28.5.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 140/44


BESLUIT (EU) 2019/862 VAN DE RAAD

van 14 mei 2019

betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in de Commissie voor de visserij in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan (WCPFC), en tot intrekking van het besluit van 12 juni 2014 betreffende het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen inzake de instandhouding en het beheer van de over grote afstanden trekkende visbestanden in de WCPFC

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit 2005/75/EG van de Raad (1) heeft de Unie het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van over grote afstanden trekkende visbestanden in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan (2) ("het WCPF-verdrag") gesloten, waarbij de Commissie voor de visserij in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan (WCPFC) is opgericht.

(2)

De WCPFC is verantwoordelijk voor het beheer en de instandhouding van de visbestanden in het WCPF-verdragsgebied. De WCPFC neemt instandhoudings- en beheersmaatregelen om de duurzaamheid op lange termijn van over grote afstanden trekkende visbestanden in het WCPF-verdragsgebied te waarborgen en te garanderen dat deze bestanden optimaal worden gebruikt. Dergelijke maatregelen kunnen voor de Unie bindend worden.

(3)

In Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) is bepaald dat de Unie er borg voor moet staan dat de activiteiten in het kader van de visserij en de aquacultuur uit ecologisch oogpunt duurzaam op lange termijn zijn en worden beheerd op een manier die strookt met de doelstellingen voordelen te realiseren op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid, alsmede bij te dragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden. In die verordening is eveneens bepaald dat de Unie de voorzorgsbenadering moet toepassen bij het visserijbeheer en ernaar moet streven dat de biologische rijkdommen van de zee zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten boven een niveau worden gebracht en gehouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren. Voorts is ook bepaald dat de Unie moet streven naar beheers- en instandhoudingsmaatregelen die gebaseerd zijn op het beste beschikbare wetenschappelijke advies, de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis en wetenschappelijk advies moet ondersteunen, teruggooi geleidelijk moet uitbannen en visserijmethoden moet stimuleren die bijdragen tot meer selectieve visserij, tot het zo veel mogelijk voorkomen en beperken van ongewenste vangsten en tot visserij met een lage impact op het mariene ecosysteem en de visbestanden. Bovendien is in Verordening (EU) nr. 1380/2013 specifiek bepaald dat de Unie deze doelstellingen en beginselen moet toepassen bij haar externe betrekkingen op visserijgebied.

(4)

Zoals tot uiting kwam in de gezamenlijke mededeling van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Europese Commissie "Internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen" en de conclusies van de Raad over die gezamenlijke mededeling, is het stimuleren van maatregelen die de doeltreffendheid van regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB's) ondersteunen en versterken en die, indien van toepassing, hun governance verbeteren, cruciaal bij de werkzaamheden van de Unie in deze fora.

(5)

In de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's "Europese strategie voor kunststoffen in een circulaire economie" wordt verwezen naar specifieke maatregelen om kunststoffen en mariene verontreiniging terug te dringen en het verlies of achterlaten van vistuig op zee tegen te gaan.

(6)

Het is passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in de vergaderingen van de WCPFC voor de periode 2019-2023, aangezien de instandhoudings- en handhavingsmaatregelen van de WCPFC bindend zullen zijn voor de Unie en een beslissende invloed kunnen hebben op de inhoud van het recht van de Unie, namelijk Verordeningen (EG) nr. 1005/2008 (4) en (EG) nr. 1224/2009 (5) van de Raad en Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad (6).

(7)

Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de vergaderingen van de WCPFC is momenteel vastgesteld in het besluit van de Raad van 12 juni 2014 betreffende het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen inzake de instandhouding en het beheer van de over grote afstanden trekkende visbestanden in de WCPFC. Het is passend dat besluit in te trekken en te vervangen door een nieuw besluit voor de periode 2019-2023.

(8)

In het licht van de steeds veranderende aard van de visbestanden in het WCPF-verdragsgebied en de daaruit volgende noodzaak voor de Unie om in haar standpunt rekening te houden met nieuwe ontwikkelingen zoals nieuwe wetenschappelijke en andere relevante gegevens die voor of tijdens de vergaderingen van de WCPFC worden gepresenteerd, moeten voor de jaarlijkse nadere bepaling van het standpunt van de Unie voor de periode 2019-2023 procedures worden vastgesteld overeenkomstig het beginsel van loyale samenwerking tussen de instellingen van de Unie zoals dat in artikel 13, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie is neergelegd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de vergaderingen van de Commissie voor de visserij in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan (WCPFC) is opgenomen in bijlage I.

Artikel 2

De jaarlijkse nadere bepaling van het standpunt dat de Unie in de vergaderingen van de WCPFC moet innemen, verloopt overeenkomstig bijlage II.

Artikel 3

Uiterlijk tegen de jaarlijkse vergadering van de WCPFC in 2024 wordt het in bijlage I uiteengezette standpunt van de Unie door de Raad getoetst en, waar passend, op voorstel van de Commissie door de Raad herzien.

Artikel 4

Het besluit van de Raad van 12 juni 2014 betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen inzake de instandhouding en het beheer van de over grote afstanden trekkende visbestanden in de Commissie voor de visserij in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan (WCPFC) wordt ingetrokken.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 14 mei 2019.

Voor de Raad

De voorzitter

P. DAEA


(1)  Besluit 2005/75/EG van de Raad van 26 april 2004 inzake de toetreding van de Gemeenschap tot het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van over grote afstanden trekkende visbestanden in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan (PB L 32 van 4.2.2005, blz. 1).

(2)  PB L 32 van 4.2.2005, blz. 3.

(3)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).

(4)  Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 inzake het duurzame beheer van externe vissersvloten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad (PB L 347 van 28.12.2017, blz. 81).


BIJLAGE I

Standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de Commissie voor de visserij in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan (WCPFC)

1.   BEGINSELEN

In het kader van de WCPFC moet de Unie:

a)

handelen in overeenstemming met de doelstellingen en beginselen die zij in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) nastreeft, met name door middel van de voorzorgsbenadering en de doelstellingen in verband met de maximale duurzame opbrengst, zoals neergelegd in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, om de uitvoering van een ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer te bevorderen, om ongewenste vangsten zo veel mogelijk te voorkomen en te beperken en teruggooi geleidelijk uit te bannen, om de impact van visserijactiviteiten op mariene ecosystemen en hun habitats zo veel mogelijk te beperken en om door het bevorderen van een economisch levensvatbare en concurrerende visserijsector in de Unie te zorgen voor een redelijke levensstandaard voor degenen die van visserijactiviteiten afhankelijk zijn, en daarbij rekening te houden met de belangen van de consumenten;

b)

werken aan een passende betrokkenheid van de belanghebbenden bij de voorbereiding van WCPFC-maatregelen en erop toezien dat de in de WCPFC vastgestelde maatregelen in overeenstemming zijn met het WCPF-verdrag;

c)

erop toezien dat de in de WCPFC vastgestelde maatregelen in overeenstemming zijn met het internationaal recht, en met name met de bepalingen van het VN-Verdrag van 1982 inzake het recht van de zee, de VN-Overeenkomst van 1995 betreffende de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden, de Overeenkomst van 1993 om de naleving van de internationale instandhoudings- en beheersmaatregelen door vissersvaartuigen op de volle zee te bevorderen, en de Overeenkomst inzake havenstaatmaatregelen van de Voedsel- en Landbouworganisatie van 2009;

d)

aansturen op standpunten die consistent zijn met de beste praktijken van de regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB's) in hetzelfde gebied;

e)

streven naar samenhang en synergie met het beleid dat de Unie voert in het kader van haar bilaterale visserijrelaties met derde landen, en zorgen voor coherentie met haar ander beleid, met name inzake buitenlandse betrekkingen, werkgelegenheid, milieu, handel, ontwikkeling, onderzoek en innovatie;

f)

erop toezien dat de internationale verbintenissen van de Unie worden nagekomen;

g)

zich voegen naar de Conclusies van de Raad van 19 maart 2012 over een mededeling van de Commissie inzake de externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1);

h)

ernaar streven dat voor de vloot van de Unie binnen het verdragsgebied gelijke voorwaarden gelden, op basis van de beginselen en normen die ook uit hoofde van het recht van de Unie worden gehanteerd, en zich inzetten voor de eenvormige uitvoering van die beginselen en normen;

i)

zich voegen naar de Conclusies van de Raad (2) over "Internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen(3), een gezamenlijke mededeling van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Europese Commissie, en maatregelen stimuleren die de doeltreffendheid van de WCPFC ondersteunen en versterken en die, zo nodig, haar governance en prestaties verbeteren (met name op het gebied van wetenschap, naleving, transparantie en besluitvorming), als bijdrage aan duurzaam oceaanbeheer in al zijn aspecten;

j)

ijveren voor coördinatie tussen ROVB's en regionale zeeverdragen (RZV's) en samenwerking met mondiale organisaties, naargelang het geval, binnen hun mandaten, waar passend;

k)

waar passend, gemeenschappelijke benaderingen met andere ROVB's ontwikkelen, in het bijzonder met ROVB's die betrokken zijn bij het visserijbeheer in hetzelfde gebied;

l)

coördinatie en samenwerking met andere tonijn-ROVB's stimuleren met betrekking tot kwesties van gemeenschappelijk belang, met name via de reactivatie van het zogenaamde "proces van Kobe" voor tonijn-ROVB's en de uitbreiding ervan naar alle ROVB's.

2.   RICHTSNOEREN

De Unie zet zich, waar passend, in om ervoor te zorgen dat de WCPFC de volgende maatregelen vaststelt:

a)

instandhoudings- en beheersmaatregelen voor de visbestanden in het WCPF-verdragsgebied op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies, met inbegrip van totaal toegestane vangsten (TAC's), quota en maatregelen betreffende de visserijinspanning of vangstcapaciteit voor de levende biologische rijkdommen van de zee die door de WCPFC worden gereguleerd, waarmee die bestanden uiterlijk in 2020 op het exploitatieniveau voor maximale duurzame opbrengst worden gebracht of gehouden. Indien nodig omvatten die instandhoudings- en beheersmaatregelen specifieke maatregelen voor overbeviste bestanden, teneinde de visserijdruk te laten sporen met de beschikbare vangstmogelijkheden;

b)

maatregelen ter voorkoming, afschrikking en uitbanning van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserijactiviteiten (IOO-activiteiten) in het verdragsgebied, met inbegrip van plaatsing op de lijst van IOO-vaartuigen;

c)

maatregelen om de verzameling van wetenschappelijke visserijgegevens te versterken en een betere samenwerking tussen de visserijsector en wetenschappers te bevorderen;

d)

monitoring-, controle- en bewakingsmaatregelen in het WCPF-verdragsgebied met het oog op efficiënte controle en naleving van de in de WCPFC vastgestelde maatregelen;

e)

maatregelen om het negatieve effect van visserijactiviteiten op de mariene biodiversiteit en de mariene ecosystemen en hun habitats zo veel mogelijk te verminderen, met inbegrip van maatregelen om mariene verontreiniging terug te dringen, het lozen van kunststoffen op zee te voorkomen en de impact van in de zee aanwezige kunststoffen op de mariene biodiversiteit en de mariene ecosystemen te verkleinen, en beschermende maatregelen voor kwetsbare mariene ecosystemen in het WCPF-verdragsgebied in overeenstemming met het WCPF-verdrag, evenals maatregelen om ongewenste vangsten, met name van kwetsbare mariene soorten, zo veel mogelijk te voorkomen en te beperken, en om teruggooi geleidelijk uit te bannen;

f)

maatregelen om het gebruik van visaantrekkende voorzieningen (FAD's) te beheren, met name om de gegevensverzameling te verbeteren, het gebruik van de FAD's nauwkeurig te kwantificeren, te volgen en te monitoren, de impact ervan op kwetsbare tonijnbestanden te verkleinen, en de mogelijke impact ervan op doelsoorten en niet-doelsoorten en op het ecosysteem te verminderen;

g)

maatregelen om de impact van op zee achtergelaten, verloren of anderszins weggegooid vistuig te verminderen en de identificatie en inzameling van dat vistuig te vergemakkelijken, en om en de bijdrage aan zwerfvuil op zee te verminderen;

h)

maatregelen waarbij visserij die louter gericht is op het verkrijgen van haaienvinnen wordt verboden en op grond waarvan bij de aanlanding van haaien al hun vinnen nog op natuurlijke wijze aan het lichaam moeten vastzitten;

i)

aanbevelingen, waar passend en voor zover toegestaan krachtens de desbetreffende oprichtingsdocumenten, tot aanmoediging van de uitvoering van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO);

j)

aanvullende technische maatregelen op basis van advies van de hulporganen en werkgroepen van de WCPFC.


(1)  Doc. 7087/12 REV 1 ADD 1 COR 1.

(2)  Doc. 7348/1/17 REV 1 van 24.3.2017.

(3)  JOIN (2016) 49 final van 10.11.2016.


BIJLAGE II

Jaarlijkse nadere bepaling van het standpunt dat de Unie moet innemen in de vergaderingen van de Commissie voor de visserij in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan

Vóór elke vergadering van de WCPFC worden, wanneer dat lichaam besluiten met rechtsgevolgen voor de Unie dient vast te stellen, de nodige stappen ondernomen om ervoor te zorgen dat in het standpunt dat namens de Unie zal worden ingenomen, rekening wordt gehouden met de aan de Europese Commissie meegedeelde recentste wetenschappelijke en andere relevante gegevens, overeenkomstig de in bijlage I geformuleerde beginselen en richtsnoeren.

Daartoe zendt de Europese Commissie, tijdig vóór elke vergadering van de WCPFC, een op bovengenoemde gegevens gebaseerd schriftelijk document met de voorgestelde nadere bepaling van het standpunt van de Unie toe aan de Raad met het oog op bespreking en goedkeuring van de nadere bijzonderheden van het standpunt.

Indien tijdens een vergadering van de WCPFC, ook ter plaatse, geen overeenstemming kan worden bereikt over het verwerken van nieuwe elementen in het standpunt van de Unie, wordt de zaak aan de Raad of zijn voorbereidende instanties voorgelegd.