26.2.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 58/1 |
VERORDENING (EU) 2019/318 VAN DE COMMISSIE
van 19 februari 2019
tot wijziging van Verordening (EU) 2017/2400 en van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de bepaling van de CO2-emissies en het brandstofverbruik van zware bedrijfsvoertuigen betreft
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 en Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 80/1269/EEG, 2005/55/EG en 2005/78/EG (1), en met name artikel 4, lid 3, en artikel 5, lid 4, onder e),
Gezien Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (Kaderrichtlijn) (2), en met name artikel 39, lid 7,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EU) 2017/2400 van de Commissie (3) is een gemeenschappelijke methode ingevoerd om de prestaties van in de Unie in de handel gebrachte zware bedrijfsvoertuigen objectief te vergelijken wat hun CO2-emissies en brandstofverbruik betreft. In die verordening zijn bepalingen opgenomen voor de certificering van onderdelen die van invloed zijn op de CO2-emissies en het brandstofverbruik van zware bedrijfsvoertuigen, is een simulatietool ingevoerd om de CO2-emissies en het brandstofverbruik van die voertuigen te bepalen en op te geven, en zijn onder meer voorschriften vastgesteld voor de controle van de conformiteit van de certificering van de onderdelen en de conformiteit van het gebruik van de simulatietool door de instanties van de lidstaten en de fabrikanten. |
(2) |
Dankzij de ervaring die is opgedaan na de inwerkingtreding van Verordening (EU) 2017/2400, is vastgesteld dat verscheidene aspecten van de gemeenschappelijke methode voor de bepaling van de CO2-emissies en het brandstofverbruik van zware bedrijfsvoertuigen, het gebruik van de simulatietool, de certificering van onderdelen, technische eenheden en systemen en de procedure voor de controle van de conformiteit van het gebruik van de simulatietool en van de certificering van onderdelen, technische eenheden en systemen, verduidelijking behoeven. Deze verduidelijkingen zijn ook van invloed op de informatie die de fabrikanten overeenkomstig Richtlijn 2007/46/EG verstrekken. |
(3) |
De Commissie heeft de technische en economische gevolgen van de noodzakelijke verduidelijkingen beoordeeld. |
(4) |
De verbetering van de gemeenschappelijke methode om de prestaties van zware bedrijfsvoertuigen objectief te vergelijken wat hun CO2-emissies en brandstofverbruik betreft, moet het concurrentievermogen van de bedrijfstak van de Unie versterken en de transparantie op de markt met betrekking tot het brandstofverbruik van zware bedrijfsvoertuigen vergroten. |
(5) |
Vloeibaar aardgas (lng) is een beschikbare alternatieve brandstof voor diesel voor zware bedrijfsvoertuigen. De ingebruikname van opkomende innovatieve op lng gebaseerde technologieën zal bijdragen tot een verdere daling van de CO2-emissies ten opzichte van dieselvoertuigen. Om ervoor te zorgen dat lng aan de motortestprocedure wordt onderworpen, moet lng als bijkomende referentiebrandstof in de certificering van motoren worden opgenomen om de CO2-emissies en het brandstofverbruik van zware bedrijfsvoertuigen te bepalen. |
(6) |
Het is passend om rekening te houden met de specifieke kenmerken van werkvoertuigen, d.w.z. voertuigen die voor andere doeleinden dan de levering van goederen worden gebruikt. Deze voertuigen moeten daarom worden ingedeeld in specifieke subgroepen binnen de bestaande voertuiggroepen om ze te onderscheiden van voertuigen die alleen voor de levering van goederen worden gebruikt, en hun CO2-emissies moeten worden bepaald aan de hand van specifieke opdrachtprofielen. |
(7) |
Ook moet een duidelijke definitie worden vastgesteld van de voertuigen die op dit ogenblik, vanwege hun geavanceerde aandrijflijn, waaronder elektrische, hybride elektrische en dualfuelaandrijflijnen, niet kunnen worden onderworpen aan de vereiste om hun CO2-emissies of brandstofverbruik te laten bepalen aan de hand van de beschikbare simulatietool. Om een goed inzicht te verkrijgen in de marktpenetratiegraad van deze voertuigen, moet een specifieke procedure worden ingevoerd om deze voertuigen en hun respectieve aandrijflijnen duidelijk te kunnen identificeren. |
(8) |
Voor de verwezenlijking van CO2-reducties is het cruciaal dat de CO2-emissies van nieuw geproduceerde zware bedrijfsvoertuigen in overeenstemming zijn met de waarden die zijn bepaald overeenkomstig Verordening (EU) 2017/2400. De conformiteit van het gebruik van de simulatietool en van de certificering van de onderdelen, technische eenheden en systemen die van invloed zijn op de CO2-emissies en het brandstofverbruik moet daarom worden gecontroleerd met behulp van een procedure voor controletests op de weg, naast de reeds in Verordening (EU) 2017/2400 beschreven procedures. De controletestprocedure moet door fabrikanten worden uitgevoerd en door de goedkeuringsinstanties worden gecontroleerd. |
(9) |
De goedkeuringsinstanties moeten corrigerende maatregelen kunnen opleggen voor alle systematische onregelmatigheden met betrekking tot de certificering van CO2-emissie- en brandstofverbruikseigenschappen van onderdelen, technische eenheden of systemen en het gebruik van de simulatietool, ook wanneer dergelijke onregelmatigheden worden vastgesteld tijdens het onderzoek nadat een voertuig een negatief resultaat heeft bereikt voor de controletestprocedure. Indien de goedkeuringsinstanties, ondanks het negatieve resultaat van de voertuigtest, geen onregelmatigheden vaststellen met betrekking tot de certificering van CO2-emissie- en brandstofverbruikseigenschappen van onderdelen, technische eenheden of systemen, of met betrekking tot het gebruik van de simulatietool, moet de Commissie kunnen onderzoeken of er een storing in de simulatietool heeft plaatsgevonden. |
(10) |
Tijdens de controletestprocedure moeten het wielkoppel, het motortoerental, de ingeschakelde versnelling en het brandstofverbruik van het zware bedrijfsvoertuig worden gemeten op de weg, dicht bij het opdrachtprofiel van de simulatietool, en worden vergeleken met het door de simulatietool berekende brandstofverbruik. Om een controletestprocedure te doorstaan, moet het berekende brandstofverbruik binnen een bepaalde tolerantie overeenkomen met het gemeten brandstofverbruik. |
(11) |
De systematische controle van de resultaten van een numerieke simulatie door middel van een fysieke test is een nieuw concept in de Europese typegoedkeuringswetgeving. De onderliggende controletestprocedure zal daarom worden geëvalueerd met het oog op mogelijke verbeteringen. De Commissie en de goedkeuringsinstanties moeten derhalve worden gemachtigd om de resultaten van de controletestprocedures bij fabrikanten te verzamelen en te evalueren. |
(12) |
Om ervoor te zorgen dat de goedkeuringsinstanties en de fabrikanten voldoende tijd hebben om zich aan de nieuwe bepalingen aan te passen, moet de verplichting om de CO2-emissies en het brandstofverbruik van nieuwe voertuigen door middel van de procedure voor controletests op de weg te controleren, van toepassing zijn met ingang van 1 juli 2020. |
(13) |
De CO2-emissiegegevens voor voertuigen van de voertuiggroepen 4, 5, 9 en 10 die overeenkomstig Verordening (EU) 2017/2400 zijn bepaald, moeten vanaf 2019 worden gemonitord krachtens Verordening (EU) 2018/956 van het Europees Parlement en de Raad (4). De in deze verordening vastgestelde wijzigingen van Verordening (EU) 2017/2400 hebben tot doel ervoor te zorgen dat voor 2019 betrouwbare gegevens over de CO2-emissies kunnen worden verzameld voor alle voertuigen die onder Verordening (EU) 2018/956 vallen. Daarom is het van belang dat de wijzigingen in deze verordening onverwijld in werking treden. |
(14) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het technisch comité motorvoertuigen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen van Verordening (EU) 2017/2400
Verordening (EU) 2017/2400 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 2 wordt lid 2 vervangen door: „2. In het geval van meerfasentypegoedkeuring of individuele goedkeuring van de in lid 1 bedoelde voertuigen is deze verordening alleen van toepassing op basisvoertuigen die ten minste zijn uitgerust met een chassis, een motor, een transmissie, assen en banden.”. |
2) |
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
|
4) |
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
|
5) |
In artikel 12 worden de volgende leden 6 en 7 toegevoegd: „6. In het geval van emissievrije zware bedrijfsvoertuigen, hybride elektrische zware bedrijfsvoertuigen en dualfuelvoertuigen omvatten de inputgegevens voor de simulatietool de in tabel 5 van bijlage III vermelde informatie. 7. Indien het voertuig met winter- en standaardbanden geregistreerd, verkocht of in het verkeer gebracht zal worden, kan de voertuigfabrikant kiezen welke van die banden hij gebruikt om de CO2-emissies te bepalen.”. |
6) |
In artikel 13 wordt lid 8 vervangen door: „8. De standaardwaarde voor banden is de waarde voor C3-winterbanden die vermeld is in tabel 2 van deel B van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad (*1). (*1) Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden (PB L 200 van 31.7.2009, blz. 1).”." |
7) |
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
|
8) |
In artikel 23, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door: „1. Als de goedkeuringsinstantie ingevolge de artikelen 20 en 22 vaststelt dat de maatregelen die de fabrikant heeft genomen om te waarborgen dat de CO2-emissie- en brandstofverbruikseigenschappen van de in artikel 12, lid 1, vermelde en overeenkomstig artikel 17 gecertificeerde onderdelen, technische eenheden en systemen niet afwijken van de gecertificeerde waarden, ontoereikend zijn, verzoekt de goedkeuringsinstantie de fabrikant uiterlijk dertig kalenderdagen na ontvangst van het verzoek van de goedkeuringsinstantie een plan van corrigerende maatregelen in te dienen.”. |
9) |
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
|
10) |
Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening. |
11) |
Bijlage III wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening. |
12) |
Bijlage IV wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage III bij deze verordening. |
13) |
Bijlage V wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage IV bij deze verordening. |
14) |
Bijlage VI wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage V bij deze verordening. |
15) |
Bijlage VII wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage VI bij deze verordening. |
16) |
Bijlage VIII wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage VII bij deze verordening. |
17) |
Bijlage IX wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage VIII bij deze verordening. |
18) |
Bijlage X wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage IX bij deze verordening. |
19) |
Een nieuwe bijlage X bis wordt toegevoegd, zoals vastgesteld in bijlage X bij deze verordening. |
Artikel 2
Wijzigingen van Richtlijn 2007/46/EG
De bijlagen I, IV en IX bij Richtlijn 2007/46/EG worden gewijzigd overeenkomstig bijlage XI bij deze verordening.
Artikel 3
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 2 is van toepassing met ingang van 1 september 2019.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 februari 2019.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 188 van 18.7.2009, blz. 1.
(2) PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1.
(3) Verordening (EU) 2017/2400 van de Commissie van 12 december 2017 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de bepaling van de CO2-emissies en het brandstofverbruik van zware bedrijfsvoertuigen betreft, en tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) nr. 582/2011 van de Commissie (PB L 349 van 29.12.2017, blz. 1).
(4) Verordening (EU) 2018/956 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de monitoring en de rapportering van de CO2-emissies en het brandstofverbruik van nieuwe zware bedrijfsvoertuigen (PB L 173 van 9.7.2018, blz. 1).
BIJLAGE I
In bijlage I bij Verordening (EU) 2017/2400 wordt tabel 1 vervangen door:
„Tabel 1
Voertuiggroepen voor voertuigen van categorie N
Beschrijving van de elementen die van belang zijn voor de indeling in voertuiggroepen |
Voertuiggroep |
Toewijzing van opdrachtprofiel en voertuigconfiguratie |
|||||||||||||||||||||||||
Assenconfiguratie |
Chassisconfiguratie |
Technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand (ton) |
Lange afstanden |
Lange afstanden (EMS) |
Regionale bezorging |
Regionale bezorging (EMS) |
Stadsbezorging |
Gemeentelijke voorzieningen |
Bouwnijverheid |
||||||||||||||||||
4 × 2 |
Enkelvoudige vrachtwagen |
> 3,5 – 7,5 |
0 |
|
|||||||||||||||||||||||
Enkelvoudige vrachtwagen (of trekker) (**) |
> 7,5 – 10 |
1 |
|
|
R |
|
R |
|
|
||||||||||||||||||
Enkelvoudige vrachtwagen (of trekker) (**) |
> 10 – 12 |
2 |
R + T1 |
|
R |
|
R |
|
|
||||||||||||||||||
Enkelvoudige vrachtwagen (of trekker) (**) |
> 12 – 16 |
3 |
|
|
R |
|
R |
|
|
||||||||||||||||||
Enkelvoudige vrachtwagen |
> 16 |
4 |
R+T2 |
|
R |
|
R |
R |
|
||||||||||||||||||
Trekker |
> 16 |
5 |
T+ST |
T+ST+T2 |
T+ST |
T+ST+T2 |
T+ST |
|
|
||||||||||||||||||
Enkelvoudige vrachtwagen |
> 16 |
4v (***) |
|
|
|
|
|
R |
R |
||||||||||||||||||
Trekker |
> 16 |
5v (***) |
|
|
|
|
|
|
T+ST |
||||||||||||||||||
4 × 4 |
Enkelvoudige vrachtwagen |
> 7,5 – 16 |
6 |
|
|||||||||||||||||||||||
Enkelvoudig |
> 16 |
7 |
|
||||||||||||||||||||||||
Trekker |
> 16 |
8 |
|
||||||||||||||||||||||||
6 × 2 |
Enkelvoudige vrachtwagen |
elk gewicht |
9 |
R+T2 |
R+D+ST |
R |
R+D+ST |
|
R |
|
|||||||||||||||||
Trekker |
elk gewicht |
10 |
T+ST |
T+ST+T2 |
T+ST |
T+ST+T2 |
|
|
|
||||||||||||||||||
Enkelvoudige vrachtwagen |
elk gewicht |
9v (***) |
|
|
|
|
|
R |
R |
||||||||||||||||||
Trekker |
elk gewicht |
10v (***) |
|
|
|
|
|
|
T+ST |
||||||||||||||||||
6 × 4 |
Enkelvoudige vrachtwagen |
elk gewicht |
11 |
R+T2 |
R+D+ST |
R |
R+D+ST |
|
R |
R |
|||||||||||||||||
Trekker |
elk gewicht |
12 |
T+ST |
T+ST+T2 |
T+ST |
T+ST+T2 |
|
|
T+ST |
||||||||||||||||||
6 × 6 |
Enkelvoudige vrachtwagen |
elk gewicht |
13 |
|
|||||||||||||||||||||||
Trekker |
elk gewicht |
14 |
|
||||||||||||||||||||||||
8 × 2 |
Enkelvoudige vrachtwagen |
elk gewicht |
15 |
|
|||||||||||||||||||||||
8 × 4 |
Enkelvoudige vrachtwagen |
elk gewicht |
16 |
|
|
|
|
|
|
R |
|||||||||||||||||
8 × 6 8 × 8 |
Enkelvoudige vrachtwagen |
elk gewicht |
17 |
|
|||||||||||||||||||||||
|
(**) In deze voertuigklassen worden trekkers beschouwd als enkelvoudige vrachtwagens, maar met een specifiek ledig gewicht van de trekker
(***) subgroep „v” van voertuiggroepen 4, 5, 9 en 10: deze opdrachtprofielen zijn uitsluitend van toepassing op werkvoertuigen
BIJLAGE II
Bijlage III bij Verordening (EU) 2017/2400 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Punt 2, 1), wordt vervangen door: „1) „Parameter-ID”: unieke identificatiecode die in de simulatietool voor een specifieke inputparameter of reeks inputgegevens wordt gebruikt.”; |
2) |
Punt 3 wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
In punt 4.3, tweede alinea („voor voertuigen van de groepen 1, 2 en 3:”), wordt punt d) geschrapt. |
4) |
De volgende punten 8 tot en met 8.4 worden toegevoegd: „8. Geavanceerde rijhulpsystemen
|
(1) Indien meerdere krachtafnemers (power take-offs, PTO's) zijn gemonteerd op de transmissie, wordt alleen het onderdeel met de hoogste verliezen overeenkomstig punt 3.6 van bijlage IX opgegeven voor de combinatie van de criteria „PTOShaftsGearWheels” en „PTOShaftsOtherElements”.”;
BIJLAGE III
Bijlage IV bij Verordening (EU) 2017/2400 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
DEEL I wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
DEEL II wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
DEEL III wordt geschrapt. |
BIJLAGE IV
Bijlage V bij Verordening (EU) 2017/2400 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Punt 3.1.5, 4), wordt vervangen door:
|
2) |
Punt 3.2 wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
In punt 4.3.5.2.1 wordt de zevende alinea vervangen door: „De zes aanvullende toerentalinstelpunten worden bepaald overeenkomstig de volgende bepalingen:
|
4) |
In punt 4.3.5.2.2 wordt de tweede alinea vervangen door: „Alle koppelinstelpunten bij een bepaald toerentalinstelpunt die hoger zijn dan de grenswaarde die bepaald is door de vollastkoppelwaarde bij dit toerentalinstelpunt min 5 % van Tmax_overall, worden vervangen door een enkel koppelinstelpunt bij vollastkoppelwaarde bij dit toerentalinstelpunt. Elk van deze vervangende instelpunten wordt slechts eenmaal gemeten tijdens de overeenkomstig punt 4.3.5.5 gedefinieerde FCMC-testsequentie. Figuur 2 toont een voorbeeld van het bepalen van de koppelinstelpunten.”. |
5) |
In punt 5.1 wordt de eerste alinea vervangen door: „De totale motorarbeid in een cyclus of in een bepaalde periode wordt bepaald op basis van de overeenkomstig punt 3.1.2 van deze bijlage en de punten 6.3.5 en 7.4.8 van bijlage 4 bij VN/ECE-Reglement nr. 49, rev. 06, geregistreerde waarden.”. |
6) |
In punt 5.3.3.1, tabel 4, wordt de laatste rij „Aardgas/PI” vervangen door:
|
7) |
In punt 6.1.8 wordt de tweede alinea onder de titel vervangen door: „De waarde wordt overeenkomstig ASTM E 29-06 op twee decimalen afgerond.”; |
8) |
In aanhangsel 2 wordt DEEL 1 als volgt gewijzigd:
|
9) |
Aanhangsel 3 wordt als volgt gewijzigd:
|
10) |
Aanhangsel 4 wordt als volgt gewijzigd:
|
11) |
In aanhangsel 5 wordt punt 1 als volgt gewijzigd:
|
12) |
Aanhangsel 6 wordt als volgt gewijzigd:
|
13) |
Aanhangsel 7 wordt als volgt gewijzigd:
|
14) |
In aanhangsel 8 wordt punt 8.1 vervangen door:
|
BIJLAGE V
Bijlage VI bij Verordening (EU) 2017/2400 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In punt 3.1.2.1 wordt de vierde alinea onder de titel vervangen door: „De totale geteste tijd per transmissie-exemplaar en overbrenging mag niet meer dan 5 keer de feitelijke testtijd per overbrenging bedragen (maar een transmissie mag opnieuw worden getest als dat nodig is vanwege een meet- of opstellingsfout).”. |
2) |
In punt 3.3.8.2 wordt de tweede zin vervangen door: „Op de ingaande aandrijfas moet het gemiddelde gemeten koppel voor elk gemeten bedrijfspunt van de volledige koppelverliesreeks minder dan ± 5 Nm of, als dat meer is ± 0,5 %, afwijken van het koppelinstelpunt.”. |
3) |
In punt 5.1.6.2.2.4 wordt punt 1 vervangen door:
|
4) |
In punt 8.1.3 wordt de derde alinea vervangen door: „X heeft voor SMT/AMT/DCT-transmissies de waarde 1,5 % en voor APT-transmissies en transmissies met meer dan twee wrijvingsschakelkoppelingen de waarde 3 %.”. |
5) |
Aanhangsel 2 wordt als volgt gewijzigd:
|
6) |
Aanhangsel 3 wordt als volgt gewijzigd:
|
7) |
Aanhangsel 4 wordt als volgt gewijzigd:
|
8) |
Aanhangsel 5 wordt als volgt gewijzigd:
|
9) |
Aanhangsel 7 wordt als volgt gewijzigd:
|
10) |
Aanhangsel 12 wordt als volgt gewijzigd:
|
(1) Transmissies met dubbele koppeling (DCT) worden opgegeven als transmissietype AMT”;
BIJLAGE VI
Bijlage VII bij Verordening (EU) 2017/2400 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In punt 4.3 wordt de tweede zin onder de titel vervangen door: „De koppelverliesresultaten worden overeenkomstig punt 4.4.8 aangevuld en overeenkomstig aanhangsel 6 geformatteerd met het oog op verdere verwerking door de simulatietool.”. |
2) |
In punt 4.4.1 wordt in de eerste alinea onder de titel de volgende zin toegevoegd: „De meetreeks voor het koppel wordt twee keer uitgevoerd en geregistreerd.”. |
3) |
In punt 4.4.2 wordt de alinea onder de titel vervangen door: „De meetduur voor elk afzonderlijk rasterpunt bedraagt 5-20 seconden.”. |
4) |
In punt 4.4.3 wordt de eerste alinea onder de titel vervangen door: „Van de waarden die voor elk rasterpunt in het in punt 4.4.2 bedoelde interval van 5-20 seconden zijn geregistreerd, wordt het rekenkundig gemiddelde genomen.”. |
5) |
Punt 4.4.5.1 wordt vervangen door:
|
6) |
Punt 4.4.8.5 wordt vervangen door:
|
7) |
In punt 6.2.1 wordt figuur 2 vervangen door: „Figuur 2 Toerental- en koppelbereik voor de tests betreffende de conformiteit van de gecertificeerde CO2-emissie- en brandstofverbruikseigenschappen ” |
8) |
In punt 6.4.1 worden de punten a) en b) vervangen door:
|
9) |
Aanhangsel 2 wordt als volgt gewijzigd:
|
10) |
In aanhangsel 4 wordt punt 3.1 als volgt gewijzigd:
|
11) |
Aanhangsel 5 wordt als volgt gewijzigd:
|
12) |
Aanhangsel 6 wordt als volgt gewijzigd:
|
BIJLAGE VII
Bijlage VIII bij Verordening (EU) 2017/2400 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In punt 3 wordt de tweede alinea onder de titel vervangen door: „Voor voertuigen die geen lid van een familie zijn, worden de in aanhangsel 7 van deze bijlage beschreven standaardwaarden voor Cd·Adeclared gebruikt. In dat geval hoeven geen inputgegevens betreffende de luchtweerstand te worden verstrekt. De standaardwaarden worden automatisch toegekend door de simulatietool.”. |
2) |
De punten 3.3.1 en 3.3.2 worden vervangen door:
|
3) |
In punt 3.3.7 wordt punt iii) vervangen door:
|
4) |
In punt 3.5.3.1 wordt punt vii) vervangen door:
|
5) |
In punt 3.5.3.2 wordt na de alinea onder de titel de volgende tekst toegevoegd: „Indien het niet mogelijk is om gedurende een volledige ronde een hoge snelheid aan te houden, bijvoorbeeld omdat de bochten te scherp zijn, is het toegestaan van de vereiste streefsnelheid af te wijken in de bochten, alsook op de nabijgelegen rechte stukken die nodig zijn om het voertuig af te remmen en te versnellen. Afwijkingen moeten zo klein mogelijk zijn. Als alternatief mag de opwarmfase ook worden uitgevoerd op een nabijgelegen weg, voor zover de streefsnelheid gedurende 90 % van de opwarmtijd binnen ± 10 km/h wordt aangehouden. Het deel van de opwarmfase dat wordt gebruikt om van de weg naar het gebied voor metingen in stilstand van de testbaan te rijden om de koppelmeters op nul te stellen, wordt opgenomen in de andere opwarmfase die in punt 3.5.3.4 is beschreven. Dit deel mag niet langer dan 20 minuten duren. De snelheid en de tijd tijdens de opwarmfase worden door de meetapparatuur geregistreerd.”. |
6) |
Punt 3.5.3.4 wordt vervangen door:
|
7) |
In punt 3.6.5 wordt punt d) vervangen door:
|
8) |
Punt 3.9 wordt als volgt gewijzigd:
|
9) |
Tabel 2 wordt als volgt gewijzigd: de vierde rij „Brutovoertuigmassa” en de tiende rij „Soort versnellingsbak” onder de titel worden vervangen door:
|
10) |
In tabel 4 wordt de titel vervangen door: „Tabel 4 Inputgegevens voor de luchtweerstandvoorbewerkingstool — Meetsegmentconfiguratiebestand”. |
11) |
In punt 3.10.1.1 wordt punt xi) vervangen door:
|
12) |
In punt 3.11 wordt de tweede alinea onder de titel vervangen door: „Op basis van één gemeten Cd · Acr (0) kunnen verscheidene opgegeven waarden Cd · Adeclared worden gecreëerd, mits aan de in punt 4 van aanhangsel 5 vermelde familiebepalingen wordt voldaan.”. |
13) |
Aanhangsel 2 wordt vervangen door: „Aanhangsel 2 Inlichtingenformulier luchtweerstand
krachtens … Luchtweerstandstype of -familie (indien van toepassing): Algemene opmerking: voor het importeren van inputgegevens van de simulatietool moet een elektronisch bestandsformaat worden gedefinieerd. De inputgegevens van de simulatietool en de in het inlichtingenformulier verlangde gegevens kunnen van elkaar verschillen (nog te bepalen). Een gegevensbestand is in het bijzonder nodig als grote hoeveelheden gegevens, zoals efficiëntiediagrammen, moeten worden verwerkt (geen handmatige overbrenging/input nodig). … 0.0. ALGEMEEN
DEEL 1 ESSENTIËLE EIGENSCHAPPEN VAN (OUDER)LUCHTWEERSTAND EN LUCHTWEERSTANDSTYPEN BINNEN EEN LUCHTWEERSTANDFAMILIE
1.0. SPECIFIEKE LUCHTWEERSTANDSINFORMATIE
1.3. Specificaties carrosserie (volgens definitie standaardcarrosserie) 1.4. Specificaties oplegger of aanhangwagen (volgens specificatie standaardoplegger of standaardaanhangwagen) 1.5. Parameter die de familie bepaalt volgens de beschrijving van de aanvrager (oudercriteria en afwijkende familiecriteria) LIJST VAN BIJLAGEN
Bijlage 1 bij inlichtingenformulier Informatie over de testomstandigheden (indien van toepassing)
|
14) |
In aanhangsel 3 wordt in tabel 7 de zesde rij „Voertuiggroep 9” onder de titel vervangen door:
|
15) |
In aanhangsel 4 wordt in tabel 15 de titel vervangen door: „Specificaties van standaardoplegger „ST1””. |
16) |
Aanhangsel 5 wordt als volgt gewijzigd:
|
17) |
In aanhangsel 6 wordt punt 2 als volgt gewijzigd:
|
18) |
In aanhangsel 7 wordt in punt 2 de alinea boven tabel 19 vervangen door:
|
19) |
Aanhangsel 8 wordt als volgt gewijzigd:
|
20) |
Aanhangsel 9 wordt vervangen door: „Aanhangsel 9 Inputparameters voor de simulatietool Inleiding In dit aanhangsel worden de parameters beschreven die de voertuigfabrikant als input voor de simulatietool moet verstrekken. Het te gebruiken xml-schema en voorbeeldgegevens zijn beschikbaar op het speciale elektronische distributieplatform. Het xml-bestand wordt automatisch gegenereerd door de luchtweerstandvoorbewerkingstool. Definities
|
„Parameter-ID”
unieke identificatiecode die in de simulatietool voor een specifieke inputparameter of reeks inputgegevens wordt gebruikt.
1.
| „Type” datatype van de parameter:
2. string … tekenreeks in ISO 8859-1-codering; token … tekenreeks in ISO 8859-1-codering, zonder lege karakters aan begin en eind; date … datum en tijd (UTC) in de vorm YYYY-MM-DD T HH:MM:SS Z , waarbij de cursieve letters vaste tekens zijn, bv. „2002-05-30T09:30:10Z”; integer … waarde van een geheel getal zonder voorafgaande nullen, bv. „1800”; double, X … gebroken getal met precies X cijfers na het scheidingsteken (.) en zonder voorafgaande nullen, bv. voor „double, 2”: „2345.67”; voor „double, 4”: „45.6780”.
|
„Eenheid” …
natuurkundige eenheid van de parameter.
3. Reeks inputparameters Tabel 1 Inputparameters „AirDrag”
Als in de simulatietool overeenkomstig aanhangsel 7 standaardwaarden worden toegepast, hoeven geen inputgegevens betreffende de luchtweerstand te worden verstrekt. De standaardwaarden worden automatisch toegekend volgens de voertuiggroepentabel. |
BIJLAGE VIII
Bijlage IX bij Verordening (EU) 2017/2400 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Punt 1 wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
Punt 2, 17), wordt vervangen door: „17) „elektrische stuurpomp”: hydraulische pomp die door een elektrische motor wordt aangedreven;”. |
3) |
Punt 3.2 wordt als volgt gewijzigd:
|
4) |
In punt 3.3 wordt de derde alinea vervangen door: „Als de in het voertuig gebruikte technologie niet is vermeld, wordt in de simulatietool uitgegaan van de technologie „standaardalternator”.”. |
5) |
In punt 3.5 wordt tabel 9 vervangen door: „Tabel 9 Verbruik van mechanisch vermogen door klimatiseringssysteem
|
6) |
In punt 3.6 wordt in de alinea onder de titel de derde zin vervangen door: „Het vermogensverbruik met ingeschakelde PTO, dat afhankelijk is van de toepassing, wordt daar door de simulatietool bij opgeteld en wordt hieronder niet beschreven.”. |
BIJLAGE IX
Bijlage X bij Verordening (EU) 2017/2400 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Punt 3.4.1 wordt vervangen door:
|
2) |
In punt 3.4.2 wordt de eerste zin vervangen door: „De bandenfabrikant gebruikt de bandopschriften op de zijkant van de band of brengt een extra identificatiemiddel op de band aan.”. |
3) |
Aanhangsel 1 wordt vervangen door: „Aanhangsel 1 MODEL VAN EEN CERTIFICAAT VOOR EEN ONDERDEEL, TECHNISCHE EENHEID OF SYSTEEM Maximumformaat: A4 (210 × 297 mm) CERTIFICAAT BETREFFENDE DE CO2-EMISSIE- EN BRANDSTOFVERBRUIKSEIGENSCHAPPEN VAN EEN BANDENFAMILIE
van een certificaat betreffende de CO2-emissie- en brandstofverbruikseigenschappen van een bandenfamilie overeenkomstig Verordening (EU) 2017/2400 van de Commissie, als gewijzigd bij Verordening (EU) 2019/318 van de Commissie. Certificeringsnummer: … Hash: … Reden van de uitbreiding: …
|
4) |
Aanhangsel 2 wordt als volgt gewijzigd:
|
5) |
Aanhangsel 3 wordt als volgt gewijzigd:
|
6) |
In aanhangsel 4 wordt punt 2.1 vervangen door:
|
(1) doorhalen wat niet van toepassing is
BIJLAGE X
„BIJLAGE X bis
Conformiteit van het gebruik van de simulatietool en van de CO2-emissie- en brandstofverbruikseigenschappen van onderdelen, technische eenheden en systemen: Controletestprocedure
1. Inleiding
Deze bijlage bevat de voorschriften voor de controletestprocedure waarmee de CO2-emissies van nieuwe zware bedrijfsvoertuigen worden gecontroleerd.
De controletestprocedure bestaat uit een test op de weg om de CO2-emissies van nieuwe voertuigen na productie te controleren. Deze procedure wordt uitgevoerd door de voertuigfabrikant en gecontroleerd door de goedkeuringsinstantie die de licentie voor het gebruik van de simulatietool heeft verleend.
Tijdens de controletestprocedure worden het koppel en het toerental bij de aangedreven wielen, het motortoerental, het brandstofverbruik, de ingeschakelde versnelling van het voertuig en de andere in punt 6.1.6 genoemde relevante parameters gemeten. De gemeten gegevens worden gebruikt als input voor de simulatietool, die gebruikmaakt van inputgegevens en inputinformatie betreffende het voertuig afkomstig van de bepaling van de CO2-emissies en het brandstofverbruik van het voertuig. Voor de simulatie van de controletestprocedure worden — in plaats van de voertuigsnelheid — het momentaan gemeten wielkoppel, het toerental van de wielen en het motortoerental overeenkomstig punt 6.1.6 als input gebruikt, zoals beschreven in figuur 1. Het ventilatorvermogen tijdens de controletestprocedure wordt berekend overeenkomstig het gemeten ventilatortoerental. Het gemeten brandstofverbruik moet binnen de in punt 7 vastgestelde toleranties liggen en worden vergeleken met het middels de controlegegevensreeks gesimuleerde brandstofverbruik om de controletestprocedure te doorstaan.
Als onderdeel van de controletestprocedure wordt ook de juistheid van de bij de certificering van de CO2-emissie- en brandstofverbruikseigenschappen van de onderdelen, technische eenheden en systemen verkregen inputgegevens betreffende het voertuig beoordeeld om de gegevens en het gegevensverwerkingsproces te controleren. De juistheid van de inputgegevens met betrekking tot onderdelen, technische eenheden en systemen die relevant zijn voor de luchtweerstand en de rolweerstand van het voertuig moet worden gecontroleerd overeenkomstig punt 6.1.1.
Figuur 1
Schematische afbeelding van de methode van de controletestprocedure
2. Definities
Voor de toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder:
1) „voor de controletest relevante gegevensreeks”: een reeks inputgegevens voor onderdelen, technische eenheden en systemen en inputinformatie die wordt gebruikt voor de CO2-bepaling van een voor de controletestprocedure relevant voertuig;
2) „voor de controletestprocedure relevant voertuig”: een nieuw voertuig waarvoor een waarde voor de CO2-emissies en het brandstofverbruik is bepaald en opgegeven overeenkomstig artikel 9;
3) „gecorrigeerde feitelijke massa van het voertuig”: de gecorrigeerde feitelijke massa van het voertuig overeenkomstig bijlage III, punt 2.4;
4) „feitelijke massa van het voertuig”: de definitie in artikel 2, punt 6, van Verordening (EU) nr. 1230/2012;
5) „feitelijke massa van het voertuig met lading”: de feitelijke massa van het voertuig met de bovenbouw en met de lading, zoals toegepast tijdens de controletestprocedure;
6) „wielvermogen”: het totale vermogen bij de aangedreven wielen van een voertuig om alle rijweerstanden op het wiel te overwinnen, zoals berekend in de simulatietool op basis van het gemeten koppel en het toerental van de aangedreven wielen;
7) „signaal van het Control Area Network” of „CAN-signaal”: een signaal dat afkomstig is van de verbinding met de elektronische regeleenheid van het voertuig, zoals bedoeld in punt 2.1.5 van aanhangsel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 582/2011;
8) „rit in de stad”: de totale afstand die tijdens de meting van het brandstofverbruik wordt afgelegd bij snelheden van minder dan 50 km/h;
9) „rit op het platteland”: de totale afstand die tijdens de meting van het brandstofverbruik wordt afgelegd bij snelheden van 50 km/h tot 70 km/h;
10) „rit op de snelweg”: de totale afstand die tijdens de meting van het brandstofverbruik wordt afgelegd bij snelheden hoger dan 70 km/h;
11) „overspraak”: het signaal bij de hoofduitgang van een sensor (My), dat afkomstig is van een meetgrootheid (Fz) die op de sensor werkt, maar verschilt van de aan die uitgang toegewezen gemeten grootheid; de coördinaten worden overeenkomstig het systeem van ISO 4130 toegewezen.
3. Voertuigselectie
Door het aantal nieuwe voertuigen dat per productiejaar moet worden getest, wordt gewaarborgd dat de relevante variaties van de gebruikte onderdelen, technische eenheden of systemen door de controletestprocedure worden gedekt. De voertuigselectie voor de controletest is gebaseerd op de volgende voorschriften:
a) |
de voertuigen die aan een controletest worden onderworpen, worden geselecteerd uit de voertuigen van de productielijn waarvoor een waarde voor de CO2-emissies en het brandstofverbruik is bepaald en opgegeven overeenkomstig artikel 9. De in of op het voertuig gemonteerde onderdelen, technische eenheden of systemen zijn afkomstig uit een serieproductie en komen overeen met die welke op de productiedatum van het voertuig zijn gemonteerd; |
b) |
de voertuigselectie wordt op basis van voorstellen van de voertuigfabrikant gemaakt door de goedkeuringsinstantie die de licentie voor het gebruik van de simulatietool heeft verleend; |
c) |
alleen voertuigen met één aangedreven as worden voor controletests geselecteerd; |
d) |
aanbevolen wordt om in elke controletest de relevante gegevensreeksen voor motor, as en transmissie met de hoogste verkoopcijfers per fabrikant op te nemen. De onderdelen, technische eenheden en systemen mogen allemaal in één voertuig of in verschillende voertuigen worden getest, op voorwaarde dat elk onderdeel ten minste aan één controletest op één voertuig wordt onderworpen; |
e) |
voertuigen die voor de CO2-certificering van hun onderdelen, technische eenheden of systemen standaardwaarden gebruiken in plaats van de gemeten waarden voor de transmissie en voor de asverliezen, worden niet voor de controletest geselecteerd zolang voertuigen worden geproduceerd die voldoen aan de voorschriften van de punten a) tot en met c) en waarvoor bij de CO2-certificering gebruik wordt gemaakt van diagrammen met gemeten verliezen voor deze onderdelen, technische eenheden of systemen; |
f) |
het minimumaantal verschillende voertuigen met verschillende combinaties van voor de controletest relevante gegevensreeksen dat jaarlijks aan de hand van een controletest moet worden getest, wordt gebaseerd op de in tabel 1 aangegeven verkoopcijfers van de voertuigfabrikant: Tabel 1 Bepaling van het minimumaantal voertuigen dat door de voertuigfabrikant moet worden getest
|
g) |
de voertuigfabrikant voltooit de controletest binnen een periode van tien maanden na de datum waarop het voertuig voor de controletest is geselecteerd. |
4. Toestand van het voertuig
Elk voertuig dat de controletest ondergaat, moet in serieproductietoestand verkeren zoals het gewoonlijk aan de klant wordt geleverd. Veranderingen in hardware, zoals smeermiddelen, of in software, zoals ondersteunende regeleenheden, zijn niet toegestaan.
4.1. Voertuig inrijden
Het inrijden van het voertuig is niet verplicht. Indien de totale door het testvoertuig afgelegde afstand minder dan 15 000 km bedraagt, is een evolutiecoëfficiënt voor het testresultaat van toepassing, zoals gedefinieerd in punt 7. De totale door het testvoertuig afgelegde afstand is de afgelezen kilometerstand aan het begin van de meting van het brandstofverbruik. Voor de controletestprocedure mag de totale afgelegde afstand maximaal 20 000 km bedragen.
4.2. Brandstof en smeermiddelen
Alle smeermiddelen zijn in overeenstemming met de serieconfiguratie van het voertuig.
Voor de meting van het brandstofverbruik zoals beschreven in punt 6.1.5 wordt de referentiebrandstof zoals beschreven in punt 3.2 van bijlage V gebruikt.
Aan het begin van de rit voor de meting van het brandstofverbruik is de brandstoftank vol.
5. Meetapparatuur
Alle voor kalibraties en controles gebruikte referentiemeetapparatuur van het laboratorium moet herleidbaar zijn tot nationale (internationale) standaarden. Het kalibratielaboratorium moet voldoen aan de eisen van de ISO 9000-reeks en hetzij ISO/TS 16949, hetzij ISO/IEC 17025.
5.1. Koppel
Het directe koppel op alle aangedreven assen wordt gemeten met een van de volgende meetsystemen die voldoen aan de in tabel 2 vermelde voorschriften:
a) |
een naafkoppelmeter; |
b) |
een velgkoppelmeter; |
c) |
een steekaskoppelmeter. |
Het kalibratiebereik bedraagt ten minste 10 000 Nm. Het meetbereik bestrijkt het volledige koppelbereik dat zich tijdens de controletestprocedure van het geteste voertuig voordoet.
Het verloop wordt tijdens de in punt 6 beschreven controletest gemeten door het koppelmeetsysteem overeenkomstig punt 6.1.5 op nul te stellen na de voorconditioneringsfase door de as op te heffen en onmiddellijk na de controletest opnieuw het koppel bij de opgetilde as te meten.
Voor een geldig testresultaat moet een maximumverloop van het koppelmeetsysteem van 150 Nm (som van beide wielen) tijdens de controletestprocedure worden aangetoond.
5.2. Voertuigsnelheid
De voertuigsnelheid wordt gebruikt voor mogelijke plausibiliteitscontroles van het versnellingssignaal op een later tijdstip en is gebaseerd op het CAN-signaal.
5.3. Ingeschakelde versnelling
De ingeschakelde versnelling hoeft niet te worden gemeten, maar wordt met behulp van de simulatietool berekend op basis van het gemeten motortoerental, de voertuigsnelheid, de bandmaten en de overbrengingsverhoudingen van het voertuig overeenkomstig punt 7. De versnellingsstand kan ook vanuit het CAN-signaal worden gegeven om mogelijke afwijkingen van de door de simulatietool berekende versnellingsstand te controleren. Indien de versnellingsstand gedurende meer dan 5 % van de testtijd afwijkt, moeten de redenen voor de afwijking door de voertuigfabrikant worden onderzocht en gerapporteerd. De inputgegevens voor de versnellingsstand worden in de simulatietool gebruikt om de van de versnelling afhankelijke verliezen in de versnellingsbak te berekenen. Het motortoerental wordt door de simulatietool afgeleid uit de in punt 5.4 gedefinieerde invoergegevens.
5.4. Motortoerental
Voor de meting van het motortoerental wordt gebruikgemaakt van het signaal van de verbinding met de elektronische regeleenheid van het voertuig via het open boorddiagnosesysteem. Andere meetsystemen zijn toegestaan indien zij aan de voorschriften van tabel 2 voldoen.
5.5. Toerental van de wielen van de aangedreven as
Het meetsysteem voor het toerental van het linker- en rechterwiel van de aangedreven as voor de beoordeling van het vermogensverbruik op de wielen als input voor de simulatietool voor de controletest moet voldoen aan de voorschriften van tabel 2.
5.6. Toerental van de ventilator
Indien beschikbaar kan het CAN-signaal voor het ventilatortoerental worden gebruikt. Als alternatief kan een externe sensor worden gebruikt die aan de voorschriften van tabel 2 voldoet.
5.7. Brandstofmeetsysteem
Het brandstofverbruik wordt aan boord gemeten met behulp van meetapparatuur die de totale hoeveelheid verbruikte brandstof in kilogram meet. Het brandstofmeetsysteem is gebaseerd op een van de volgende meetmethoden:
a) |
meting van de brandstofmassa: de brandstofmeetapparatuur moet voldoen aan de in tabel 2 vastgestelde nauwkeurigheidsvoorschriften voor het brandstofmassameetsysteem; |
b) |
meting van het brandstofvolume met correctie voor de thermische uitzetting van de brandstof: de apparatuur voor de meting van het brandstofvolume en de brandstoftemperatuur moet voldoen aan de in tabel 2 vastgestelde nauwkeurigheidsvoorschriften voor het brandstofvolumemeetsysteem. De verbruikte brandstofmassa wordt berekend overeenkomstig de volgende vergelijkingen:
waarbij:
|
5.8. Gewicht van het voertuig
De volgende massa's van het voertuig worden gemeten met apparatuur die aan de voorschriften van tabel 2 voldoet:
a) |
feitelijke massa van het voertuig; |
b) |
feitelijke massa van het voertuig met lading. |
5.9. Algemene vereisten voor metingen aan boord
Alle gegevens worden ten minste met een frequentie van 2 Hz of, als die hoger is, met de aanbevolen frequentie van de fabrikant van de apparatuur geregistreerd.
De inputgegevens voor de simulatietool kunnen bestaan uit gegevens van verschillende registreertoestellen. De volgende inputgegevens worden verstrekt op basis van metingen:
a) |
koppel op de aangedreven wielen per wiel; |
b) |
toerental van de aangedreven wielen per wiel; |
c) |
versnelling (facultatief); |
d) |
motortoerental; |
e) |
ventilatortoerental; |
f) |
voertuigsnelheid; |
g) |
brandstofdebiet. |
Het koppel op en het toerental van de wielen worden in één gegevenslogger geregistreerd. Indien voor de andere signalen verschillende gegevensloggers worden gebruikt, moet één gemeenschappelijk signaal, zoals de voertuigsnelheid, worden geregistreerd om een correcte tijdsalignering van de signalen te waarborgen.
Alle gebruikte meetapparatuur moet voldoen aan de nauwkeurigheidsvoorschriften van tabel 2. Apparatuur die niet in tabel 2 is opgenomen, moet voldoen aan de nauwkeurigheidsvoorschriften van tabel 2 van bijlage V.
Tabel 2
Voorschriften voor meetsystemen
Meetsysteem |
Nauwkeurigheid |
Stijgtijd (1) |
Balans voor voertuiggewicht |
50 kg of, als dat minder is, < 0,5 % van max. kalibratie |
— |
Toerental wielen (indien gebruikt) |
< 0,5 % van max. kalibratie |
≤ 1 s |
Brandstofmassadebiet voor vloeibare brandstoffen |
< 1,0 % van afgelezen waarde of, als dat meer is, < 0,5 % van max. kalibratie |
< 2 s |
Systeem voor de meting van het brandstofvolume (2) |
< 1,0 % van afgelezen waarde of, als dat meer is, < 0,5 % van max. kalibratie |
< 2 s |
Temperatuur van de brandstof |
± 1 °C |
< 2 s |
Sensor voor het meten van het toerental van de koelventilator (indien gebruikt) |
0,4 % van afgelezen waarde of, als dat meer is, 0,2 % van max. kalibratie van het toerental |
< 1 s |
Motortoerental |
Zoals weergegeven in bijlage V |
|
Wielkoppel |
Voor kalibratie van 10 kNm: < 40 Nm nauwkeurigheid < 20 Nm overspraak |
< 0,1 s |
De waarden van de „max. kalibratie” zijn ten minste 1,1 keer de maximale voorspelde waarde die tijdens alle tests voor het meetsysteem wordt verwacht. Voor het koppelmeetsysteem mag de maximumkalibratie worden beperkt tot 10 kNm.
Aan de opgegeven nauwkeurigheid wordt voldaan door de som van alle afzonderlijke nauwkeurigheden indien meer dan één schaal wordt gebruikt.
6. Testprocedure
6.1. Voorbereiding van het voertuig
Het voertuig wordt uit de serieproductie genomen en geselecteerd overeenkomstig punt 3.
6.1.1. Validering van inputgegevens
De inputgegevens worden gevalideerd aan de hand van het gegevensdossier van de fabrikant voor het geselecteerde voertuig. Het voertuigidentificatienummer van het geselecteerde voertuig is hetzelfde als het voertuigidentificatienummer in het klanteninformatiedossier.
Op verzoek van de goedkeuringsinstantie die de licentie voor het gebruik van de simulatietool heeft verleend, verstrekt de voertuigfabrikant binnen 15 werkdagen het gegevensdossier van de fabrikant, de voor het gebruik van de simulatietool benodigde inputinformatie en inputgegevens, alsook het certificaat betreffende de CO2-emissie- en brandstofverbruikseigenschappen voor alle relevante onderdelen, technische eenheden of systemen.
6.1.1.1. Controle van onderdelen, technische eenheden of systemen en inputgegevens en -informatie
Voor de op het voertuig gemonteerde onderdelen, technische eenheden en systemen worden de volgende controles uitgevoerd:
a) |
integriteit van de gegevens voor de simulatietool: de integriteit van de cryptografische hash van het gegevensdossier van de fabrikant overeenkomstig artikel 9, lid 3, die tijdens de controletestprocedure met de hashingtool opnieuw is berekend, wordt gecontroleerd door deze te vergelijken met de cryptografische hash in het certificaat van overeenstemming; |
b) |
voertuiggegevens: het voertuigidentificatienummer, de asconfiguratie, de geselecteerde hulpapparatuur en de krachtafnemer stemmen overeen met het geselecteerde voertuig; |
c) |
gegevens over onderdelen, technische eenheden en systemen: het certificeringsnummer en modeltype zoals afgedrukt op het certificaat betreffende de CO2-emissie- en brandstofverbruikseigenschappen stemmen overeen met het (de) in het geselecteerde voertuig geïnstalleerd(e) onderdeel, technische eenheid of systeem; |
d) |
de hash van de inputgegevens voor de simulatietool en de inputinformatie stemmen overeen met de hash die op het certificaat betreffende de CO2-emissie- en brandstofverbruikseigenschappen is afgedrukt voor de volgende onderdelen, technische eenheden of systemen:
|
6.1.1.2. Controle van de voertuigmassa
Op verzoek van de goedkeuringsinstantie die de licentie voor het gebruik van de simulatietool heeft verleend, wordt een controle van de gecorrigeerde feitelijke massa van het voertuig opgenomen in de controle van de inputgegevens.
Voor de controle van de massa wordt de massa in rijklare toestand van het voertuig gecontroleerd overeenkomstig punt 2 van aanhangsel 2 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1230/2012.
6.1.1.3. Te nemen maatregelen
In geval van discrepanties in het certificeringsnummer of de cryptografische hash van een of meer bestanden met betrekking tot de in punt 6.1.1.1, onder d), i) tot en met vii), genoemde onderdelen, technische eenheden of systemen, worden de onjuiste gegevens voor alle verdere handelingen vervangen door het juiste inputgegevensbestand dat voldoet aan de controles overeenkomstig de punten 6.1.1.1 en 6.1.1.2. Indien voor de in punt 6.1.1.1, onder d), i) tot en met vii), genoemde onderdelen, technische eenheden of systemen geen volledige reeks inputgegevens met de juiste certificaten betreffende de CO2-emissie- en brandstofverbruikseigenschappen beschikbaar is, wordt de controletest beëindigd en doorstaat het voertuig de controletestprocedure niet.
6.1.2. Inrijfase
Na de validering van de inputgegevens overeenkomstig punt 6.1.1 mag een inrijfase tot een afgelezen kilometerstand van maximaal 15 000 km plaatsvinden zonder dat daarbij de referentiebrandstof hoeft te worden gebruikt, voor zover de afgelezen kilometerstand van het geselecteerde voertuig minder dan 15 000 km bedraagt. In geval van beschadiging van een van de in punt 6.1.1.1 genoemde onderdelen, technische eenheden of systemen mag het onderdeel, de technische eenheid of het systeem worden vervangen door een gelijkwaardig(e) onderdeel, technische eenheid of systeem met hetzelfde certificeringsnummer. De vervanging wordt in het testrapport gedocumenteerd.
Alle relevante onderdelen, technische eenheden en systemen worden vóór de metingen gecontroleerd om abnormale omstandigheden uit te sluiten, zoals een verkeerd oliepeil, verstopte luchtfilters of waarschuwingen van het boorddiagnosesysteem.
6.1.3. Opstelling van meetapparatuur
Alle meetsystemen worden gekalibreerd overeenkomstig de voorschriften van de fabrikant van de apparatuur. Als er geen voorschriften zijn, moeten de aanbevelingen van de fabrikant van de apparatuur voor de kalibratie worden gevolgd.
Na de inrijfase wordt het voertuig uitgerust met de in punt 5 beschreven meetsystemen.
6.1.4. Opstelling van het testvoertuig voor de meting van het brandstofverbruik
Trekkers van de in tabel 1 van bijlage I gedefinieerde voertuiggroepen worden met om het even welk type oplegger getest, mits de hieronder gedefinieerde belasting kan worden toegepast.
Enkelvoudige vrachtwagens van de in tabel 1 van bijlage I gedefinieerde voertuiggroepen worden met een aanhangwagen getest, voor zover een aanhangwagenverbinding is gemonteerd. Elk carrosserietype of elke andere voorziening voor het dragen van de hieronder beschreven lading kan worden toegepast.
De carrosserieën van de voertuigen kunnen afwijken van de in tabel 1 van bijlage I vermelde standaardcarrosserieën voor de certificering van de CO2-emissie- en brandstofverbruikseigenschappen van onderdelen, technische eenheden of systemen.
De lading van het voertuig komt overeen met ten minste een massa die leidt tot een totaal testgewicht van 90 % van het maximale gecombineerde brutogewicht of het brutovoertuiggewicht voor enkelvoudige vrachtwagens zonder aanhangwagen.
De bandenspanning moet in overeenstemming zijn met de aanbevelingen van de fabrikant. De banden van de oplegger mogen afwijken van de standaardbanden die in tabel 2 van deel B van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 661/2009 voor de CO2-certificering van banden worden beschreven.
Alle instellingen die van invloed zijn op de energiebehoefte van de hulpapparatuur worden, waar van toepassing, op een zo laag mogelijk, maar redelijk energieverbruik ingesteld. De klimaatregeling moet uitgeschakeld zijn en de ontluchting van de cabine moet ingesteld zijn op een waarde die lager is dan de gemiddelde massastroom. Bijkomende energieverbruikers die niet nodig zijn om het voertuig te laten rijden, worden uitgeschakeld. Externe apparaten om aan boord energie te leveren, zoals externe accu's, zijn alleen toegestaan voor de werking van de extra meetapparatuur voor de in tabel 2 vermelde controletestprocedure, maar mogen geen energie leveren aan de in serie geproduceerde voertuigapparatuur.
Een regeneratie van deeltjesfilters kan worden gestart en moet vóór de controletest worden voltooid. Indien een gestarte regeneratie van deeltjesfilters niet vóór de controletest kan worden voltooid, is de test ongeldig en moet deze worden herhaald.
6.1.5. Controletest
6.1.5.1. Trajectselectie
Het voor de controletest gekozen traject moet voldoen aan de in tabel 3 beschreven voorschriften. De trajecten kunnen zowel openbare als privéwegen omvatten.
6.1.5.2. Voorconditionering van het voertuig
Er is geen specifieke voorconditionering van het voertuig vereist.
6.1.5.3. Opwarmen van het voertuig
Voordat met de meting van het brandstofverbruik wordt begonnen, moet het voertuig een opwarmfase doorlopen zoals aangegeven in tabel 3. De opwarmfase wordt bij de evaluatie van de controletest niet in aanmerking genomen.
6.1.5.4. Nulstelling van de koppelmeetapparatuur
De nulstelling van de koppelmeetapparatuur wordt uitgevoerd volgens de aanwijzingen van de fabrikant van de apparatuur. Ten behoeve de nulstelling moet ervoor worden gezorgd dat het koppel op de aangedreven as nul is. Ten behoeve de nulstelling wordt het voertuig direct na de opwarmfase tot stilstand gebracht en wordt de nulstelling direct na de stilstand van het voertuig uitgevoerd om de afkoelingseffecten tot een minimum te beperken. De nulstelling wordt in minder dan 20 minuten voltooid.
6.1.5.5. Meting van het brandstofverbruik
De meting van het brandstofverbruik begint onmiddellijk na de nulstelling van de wielkoppelmeetapparatuur wanneer het voertuig stilstaat en de motor stationair draait. Tijdens de meting wordt met het voertuig gereden in een rijstijl waarbij onnodig remmen van het voertuig, indrukken van het gaspedaal en agressief nemen van bochten worden vermeden. De elektronische regelsystemen worden afgesteld op de stand die automatisch wordt geactiveerd bij het starten van het voertuig, en in voorkomend geval wordt het schakelen van de versnellingen door het geautomatiseerde systeem uitgevoerd. Indien alleen handmatige instellingen voor de elektronische regelsystemen beschikbaar zijn, worden de instellingen geselecteerd die tot een hoger brandstofverbruik per kilometer leiden. De duur van de meting van het brandstofverbruik moet binnen de in tabel 3 aangegeven toleranties liggen. De meting van het brandstofverbruik wordt ook beëindigd wanneer het voertuig vlak voor de meting van het verloop van de koppelmeetapparatuur stilstaat in stationaire toestand.
6.1.5.6. Meting van het verloop van de koppelmeetapparatuur
Onmiddellijk na de meting van het brandstofverbruik wordt het verloop van de koppelmeetapparatuur geregistreerd door het koppel te meten onder dezelfde voertuigvoorwaarden als tijdens de nulstelling. Indien de meting van het brandstofverbruik niet eindigt bij een voertuigsnelheid van nul, wordt het voertuig ten behoeve van de meting van het verloop bij matige vertraging tot stilstand gebracht.
6.1.5.7. Grensvoorwaarden voor de controletest
De grensvoorwaarden waaraan met het oog op een geldige controletest moet worden voldaan, worden vermeld in tabel 3.
Als het voertuig de controletest overeenkomstig punt 7 doorstaat, wordt de test als geldig opgegeven, ook als niet aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
— |
waarden liggen lager dan de minimumwaarden voor de parameters nr. 1, 2, 6, 9 in tabel 3; |
— |
waarden liggen hoger dan de maximumwaarden voor de parameters nr. 3, 4, 5, 7, 8, 10, 12 in tabel 3. |
Tabel 3
Parameters voor een geldige controletest
Nr. |
Parameter |
Min. |
Max. |
Geldig voor |
1 |
Opwarmfase [minuten] |
60 |
|
|
2 |
Gemiddelde snelheid tijdens opwarmfase [km/h] |
70 (3) |
100 |
|
3 |
Duur van meting brandstofverbruik [minuten] |
80 |
120 |
|
4 |
Afstand op basis van aandeel rit in de stad |
2 % |
8 % |
voertuiggroepen 4, 5, 9, 10 |
5 |
Afstand op basis van aandeel rit op het platteland |
7 % |
13 % |
|
6 |
Afstand op basis van aandeel rit op de snelweg |
74 % |
— |
voertuiggroepen 4, 5, 9, 10 |
7 |
Tijd op basis van aandeel stationair draaien bij stilstand |
|
5 % |
|
8 |
Gemiddelde omgevingstemperatuur |
5 °C |
30 °C |
|
9 |
Wegomstandigheden: droog |
100 % |
|
|
10 |
Wegomstandigheden: sneeuw of ijs |
|
0 % |
|
11 |
Hoogte boven zeespiegel van traject [m] |
0 |
800 |
|
12 |
Duur van continu stationair draaien bij stilstand [minuten] |
|
3 |
|
In geval van buitengewone verkeersomstandigheden wordt de controletest herhaald.
6.1.6. Rapportage van gegevens
De tijdens de controletestprocedure geregistreerde gegevens worden als volgt gerapporteerd aan de goedkeuringsinstantie die de licentie voor het gebruik van de simulatietool heeft verleend:
a) |
De geregistreerde gegevens worden gerapporteerd in een constant signaal van 2 Hz zoals aangegeven in tabel 1. Gegevens die bij hogere frequenties dan 2 Hz worden geregistreerd, worden omgerekend naar 2 Hz door het gemiddelde te nemen van de intervallen rond de 2 Hz-knooppunten. In geval van bv. een bemonstering bij 10 Hz wordt het eerste 2 Hz-knooppunt gedefinieerd door het gemiddelde van seconde 0,1 tot en met 0,5 en wordt het tweede knooppunt gedefinieerd door het gemiddelde van seconde 0,6 tot en met 1,0. Het tijdstempel voor elk knooppunt is het laatste tijdstempel per knooppunt, d.w.z. 0,5, 1,0, 1,5 enz. |
b) |
Het wielvermogen wordt berekend op basis van het gemeten wielkoppel en toerental van het wiel. Alle waarden worden eerst omgerekend naar 2 Hz-signalen overeenkomstig punt a). Vervolgens wordt het wielvermogen voor elk aangedreven wiel berekend op basis van de koppel- en toerentalsignalen van 2 Hz, zoals uiteengezet in de volgende vergelijking: waarbij:
De inputgegevens betreffende het wielvermogen voor de simulatie van de controletest met de simulatietool zijn de som van het vermogen van alle aangedreven wielen van het voertuig, zoals uiteengezet in de volgende vergelijking: waarbij:
|
Tabel 4
Formaat van de gegevensrapportage voor de gemeten gegevens voor de simulatietool bij de controletest
Grootheid |
Eenheid |
Titel inputgegevens |
Opmerking |
Tijdknooppunt |
[s] |
<t> |
|
Voertuigsnelheid |
[km/h] |
<v> |
|
Motortoerental |
[min-1] |
<n_eng> |
|
Toerental koelventilator motor |
[min-1] |
<n_fan> |
|
Koppel linkerwiel |
[Nm] |
<tq_left> |
|
Koppel rechterwiel |
[Nm] |
<tq_right> |
|
Toerental linkerwiel |
[min-1] |
<n_wh_left> |
|
Toerental rechterwiel |
[min-1] |
<n_wh_right> |
|
Versnelling |
[-] |
<gear> |
Facultatief signaal voor MT en AMT |
Brandstofdebiet |
[g/h] |
<fc> |
Voor standaard-NVC (punt 7.2) |
7. Evaluatie van de test
Het gesimuleerde brandstofverbruik wordt met behulp van de simulatietool vergeleken met het gemeten brandstofverbruik.
7.1. Simulatie van het brandstofverbruik
Voor de controletest worden de volgende inputgegevens en inputinformatie voor de simulatietool ingevoerd:
a) |
De gecertificeerde CO2-emissie- en brandstofverbruikseigenschappen van de volgende onderdelen, technische eenheden of systemen:
|
b) |
De in tabel 4 vermelde inputgegevens. |
Het vermogen dat door de simulatietool is berekend aan de hand van vergelijkingen van de longitudinale dynamiek van de gemeten voertuigsnelheid en het verloop van de hellingsgraden op de weg, mag worden gebruikt voor plausibiliteitscontroles om te testen of de totale gesimuleerde cyclusarbeid gelijk is aan de gemeten waarde.
De simulatietool berekent de tijdens de controletest ingeschakelde versnellingen door de motortoerentallen per versnelling bij de werkelijke voertuigsnelheid te berekenen en de versnelling te kiezen die het motortoerental oplevert dat het dichtst bij het gemeten motortoerental ligt.
Het gemeten wielvermogen vervangt in de conntroletestmodus van de simulatietool het gesimuleerde vermogensverbruik op de wielen. Het gemeten motortoerental en de in de inputgegevens van de controletest gedefinieerde versnelling vervangen het overeenkomstige simulatiegedeelte. Het standaardvermogen van de ventilator in de simulatietool wordt als volgt vervangen door het ventilatorvermogen dat op basis van het gemeten ventilatortoerental in de simulatietool is berekend:
waarbij:
Pfan |
= |
het in de simulatie voor de controletest te gebruiken ventilatorvermogen [kW]; |
RPMfan |
= |
gemeten toerental van de ventilator [1/s]; |
Dfan |
= |
diameter van de ventilator [m]; |
C1, C2, C3 |
= |
algemene parameters voor de simulatietool: |
C1 |
= |
7 320 W; |
C2 |
= |
1 200 min-1; |
C3 |
= |
810 mm. |
Aan de stuurpomp, de compressor en de generator worden overeenkomstig bijlage IX standaardwaarden toegekend.
Alle andere simulatiestappen en gegevensverwerking met betrekking tot de as-, transmissie- en motorefficiëntie moeten identiek zijn aan de toepassing van de simulatietool om de CO2-emissies en het brandstofverbruik van nieuwe voertuigen te bepalen en op te geven.
De waarde van het gesimuleerde brandstofverbruik is het totale brandstofdebiet over de voor de controletest relevante testafstand, vanaf het einde van de nulstelling na de opwarmfase tot het einde van de test. De totale voor de controletest relevante testafstand wordt berekend op basis van het voertuigsnelheidssignaal.
De resultaten van de simulatietool voor de controletest worden berekend als volgt:
waarbij:
VT work |
= |
controletestarbeid berekend door de simulatietool gedurende de volledige fase van de meting van het brandstofverbruik [kWh]; |
FCsim |
= |
brandstofverbruik gesimuleerd door de simulatietool gedurende de volledige fase van de meting van het brandstofverbruik [g/kWh]; |
fs |
= |
simulatiefrequentie [Hz]; |
FCsim (t) |
= |
momentaan brandstofverbruik gesimuleerd door de simulatietool gedurende de test [g/s]. |
7.2. Berekening van het gemeten brandstofverbruik
Het gemeten brandstofdebiet moet worden geïntegreerd gedurende dezelfde periode als het gesimuleerde brandstofverbruik. Het gemeten brandstofverbruik voor de totale test wordt als volgt berekend:
waarbij:
FCm |
= |
brandstofverbruik gemeten door de integratie van het brandstofmassadebiet gedurende de volledige fase van de meting van het brandstofverbruik [g/kWh]; |
FCm (t) |
= |
tijdens de fase van de meting van het brandstofverbruik gemeten momentaan brandstofmassadebiet [g/s]; |
fs |
= |
bemonsteringsfrequentie [Hz]; |
VT workm |
= |
controletestarbeid aan het wiel, berekend op basis van het gemeten wielkoppel en de gemeten toerentallen van het wiel gedurende de volledige fase van de meting van het brandstofverbruik [kWh]; |
Pwheel-i-measured,t |
= |
positief vermogen op het linkerwiel (i = l) en rechterwiel (i = 2), berekend op basis van het gemeten wielkoppel en de gemeten toerentallen van het wiel bij tijdstap t, waarbij alleen vermogenswaarden groter dan nul in aanmerking worden genomen; |
Torquei |
= |
momentaan gemeten koppel op wiel „i” bij tijdstap „t” [Nm]; |
rpmi |
= |
momentaan gemeten toerental op wiel „i” bij tijdstap „t” [min-1]. |
De gemeten brandstofverbruikswaarden worden gecorrigeerd voor de onderste verbrandingswaarde (net caloric value, NCV), zoals uiteengezet in punt 3 van bijlage V, om de resultaten van de controletest te berekenen.
waarbij:
NCVmeas |
= |
onderste verbrandingswaarde van de tijdens de controletest gebruikte brandstof, bepaald overeenkomstig punt 3.2 van bijlage V [MJ/kg]; |
NCVstd |
= |
standaard-NCV volgens tabel 4 van bijlage V [MJ/kg]; |
FCm,corr |
= |
brandstofverbruik gemeten door integratie van de brandstofmassa gedurende de volledige fase van de meting van het brandstofverbruik, gecorrigeerd voor de NCV van de testbrandstof [g/kWh]. |
7.3. Doorslaggevende controle
Het voertuig doorstaat de controletest als de verhouding tussen het gecorrigeerde gemeten brandstofverbruik en het gesimuleerde brandstofverbruik onder de in tabel 5 aangegeven toleranties ligt.
Bij een kortere inrijfase dan 15 000 km kan de invloed op de brandstofefficiëntie van het voertuig worden gecorrigeerd met de volgende evolutiecoëfficiënt:
[g/kWh]
waarbij:
FCm-c |
= |
gemeten en gecorrigeerd brandstofverbruik van een kortere inrijfase; |
mileage |
= |
inrijafstand [km]; |
ef |
= |
evolutiecoëfficiënt van 0,98. |
Voor afgelezen kilometerstanden van meer dan 15 000 km wordt geen correctie toegepast.
De verhouding tussen het gemeten en het gesimuleerde brandstofverbruik voor de totale voor de controletest relevante rit wordt berekend als de controletestverhouding met behulp van de volgende vergelijking:
waarbij:
CVTP |
= |
verhouding van het in de controletestprocedure gemeten en gesimuleerde brandstofverbruik. |
Voor een vergelijking met de opgegeven CO2-emissies van het voertuig overeenkomstig artikel 9 worden de gecontroleerde CO2-emissies van het voertuig als volgt bepaald:
waarbij:
CO2verified |
= |
gecontroleerde CO2-emissies van het voertuig in [g/t-km]; |
CO2declared |
= |
opgegeven CO2-emissies van het voertuig in [g/t-km]. |
Indien een eerste voertuig de toleranties voor CVTP niet haalt, mogen op verzoek van de voertuigfabrikant twee extra tests op hetzelfde voertuig worden uitgevoerd of mogen twee andere soortgelijke voertuigen worden getest. Voor de evaluatie van het in tabel 5 beschreven doorslaggevend criterium worden de gemiddelden van de verhouding van de controletestprocedure van de maximaal drie tests gebruikt. Als niet aan het doorslaggevend criterium wordt voldaan, doorstaat het voertuig de controletestprocedure niet.
Tabel 5
Doorslaggevend criterium voor de controletest
|
CVPT |
Doorslaggevend criterium voor de controletestprocedure |
< 1,075 |
8. Rapportageprocedures
Het testrapport wordt voor elk getest voertuig door de voertuigfabrikant opgesteld en bevat ten minste de volgende resultaten van de controletest:
8.1. Algemeen
8.1.1. Naam en adres van de fabrikant van het voertuig
8.1.2. Adres van de assemblagefabriek(en)
8.1.3. Naam, adres, telefoon- en faxnummer en e-mailadres van de vertegenwoordiger van de voertuigfabrikant
8.1.4. Type en handelsbenaming
8.1.5. Selectiecriteria voor het voertuig en voor CO2-relevante onderdelen (tekst)
8.1.6. Eigenaar van het voertuig
8.1.7. Afgelezen kilometerstand bij het begin van de test voor de meting van het brandstofverbruik (in km)
8.2. Voertuiginformatie
8.2.1. Voertuigmodel
8.2.2. Voertuigidentificatienummer (VIN)
8.2.3. Voertuigcategorie (N2, N3)
8.2.4. Assenconfiguratie
8.2.5. Maximaal brutogewicht van het voertuig (t)
8.2.6. Voertuiggroep
8.2.7. Gecorrigeerde feitelijke massa van het voertuig (kg)
8.2.8. Cryptografische hash van het gegevensdossier van de fabrikant
8.2.9. Gecombineerd brutogewicht van de voertuigcombinatie in de controletest (kg)
8.3. Voornaamste motorspecificaties
8.3.1. Motormodel
8.3.2. Motorcertificeringsnummer
8.3.3. Nominaal motorvermogen (kW)
8.3.4. Cilinderinhoud (l)
8.3.5. Referentiebrandstoftype van de motor (diesel/lpg/cng …)
8.3.6. Hash van bestand/document van brandstofdiagram
8.4. Voornaamste transmissiespecificaties
8.4.1. Transmissiemodel
8.4.2. Transmissiecertificeringsnummer
8.4.3. Hoofdoptie die gebruikt is voor het genereren van de verliesdiagrammen (optie 1/optie 2/optie 3/standaardwaarden)
8.4.4. Type transmissie
8.4.5. Aantal versnellingen
8.4.6. Eindoverbrengingsverhouding
8.4.7. Retardertype
8.4.8. Krachtafnemer (ja/neen)
8.4.9. Hash van bestand/document van efficiëntiediagram
8.5. Voornaamste retarderspecificaties
8.5.1. Model van retarder
8.5.2. Certificeringsnummer van retarder
8.5.3. Toegepaste certificeringsoptie om een verliesdiagram te genereren (standaardwaarden/meting)
8.5.4. Hash van bestand/document van retarderefficiëntiediagram
8.6. Koppelomvormerspecificatie
8.6.1. Model van koppelomvormer
8.6.2. Certificeringsnummer van koppelomvormer
8.6.3. Toegepaste certificeringsoptie om een verliesdiagram te genereren (standaardwaarden/meting)
8.6.4. Hash van bestand/document van efficiëntiediagram
8.7. Specificaties haakse overbrenging
8.7.1. Model van haakse overbrenging
8.7.2. Ascertificeringsnummer
8.7.3. Toegepaste certificeringsoptie om een verliesdiagram te genereren (standaardwaarden/meting)
8.7.4. Verhouding haakse overbrenging
8.7.5. Hash van bestand/document van efficiëntiediagram
8.8. Asspecificaties
8.8.1. Asmodel
8.8.2. Ascertificeringsnummer
8.8.3. Toegepaste certificeringsoptie om een verliesdiagram te genereren (standaardwaarden/meting)
8.8.4. Astype (bv. standaard enkelvoudig aangedreven as)
8.8.5. Asverhouding
8.8.6. Hash van bestand/document van efficiëntiediagram
8.9. Aerodynamica
8.9.1. Model
8.9.2. Toegepaste certificeringsoptie om Cd × A te berekenen (standaardwaarde/meting)
8.9.3. Cd × A-certificeringsnummer (indien van toepassing)
8.9.4. Cd × A-waarde
8.9.5. Hash van bestand/document van efficiëntiediagram
8.10. Voornaamste bandspecificaties
8.10.1. Bandcertificeringsnummer op alle assen
8.10.2. Specifieke rolweerstandscoëfficiënt van alle banden op alle assen
8.11. Voornaamste aanvullende specificaties
8.11.1. Ventilatortechnologie voor motorkoeling
8.11.2. Stuurpomptechnologie
8.11.3. Technologie elektrisch systeem
8.11.4. Technologie pneumatisch systeem
8.12. Testomstandigheden
8.12.1. Feitelijke massa van het voertuig (kg)
8.12.2. Feitelijke massa van het voertuig met lading (kg)
8.12.3. Opwarmfase (minuten)
8.12.4. Gemiddelde snelheid tijdens opwarmfase (km/h)
8.12.5. Duur van de meting van het brandstofverbruik (minuten)
8.12.6. Afstand op basis van aandeel van de rit in de stad (%)
8.12.7. Afstand op basis van aandeel van de rit op het platteland (%)
8.12.8. Afstand op basis van aandeel van de rit op de snelweg (%)
8.12.9. Tijd op basis van aandeel van stationair draaien bij stilstand (%)
8.12.10. Gemiddelde omgevingstemperatuur (°C)
8.12.11. Wegomstandigheden (droog, nat, sneeuw, ijs; indien andere, specificeren)
8.12.12. Maximale hoogte boven de zeespiegel van het traject (m)
8.12.13. Maximale duur van continu stationair draaien bij stilstand (minuten)
8.13. Resultaten van de controletest
8.13.1. Gemiddeld ventilatorvermogen, door de simulatietool berekend voor de controletest (kW)
8.13.2. Arbeid tijdens de controletest, berekend door de simulatietool (kW)
8.13.3. Gemeten arbeid tijdens de controletest (kW)
8.13.4. NCV van de voor de controletest gebruikte brandstof in (MJ/kg)
8.13.5. Gemeten brandstofverbruik in de controletest (g/km)
8.13.6. Gemeten brandstofverbruik in de controletest, gecorrigeerd (g/kWh)
8.13.7. Gesimuleerd brandstofverbruik in de controletest (g/km)
8.13.8. Gesimuleerd brandstofverbruik in de controletest (g/kWh)
8.13.9. Opdrachtprofiel (lange afstanden/lange afstanden (EMS)/regionaal/regionaal (EMS)/stedelijk/gemeentelijk/bouw)
8.13.10. Gecontroleerde CO2-emissies van het voertuig in (g/tkm)
8.13.11. Opgegeven CO2-emissies van het voertuig in (g/tkm)
8.13.12. Verhouding van het in de controletestprocedure gemeten en gesimuleerde brandstofverbruik in (-)
8.13.13. Controletest doorstaan (ja/neen)
8.14. Software- en gebruikersinformatie
8.14.1. Versie van de simulatietool (X.X.X)
8.14.2. Datum en tijdstip van de simulatie
(1) „Stijgtijd” is het tijdverschil tussen de 10 %- en de 90 %-respons van de eindwaarde die van de analysator wordt afgelezen (t90 – t10).
(2) Aan de nauwkeurigheid wordt voldaan voor het integrale brandstofdebiet na 100 minuten.
(3) Of de maximumsnelheid van het voertuig indien die lager is dan 70 km/h
BIJLAGE XI
De bijlagen I, IV en IX bij Richtlijn 2007/46/EG worden als volgt gewijzigd:
1) |
Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
In bijlage IV, deel I, wordt toelichting 16 vervangen door:
|
3) |
Bijlage IX wordt als volgt gewijzigd:
|