4.12.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 313/94 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2019/2032 VAN DE COMMISSIE
van 26 november 2019
tot vaststelling van maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Fusarium circinatum Nirenberg & O’Donnell (voorheen Gibberella circinata) te voorkomen en tot intrekking van Beschikking 2007/433/EG
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 8359)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (1), en met name artikel 16, lid 3, derde zin,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In Beschikking 2007/433/EG van de Commissie (2) zijn voorlopige noodmaatregelen vastgesteld om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Gibberella circinata Nirenberg & O’Donnell 1998 te voorkomen. |
(2) |
Gibberella circinata Nirenberg & O’Donnell 1998 en Fusarium circinatum Nirenberg & O’Donnell 1998 zijn twee benamingen voor dezelfde pleomorfe schimmel en verwijzen respectievelijk naar de teleomorfe of geslachtelijke fase en de anamorfe of ongeslachtelijke fase van hetzelfde organisme. Volgens de recente wetenschappelijke consensus (3) moet sinds 2013 de benaming “Fusarium circinatum Nirenberg & O’Donnell 1998” worden gebruikt om het organisme te typeren. |
(3) |
Fusarium circinatum Nirenberg & O’Donnell 1998 (hierna “het nader omschreven organisme” genoemd) is sinds maart 2019 opgenomen in bijlage I, deel A, rubriek II, bij Richtlijn 2000/29/EG (4). |
(4) |
Het nader omschreven organisme komt voor in Portugal en Spanje, hoofdzakelijk in kwekerijen en bossen, maar ook in particuliere tuinen. De genoemde lidstaten hebben nationale bestrijdings- en uitroeiingsmaatregelen genomen om te voorkomen dat het organisme verder op hun grondgebied wordt binnengebracht en zich daar verspreidt. |
(5) |
In 2010 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) een advies uitgebracht betreffende de risicobeoordeling van Fusarium circinatum voor het grondgebied van de Unie en de evaluatie van risicobeheeropties (5). |
(6) |
Het nader omschreven organisme wordt hoofdzakelijk in verband gebracht met planten van het geslacht Pinus en de soort Pseudotsuga menziesii (hierna “nader omschreven planten” genoemd). |
(7) |
In het licht van de resultaten van de jaarlijkse onderzoeken die de lidstaten overeenkomstig Beschikking 2007/433/EG moeten overleggen en het wetenschappelijk advies van de EFSA wordt geconcludeerd dat het nader omschreven organisme reeds in verschillende delen van het grondgebied van de Unie voorkomt. Op basis van onder meer de ecoklimatologische gegevens en gezien de verspreiding van potentiële waardplanten en het zeer grote potentieel voor de vestiging van het nader omschreven organisme, kan echter ook worden geconcludeerd dat het bedreigde gebied veel groter is dan de momenteel besmette zone. |
(8) |
Het is derhalve passend de maatregelen ter bestrijding van het nader omschreven organisme bij te werken. Die bijgewerkte maatregelen moeten ervoor zorgen dat het nader omschreven organisme tijdig op het grondgebied van de Unie wordt gedetecteerd en, indien het op het grondgebied van de Unie wordt aangetroffen, wordt uitgeroeid, en dat er eisen worden vastgesteld voor het verkeer binnen de Unie van planten (met inbegrip van zaad en kegels met zaad, bestemd voor opplant), specifieke vormen van hout en houten verpakkingsmateriaal uit de afgebakende gebieden. Deze maatregelen zijn noodzakelijk om de vestiging en verspreiding van het nader omschreven organisme in de Unie proactief aan te pakken. |
(9) |
Of het nader omschreven organisme ook elders in de wereld voorkomt, is onduidelijk. Volgens de beschikbare informatie zou het nader omschreven organisme echter niet in de Europese derde landen voorkomen. Bovendien is uit de ervaring gebleken dat het nader omschreven organisme niet in de Unie is binnengebracht via de handel in de nader omschreven planten (met inbegrip van zaad en kegels met zaad, bestemd voor opplant), hout, bast zonder andere delen en houten verpakkingsmateriaal van oorsprong uit die landen. |
(10) |
Er moeten derhalve uitsluitend maatregelen worden vastgesteld voor het binnenbrengen in de Unie van de nader omschreven planten (met inbegrip van zaad en kegels met zaad, bestemd voor opplant), hout, bast zonder andere delen en houten verpakkingsmateriaal van oorsprong uit niet-Europese derde landen. Dergelijke maatregelen moeten een fytosanitair certificaat omvatten, evenals officiële controles bij het binnenbrengen van die goederen. De maatregelen moeten ook betrekking hebben op specifieke vormen van hout van coniferen (Pinales) en houten verpakkingsmateriaal omdat zij kunnen optreden als gastheer voor het nader omschreven organisme. |
(11) |
Ter wille van de rechtszekerheid moet Beschikking 2007/433/EG worden ingetrokken. |
(12) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Definities
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
1) |
“nader omschreven organisme”: Fusarium circinatum Nirenberg & O’Donnell 1998; |
2) |
“nader omschreven planten”: planten van het geslacht Pinus L. en de soort Pseudotsuga menziesii (Mirbel) Franco; |
3) |
“plaats van productie”:
|
4) |
“houten verpakkingsmateriaal”: verpakkingsmateriaal voor hout in de vorm van pakkisten, kratten, tonnen en dergelijke verpakkingsmiddelen, kabelhaspels, laadborden, laadkisten en andere laadplateaus, opzetranden voor laadborden, stuwmateriaal (al dan niet gebruikt voor het vervoer van allerhande voorwerpen), met uitzondering van ruw hout met een dikte van ten hoogste 6 mm, verwerkt hout bij de productie waarvan gebruik is gemaakt van lijm, warmte en druk, of een combinatie daarvan, en stuwmateriaal ter ondersteuning van zendingen hout dat van hetzelfde type hout is gefabriceerd als dat van de zending hout, dezelfde kwaliteit heeft en aan dezelfde fytosanitaire voorschriften van de Unie voldoet als de zending hout. |
Artikel 2
Procedure in geval van vaststelling of vermoedelijke aanwezigheid van het nader omschreven organisme
1. Een persoon die de aanwezigheid van het nader omschreven organisme vaststelt of vermoedt, stelt de bevoegde officiële instantie hiervan onmiddellijk op de hoogte en verstrekt haar alle relevante informatie over de aanwezigheid of de vermoedelijke aanwezigheid van het nader omschreven organisme.
2. De bevoegde officiële instantie registreert onmiddellijk deze informatie op een formele manier.
3. Wanneer de bevoegde officiële instantie op de hoogte is gesteld van de aanwezigheid of de vermoedelijke aanwezigheid van het nader omschreven organisme, neemt zij alle noodzakelijke maatregelen om die aanwezigheid of vermoedelijke aanwezigheid te bevestigen.
4. De lidstaten zorgen ervoor dat eenieder die verantwoordelijk is voor planten, plantaardige producten of hout van nader omschreven planten of hout van coniferen (Pinales) die mogelijk door het nader omschreven organisme zijn besmet, onmiddellijk op de hoogte wordt gebracht van de aanwezigheid of de vermoedelijke aanwezigheid van het nader omschreven organisme en wordt voorgelicht over de te nemen maatregelen.
Artikel 3
Onderzoeken naar de aanwezigheid van het nader omschreven organisme op het grondgebied van de lidstaten
1. De lidstaten voeren op hun grondgebied jaarlijks onderzoek uit naar de aanwezigheid van het nader omschreven organisme. Het uitvoeren van deze onderzoeken is niet vereist wanneer ondubbelzinnig wordt geconcludeerd dat het nader omschreven organisme zich, vanwege de ecoklimatologische omstandigheden of de afwezigheid van de waardsoorten, niet in de betrokken lidstaat kan vestigen of verspreiden.
2. De onderzoeken voldoen aan de volgende voorwaarden:
a) |
zij worden verricht door de bevoegde officiële instantie of onder officieel toezicht van de bevoegde officiële instantie; |
b) |
zij bestaan uit een visueel onderzoek, en indien het vermoeden bestaat dat er sprake is van besmetting met het nader omschreven organisme, bemonstering en tests; |
c) |
zij zijn gebaseerd op deugdelijke wetenschappelijke en technische beginselen en worden uitgevoerd op geschikte momenten van het jaar om het nader omschreven organisme op te kunnen sporen door middel van visuele inspectie, bemonstering en tests. |
Artikel 4
Instelling van afgebakende gebieden
1. Wanneer de aanwezigheid van het nader omschreven organisme wordt bevestigd, bakent de betrokken lidstaat onmiddellijk een gebied af overeenkomstig lid 2.
2. Het afgebakende gebied bestaat uit:
a) |
een besmette zone, waarin de aanwezigheid van het nader omschreven organisme is bevestigd en die alle planten omvat waarvan bekend is dat zij door het nader omschreven organisme zijn besmet of die tekenen of symptomen vertonen van een mogelijke besmetting door het nader omschreven organisme, of die door het nader omschreven organisme kunnen zijn of worden verontreinigd of besmet; alsmede |
b) |
een bufferzone in een straal van ten minste 1 km rond de besmette zone. |
Ingeval verschillende bufferzones elkaar overlappen of dicht bij elkaar liggen, wordt een groter gebied afgebakend dat de bedoelde afgebakende gebieden en de daartussen gelegen gebieden omvat.
De exacte afbakening van de besmette zone en de bufferzone wordt gebaseerd op deugdelijke wetenschappelijke beginselen, de biologie van het nader omschreven organisme, de besmettingsgraad en de geografische spreiding van de nader omschreven planten in het betrokken gebied.
3. Indien de aanwezigheid van het nader omschreven organisme binnen de bufferzone wordt bevestigd, wordt de afbakening van de besmette zone en de bufferzone onmiddellijk herzien en dienovereenkomstig gewijzigd.
4. Wanneer het nader omschreven organisme blijkens de in artikel 3 bedoelde onderzoeken gedurende een periode van twee opeenvolgende jaren niet is aangetroffen in een afgebakend gebied, kan deze afbakening worden opgeheven. In dergelijke gevallen stelt de desbetreffende lidstaat de Commissie en de andere lidstaten in kennis van de opheffing van de afbakening.
5. Wanneer dat door de ontwikkeling van het respectieve fytosanitaire risico zoals beschreven in de leden 2, 3 of 4, gerechtvaardigd is, passen de lidstaten het afgebakende gebied dienovereenkomstig aan. De lidstaten stellen de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk in kennis van deze aanpassing.
6. In afwijking van lid 1 kan de betrokken lidstaat beslissen geen gebied af te bakenen wanneer er bewijsmateriaal bestaat dat het bij de aanwezigheid van het nader omschreven organisme om een geïsoleerd geval gaat en dat organisme zich niet heeft gevestigd, en dat het nader omschreven organisme zich niet kan verspreiden vanwege de omstandigheden waaronder de nader omschreven planten, alsmede het hout, de bast zonder andere delen of het houten verpakkingsmateriaal van de nader omschreven planten of coniferen, zijn geteeld of opgeslagen.
7. In het in lid 6 bedoelde geval:
a) |
neemt de betrokken lidstaat onmiddellijk maatregelen om te zorgen voor de snelle uitroeiing van het nader omschreven organisme en om een mogelijke verspreiding van dat organisme uit te sluiten, alsmede te zorgen voor de vernietiging van besmet materiaal; |
b) |
voert de betrokken lidstaat gedurende ten minste twee jaar op regelmatige tijdstippen passende onderzoeken uit naar eventuele besmetting van andere planten dan die waarop het nader omschreven organisme in eerste instantie werd aangetroffen. Die onderzoeken worden uitgevoerd in een gebied in een straal van ten minste 1 km rond de besmette zone; |
c) |
neemt de betrokken lidstaat alle andere maatregelen die kunnen bijdragen tot de uitroeiing van het nader omschreven organisme, waarbij rekening wordt gehouden met internationale norm voor fytosanitaire maatregelen (ISPM) nr. 9 (6) en overeenkomstig de beginselen van ISPM nr. 14 (7) een geïntegreerde aanpak wordt toegepast; |
d) |
geeft de betrokken lidstaat aan de Commissie en de andere lidstaten de redenen op waarom geen afgebakend gebied is ingesteld en deelt hij hun — zodra dit beschikbaar is — het resultaat mee van de onder b) bedoelde onderzoeken. |
Artikel 5
Uitroeiingsmaatregelen in het afgebakende gebied
1. De betrokken lidstaat voert de volgende maatregelen in het afgebakende gebied uit:
a) |
planten waarvan bekend is dat zij door het nader omschreven organisme zijn besmet of die symptomen vertonen van een mogelijke besmetting door dat organisme, of die vermoedelijk zijn besmet door dat organisme, worden onmiddellijk verwijderd; |
b) |
nader omschreven planten binnen een straal van 100 m rond de besmette planten worden verwijderd; |
c) |
alle andere maatregelen die kunnen bijdragen tot de volledige uitroeiing van het nader omschreven organisme, waarbij rekening wordt gehouden met ISPM nr. 9 en overeenkomstig de beginselen van ISPM nr. 14 een geïntegreerde aanpak wordt toegepast. |
Voor de toepassing van de eerste alinea, punten a) en b), omvat de verwijdering de vernietiging van de planten en de verwijdering van de wortels, tot minstens 50 cm onder de wortelhals, en de schorsrestanten en de veilige afvoer ervan.
2. In afwijking van lid 1 hoeven nader omschreven planten die voor de toepassing van artikel 3 zijn bemonsterd en getest en waarvan is bevestigd dat zij niet met het nader omschreven organisme zijn besmet, niet te worden verwijderd.
3. De betrokken lidstaat stelt de nodige onderzoeken in naar de oorsprong van de besmetting. Hij traceert de nader omschreven planten, alsmede hout en bast zonder andere delen van de nader omschreven planten of van coniferen (Pinales) die verband houden met het betrokken besmettingsgeval, met inbegrip van die welke vóór de instelling van het afgebakende gebied zijn verplaatst. De resultaten van die onderzoeken worden meegedeeld aan de lidstaten waarvan de betrokken planten afkomstig zijn en aan de lidstaten waar de planten zijn binnengebracht.
Artikel 6
Verplaatsing van nader omschreven planten binnen de Unie
1. Nader omschreven planten die voor opplant zijn bestemd, mogen alleen binnen het grondgebied van de Unie worden verplaatst indien zij vergezeld gaan van een plantenpaspoort.
Dat plantenpaspoort wordt afgegeven voor de nader omschreven planten die voor opplant zijn bestemd indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
a) |
zij zijn permanent, of sinds zij in de Unie zijn binnengebracht, geteeld op een buiten een afgebakend gebied gelegen plaats van productie; |
b) |
in de plaats van productie waarvan zij afkomstig zijn, alsook in een straal van ten minste 1 km rond de plaats van productie, zijn tijdens de officiële jaarlijkse inspecties binnen een periode van twee jaar vóór hun verplaatsing geen symptomen van het nader omschreven organisme vastgesteld en de nader omschreven planten zijn vóór hun verplaatsing getest op basis van een representatief monster voor elke partij en zijn vrij van het nader omschreven organisme bevonden. |
2. Nader omschreven planten die niet voor opplant zijn bestemd, mogen alleen van een besmette zone naar een bufferzone worden verplaatst, en van een afgebakend gebied naar de rest van het grondgebied van de Unie, indien zij vergezeld gaan van een plantenpaspoort.
Dat plantenpaspoort wordt alleen afgegeven indien in de plaats van productie waarvan die nader omschreven planten afkomstig zijn, alsook in de straal van ten minste 1 km rond de plaats van productie, tijdens de officiële jaarlijkse inspecties binnen een periode van twee jaar vóór hun verplaatsing geen symptomen van het nader omschreven organisme zijn vastgesteld en de nader omschreven planten vóór hun verplaatsing zijn getest op basis van een representatief monster voor elke partij en vrij van het nader omschreven organisme zijn bevonden.
3. In afwijking van lid 1 is geen plantenpaspoort vereist voor de verplaatsing van de nader omschreven planten die bestemd zijn voor opplant naar een persoon die handelt voor andere dan handels-, bedrijfs- of beroepsdoeleinden en die die planten voor eigen gebruik verwerft.
4. De afwijking van lid 3 is echter niet van toepassing op verplaatsingen van een besmette zone naar een bufferzone en uit een afgebakend gebied naar de rest van het grondgebied van de Unie.
Artikel 7
Verplaatsing van bepaald hout en bepaalde bast zonder andere delen uit afgebakende gebieden
1. Het volgende materiaal mag alleen van een besmette zone naar een bufferzone worden verplaatst, en van een afgebakend gebied naar de rest van het grondgebied van de Unie, indien het vergezeld gaat van een plantenpaspoort:
a) |
hout van de nader omschreven planten dat niet wordt gebruikt als verpakkingsmateriaal; |
b) |
hout van coniferen (Pinales) in de vorm van plakjes, spanen, kleine stukjes, zaagsel, schaafsel, resten en afval, geheel of gedeeltelijk verkregen van deze coniferen; alsmede |
c) |
bast van coniferen (Pinales) zonder andere delen. |
Dat plantenpaspoort wordt alleen afgegeven wanneer dat materiaal gedurende ten minste 30 aaneengesloten minuten een passende warmtebehandeling bij een minimumtemperatuur van 56 °C door het hele profiel van het hout heeft ondergaan.
2. Hout dat moet worden behandeld overeenkomstig lid 1 van dit artikel mag alleen onder de volgende voorwaarden uit het afgebakende gebied worden verplaatst:
a) |
er bestaat geen geschikte behandelingsinrichting binnen het afgebakende gebied; |
b) |
de behandeling wordt uitgevoerd in de dichtstbijzijnde behandelingsinrichting buiten het afgebakende gebied die een dergelijke behandeling kan uitvoeren; alsmede |
c) |
het vervoer gebeurt onder officieel toezicht en in gesloten voertuigen, om te waarborgen dat geen hout wordt gemorst en dat het nader omschreven organisme zich niet kan verspreiden. |
Artikel 8
Verplaatsing van houten verpakkingsmateriaal uit afgebakende gebieden
Hout van coniferen in de vorm van houten verpakkingsmateriaal mag alleen van een besmette zone naar een bufferzone worden verplaatst, en van een afgebakend gebied naar de rest van het grondgebied van de Unie, indien aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:
a) |
het verpakkingsmateriaal is gemaakt van hout dat van bast ontdaan is, zoals gespecificeerd in ISPM nr. 15 (8); |
b) |
het heeft een van de goedgekeurde behandelingen ondergaan die zijn vermeld in bijlage I bij ISPM nr. 15; |
c) |
het is voorzien van een merkteken dat is vastgesteld in bijlage II bij ISPM nr. 15, ten bewijze dat het houten verpakkingsmateriaal een goedgekeurde fytosanitaire behandeling overeenkomstig die norm heeft ondergaan. |
Artikel 9
Binnenbrengen in de Unie van nader omschreven planten
Nader omschreven planten mogen alleen uit niet-Europese derde landen op het grondgebied van de Unie worden binnengebracht indien zij vergezeld gaan van het in artikel 13, lid 1, punt ii), van Richtlijn 2000/29/EG bedoelde certificaat, dat een van de volgende verklaringen bevat in de rubriek “aanvullende verklaring”:
a) |
zij zijn permanent geteeld in een land waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er niet voorkomt; |
b) |
zij zijn permanent geteeld in een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van het nader omschreven organisme; |
c) |
in de plaats van productie waarvan zij afkomstig zijn, alsook in de straal van ten minste 1 km rond de plaats van productie, zijn tijdens de officiële inspecties binnen een periode van twee jaar vóór hun verplaatsing geen symptomen van het nader omschreven organisme vastgesteld en de nader omschreven planten zijn vlak vóór hun uitvoer bemonsterd en getest op basis van een representatief monster voor elke partij en zijn op basis van die tests vrij van het nader omschreven organisme bevonden. |
Artikel 10
Binnenbrengen in de Unie van bepaald hout en bepaalde bast zonder andere delen
1. Hout van de nader omschreven planten, met uitzondering van hout in de vorm van plakjes, spanen, kleine stukjes, zaagsel, schaafsel, resten en afval, en bast zonder andere delen, geheel of gedeeltelijk verkregen uit deze planten, met uitzondering van hout in de vorm van houten verpakkingsmateriaal, van oorsprong uit niet-Europese derde landen, mag alleen op het grondgebied van de Unie worden binnengebracht indien het vergezeld gaat van het in artikel 13, lid 1, punt ii), van Richtlijn 2000/29/EG bedoelde certificaat.
2. Het certificaat bevat een van de volgende verklaringen in de rubriek “aanvullende verklaring”:
a) |
het hout of de bast zonder andere delen is van oorsprong uit een land dat door de nationale plantenziektekundige organisatie overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van het nader omschreven organisme; |
b) |
het hout of de bast zonder andere delen is van oorsprong uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige organisatie overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van het nader omschreven organisme; |
c) |
het hout heeft gedurende ten minste 30 aaneengesloten minuten een passende warmtebehandeling bij een minimumtemperatuur van 56 °C door het hele profiel van het hout ondergaan. De warmtebehandeling blijkt uit het merkteken “HT” dat is aangebracht op het hout of op de verpakking overeenkomstig het huidige gebruik en op het certificaat. |
3. Hout van coniferen (Pinales) in de vorm van plakjes, spanen, kleine stukjes, zaagsel, schaafsel, resten en afval, en bast zonder andere delen, geheel of gedeeltelijk verkregen uit deze coniferen van oorsprong uit niet-Europese derde landen, mag alleen op het grondgebied van de Unie worden binnengebracht indien het vergezeld gaat van het in artikel 13, lid 1, punt ii), van Richtlijn 2000/29/EG bedoelde certificaat.
4. Het certificaat bevat een van de volgende verklaringen in de rubriek “aanvullende verklaring”:
a) |
het hout of de bast zonder andere delen is van oorsprong uit een land dat door de nationale plantenziektekundige organisatie overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van het nader omschreven organisme; |
b) |
het hout of de bast zonder andere delen is van oorsprong uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige organisatie overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van het nader omschreven organisme; |
c) |
het hout heeft gedurende ten minste 30 aaneengesloten minuten een passende warmtebehandeling bij een minimumtemperatuur van 56 °C door het hele profiel van het hout ondergaan. De warmtebehandeling blijkt uit het merkteken “HT” dat is aangebracht op het hout of op de verpakking overeenkomstig het huidige gebruik. |
Artikel 11
Officiële controles bij het binnenbrengen in de Unie van nader omschreven planten en van bepaald hout en bepaalde bast zonder andere delen van oorsprong uit niet-Europese derde landen
1. Alle zendingen van nader omschreven planten, van hout van de nader omschreven planten, met uitzondering van hout in de vorm van houten verpakkingsmateriaal, en hout van coniferen (Pinales) in de vorm van plakjes, spanen, kleine stukjes, zaagsel, schaafsel, resten en afval, geheel of gedeeltelijk verkregen van deze coniferen, die in de Unie zijn binnengebracht uit een niet-Europees derde land waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er voorkomt, worden onderworpen aan grondige officiële controles op het punt van binnenkomst in de Unie of op de overeenkomstig artikel 1 van Richtlijn 2004/103/EG van de Commissie (9) vastgestelde plaats van bestemming.
2. Deze officiële controles omvatten een visuele inspectie en, in voorkomend geval, het bemonsteren en testen van de partij planten, plantaardige producten of andere voorwerpen om de afwezigheid van het nader omschreven organisme te bevestigen.
Artikel 12
Naleving
Om aan dit besluit te voldoen, wijzigen de lidstaten de maatregelen die zij hebben genomen om hun grondgebied te beschermen tegen het binnenbrengen en de verspreiding van het nader omschreven organisme, of trekken zij deze in. Zij stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van die maatregelen.
Artikel 13
Intrekking
Beschikking 2007/433/EG wordt ingetrokken.
Artikel 14
Adressaten
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 26 november 2019.
Voor de Commissie
Vytenis ANDRIUKAITIS
Lid van de Commissie
(1) PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1.
(2) Beschikking 2007/433/EG van de Commissie van 18 juni 2007 tot vaststelling van voorlopige noodmaatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van Gibberella circinata Nirenberg & O’Donnell te voorkomen (PB L 161 van 22.6.2007, blz. 66).
(3) Turland, N. J., et al. (eds.) 2018: International Code of Nomenclature for algae, fungi, and plants (Shenzhen Code) adopted by the Nineteenth International Botanical Congress Shenzhen, China, July 2017. Regnum Vegetabile 159. Glashütten: Koeltz Botanical Books. DOI https://doi.org/10.12705/Code.2018
(4) Uitvoeringsrichtlijn (EU) 2019/523 van de Commissie van 21 maart 2019 tot wijziging van de bijlagen I tot en met V bij Richtlijn 2000/29/EG van de Raad betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (PB L 86 van 28.3.2019, blz. 41).
(5) EFSA-panel voor de gezondheid van gewassen: Risk assessment of Gibberella circinata for the EU territory and identification and evaluation of risk management options. EFSA Journal 2010;8(6):1620. doi:10.2903/j.efsa.2010.1620.
(6) ISPM nr. 9: Guidelines for pest eradication programmes. Beschikbaar op: https://www.ippc.int/core-activities/standards-setting/ispms/#614.
(7) ISPM nr. 14: The use of integrated measures in a systems approach for pest risk management. Beschikbaar op: https://www.ippc.int/core-activities/standards-setting/ispms/#614.
(8) ISPM nr. 15: Regulation of wood packaging material in international trade.
(9) Richtlijn 2004/103/EG van de Commissie van 7 oktober 2004 betreffende de controles van de identiteit en de fytosanitaire controles van in deel B van bijlage V bij Richtlijn 2000/29/EG van de Raad opgenomen planten, plantaardige producten en andere materialen, die kunnen worden uitgevoerd op een andere plaats dan de plaats van binnenkomst in de Gemeenschap of op een dichtbijgelegen plaats en tot vaststelling van de eisen met betrekking tot deze controles (PB L 313 van 12.10.2004, blz. 16).