16.7.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 190/1 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2019/1205 VAN DE COMMISSIE
van 12 juli 2019
tot verlening van een door België voor het Vlaamse Gewest gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 5180)
(Slechts de teksten in de Nederlandse en de Franse taal zijn authentiek)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (1), en met name bijlage III, punt 2, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1499 van de Commissie (2) is aan België een afwijking toegekend waarbij het de toestemming kreeg om toe te staan dat in het Vlaamse Gewest onder bepaalde voorwaarden tot 250 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare per jaar op of in de bodem wordt gebracht op percelen met gras en maïs met gras als ondervrucht en met gemaaid gras of snijrogge gevolgd door maïs en tot 200 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare per jaar op percelen met wintertarwe of triticale gevolgd door een vanggewas, en suiker- of voederbieten. |
(2) |
De bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1499 verleende afwijking had betrekking op ongeveer 2 870 landbouwers en 94 280 ha land en is verstreken op 31 december 2018. |
(3) |
Op 21 december 2018 heeft België voor het Vlaamse Gewest bij de Commissie een verzoek ingediend om een nieuwe afwijking uit hoofde van bijlage III, punt 2, derde alinea, van Richtlijn 91/676/EEG. |
(4) |
De gevraagde afwijking heeft betrekking op het voornemen van België om in Vlaanderen specifieke bedrijven een vergunning te verlenen voor het op of in de bodem brengen van tot 250 kg stikstof per hectare per jaar uit mest van graasvee en verwerkte mest op percelen met gras, met gras gemengd met klaver, met maïs met gras als ondervrucht en met gemaaid gras of snijrogge gevolgd door maïs en tot 200 kg stikstof per hectare per jaar uit dierlijke mest en verwerkte mest op percelen met wintertarwe of triticale gevolgd door een vanggewas, en bieten. |
(5) |
Uit de informatie die België in het kader van de bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1499 verleende afwijking heeft verstrekt, blijkt dat de afwijking niet heeft geleid tot een verslechtering van de kwaliteit van het water. Uit het verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de uitvoering van Richtlijn 91/676/EEG voor de periode 2012-2015 (3) blijkt dat in het Vlaamse Gewest ongeveer 81 % van de meetstations voor grondwater gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 50 mg/l hebben gemeld en 63 % van de meetstations gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 25 mg/l. Uit de meetresultaten bleek dat de nitraatconcentraties in grondwater vergeleken met de vorige verslagperiode (2008-2011) zijn gedaald. Wat de oppervlaktewateren betreft, heeft 95 % van de meetstations gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 50 mg/l gemeld en heeft 75 % van de meetstations gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 25 mg/l gemeld. Uit de resultaten van de meeste meetstations bleek dat de nitraatconcentraties in de oppervlaktewateren een neerwaartse tendens vertonen. In de verslagperiode 2012-2015 werd ongeveer 76 % van de rivieren als eutroof of hypertroof geclassificeerd, hetgeen vergelijkbaar is met de vorige verslagperiode (2008-2011). |
(6) |
Uit recentere door België voor het Vlaamse Gewest gerapporteerde gegevens blijkt dat de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater in Vlaanderen wat verontreiniging door nitraten betreft sinds 2015 niet is verbeterd. |
(7) |
Vlaanderen heeft zich voor alle stroomgebieden de volgende waterkwaliteitsdoelstellingen gesteld voor het actieprogramma 2019-2022: voor oppervlaktewater: indien de gemiddelde concentratie boven de doelstelling van 20 mg nitraat per liter ligt, moet de gemiddelde kloof ten opzichte van die doelstelling met 4 mg nitraat per liter worden verminderd; voor ondiep grondwater, dat een lagere herstelsnelheid heeft, moet een algemene neerwaartse tendens van ten minste 3 mg nitraat per liter worden bereikt in alle stroomgebieden met een gemiddelde concentratie van meer dan 50 mg nitraat per liter of tussen 40 en 50 mg nitraat per liter met een opwaartse tendens. |
(8) |
Om deze doelen te bereiken, heeft Vlaanderen een verscherpt actieprogramma voor de periode 2019-2022 vastgesteld. Een herziening van de aanwijzing van de gebiedstypen waar verscherpte maatregelen gelden, is gepland voor eind 2020, en wordt gebaseerd op de monitoringresultaten van de kwaliteit van het oppervlaktewater tijdens de winters van de jaren 2018-2019 en 2019-2020 en de grondwaterkwaliteit tijdens de jaren 2018 en 2019. De wetgeving waarbij Richtlijn 91/676/EEG voor het Vlaamse Gewest wordt omgezet, het “Decreet houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen” (4) (hierna “het mestdecreet” genoemd), is op 24 mei 2019 gewijzigd overeenkomstig het actieprogramma voor de periode 2019-2022 en is van toepassing in combinatie met dit besluit. |
(9) |
Het mestdecreet is op het hele grondgebied van het Vlaamse Gewest van toepassing. |
(10) |
In het mestdecreet is voorzien in grenswaarden voor het op of in de bodem brengen van zowel stikstof als fosfor. |
(11) |
De uit de mestverwerking voortkomende vaste fracties moeten aan erkende installaties worden geleverd voor recycling om geuren en andere emissies te beperken, de agronomische en hygiënische eigenschappen te verbeteren, de hantering te vergemakkelijken en de terugwinning van stikstof en fosfaat te bevorderen. |
(12) |
Uit de door België voor het Vlaamse Gewest ingediende ondersteunende documenten blijkt dat de voorgestelde hoeveelheid van respectievelijk 250 en 200 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare per jaar gerechtvaardigd is op basis van objectieve criteria zoals lange groeiseizoenen en gewassen met een hoge stikstofopname. |
(13) |
Uit de recentste door België voor het Vlaamse Gewest gerapporteerde gegevens voor de periode 2015-2017 blijkt dat het aantal varkens met 4,7 % is gedaald. Van 2014 tot en met 2017 is het aantal kippen met 14,3 % gestegen. Het aantal runderen is stabiel gebleven. Om te voorkomen dat de toepassing van de gevraagde afwijking tot intensivering van de veeteelt leidt, moeten de bevoegde autoriteiten het aantal dieren dat op een bedrijf mag worden gehouden (nutriëntenemissierechten) in het Vlaamse Gewest beperken overeenkomstig het bepaalde in het mestdecreet. |
(14) |
Uit de door België voor het Vlaamse Gewest gerapporteerde gegevens voor de periode 2012-2015 blijkt dat het gebruik van stikstof uit dierlijke mest in de periode 2012-2014 met 4,9 % was gedaald ten opzichte van de periode 2004-2007. Uit de recentste gegevens voor 2015, 2016 en 2017 blijkt een verdere daling van het gebruik van stikstof uit dierlijke mest van 4,0 % tussen 2014 en 2017, tot 90,6 duizend ton in 2017. Tijdens de verslagperiode 2012-2015 was het gebruik van minerale stikstof vergelijkbaar met dat van de periode 2008-2011. Uit de recentste gegevens voor 2015, 2016 en 2017 blijkt dat het gebruik van minerale stikstof is gestegen tot 48,6 ton in 2017, een stijging van 21 % ten opzichte van 2014. |
(15) |
Op percelen met grond met een lage P-beschikbaarheid (klasse I) en grond in de streefzone (klasse II) kan het nodig zijn om aanvullend fosfaat uit chemische meststof op of in de bodem te brengen. Die meststoffen mogen niet worden gebruikt op percelen met grond met een middelhoge P-beschikbaarheid (klasse III) en grond met een hoge P-beschikbaarheid (klasse IV). |
(16) |
Vlaanderen beschikt over een dicht netwerk van meetstations voor de waterkwaliteit. Dat netwerk kan als alternatief worden gebruikt voor het huidige meetnetwerk voor de afwijkingen en moet het mogelijk maken de prestaties te monitoren van bedrijven waarvoor een vergunning is verleend overeenkomstig de door België aangevraagde afwijking, in vergelijking met de prestaties van bedrijven waarvoor een dergelijke vergunning niet is verleend, en om te monitoren of de doelstellingen van Richtlijn 91/676/EEG worden bewerkstelligd. Er moet nader onderzoek worden verricht om een beter begrip te krijgen van het verband tussen nitraatverlies bij percelen en de nitraatconcentratie in grond- en oppervlakte water op het niveau van (sub)stroomgebieden om het nutriëntenemissiemodel te kalibreren en te valideren. |
(17) |
Na bestudering van het verzoek kan worden besloten dat de voorgestelde hoeveelheden van respectievelijk 250 en 200 kg stikstof uit dierlijke mest en verwerkte mest per hectare per jaar geen afbreuk doen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Richtlijn 91/676/EEG, mits aan bepaalde strenge voorwaarden wordt voldaan die moeten gelden in aanvulling op de in het kader van het actieprogramma voor de periode 2019-2022 genomen verscherpte maatregelen. |
(18) |
Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) stelt algemene regels vast voor de oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Unie ter ondersteuning van het milieubeleid van de Unie en beleidsmaatregelen of activiteiten die van invloed kunnen zijn op het milieu. In voorkomend geval moet de in het kader van dit besluit verzamelde ruimtelijke informatie in overeenstemming zijn met de bepalingen van die richtlijn. Met het oog op minder administratieve lasten en meer coherente gegevens moet België bij het verzamelen van de nodige gegevens in het kader van dit besluit — waar passend — gebruikmaken van de informatie die is gegenereerd in het kader van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem dat is ingesteld uit hoofde van titel V, hoofdstuk II, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6). |
(19) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 9 van Richtlijn 91/676/EEG ingestelde comité, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Afwijking
De door België voor de Vlaamse Gemeenschap gevraagde afwijking, waarmee wordt beoogd om het op of in de bodem brengen van een grotere hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest toe te staan dan in bijlage III, punt 2, tweede alinea, eerste zin, van Richtlijn 91/676/EEG wordt bepaald, wordt onder de in de artikelen 4 tot en met 12 van dit besluit neergelegde voorwaarden toegestaan.
Artikel 2
Toepassingsgebied
De krachtens artikel 1 verleende afwijking is van toepassing op bepaalde percelen van een landbouwbedrijf waarop gewassen met een hoge stikstofbehoefte en een lang groeiseizoen worden verbouwd en waarvoor overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 7 een vergunning is verleend.
Artikel 3
Definities
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
a) “landbouwbedrijven”: agrarische bedrijven met of zonder veeteelt;
b) “perceel”: een afzonderlijk veld of een groep velden, die qua gewas, bodemtype en bemestingspraktijken homogeen zijn;
c) “grasland”: blijvend of tijdelijk grasland (“tijdelijk” betekent dat de betrokken grond doorgaans gedurende minder dan vier jaar grasland is);
d) “gewassen met een hoge stikstofbehoefte en een lang groeiseizoen”: één van de volgende:
i) |
grasland; |
ii) |
grasland met minder dan 50 % klaver; |
iii) |
maïs met vóór of na de oogst ondergezaaid gras dat wordt gemaaid en van het veld wordt verwijderd en dient als vanggewas; |
iv) |
gemaaid gras of snijrogge gevolgd door maïs; |
v) |
wintertarwe of triticale gevolgd door een vanggewas; |
vi) |
suiker- of voederbieten; |
e) “graasvee”: runderen (met uitzondering van mestkalveren), schapen, geiten en paarden;
f) “mestverwerking”: de scheiding van mest in twee fracties, een vaste en een dunne fractie, met als doel het op of in de bodem brengen te verbeteren en de terugwinning van stikstof en fosfor te bevorderen;
g) “verwerkte mest”: de uit de mestverwerking voortkomende dunne fractie;
h) “effluent met een laag stikstof- en fosfaatgehalte”: verwerkte mest met een maximaal stikstofgehalte van 1 kg per ton effluent en een maximaal fosfaatgehalte van 1 kg per ton effluent;
i) “bodemprofiel”: de bodemlaag tot een diepte van 0,90 meter onder het maaiveld, tenzij de gemiddelde hoogste grondwaterstand ondieper is; in het laatste geval is dit tot de diepte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand.
j) “bemestingsplan”: een voorafgaande berekening over het geplande gebruik en de beschikbaarheid van nutriënten;
k) “mestboekhouding”: de nutriëntenbalans op basis van het werkelijke gebruik en de opname van nutriënten.
Artikel 4
Jaarlijkse aanvraag en verbintenis
1. Landbouwers die van een afwijking uit hoofde van dit besluit gebruik willen maken, dienen jaarlijks uiterlijk op 15 februari bij de bevoegde autoriteiten een aanvraag in. De jaarlijkse aanvraag voor 2019 wordt uiterlijk op 31 juli ingediend.
2. De in lid 1 bedoelde jaarlijkse aanvraag gaat vergezeld van een schriftelijke verklaring waarin de landbouwers zich ertoe verbinden de in de artikelen 6, 7 en 8 vastgestelde voorwaarden in acht te nemen.
Artikel 5
Verlening van vergunningen
Vergunningen om een grotere hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest op of in de bodem te brengen, worden verleend onder de in de artikelen 6, 7 en 8 vermelde voorwaarden.
Artikel 6
Voorwaarden met betrekking tot mestverwerking
1. De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat de uit de mestverwerking voortkomende vaste fractie aan erkende installaties wordt geleverd voor recycling.
De erkende installaties dienen elk jaar bij de bevoegde autoriteiten de gegevens in betreffende de hoeveelheid voor verwerking ontvangen mest, de bestemming van de vaste factie en verwerkte mest, en het stikstof- en fosforgehalte ervan.
2. Van de afwijking gebruikmakende landbouwers die aan mestverwerking doen, dienen elk jaar bij de bevoegde autoriteiten de gegevens in betreffende de hoeveelheid voor verwerking verzonden mest en de hoeveelheid ontvangen verwerkte mest en het stikstof- en fosforgehalte ervan.
3. Voor elk bedrijf waaraan een individuele afwijking is toegestaan, stellen de bevoegde autoriteiten methoden vast voor de analyse van de samenstelling van verwerkte mest, de verschillen in samenstelling en de efficiëntie van de verwerking, en werken deze bij.
4. Voor installaties die hogere emissies veroorzaken dan de referentiesituatie (d.i. de opslag en het op of in de bodem brengen van ruwe dierlijke mest) zorgen de bevoegde autoriteiten ervoor dat ammoniak en andere emissies uit mestverwerking worden afgevangen en behandeld om de milieueffecten en milieuoverlast te beperken.
5. De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat een inventaris wordt opgesteld en bijgewerkt van installaties waarvoor emissiebehandeling is vereist.
Artikel 7
Voorwaarden met betrekking tot het op of in de bodem brengen van dierlijke en andere meststoffen
1. Met inachtneming van de in de leden 2 tot en met 11 vastgestelde voorwaarden, bedraagt de hoeveelheid dierlijke mest van graasvee, verwerkte mest en effluent met een laag stikstof- en fosfaatgehalte dat elk jaar op of in de bodem wordt gebracht, met inbegrip van de mest die door de dieren zelf op of in de bodem wordt gebracht, niet meer dan:
a) |
250 kg stikstof per hectare per jaar op percelen met:
|
b) |
200 kg stikstof per hectare per jaar op percelen met:
|
2. Verwerkte mest mag enkel op of in de bodem worden gebracht indien de stikstof/fosfaatverhouding (N/P2O5) ervan ten minste 3,3 op 1 bedraagt, tenzij de mest in aanmerking komt als effluent met een laag stikstof- en fosfaatgehalte.
3. De totale hoeveelheid stikstof- en fosfaat die op of in de bodem wordt gebracht, moet zijn afgestemd op de nutriëntenbehoefte van het gewas in kwestie, rekening houdend met de aanvoer van nutriënten vanuit de bodem en de verhoogde beschikbaarheid van stikstof als gevolg van de mestverwerking. De hoeveelheid mag niet meer bedragen dan de maximumhoeveelheden die in het mestdecreet zijn vastgesteld voor het op of in de bodem brengen van fosfaat en stikstof.
4. Fosfaat uit chemische meststof mag niet op of in de bodem worden gebracht, behalve op grond met een lage P-beschikbaarheid (klasse I) en grond in de streefzone (klasse II).
5. Voor elk bedrijf wordt voor het hele areaal een bemestingsplan bijgehouden.
Het bemestingsplan bevat de volgende gegevens:
a) |
de omvang van de veestapel; |
b) |
een beschrijving van het huisvestings- en mestopslagsysteem, met inbegrip van het volume van de beschikbare opslagruimte voor dierlijke mest; |
c) |
een berekening van de op het bedrijf geproduceerde stikstof (met aftrek van de verliezen in de stallen en de mestopslagruimte) en fosfor uit dierlijke mest; |
d) |
een beschrijving van de mestverwerking en de verwachte kenmerken van de verwerkte mest; |
e) |
de hoeveelheid, de soort en de kenmerken van de dierlijke mest die door of aan het landbouwbedrijf wordt geleverd; |
f) |
de vruchtwisseling en de oppervlakte aan percelen met gewassen met een hoge stikstofbehoefte en een lang groeiseizoen en percelen met andere gewassen; |
g) |
de te verwachten stikstof- en fosforbehoefte van de gewassen voor elk perceel; |
h) |
de resultaten van een bodemanalyse en met name de stikstof- en fosfortoestand van de bodem, indien beschikbaar; |
i) |
een berekening van de op- of ingebrachte hoeveelheden stikstof en fosfor uit dierlijke mest voor elk perceel; |
j) |
een berekening van de op- of ingebrachte hoeveelheden stikstof en fosfor uit chemische en andere meststoffen voor elk perceel; |
k) |
berekeningen om te beoordelen of aan de gebruiksnormen voor stikstof en fosfor is voldaan. |
De bemestingsplannen zijn elk kalenderjaar uiterlijk op 15 februari op het bedrijf beschikbaar. De bemestingsplannen worden uiterlijk zeven dagen na een wijziging van de landbouwpraktijken aangepast.
6. Elk landbouwbedrijf stelt een mestboekhouding op. Voor elk kalenderjaar wordt deze uiterlijk op 15 maart van het volgende kalenderjaar bij de bevoegde autoriteit ingediend.
7. De mestboekhouding bevat de volgende gegevens:
a) |
de oppervlakte van de gewaspercelen; |
b) |
de omvang en de aard van de veestapel; |
c) |
de hoeveelheid geproduceerde mest per dier; |
d) |
de hoeveelheid elders door het landbouwbedrijf betrokken meststoffen; |
e) |
de hoeveelheid door het landbouwbedrijf afgevoerde dierlijke mest en de afnemers ervan. |
8. Voor elk bedrijf waaraan de afwijking is toegestaan, moeten de resultaten van een stikstof- en fosforanalyse van de bodem beschikbaar zijn.
Uiterlijk op 31 mei en ten minste om de vier jaar wordt een stikstof- en fosforbemonstering en -analyse uitgevoerd voor elk deel van het bedrijf dat qua vruchtwisseling en bodemkenmerken homogeen is.
Er moet minstens één analyse per 5 ha landbouwgrond worden verricht.
9. Elk jaar wordt tussen 1 oktober en 15 november de nitraatconcentratie in het bodemprofiel op ten minste 6 % van alle percelen waarvoor krachtens artikel 5 een vergunning is verleend en op 1 % van de andere percelen die worden gebruikt door landbouwbedrijven waaraan die vergunning is verleend, zo gemeten door erkende laboratoria dat ten minste 85 % van deze bedrijven wordt gecontroleerd. Per 2 ha landbouwgrond worden ten minste drie monsters van drie verschillende bodemlagen binnen het bodemprofiel genomen.
10. Mest, verwerkte mest of effluent met een laag stikstof- en fosfaatgehalte met een totaal stikstofgehalte van meer dan 0,60 kg stikstof per ton, chemische of andere meststoffen worden tussen 1 september van elk jaar en 15 februari van het daaropvolgende jaar niet verspreid over percelen waarvoor krachtens artikel 5 een vergunning is verleend.
11. Ten minste tweederde van de hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest, met uitzondering van stikstof uit mest van graasvee, wordt vóór 1 juni van elk jaar op of in de bodem gebracht.
Artikel 8
Voorwaarden met betrekking tot landbeheer
1. Landbouwers waaraan krachtens artikel 5 een vergunning is verleend, ploegen hun grasland tussen 15 februari en 30 april. Het ploegen van grasland voor graslandvernieuwing en het ploegen van grasland op kleibodems mag ook tussen 15 september en 30 oktober gebeuren.
2. Landbouwers waaraan krachtens artikel 5 een vergunning is verleend, zaaien gewassen met een hoge stikstofbehoefte binnen twee weken na het ploegen van het grasland, behalve bij kleibodems die tussen 15 september en 30 oktober zijn geploegd.
3. Wanneer blijvend grasland wordt geploegd, mogen geen meststoffen op of in de boden worden gebracht, uitgezonderd voor granen, koolzaad, bieten, grasland en spruitjes na een bodemanalyse met betrekking tot minerale stikstof en andere parameters die als referentie dienen voor een raming van de stikstofbijdrage uit de mineralisatie van organisch materiaal in de bodem.
4. Peulgewassen of andere gewassen die atmosferische stikstof binden, mogen niet in de vruchtwisseling worden opgenomen. Klaver op grasland met minder dan 50 % klaver mag echter wel in de vruchtwisseling worden opgenomen.
5. Vanggewassen worden binnen twee weken na de oogst van wintertarwe en triticale en uiterlijk op 15 september ingezaaid.
6. Vanggewassen worden niet vóór 15 februari omgeploegd.
Artikel 9
Maatregelen inzake productie en vervoer van dierlijke mest
1. De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat de beperking van het aantal dieren dat op een bedrijf in het Vlaamse Gewest mag worden gehouden (nutriëntenemissierechten), in acht wordt genomen overeenkomstig het bepaalde in het mestdecreet.
2. De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat al het mestvervoer door erkende mestvervoerders wordt geregistreerd aan de hand van plaatsbepalingssystemen.
3. De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat de samenstelling van de mest wat betreft de stikstof- en fosforconcentratie vóór elk vervoer wordt geanalyseerd. Mestmonsters worden geanalyseerd door erkende laboratoria en de resultaten van de analyse worden meegedeeld aan de bevoegde autoriteiten en aan de landbouwer aan wie de mest wordt geleverd.
4. De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat tijdens het vervoer een document beschikbaar is waarin de hoeveelheid vervoerde mest en het stikstof- en fosforgehalte ervan worden aangegeven.
Artikel 10
Toezicht
1. De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat er voor elke gemeente kaarten worden vervaardigd met daarop het percentage bedrijven, dieren en landbouwgrond en het lokale landgebruik en het aantal percelen waarvoor een vergunning krachtens artikel 5 is afgegeven, en dat deze jaarlijks worden bijgewerkt.
2. De bevoegde autoriteit verzamelt gegevens over onder een individuele afwijking vallende vruchtwisselingprogramma's en landbouwpraktijken en werkt die jaarlijks bij.
3. Het krachtens artikel 10, lid 2, van Beschikking 2008/64/EG van de Commissie (7) opgezette monitoringsnetwerk voor de bemonstering van oppervlaktewater en ondiep grondwater wordt onderhouden om het effect van de afwijking op de waterkwaliteit te beoordelen. Het monitoringsnetwerk zal monitoring van nitraat en fosfaat in naar de Noordzee stromende rivieren omvatten. Het aanvankelijke aantal meetpunten mag niet worden afgebouwd en de locatie van de meetpunten mag niet worden gewijzigd gedurende de toepassingstermijn van dit besluit.
4. Voor stroomgebieden met landbouw op zandbodems wordt een intensievere watermonitoring uitgevoerd.
5. De krachtens Beschikking 2008/64/EG opgezette monitoringlocaties, die overeenkomen met ten minste 150 landbouwbedrijven, worden gehandhaafd tot hun vervanging door een doelgerichte monitoring vanaf 2020 om in situaties zowel met als zonder toegestane afwijking gegevens te verkrijgen over lokaal bodemgebruik, vruchtwisseling en bemestingspraktijken, bodemwater, minerale stikstof in het bodemprofiel in de herfst en de fosforstatus van de bodem en de daar optredende stikstofverliezen via de wortelzone. Samen met de in lid 8 vermelde specifieke monitoring maken deze nieuwe regelingen het mogelijk om de milieuprestaties van bedrijven waarvoor een toelating is verleend krachtens artikel 5 van dit besluit te beoordelen in vergelijking met bedrijven waarvoor een dergelijke toelating niet is verleend, en om te monitoren of de doelstellingen van Richtlijn 91/676/EEG worden bewerkstelligd.
De monitoringlocaties bestrijken de voornaamste bodemtypes (klei-, leem-, zand- en lössbodems), bemestingspraktijken en gewassen.
6. Op de bedrijven waaraan een individuele afwijking is verleend, worden jaarlijks gegevens over het plaatselijke bodemgebruik, de vruchtwisseling, landbouwpraktijken, nutriëntengebruik en mestproductie verzameld.
7. De in de leden 5 en 6 van dit artikel en de in artikel 7 vermelde gegevens worden gebruikt voor op modellen gebaseerde berekeningen van de omvang van de nitraatuitspoeling en de fosforverliezen op percelen waar tot 250 kg of tot 200 kg stikstof per hectare per jaar via mest van graasvee en verwerkte mest op of in de bodem wordt gebracht.
8. Het monitoringsnetwerk, waarvan ondiepe grondwaterlagen, bodemwater, drainagewater en waterlopen op landbouwbedrijven deel uitmaken, levert gegevens over de nitraat- en fosforconcentratie in het water dat de wortelzone verlaat en in het grond- en oppervlaktewatersysteem terechtkomt.
9. De bevoegde autoriteit verricht vanaf 2020 gebiedspecifieke monitoring als proefproject voor onderzoek in ten minste twee (sub)stroomgebieden om een beter begrip te krijgen van het verband tussen nitraatverlies bij percelen en de nitraatconcentratie in grond- en oppervlakte water op het niveau van (sub)stroomgebieden om het nutriëntenemissiemodel te kalibreren en valideren. Het proefproject voor onderzoek wordt gecombineerd met een proefproject voor continue monitoring van N en P in de waterlopen.
Artikel 11
Controles en inspecties
1. Alle aanvragen voor afwijkingen worden onderworpen aan de administratieve controle van de bevoegde autoriteiten. Wanneer uit die controle blijkt dat niet aan de in de artikelen 6, 7 en 8 vastgestelde voorwaarden is voldaan, wordt de aanvrager daarvan in kennis gesteld. In dit geval wordt de aanvraag als afgewezen beschouwd.
2. De bevoegde autoriteiten stellen op basis van een risicoanalyse, de resultaten van de controles in voorgaande jaren en de resultaten van de algemene aselecte controle op de toepassing van de wetgeving ter omzetting van Richtlijn 91/676/EEG een programma van inspecties ter plaatse op.
3. Bij ten minste 7 % van de bedrijven waarvoor krachtens artikel 5 een vergunning is verleend, worden inspecties ter plaatse verricht om te beoordelen of aan de voorwaarden van de artikelen 6, 7 en 8 wordt voldaan.
4. Indien in een bepaald jaar wordt vastgesteld dat een bedrijf waarvoor krachtens artikel 5 een vergunning is verleend, niet aan de voorwaarden van de artikelen 6, 7 en 8 voldeed, wordt overeenkomstig de nationale regels een sanctie opgelegd aan de vergunninghouder, die dan ook niet meer voor een vergunning voor het daaropvolgende jaar in aanmerking komt.
5. De resultaten van de in artikel 7, lid 8, bedoelde metingen worden geverifieerd. Wanneer uit de verificatie blijkt dat de voorwaarden niet zijn nageleefd, met inbegrip van overschrijding van de in het mestdecreet vastgestelde basisdrempel, zal de landbouwer daarvan in kennis worden gesteld en wordt een aanvraag voor een vergunning voor het volgende jaar voor het perceel of de percelen in kwestie geweigerd.
6. De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat op ten minste 2 % van alle mestvervoer controles ter plaatse worden uitgevoerd, op basis van een risicobeoordeling en de resultaten van de in lid 1 bedoelde administratieve controles.
7. Deze omvatten een controle van de nakoming van de verplichtingen inzake erkenning, een beoordeling van de begeleidende documenten, een controle van de oorsprong en de bestemming van de mest en een bemonstering van de vervoerde mest.
8. De mestbemonstering kan in voorkomend geval tijdens de lading worden uitgevoerd met behulp van in de voertuigen aangebrachte automatische monsternemers.
9. Mestmonsters worden geanalyseerd door laboratoria die zijn erkend door de bevoegde autoriteiten en de resultaten van de analyse worden meegedeeld aan de aanbieder en de afnemer.
10. Aan de bevoegde autoriteiten worden de nodige bevoegdheden en middelen toegekend om naleving van de voorwaarden voor een krachtens dit besluit verleende vergunning te verifiëren.
Artikel 12
Verslaglegging
De bevoegde autoriteiten dienen elk jaar uiterlijk op 30 juni bij de Commissie een verslag in met de volgende informatie:
a) |
kaarten waarop de in artikel 10, lid 1, bedoelde percentages bedrijven, dieren, landbouwgrond en het lokale bodemgebruik alsook gegevens over de vruchtwisseling en de landbouwpraktijken in de bedrijven waarvoor krachtens artikel 5 een vergunning is verleend, zijn aangegeven; |
b) |
de resultaten van de monitoring van de waterkwaliteit, met inbegrip van informatie over waterkwaliteitstrends voor grond- en oppervlaktewateren en naar de Noordzee stromend water alsook het in artikel 10, lid 3, bedoelde effect van de afwijking op de waterkwaliteit; |
c) |
een evaluatie van het nitraatresidu in het bodemprofiel in de herfst voor de percelen waarvoor een vergunning is verleend krachtens artikel 5 en een vergelijking met nitraatresidugegevens en tendensen over percelen waarvoor een dergelijke vergunning niet is verleend voor vergelijkbare vruchtwisselingen. Onder percelen waarvoor geen vergunning is verleend krachtens artikel 5 vallen percelen op bedrijven waarvoor een dergelijke vergunning is verleend en percelen op andere bedrijven; |
d) |
een evaluatie van de fosforstatus in de bodem voor percelen waarvoor krachtens artikel 5 een vergunning is verleend en percelen waarvoor een dergelijke vergunning niet is verleend; |
e) |
informatie over nitraat- en fosforconcentraties in water dat de in artikel 10, lid 5, bedoelde wortelzone verlaat; |
f) |
de gegevens die zijn verzameld over het plaatselijke bodemgebruik, de vruchtwisseling, de landbouwpraktijken, het nutriëntengebruik en de mestproductie, en de resultaten van de op modellen gebaseerde berekeningen van de omvang van de nitraat- en fosforverliezen op landbouwbedrijven waaraan krachtens artikel 5 een vergunning is verleend, als bedoeld in artikel 10, lid 6; |
g) |
een evaluatie van de uitvoering van de voorwaarden van de vergunning, op basis van controles op bedrijfs- en perceelniveau, alsook controles van mestvervoer, en informatie over bedrijven die zich niet aan de voorschriften hebben gehouden, op basis van de resultaten van de administratieve controles en inspecties ter plaatse; |
h) |
informatie over de mestverwerking, met inbegrip van de verdere verwerking en het gebruik van de vaste fracties, alsook gedetailleerde gegevens over de kenmerken van de verwerkingssystemen en de efficiëntie daarvan, en over de samenstelling van de verwerkte mest; |
i) |
informatie over het aantal bedrijven waaraan krachtens artikel 5 een vergunning is verleend en het aantal onder een afwijking vallende percelen waarop verwerkte mest en effluent met een laag stikstof- en fosfaatgehalte is op- of ingebracht, alsook de volumes daarvan; |
j) |
de methoden voor de analyse van de samenstelling van verwerkte mest, de verschillen in samenstelling en de efficiëntie van de verwerking voor elk bedrijf waaraan een vergunning krachtens artikel 5 is verleend, als bedoeld in artikel 6, lid 3; |
k) |
de in artikel 6, lid 5, bedoelde inventaris van mestverwerkingsinstallaties; |
l) |
een overzicht en een evaluatie van de met de in artikel 10, lid 5, bedoelde gebiedspecifieke monitoring verkregen gegevens; |
m) |
trends inzake de omvang van de veestapel voor elke categorie vee in het Vlaamse Gewest en op bedrijven waaraan krachtens artikel 5 een vergunning is verleend. |
De in het verslag opgenomen ruimtelijke informatie voldoet in voorkomend geval aan Richtlijn 2007/2/EG. België maakt bij het verzamelen van de vereiste gegevens — waar nodig — gebruik van de informatie die is gegenereerd in het kader van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem dat is opgezet overeenkomstig artikel 67, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013.
Artikel 13
Toepassingsperiode
Dit besluit is van toepassing tot en met 31 december 2022.
Artikel 14
Adressaat
Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk België.
Gedaan te Brussel, 12 juli 2019.
Voor de Commissie
Karmenu VELLA
Lid van de Commissie
(1) PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1.
(2) Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1499 van de Commissie van 3 september 2015 tot verlening van een door België voor het Vlaamse Gewest gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 234 van 8.9.2015, blz. 10).
(3) Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 4 mei 2018 over de uitvoering van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, op basis van verslagen van de lidstaten over de periode 2012-2015, COM(2018) 257 final.
(4) Decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. (Belgisch Staatsblad van 29 december 2006, blz. 76368).
(5) Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).
(6) Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).
(7) Beschikking 2008/64/EG van de Commissie van 21 december 2007 tot verlening van een door België voor het Vlaamse Gewest gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 16 van 19.1.2008, blz. 28).