebruikt voor de gerichte visserij op tonijn.

3.   Beperkingen op het gebruik van staande netten

3.1.

Het is verboden de volgende staande netten te gebruiken:

a)

schakelnetten met een hoogte van meer dan 4 m;

b)

geankerde kieuwnetten of combinaties van kieuw- en schakelnetten met een hoogte van meer dan 10 m; wanneer dergelijke netten echter korter dan 500 m zijn, is een hoogte van maximaal 30 m toegestaan.

3.2.

Het is verboden gebruik te maken van kieuwnetten, warrelnetten of schakelnetten met een twijndikte van meer dan 0,5 mm.

3.3.

Het is verboden meer dan 2 500 m gecombineerd kieuw- en schakelnet, en meer dan 6 000 m kieuwnet, warrelnet of schakelnet aan boord te hebben of te gebruiken.

4.

Beperkingen op het gebruik van beugen

4.1.

Vaartuigen die vissen met de grondbeug mogen niet meer dan 5 000 haken aan boord hebben of gebruiken; wanneer die vaartuigen een visreis van meer dan drie dagen maken, mogen zij echter maximaal 7 000 haken aan boord hebben of gebruiken.

4.2.

Vaartuigen die met de drijvende beug vissen, mogen niet meer dan het volgende aantal haken per vaartuig aan boord hebben of gebruiken:

a)

2 500 haken voor de directe visserij op zwaardvis, en

b)

5 000 haken voor de directe visserij op witte tonijn.

4.3.

Een vaartuig dat een visreis van meer dan twee dagen maakt, mag eenzelfde aantal reservehaken aan boord hebben.

5.

Beperkingen op het gebruik van korven en kubben

Het is verboden meer dan 250 korven of kubben per vaartuig aan boord te hebben of te gebruiken voor de vangst van schaaldieren in diep water.

6.

Beperkingen van de gerichte visserij op zeebrasem

Het is verboden met het volgende vistuig gericht te vissen op zeebrasem (Pagellus bogaraveo):

kieuwnetten, warrelnetten of schakelnetten met een maaswijdte van minder dan 100 mm;

beugen met haken met een totale lengte van minder dan 3,95 cm en een breedte van minder dan 1,65 cm.

7.

Beperkingen op de visserij met harpoengeweren

Het is verboden te vissen met harpoengeweren indien deze worden gebruikt in combinatie met onderwaterademapparaten (aqualong) of ’s nachts tussen zonsondergang en zonsopgang.


(1)  De lidstaten mogen de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte omzetten in 110 exemplaren per kg.

(2)  De lidstaten mogen de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte omzetten in 55 exemplaren per kg.

(3)  CL — carapaxlengte; TL — totale lengte.

(4)  Deze minimuminstandhoudingsreferentiegrootte geldt niet voor jonge sardine die is aangeland voor menselijke consumptie als deze wordt gevangen met boot- of landzegens, en als daarvoor toestemming is verleend overeenkomstig nationale voorschriften die zijn vastgesteld in een beheersplan als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1967/2006, op voorwaarde dat het betrokken sardinebestand zich binnen de biologisch veilige marges bevindt.

(5)  Het is verboden gebruik te maken van netten met een twijndikte van meer dan 3 mm of met meervoudige twijnen, of van netten met een twijndikte van meer dan 6 mm in enig onderdeel van een bodemtrawl.

(6)  Er mag slechts één soort net (met vierkante mazen van 40 mm of met ruitvormige mazen van 50 mm) aan boord worden gehouden of worden gebruikt.


BIJLAGE X

ZWARTE ZEE

DEEL A

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootten

Soort

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootte

Tarbot (Scophtalmus maximus)

45 cm

DEEL B

Maaswijdten

1.   Basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig voor demersale bestanden

De volgende maaswijdten zijn van toepassing in de Zwarte Zee.

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 40 mm

Hele gebied

Op een naar behoren gemotiveerd verzoek van de eigenaar van het vaartuig mag als alternatief voor de kuil met vierkante mazen van 40 mm een kuil met ruitvormige mazen van 50 mm (1) worden gebruikt

2.   Basisnormen voor maaswijdten van staande netten

De volgende maaswijdten voor staande netten zijn van toepassing in de Zwarte Zee.

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 400 mm

Hele gebied

Geankerde kieuwnetten voor de visserij op tarbot

3.   Beperkingen op het gebruik van trawls en dreggen

Het is verboden op een diepte van meer dan 1 000 m trawls of dreggen te gebruiken.


(1)  Er mag slechts één soort net (met vierkante mazen van 40 mm of met ruitvormige mazen van 50 mm) aan boord worden gehouden of worden gebruikt.


BIJLAGE XI

UNIEWATEREN IN DE INDISCHE OCEAAN EN HET WESTELIJKE DEEL VAN DE ATLANTISCHE OCEAAN

DEEL A

1.   Basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig

De volgende maaswijdten voor kuilen zijn van toepassing in Uniewateren in de Indische Oceaan en het westelijke deel van de Atlantische Oceaan.

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 100 mm

Alle wateren voor de kust van het Franse departement Guyana die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Frankrijk vallen

Geen

Ten minste 45 mm

Alle wateren voor de kust van het Franse departement Guyana die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Frankrijk vallen

Gerichte visserij op garnaal (Penaeus subtilis, Penaeus brasiliensis, Xiphopenaeus kroyeri)

2.   Basisnormen voor maaswijdten van omsluitingsnetten

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 14 mm

Hele gebied

Geen

DEEL B

Gesloten of beperkte gebieden

Beperkingen op de visserij in de 24-mijlszone rond Mayotte

Het is vaartuigen verboden binnen 24 zeemijl voor de kust van Mayotte, gemeten vanaf de basislijnen vanwaar de territoriale wateren worden gemeten, ringzegens te gebruiken voor scholen tonijn en tonijnachtigen.


BIJLAGE XII

GEREGLEMENTEERDE GEBIED VAN DE NEAFC

DEEL A

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootten

Soort

NEAFC

Schelvis (Melanogrammus aeglefinus)

30 cm

Leng (Molva molva)

63 cm

Blauwe leng (Molva dipterygia)

70 cm

Makreel (Scomber spp.)

30 cm

Haring (Clupea harengus)

20 cm

DEEL B

Maaswijdten

1.   Basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig

De volgende maaswijdten voor kuilen zijn van toepassing in het gereglementeerde gebied van de NEAFC.

Maaswijdte van de kuil

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 100 mm

Hele gebied

Geen

Ten minste 35 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op blauwe wijting

Ten minste 32 mm

ICES-deelgebieden 1 en 2

Gerichte visserij op Noordse garnaal (Pandalus borealis)

Er wordt een sorteerrooster met een maximumafstand van 22 mm tussen de staven aangebracht

Ten minste 16 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op makreel, lodde en zilvervis

2.   Basisnormen voor maaswijdten van staande netten

De volgende maaswijdten voor staande netten zijn van toepassing in het gereglementeerde gebied van de NEAFC.

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 220 mm

Hele gebied

Geen

DEEL C

Gesloten of beperkte gebieden

1.   Maatregelen voor de visserij op roodbaars in de Irminger Zee en aangrenzende wateren

1.1.

Het is verboden roodbaars te vangen in de internationale wateren van ICES-deelgebied 5 en in de Uniewateren van de ICES-deelgebieden 12 en 14.

In afwijking van het eerste alinea is het vangen van roodbaars toegestaan van 11 mei tot en met 31 december in het gebied dat worden ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem) („het beschermingsgebied voor roodbaars”):

64°45′ NB, 28°30′ WL

62°50′ NB, 25°45′ WL

61°55′ NB, 26°45′ WL

61°00′ NB, 26°30′ WL

59°00′ NB, 30°00′ WL

59°00′ NB, 34°00′ WL

61°00′ NB, 34°00′ WL

62°50′ NB, 36°00′ WL

64°45′ NB, 28°30′ WL

1.2.

Niettegenstaande punt 1.1 mag visserij op roodbaars bij een rechtshandeling van de Unie jaarlijks van 11 mei tot en met 31 december buiten het beschermingsgebied voor roodbaars in de Irminger Zee en aangrenzende wateren worden toegestaan op basis van wetenschappelijk advies en op voorwaarde dat de NEAFC voor het roodbaarsbestand in dat geografische gebied een herstelplan heeft opgesteld. Alleen vaartuigen van de Unie die door hun lidstaat overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1236/2010 naar behoren zijn gemachtigd en bij de Commissie zijn aangemeld, nemen aan de visserij deel.

1.3.

Het gebruik van sleepnetten met een maaswijdte van minder dan 100 mm is verboden.

1.4.

De omrekeningsfactor voor bij deze visserij gevangen roodbaarzen die zijn ontdaan van kop en ingewanden, bedraagt, ook in het geval van Japanse versnijding, 1,70.

1.5.

De kapitein van een vissersvaartuig dat betrokken is bij de visserij buiten het beschermingsgebied voor roodbaars zendt dagelijks na afsluiting van de visserijactiviteiten van die kalenderdag een vangstaangifte door als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1236/2010. Hierin worden de sinds de laatste mededeling van vangstgegevens aan boord genomen vangsten aangegeven.

1.6.

In aanvulling op artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1236/2010 is een machtiging om op roodbaars te vissen uitsluitend geldig indien de door de vaartuigen verzonden vangstaangiften in overeenstemming zijn met artikel 9, lid 1, van genoemde verordening en worden opgeslagen overeenkomstig artikel 9, lid 3, van genoemde verordening.

1.7.

De in punt 1.6 bedoelde vangstaangiften worden volgens de toepasselijke voorschriften opgesteld.

2.   Bijzondere voorschriften voor de bescherming van blauwe leng

2.1.

Jaarlijks van 1 maart tot en met 31 mei is het verboden per visreis meer dan zes ton blauwe leng aan boord te hebben in het gebied van ICES-sector 6a dat wordt ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem):

a)

rand van het Schotse continentale plat

59°58′ NB, 07°00′ WL

59°55′ NB, 06°47′ WL

59°51′ NB, 06°28′ WL

59°45′ NB, 06°38′ WL

59°27′ NB, 06°42′ WL

59°22′ NB, 06°47′ WL

59°15′ NB, 07°15′ WL

59°07′ NB, 07°31′ WL

58°52′ NB, 07°44′ WL

58°44′ NB, 08°11′ WL

58°43′ NB, 08°27′ WL

58°28′ NB, 09°16′ WL

58°15′ NB, 09°32′ WL

58°15′ NB, 09°45′ WL

58°30′ NB, 09°45′ WL

59°30′ NB, 07°00′ WL

59°58′ NB, 07°00′ WL

b)

rand van de Rosemary Bank

60°00′ NB, 11°00′ WL

59°00′ NB, 11°00′ WL

59°00′ NB, 09°00′ WL

59°30′ NB, 09°00′ WL

59°30′ NB, 10°00′ WL

60°00′ NB, 10°00′ WL

60°00′ NB, 11°00′ WL

Niet inbegrepen is het gebied dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

59°15′ NB, 10°24′ WL

59°10′ NB, 10°22′ WL

59°08′ NB, 10°07′ WL

59°11′ NB, 09°59′ WL

59°15′ NB, 09°58′ WL

59°22′ NB, 10°02′ WL

59°23′ NB, 10°11′ WL

59°20′ NB, 10°19′ WL

59°15′ NB, 10°24′ WL

2.2.

Indien blauwe leng valt onder de aanlandingsverplichting bedoeld in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, is punt 2.1 niet van toepassing.

Het is verboden blauwe leng te bevissen met gebruikmaking van eender welk vistuig in de periode en in de geografische zones die in punt 2.1 worden genoemd.

2.3.

Bij het binnenvaren of verlaten van de in punt 2.1 bedoelde gebieden registreert de kapitein van het vissersvaartuig in het logboek op welke dag, welke tijd en welke plaats het vaartuig het gebied binnenvaart of verlaat.

2.4.

Als een vaartuig in een van de twee in punt 2.1 bedoelde gebieden de hoeveelheid van zes ton blauwe leng bereikt:

a)

zet het vaartuig de visserij onmiddellijk stop en verlaat het onmiddellijk het gebied waarin het zich bevindt;

b)

mag het vaartuig een van de gebieden pas na aanlanding van zijn vangst weer binnenvaren;

c)

mag het vaartuig geen blauwe leng in zee terugzetten.

2.5.

De in artikel 16 van Verordening (EU) 2016/2336 bedoelde waarnemers die zijn toegewezen aan vissersvaartuigen die zich in een van de in punt 1 bedoelde gebieden bevinden, meten, voor adequate monsters van de gevangen blauwe leng, de lengte van de vis en bepalen het stadium van geslachtsrijpheid van de submonsters. Op basis van het advies van het WTECV stellen de lidstaten gedetailleerde protocollen op voor de bemonstering en voor het collationeren van de resultaten.

2.6.

Jaarlijks van 15 februari tot en met 15 april is het verboden bodemtrawls, beuglijnen en kieuwnetten te gebruiken in het gebied dat wordt ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem):

60°58,76′ NB, 27°27,32′ WL

60°56,02′ NB, 27°31,16′ WL

60°59,76′ NB, 27°43,48′ WL

61°03,00′ NB, 27°39,41′ WL

60°58,76′ NB, 27°27,32′ WL

3.   Maatregelen voor de visserij op roodbaars in de internationale wateren van de ICES-deelgebieden 1 en 2

3.1.

Het gericht vissen op roodbaars in de internationale wateren van de ICES-deelgebieden 1 en 2 is enkel toegestaan jaarlijks van 1 juli tot en met 31 december voor vaartuigen die al eerder hebben gevist op roodbaars in het gereglementeerde gebied van de NEAFC.

3.2.

De vaartuigen beperken hun bijvangsten van roodbaars in andere visserijtakken tot maximaal 1 % van de totale aan boord gehouden vangst.

3.3.

De omrekeningsfactor voor bij deze visserij gevangen roodbaarzen die zijn ontdaan van kop en ingewanden, bedraagt, ook in het geval van Japanse versnijding, 1,70.

3.4.

In afwijking van artikel 9, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1236/2010 rapporteren de kapiteins van vissersvaartuigen die bij deze visserij betrokken zijn, dagelijks hun vangsten.

3.5.

In aanvulling op artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1236/2010 is een machtiging om op roodbaars te vissen uitsluitend geldig indien de door de vaartuigen verzonden vangstaangiften in overeenstemming zijn met artikel 9, lid 1, van genoemde verordening en worden opgeslagen overeenkomstig artikel 9, lid 3, van genoemde verordening.

3.6.

De lidstaten zien erop toe dat er aan boord van vaartuigen die hun vlag voeren, wetenschappelijke informatie wordt verzameld door wetenschappelijke waarnemers. De verzamelde informatie dient ten minste representatieve gegevens inzake geslacht, leeftijd en lengte met betrekking tot de samenstelling van de visbestanden per diepte te bevatten. De bevoegde autoriteiten in de lidstaten delen deze informatie aan de ICES mee.

3.7.

De Commissie stelt de lidstaten in kennis van de datum waarop het secretariaat van de NEAFC de verdragsluitende partijen van de NEAFC heeft meegedeeld dat de totaal toegestane vangst (TAC) volledig is opgebruikt. Vanaf die datum verbieden de lidstaten het gericht vissen op roodbaars door vaartuigen die hun vlag voeren.

4.   Rockall-schelvisbox in ICES-deelgebied 6

Iedere vorm van visserij, met uitzondering van de visserij met de beug, is verboden in het gebied dat wordt ingesloten door loxodromen die achtereenvolgens de punten met de onderstaande geografische coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-coördinatensysteem):

57°00′ NB, 15°00′ WL

57°00′ NB, 14°00′ WL

56°30′ NB, 14°00′ WL

56°30′ NB, 15°00′ WL

57°00′ NB, 15°00′ WL

DEEL D

Gesloten gebieden voor de bescherming van kwetsbare habitats

1.

De visserij met bodemtrawls en met staand vistuig, met inbegrip van geankerde kieuwnetten en grondbeugen, is verboden in de volgende gebieden die worden ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, die moeten worden gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden.

Deel van de Reykjanes Ridge:

55°04,5327′ NB, 36°49,0135′ WL

55°05,4804′ NB, 35°58,9784′ WL

54°58,9914′ NB, 34°41,3634′ WL

54°41,1841′ NB, 34°00,0514′ WL

54°00′ NB, 34°00′ WL

53°54,6406′ NB, 34°49,9842′ WL

53°58,9668′ NB, 36°39,1260′ WL

55°04,5327′ NB, 36°49,0135′ WL

Noordelijke deel van de Mid-Atlantische rug:

59°45′ NB, 33°30′ WL

57°30′ NB, 27°30′ WL

56°45′ NB, 28°30′ WL

59°15′ NB, 34°30′ WL

59°45′ NB, 33°30′ WL

Centrale deel van de Mid-Atlantische rug (breukzone Charlie-Gibbs en subpolaire frontale regio):

53°30′ NB, 38°00′ WL

53°30′ NB, 36°49′ WL

55°04,5327′ NB, 36°49′ WL

54°58,9914′ NB, 34°41,3634′ WL

54°41,1841′ NB, 34°00′ WL

53°30′ NB, 30°00′ WL

51°30′ NB, 28°00′ WL

49°00′ NB, 26°30′ WL

49°00′ NB, 30°30′ WL

51°30′ NB, 32°00′ WL

51°30′ NB, 38°00′ WL

53°30′ NB, 38°00′ WL

Zuidelijke deel van de Mid-Atlantische rug:

44°30′ NB, 30°30′ WL

44°30′ NB, 27°00′ WL

43°15′ NB, 27°15′ WL

43°15′ NB, 31°00′ WL

44°30′ NB, 30°30′ WL

De Altair Seamounts:

45°00′ NB, 34°35′ WL

45°00′ NB, 33°45′ WL

44°25′ NB, 33°45′ WL

44°25′ NB, 34°35′ WL

45°00′ NB, 34°35′ WL

De Antialtair Seamounts:

43°45′ NB, 22°50′ WL

43°45′ NB, 22°05′ WL

43°25′ NB, 22°05′ WL

43°25′ NB, 22°50′ WL

43°45′ NB, 22°50′ WL

De Hatton Bank:

59°26′ NB, 14°30′ WL

59°12′ NB, 15°08′ WL

59°01′ NB, 17°00′ WL

58°50′ NB, 17°38′ WL

58°30′ NB, 17°52′ WL

58°30′ NB, 18°22′ WL

58°03′ NB, 18°22′ WL

58°03′ NB, 17°30′ WL

57°55′ NB, 17°30′ WL

57°45′ NB, 19°15′ WL

58°11,15′ NB, 18°57,51′ WL

58°11,57′ NB, 19°11,97′ WL

58°27,75′ NB, 19°11,65′ WL

58°39,09′ NB, 19°14,28′ WL

58°38,11′ NB, 19°01,29′ WL

58°53,14′ NB, 18°43,54′ WL

59°00,29′ NB, 18°01,31′ WL

59°08,01′ NB, 17°49,31′ WL

59°08,75′ NB, 18°01,47′ WL

59°15,16′ NB, 18°01,56′ WL

59°24,17′ NB, 17°31,22′ WL

59°21,77′ NB, 17°15,36′ WL

59°26,91′ NB, 17°01,66′ WL

59°42,69′ NB, 16°45,96′ WL

59°20,97′ NB, 15°44,75′ WL

59°21′ NB, 15°40′ WL

59°26′ NB, 14°30′ WL

Het noordwestelijke deel van Rockall:

57°00′ NB, 14°53′ WL

57°37′ NB, 14°42′ WL

57°55′ NB, 14°24′ WL

58°15′ NB, 13°50′ WL

57°57′ NB, 13°09′ WL

57°50′ NB, 13°14′ WL

57°57′ NB, 13°45′ WL

57°49′ NB, 14°06′ WL

57°29′ NB, 14°19′ WL

57°22′ NB, 14°19′ WL

57°00′ NB, 14°34′ WL

56°56′ NB, 14°36′ WL

56°56′ NB, 14°51′ WL

57°00′ NB, 14°53′ WL

Het zuidwestelijke deel van Rockall (Empress of Britain Bank):

Gebied 1:

56°24′ NB, 15°37′ WL

56°21′ NB, 14°58′ WL

56°04′ NB, 15°10′ WL

55°51′ NB, 15°37′ WL

56°10′ NB, 15°52′ WL

56°24′ NB, 15°37′ WL

Gebied 2:

55°56,90 NB – 16°11,30 WL

55°58,20 NB – 16°11,30 WL

55°58,30 NB – 16°02,80 WL

55°56,90 NB – 16°02,80 WL

55°56,90 NB – 16°11,30 WL

Gebied 3:

55°49,90 NB – 15°56,00 WL

55°48,50 NB – 15°56,00 WL

55°48,30 NB – 15°50,60 WL

55°49,60 NB – 15°50,60 WL

55°49,90 NB – 15°56,00 WL

Edora’s bank

56°26,00 NB – 22°26,00 WL

56°28,00 NB – 22°04,00 WL

56°16,00 NB – 21°42,00 WL

56°05,00 NB – 21°40,00 WL

55°55,00 NB – 21°47,00 WL

55°45,00 NB – 22°00,00 WL

55°43,00 NB – 23°14,00 WL

55°50,00 NB – 23°16,00 WL

56°05,00 NB – 23°06,00 WL

56°18,00 NB – 22°43,00 WL

56°26,00 NB – 22°26,00 WL

Southwest Rockall Bank

Gebied 1:

55°58,16 NB – 16°13,18 WL

55°58,24 NB – 16°02,56 WL

55°54,86 NB – 16°05,55 WL

55°58,16 NB – 16°13,18 WL

Gebied 2:

55°55,86 NB – 15°40,84 WL

55°51,00 NB – 15°37,00 WL

55°47,86 NB – 15°53,81 WL

55°49,29 NB – 15°56,39 WL

55°55,86 NB – 15°40,84 WL

Hatton-Rockall bekken

Gebied 1:

58°00,15 NB – 15°27,23 WL

58°00,15 NB – 15°38,26 WL

57°54,19 NB – 15°38,26 WL

57°54,19 NB – 15°27,23 WL

58°00,15 NB – 15°27,23 WL

Gebied 2:

58°06,46 NB – 16°37,15 WL

58°15,93 NB – 16°28,46 WL

58°06,77 NB – 16°10,40 WL

58°03,43 NB – 16°10,43 WL

58°01,49 NB – 16°25,19 WL

58°02,62 NB – 16°36,96 WL

58°06,46 NB – 16°37,15 WL

Hatton Bank 2

Gebied 1:

57°51,76 NB – 18°05,87 WL

57°55,00 NB – 17°30,00 WL

58°03,00 NB – 17°30,00 WL

57°53,10 NB – 16°56,33 WL

57°35,11 NB – 18°02,01 WL

57°51,76 NB – 18°05,87 WL

Gebied 2:

57°59,96 NB – 19°05,05 WL

57°45,00 NB – 19°15,00 WL

57°50,07 NB – 18°23,82 WL

57°31,13 NB – 18°21,28 WL

57°14,09 NB – 19°28,43 WL

57°02,21 NB – 19°27,53 WL

56°53,12 NB – 19°28,97 WL

56°50,22 NB – 19°33,62 WL

56°46,68 NB – 19°53,72 WL

57°00,04 NB – 20°04,22 WL

57°10,31 NB – 19°55,24 WL

57°32,67 NB – 19°52,64 WL

57°46,68 NB – 19°37,86 WL

57°59,96 NB – 19°05,05 WL

Logachev Mound:

55°17′ NB, 16°10′ WL

55°34′ NB, 15°07′ WL

55°50′ NB, 15°15′ WL

55°33′ NB, 16°16′ WL

55°17′ NB, 16°10′ WL

West Rockall Mound:

57°20′ NB, 16°30′ WL

57°05′ NB, 15°58′ WL

56°21′ NB, 17°17′ WL

56°40′ NB, 17°50′ WL

57°20′ NB, 16°30′ WL

2.

Wanneer tijdens visserijoperaties in nieuwe en bestaande bodemvisserijgebieden binnen het gereglementeerde gebied van de NEAFC de hoeveelheid levend koraal of levende sponzen per uitzetting meer dan 60 kg levend koraal en/of 800 kg levende sponzen bedraagt, brengt het vaartuig zijn vlaggenstaat daarvan op de hoogte, staakt het vissen en verwijdert het zich ten minste twee zeemijl van de positie die volgens de beschikbare gegevens het dichtst is gelegen bij de exacte locatie waar deze vangst is gedaan.

BIJLAGE XIII

MITIGERENDE MAATREGELEN VOOR HET VERMINDEREN VAN INCIDENTELE VANGSTEN VAN KWETSBARE SOORTEN

De volgende maatregelen voor het monitoren en het verminderen van incidentele vangsten van kwetsbare soorten zijn van toepassing:

1.

De in de delen A, B en C genoemde maatregelen.

2.

De lidstaten treffen de nodige maatregelen om wetenschappelijke gegevens te verzamelen over incidentele vangsten van kwetsbare soorten.

3.

Teneinde recht te doen aan door de ICES, het WTCEV, of in het kader van de GFCM gevalideerd wetenschappelijk bewijs van de nadelige effecten van vistuig voor kwetsbare soorten, doen de lidstaten op grond van artikel 15 van deze verordening gezamenlijke aanbevelingen voor aanvullende mitigerende maatregelen voor het verminderen van de incidentele vangsten van de betrokken soorten of in een betrokken gebied.

4.

De lidstaten zien toe op en verrichten een evaluatie van de uit hoofde van deze bijlage vastgestelde mitigerende maatregelen.

DEEL A

Walvisachtigen

1.   Visserijtakken waarvoor het gebruik van akoestische afschrikmiddelen verplicht is

1.1.

Het is voor vaartuigen met een lengte over alles van 12 m of meer verboden in de hieronder omschreven gebieden gebruik te maken van vistuig, indien niet tegelijkertijd gebruik wordt gemaakt van akoestische afschrikmiddelen.

Gebied

Vistuig

Het Oostzeegebied begrensd door een lijn die loopt van de Zweedse kust op het punt 13° OL naar het zuiden tot 55° NB, naar het oosten tot 14° OL, en naar het noorden naar de kust van Zweden, en het gebied begrensd door een lijn die loopt van de oostkust van Zweden op het punt 55° 30′ NB, naar het oosten tot 15° OL, naar het noorden tot 56° NB, naar het oosten tot 16° OL, en naar het noorden naar de kust van Zweden

Alle geankerde kieuwnetten of warrelnetten

Oostzee-deelsector 24 (behalve het hierboven bedoelde gebied)

Alle geankerde kieuwnetten of warrelnetten

ICES-deelgebied 4 en ICES-sector 4a (uitsluitend van 1 augustus tot en met 31 oktober)

Alle geankerde kieuwnetten of warrelnetten, of een combinatie van deze netten, waarvan de totale lengte niet meer bedraagt dan 400 m

Alle geankerde kieuwnetten of warrelnetten ≥ 220 mm

ICES-sectoren 7e, 7f, 7 g, 7h en 7j

Alle geankerde kieuwnetten of warrelnetten

ICES-sector 7d

Alle geankerde kieuwnetten of warrelnetten

1.2.

Punt 1.1 is niet van toepassing op visserijactiviteiten die uitsluitend plaatsvinden voor wetenschappelijk onderzoek en die worden uitgevoerd met toestemming en onder het gezag van de lidstaat of de betrokken lidstaten, en die gericht zijn op de ontwikkeling van nieuwe technische maatregelen om het incidenteel vangen of doden van walvisachtigen te verminderen.

1.3.

De lidstaten treffen de nodige maatregelen om door middel van wetenschappelijk onderzoek of proefprojecten toezicht te houden op en een evaluatie te maken van de gevolgen mettertijd van het gebruik van akoestische afschrikmiddelen in de betrokken visserijtakken en gebieden.

2.   Visserijtakken waarop toezicht moet worden gehouden

2.1.

Er moeten jaarlijks regelingen voor toezicht worden getroffen en vastgesteld voor vaartuigen die hun vlag voeren en een lengte over alles van 15 m of meer hebben, om de bijvangst van walvisachtigen te monitoren, voor de visserijtakken en onder de voorwaarden hieronder vermeld.

Gebied

Vistuig

ICES-deelgebieden 6,7 en 8

Pelagische trawls (alleen of in span)

Middellandse Zee (ten oosten van 5°36′ WL)

Pelagische trawls (alleen of in span)

ICES-sectoren 6a, 7a, 7b, 8a, 8b, 8c en 9a

Geankerde kieuwnetten of warrelnetten met een maaswijdte van 80 mm of groter

ICES-deelgebied 4, ICES-sector 6a, en ICES-deelgebied 7 met uitzondering van de ICES-sectoren 7c en 7k

Drijfnetten

ICES-sectoren 3a, 3b, 3c ten zuiden van 59° NB, 3d ten noorden van 59° NB (uitsluitend van 1 juni tot en met 30 september) en ICES-deelgebieden 4 en 9

Pelagische trawls (alleen of in span)

ICES-deelgebieden 6, 7, 8 en 9

Rondvistrawls

ICES-sectoren 3b, 3c en 3d

Geankerde kieuwnetten of warrelnetten met een maaswijdte van 80 mm of groter

2.2.

Punt 2.1 is niet van toepassing op visserijactiviteiten die uitsluitend plaatsvinden voor wetenschappelijk onderzoek en die worden uitgevoerd met toestemming en onder het gezag van de lidstaat of de betrokken lidstaten, en die tot doel hebben nieuwe technische maatregelen te ontwikkelen om het incidenteel vangen of doden van walvisachtigen te verminderen.

DEEL B

Zeevogels

Indien uit de in punt 2 van de inleidende alinea van deze bijlage bedoelde gegevens in specifieke visserijtakken een niveau van incidentele vangsten van zeevogels blijkt dat de staat van instandhouding van deze zeevogels ernstig in gevaar kan brengen, gebruiken de lidstaten vogelverschrikkerlijnen en/of verzwaarde lijnen als het wetenschappelijk is bewezen dat het gebruik daarvan nut heeft op het vlak van instandhouding in dat gebied, en zetten zij waar dat haalbaar en nuttig is, de beugen in het donker uit, met de minimale dekverlichting die voor de veiligheid is vereist.

DEEL C

Zeeschildpadden

1.   Visserijtakken waarvoor het gebruik van een ontsnappingsvoorziening voor schildpadden (zogenaamde „turtle excluder device”) verplicht is

1.1.

Het is voor vaartuigen verboden in de hieronder omschreven gebieden gebruik te maken van vistuig, indien niet tegelijkertijd gebruik wordt gemaakt van een ontsnappingsvoorziening voor schildpadden.

Gebied

Soort

Vistuig

Uniewateren in de Indische Oceaan en het westelijke deel van de Atlantische Oceaan

Garnalen (Penaeus spp., Xiphopenaeus kroyeri)

Iedere garnalentrawl

1.2.

De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met nadere voorschriften inzake de specificatie van de in punt 1.1 bedoelde voorziening.

BIJLAGE XIV

SOORTEN VOOR SELECTIVITEITSPRESTATIE-INDICATOREN

Noordzee

Noordwestelijke wateren

Zuidwestelijke wateren

Oostzee

Middellandse Zee

Kabeljauw

Kabeljauw

Heek

Kabeljauw

Heek

Schelvis

Schelvis

Wijting

Pladijs

Mul

Zwarte koolvis

Zwarte koolvis

Scharretong

 

 

Wijting

Wijting

 

 

 

Pladijs

Pladijs