20.3.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
LI 77/1 |
BESLUIT (EU) 2019/420 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 13 maart 2019
tot wijziging van Besluit nr. 1313/2013/EU betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 196,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Het Uniemechanisme voor civiele bescherming („het Uniemechanisme”), ingesteld bij Besluit nr. 1313/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad (4), is gericht op het versterken van de samenwerking tussen de Unie en de lidstaten en het faciliteren van de coördinatie op het terrein van civiele bescherming, om zodoende te komen tot een betere respons van de Unie ten aanzien van door de mens of de natuur veroorzaakte rampen. |
(2) |
Hoewel erkend wordt dat de primaire verantwoordelijkheid voor preventie van, paraatheid bij en respons op door de mens of de natuur veroorzaakte rampen bij de lidstaten berust, bevordert het Uniemechanisme solidariteit tussen de lidstaten overeenkomstig artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). |
(3) |
Door de mens of de natuur veroorzaakte rampen kunnen overal ter wereld plaatsvinden, vaak zonder waarschuwing. Of het nu door de mens of door de natuur veroorzaakte rampen betreft, zij komen steeds vaker voor, in steeds extremere en complexere vorm, nog versterkt door de gevolgen van de klimaatverandering, en houden geen rekening houden met nationale grenzen. De gevolgen van rampen voor de mens, het milieu, de samenleving en de economie kunnen van voordien ongekende omvang zijn. |
(4) |
Uit recente ervaring is gebleken dat rekenen op een louter vrijwillig aanbod van wederzijdse bijstand, gecoördineerd en gefaciliteerd door het Uniemechanisme, niet altijd garandeert dat voldoende capaciteit ter beschikking wordt gesteld om in toereikende mate tegemoet te komen aan de fundamentele behoeften van bevolkingsgroepen die door een ramp worden getroffen, noch dat het milieu en de eigendom in voldoende mate veilig worden gesteld. Dit is met name het geval wanneer lidstaten tegelijk worden getroffen door rampen die, door de natuur of de mens veroorzaakt, zowel herhaaldelijk als onverwacht toeslaan, en waar de collectieve capaciteit ontoereikend is. Om die tekortkomingen te verhelpen en nieuwe gevaren het hoofd te kunnen bieden, dienen alle instrumenten van de Unie op geheel flexibele wijze te worden ingezet, onder meer door een actieve deelname van het maatschappelijk middenveld te bevorderen. |
(5) |
Het is van essentieel belang dat de lidstaten toereikende preventie- en paraatheidsmaatregelen treffen, door onder meer te waarborgen dat er voldoende capaciteit beschikbaar is om op te treden bij rampen, met name bosbranden. Aangezien de Unie de voorbije jaren met bijzonder hevige en grootschalige bosbranden is geconfronteerd, hetgeen in verscheidene lidstaten en in de Europese responscapaciteit voor noodsituaties (European Emergency Response Capacity — EERC), opgezet in de vorm van een vrijwillige pool van vooraf toegezegde responscapaciteit van de lidstaten uit hoofde van Besluit nr. 1313/2013/EU, tot aanzienlijke operationele tekorten heeft geleid, zijn ook op Unieniveau extra maatregelen nodig. Het voorkomen van bosbranden is tevens van wezenlijk belang in het kader van de wereldwijde inspanningen ter vermindering van de CO2-uitstoot. |
(6) |
Preventie is onontbeerlijk voor de bescherming tegen door de natuur of de mens veroorzaakte rampen en vergt nadere maatregelen. Daartoe moeten de lidstaten, op gezette tijden, samenvattingen van hun risicobeoordelingen en van de beoordeling van hun risicobeheersingsvermogen delen met de Commissie, met aandacht voor de belangrijkste risico's. Daarnaast moeten de lidstaten informatie delen over preventie- en paraatheidsmaatregelen, met name de maatregelen die nodig zijn voor het aanpakken van de belangrijkste risico's met grensoverschrijdende gevolgen, alsmede in voorkomend geval de weinig waarschijnlijke risico's met ernstige gevolgen. |
(7) |
De Commissie moet samen met de lidstaten verder werk maken van richtsnoeren om de uitwisseling van informatie over rampenrisicobeheer te faciliteren. Die richtsnoeren moeten bijdragen tot meer vergelijkbaarheid van dergelijke informatie, met name wanneer lidstaten met soortgelijke of grensoverschrijdende risico's worden geconfronteerd. |
(8) |
Rampenrisicopreventie en -beheer houden in dat risicobeheersingsmaatregelen moeten worden uitgewerkt en uitgevoerd, die coördinatie tussen een brede waaier aan actoren vergen. Bij het opstellen van risicobeoordelingen en risicobeheersingsmaatregelen is het belangrijk rekening te houden met de huidige klimaatschommelingen en de prognoses voor het verloop van de klimaatverandering. Het opstellen van risicokaarten is een cruciaal aspect van de aanscherping van preventiemaatregelen en de versterking van de responscapaciteit. Maatregelen ter beperking van de kwetsbaarheid van de bevolking, economische activiteiten waaronder kritieke infrastructuur, dierenwelzijn en in het wild levende dieren, ecologische en culturele hulpbronnen zoals biodiversiteit, ecosysteemdiensten van bossen en watervoorraden, zijn van het grootste belang. |
(9) |
Om te zorgen voor een betere preventie- en paraatheidsplanning en -coördinatie tussen de lidstaten moet de Commissie in samenwerking met de lidstaten specifieke overlegmechanismen kunnen opzetten. Daarnaast moet de Commissie informatie over preventie- en paraatheidsmaatregelen in verband met specifieke risico's kunnen vragen wanneer een lidstaat herhaaldelijk om bijstand verzoekt. De Commissie moet die informatie analyseren teneinde de totale steun van de Unie aan rampenrisicobeheer te optimaliseren en de preventie- en paraatheidsniveaus van de lidstaten te verhogen. De administratieve rompslomp moet worden teruggebracht en de verbanden met andere belangrijke Uniemaatregelen en -instrumenten, met name met de in Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5) bedoelde Europese structuur- en investeringsfondsen, moeten worden versterkt. |
(10) |
Overstromingen vormen een steeds groter gevaar voor burgers van de Unie. Ter aanscherping van de preventie- en paraatheidsmaatregelen op het gebied van civiele bescherming en ter beperking van de kwetsbaarheid van hun respectieve bevolking ten aanzien van overstromingsrisico's is het nodig dat de lidstaten bij het opstellen van hun risicobeoordelingen uit hoofde van dit besluit onder meer optimaal gebruikmaken van de in het kader van Richtlijn 2007/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) verrichte risicobeoordelingen, zodat kan worden bepaald of er langs hun waterlopen en kustlijnen sprake is van overstromingsrisico's en er adequate en gecoördineerde maatregelen kunnen worden genomen om die risico's te beperken. |
(11) |
Het collectieve vermogen tot paraatheid bij en respons op rampen moet worden versterkt, met name door onderlinge steun in Europa. Teneinde het nieuwe juridische kader uit hoofde van dit besluit te weerspiegelen, moet de naam „Europese responscapaciteit voor noodsituaties (EERC)” of „vrijwillige pool” worden vervangen door de naam „Europese pool voor civiele bescherming”. |
(12) |
De versterking van de Europese pool voor civiele bescherming vergt meer Uniefinanciering voor de aanpassing en het herstel van capaciteit, en voor operationele kosten. |
(13) |
Naast de versterking van de algehele bestaande capaciteit moet rescEU worden opgezet om het hoofd te bieden aan overweldigende situaties in laatste instantie, namelijk wanneer de bestaande capaciteit op nationaal niveau en de door de lidstaten aan de Europese pool voor civiele bescherming vooraf toegezegde capaciteit in de gegeven omstandigheden niet volstaan om doeltreffend te reageren op verschillende soorten rampen. |
(14) |
De regionale en lokale autoriteiten spelen een zeer belangrijke rol bij rampenpreventie en -beheersing en hun responscapaciteit moet op passende wijze worden benut in de in het kader van dit besluit uitgevoerde coördinatie- en inzetactiviteiten, conform het institutioneel en juridisch kader van de lidstaten, teneinde overlappingen zo veel mogelijk te voorkomen en interoperabiliteit te bevorderen. Deze autoriteiten kunnen een belangrijke preventieve rol vervullen en moeten tevens als eersten reageren in de nasleep van een ramp, tezamen met hun capaciteit aan vrijwilligers. Er is dan ook behoefte aan doorlopende samenwerking op lokaal, regionaal en grensoverschrijdend niveau met het doel gemeenschappelijke waarschuwingssystemen op te zetten voor snelle interventie voordat rescEU wordt gemobiliseerd, evenals regelmatige voorlichtingscampagnes over eersteresponsmaatregelen. |
(15) |
De rescEU-capaciteit moet een flexibel karakter behouden en kunnen evolueren om het hoofd te kunnen bieden aan nieuwe ontwikkelingen en toekomstige uitdagingen, zoals de gevolgen van klimaatverandering. |
(16) |
Aangezien de vastgestelde risico's, algehele capaciteit en tekorten in de loop der tijd schommelingen vertonen, is er bij het opzetten van rescEU flexibiliteit nodig. Daarom moet aan de Commissie de bevoegdheid worden toegekend om uitvoeringshandelingen vast te stellen om rescEU-capaciteit te bepalen, rekening houdend met de vastgestelde risico's, algehele capaciteit en tekorten. |
(17) |
Om een functionerende rescEU-capaciteit te hebben, moeten aanvullende financiële kredieten worden vrijgemaakt ter financiering van acties in het kader van het Uniemechanisme. |
(18) |
De Unie moet de lidstaten steun kunnen verlenen door het medefinancieren van de ontwikkeling van rescEU-capaciteit, onder meer het huren, leasen of aankopen ervan. Hierdoor zou het Uniemechanisme behoorlijk doeltreffender worden, door het garanderen van beschikbare capaciteit in gevallen waarin een effectieve rampenrespons in andere situaties niet zou kunnen worden gewaarborgd, met name bij rampen die verreikende gevolgen hebben en een aanzienlijk aantal lidstaten treffen. Deze capaciteit gezamenlijk verstrekken moet schaalvoordelen opleveren en leiden tot een betere coördinatie bij rampenrespons. |
(19) |
Het bedrag van de voor het ontwikkelen van rescEU-capaciteit te verlenen financiële bijstand van de Unie moet worden bepaald op basis van de in dit besluit opgenomen lijst van categorieën van voor financiële bijstand in aanmerking komende kosten. Voor capaciteit die nodig is om te reageren op weinig waarschijnlijke risico's met ernstige gevolgen die kunnen leiden tot aanzienlijke grensoverschrijdende effecten en waarvoor de paraatheidsniveaus in de Unie op basis van door nationale civielebeschermingsautoriteiten en de Commissie verrichte analyses van de capaciteitstekorten niet worden geacht te volstaan, moet in volledige financiële bijstand van de Unie worden voorzien. Ook moet in substantiële medefinanciering worden voorzien voor capaciteit waarvoor de kosten van aanschaf en de terugkerende kosten het hoogst liggen, zoals vliegtuigen voor het bestrijden van bosbranden. De exacte medefinancieringspercentages moeten in de jaarlijkse werkprogramma's worden bepaald. |
(20) |
Om een evenwicht te bereiken tussen nationale verantwoordelijkheid en solidariteit tussen de lidstaten, moet een deel van de operationele kosten voor de inzet van de rescEU-capaciteit in aanmerking komen voor financiële bijstand van de Unie. |
(21) |
De lidstaten en hun burgers zouden aanzienlijke schade kunnen ondervinden ten gevolge van rampen die zich in derde landen voordoen. In die situaties moet rescEU-capaciteit ook buiten de Unie kunnen worden ingezet. Omwille van de solidariteit tussen de lidstaten moeten de operationele kosten voor de inzet van rescEU-capaciteit buiten de Unie door de begroting van de Unie worden gedragen. |
(22) |
Om voor een respons te zorgen die zowel gecoördineerd en snel is, moeten besluiten over de inzet en de demobilisatie, en eventuele besluiten bij onverenigbare verzoeken, door de Commissie worden genomen in nauw overleg met de verzoekende lidstaat en de lidstaat die de rescEU-capaciteit in kwestie bezit, huurt of leaset. De Commissie en de lidstaat die de rescEU-capaciteit bezit, huurt of leaset, moeten operationele overeenkomsten sluiten met de algemene voorwaarden voor de inzet van rescEU-capaciteit. |
(23) |
Opleiding, onderzoek en innovatie zijn essentiële aspecten van de samenwerking op het gebied van civiele bescherming. Om opleiding en oefeningen voor civiele bescherming efficiënter en effectiever te maken, innovatie en dialoog te bevorderen, en de samenwerking tussen de civielebeschermingsautoriteiten en -diensten van de lidstaten te verbeteren, moet een kennisnetwerk op het gebied van Europese civiele bescherming worden opgezet. Het netwerk moet uitgaan van bestaande structuren, waaronder excellentiecentra, universiteiten, onderzoekers en andere deskundigen, jonge beroepsbeoefenaren en ervaren vrijwilligers op het gebied van de aanpak van noodsituaties. Ook moet de samenwerking inzake opleiding, onderzoek en innovatie met internationale organisaties worden versterkt en, waar mogelijk, uitgebreid tot derde landen, met name buurlanden. |
(24) |
Deelnemers aan civiele bescherming wijden hun leven aan het helpen van anderen, en investeren tijd en inspanning om noodlijdenden bij te staan. Die moed en inzet voor de civiele bescherming in de Unie verdienen erkenning van de Unie. |
(25) |
Aangezien het versterken van de civiele bescherming in het licht van rampentendenzen, zoals in verband met het weer en interne veiligheid, een van de belangrijkste prioriteiten in de Unie is, is het van essentieel belang te zorgen voor een krachtige territoriale en gemeenschapsgestuurde dimensie, omdat actie vanuit de lokale gemeenschap de snelste en meest effectieve manier is om door rampen veroorzaakte schade te beperken. |
(26) |
De procedures van het Uniemechanisme moeten worden vereenvoudigd, gestroomlijnd en versoepeld opdat lidstaten snel toegang kunnen krijgen tot de bijstand en de capaciteit die nodig zijn om zo spoedig en efficiënt mogelijk te reageren op door de natuur of de mens veroorzaakte rampen. |
(27) |
Teneinde zo veel mogelijk gebruik te maken van de bestaande financieringsinstrumenten en bijstand te verlenen aan de lidstaten die bijstand verlenen, onder meer tijdens de respons op rampen buiten de Unie, wordt overeenkomstig artikel 191, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7) financiering toegekend op grond van de artikelen 21, 22 en 23 van Besluit nr. 1313/2013/EU. Desalniettemin moeten de financiering voor civielebeschermingsactiviteiten en de financiering voor humanitaire hulp duidelijk gescheiden blijven en volledig sporen met de respectieve doelstellingen en wettelijke voorschriften. |
(28) |
Het is belangrijk te garanderen dat de lidstaten alle noodzakelijke maatregelen treffen om door de natuur of de mens veroorzaakte rampen doeltreffend te voorkomen en de gevolgen ervan te verminderen. De bepalingen van dit besluit moeten het verband versterken tussen preventie-, paraatheids- en responsmaatregelen in het kader van het Uniemechanisme. Ook moet worden gezorgd voor samenhang met andere relevante wetgeving van de Unie inzake preventie en rampenrisicobeheer, onder meer inzake grensoverschrijdende preventieactiviteiten en de aanpak van bedreigingen, zoals ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid als beschreven in Besluit nr. 1082/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad (8). De programma's voor territoriale samenwerking in het kader van het cohesiebeleid voorzien in specifieke acties inzake veerkracht na rampen, risicopreventie en risicobeheersing, en er moeten meer inspanningen worden geleverd voor sterkere integratie en verhoogde synergie. Voorts moeten alle acties samenhangen met en actief bijdragen tot het nakomen van internationale toezeggingen zoals het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering 2015-2030, de Overeenkomst van Parijs in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties (VN) inzake klimaatverandering en de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN. |
(29) |
Opdat informatie over aan de lidstaten ter beschikking staande capaciteit en modules integraal en vlot wordt uitgewisseld, moet informatie die in het gemeenschappelijk noodcommunicatie- en -informatiesysteem (Cecis) is ingevoerd, voortdurend worden bijgewerkt. Wat via het Cecis verstrekte informatie betreft, is het tevens wenselijk dat de lidstaten daarin capaciteit opnemen die niet is toegezegd aan de Europese pool voor civiele bescherming en die zij via het Uniemechanisme kunnen inzetten. |
(30) |
Ook moet worden gezorgd voor synergie en een betere complementariteit en coördinatie tussen het Uniemechanisme en andere Unie-instrumenten, onder meer de instrumenten die de door rampen veroorzaakte schade mee kunnen herstellen of verminderen. |
(31) |
Voor het wijzigen van de categorieën van voor financiële bijstand in aanmerking komende kosten die gebruikt moeten worden om te bepalen hoeveel financiële bijstand de Unie verstrekt voor het ontwikkelen van rescEU-capaciteit, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden toegekend om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gedelegeerde handelingen vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen plaatsvinden in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (9). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. |
(32) |
Teneinde te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit besluit met betrekking tot: het soort en de hoeveelheid cruciale responscapaciteit die nodig is voor de Europese pool voor civiele bescherming; de bepaling van de capaciteit waaruit rescEU bestaat, waarbij rekening wordt gehouden met de vastgestelde risico's, algehele capaciteit en tekorten; het opzetten, het beheer en onderhoud van rescEU; het opzetten en de organisatie van het kennisnetwerk op het gebied van Europese civiele bescherming; de categorieën weinig waarschijnlijke risico's met ernstige gevolgen en de navenante capaciteit om die te beheersen; alsmede de criteria en procedures om erkenning te betonen voor langdurige inzet en buitengewone bijdragen aan de civiele bescherming in de Unie, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (10). |
(33) |
Daar de doelstelling van dit besluit, namelijk het versterken van het collectieve vermogen inzake preventie van, paraatheid bij en respons op rampen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het optreden beter door de Unie kunnen worden bereikt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken. |
(34) |
Met het oog op een soepele overgang naar de volledige uitvoering van rescEU moet de Commissie tijdens een overgangsperiode financiering kunnen verstrekken opdat relevante nationale capaciteit snel beschikbaar is. De Commissie en de lidstaten moeten ernaar streven reeds in de zomer van 2019 extra capaciteit, waaronder blushelikopters, te verkrijgen om te kunnen reageren op het risico van bosbranden. |
(35) |
Besluit nr. 1313/2013/EU dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd. |
(36) |
Opdat de maatregelen waarin dit besluit voorziet direct kunnen worden toegepast, moet dit besluit in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Besluit nr. 1313/2013/EU wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
Aan artikel 4 wordt het volgende punt toegevoegd: „12. „deelnemend land”: een derde land dat overeenkomstig artikel 28, lid 1, deelneemt aan het Uniemechanisme.”. |
3) |
In artikel 5 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:
|
4) |
Artikel 6 wordt vervangen door: „Artikel 6 Risicobeheersing 1. Met het oog op het bevorderen van een effectieve en coherente benadering van de preventie van en paraatheid bij rampen door het uitwisselen van niet-gevoelige informatie waarvan de openbaarmaking niet in strijd is met de wezenlijke veiligheidsbelangen van de lidstaten, en het bevorderen van de uitwisseling van beste praktijken in het kader van het Uniemechanisme, doen de lidstaten het volgende:
2. De Commissie kan in samenwerking met de lidstaten ook specifieke overlegmechanismen opzetten om te komen tot betere passende preventie- en paraatheidsplanning en -coördinatie tussen de lidstaten die blootstaan aan gelijkaardige soorten rampen, onder meer voor uit hoofde van lid 1, onder d), vastgestelde grensoverschrijdende risico's en weinig waarschijnlijke risico's met ernstige gevolgen. 3. De Commissie zorgt uiterlijk 22 december 2019 samen met de lidstaten voor de nadere uitwerking van richtsnoeren inzake de indiening van de in lid 1, onder d), bedoelde samenvatting. 4. Indien een lidstaat via het Uniemechanisme herhaaldelijk om dezelfde soort bijstand voor dezelfde soort ramp verzoekt, kan de Commissie, na een zorgvuldige analyse van de redenen en omstandigheden van de activering, en met het doel de betrokken lidstaat steun te verlenen bij het versterken van zijn preventie- en paraatheidsniveau:
Indien een lidstaat via het Uniemechanisme driemaal binnen drie opeenvolgende jaren om dezelfde soort bijstand voor dezelfde soort ramp verzoekt, zijn de punten a) en b) van toepassing, tenzij uit een zorgvuldige analyse van de redenen en omstandigheden van de herhaalde activeringen blijkt dat dit niet nodig is.”. |
5) |
In artikel 10 wordt lid 1 vervangen door: „1. De Commissie en de lidstaten werken samen aan het verbeteren van de planning van responsoperaties bij — zowel door de natuur als door de mens veroorzaakte — rampen in het kader van het Uniemechanisme, onder meer door het opstellen van scenario's voor respons op rampen gebaseerd op de risicobeoordelingen als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a), en het overzicht van risico's als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder c), het in kaart brengen van de beschikbare middelen en het opstellen van plannen voor de inzet van de responscapaciteit.”. |
6) |
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
|
7) |
Artikel 12 wordt vervangen door: „Artikel 12 rescEU 1. rescEU wordt opgezet om bijstand te verlenen in overweldigende situaties waarbij de algehele bestaande capaciteit op nationaal niveau en de door de lidstaten aan de Europese pool voor civiele bescherming vooraf toegezegde capaciteit in de gegeven omstandigheden niet volstaan om doeltreffend te reageren op de in artikel 1, lid 2, bedoelde verschillende soorten rampen. Teneinde een doeltreffende rampenrespons te waarborgen, zorgen de Commissie en de lidstaten waar passend voor een adequate geografische spreiding van rescEU-capaciteit. 2. De Commissie bepaalt, bij krachtens artikel 32, lid 1, onder g), vastgestelde uitvoeringshandelingen, de capaciteit waaruit rescEU wordt samengesteld, rekening houdend met vastgestelde en nieuwe risico's, algehele capaciteit en tekorten op Unieniveau, met name op het gebied van de bestrijding van bosbranden vanuit de lucht, chemische, biologische, radiologische en nucleaire incidenten, en medische noodrespons. Die uitvoeringshandelingen waarborgen consistentie met ander toepasselijk Unierecht. De eerste van die uitvoeringshandelingen wordt uiterlijk op 22 juni 2019 vastgesteld. 3. rescEU-capaciteit wordt aangekocht, gehuurd of geleaset door de lidstaten. Daartoe kan de Commissie de lidstaten rechtstreekse subsidies toekennen zonder een oproep tot het indienen van voorstellen. Indien de Commissie rescEU-capaciteit aankoopt namens de lidstaten, is de gezamenlijke aanbestedingsprocedure van toepassing. Financiële bijstand van de Unie wordt toegekend met inachtneming van de financiële regels van de Unie. rescEU-capaciteit wordt ondergebracht bij de lidstaten die deze capaciteit aankopen, huren of leasen. In geval van gezamenlijke aanbesteding wordt rescEU-capaciteit ondergebracht bij de lidstaten namens welke de rescEU-capaciteit is aangekocht. 4. De Commissie stelt in overleg met de lidstaten kwaliteitseisen vast voor de responscapaciteit die deel uitmaakt van rescEU. De kwaliteitseisen zijn gebaseerd op erkende internationale standaarden voor zover dergelijke standaarden reeds bestaan. 5. Een lidstaat die rescEU-capaciteit bezit, huurt of leaset, zorgt voor de registratie van die capaciteit in het Cecis, en voor de beschikbaarheid en inzetbaarheid van die capaciteit voor operaties van het Uniemechanisme. rescEU-capaciteit mag uitsluitend voor nationale doeleinden, als bedoeld in artikel 23, lid 4 bis, worden gebruikt wanneer de capaciteit niet wordt gebruikt of niet nodig is voor responsoperaties in het kader van het Uniemechanisme. rescEU-capaciteit wordt gebruikt overeenkomstig de krachtens artikel 32, lid 1, onder g), vastgestelde uitvoeringshandelingen en operationele overeenkomsten tussen de Commissie en de lidstaat die dergelijke capaciteit bezit, leaset of huurt, waarin de algemene voorwaarden voor de inzet van rescEU-capaciteit, met inbegrip van deelnemend personeel, nader worden bepaald. 6. rescEU-capaciteit is beschikbaar voor responsoperaties in het kader van het Uniemechanisme naar aanleiding van een verzoek om bijstand via het ERCC overeenkomstig artikel 15 of artikel 16, leden 1 tot en met 9 en leden 11, 12 en 13. Het besluit over de inzet en demobilisatie, en besluiten in geval van strijdige verzoeken, worden door de Commissie genomen in nauwe samenspraak met de verzoekende lidstaat en de lidstaat die de capaciteit bezit, leaset of huurt, overeenkomstig de in lid 5, derde alinea, van dit artikel beschreven operationele overeenkomsten. De lidstaat op het grondgebied waarvan rescEU-capaciteit wordt ingezet, is verantwoordelijk voor het sturen van de responsoperaties. In geval van inzet buiten de Unie zijn de lidstaten waarbij rescEU-capaciteit is ondergebracht, ervoor verantwoordelijk dat rescEU-capaciteit volledig in de algehele respons wordt geïntegreerd. 7. In geval van inzet van rescEU-capaciteit komt de Commissie via het ERCC de operationele aspecten ervan overeen met de verzoekende lidstaat. De verzoekende lidstaat faciliteert de operationele coördinatie van zijn eigen capaciteit met de rescEU-activiteiten tijdens de operaties. 8. Waar nodig faciliteert de Commissie de coördinatie van de verschillende responscapaciteiten via het ERCC overeenkomstig de artikelen 15 en 16. 9. De lidstaten worden via het Cecis op de hoogte gesteld van de operationele status van rescEU-capaciteit. 10. Indien een ramp buiten de Unie aanzienlijke gevolgen kan hebben voor een of meer lidstaten of de burgers ervan, kan rescEU-capaciteit worden ingezet, overeenkomstig de leden 6 tot en met 9 van dit artikel. Indien rescEU-capaciteit in derde landen wordt ingezet, kunnen lidstaten in specifieke gevallen, overeenkomstig de krachtens artikel 32, lid 1, onder g), vastgestelde uitvoeringshandeling en zoals nader beschreven in de in lid 5, derde alinea, van dit artikel bedoelde operationele overeenkomsten, weigeren hun eigen personeel in te zetten.”. |
8) |
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
|
9) |
In artikel 15 wordt lid 1 vervangen door: „1. Wanneer binnen de Unie een ramp plaatsvindt of dreigt plaats te vinden, kan de getroffen lidstaat via het ERCC om bijstand verzoeken. Dit verzoek dient zo concreet mogelijk te zijn. Een verzoek om bijstand komt te vervallen na een maximum van 90 dagen, tenzij nieuwe elementen bij het ERCC worden ingediend die de noodzaak van voortgezette of aanvullende bijstand rechtvaardigen.”. |
10) |
In artikel 16 worden de leden 1 en 2 vervangen door: „1. Wanneer buiten de Unie een ramp plaatsvindt of dreigt plaats te vinden, kan het betrokken land via het ERCC om bijstand verzoeken. Er kan ook om bijstand worden verzocht via of door de Verenigde Naties, een VN-organisatie of een andere bevoegde internationale organisatie. Een verzoek om bijstand komt te vervallen na een maximum van 90 dagen, tenzij nieuwe elementen bij het ERCC worden ingediend die de noodzaak van voortgezette of aanvullende bijstand rechtvaardigen. 2. Interventies als bedoeld in dit artikel, kunnen hetzij als autonome bijstandsinterventie, hetzij als bijdrage tot een door een internationale organisatie geleide interventie worden uitgevoerd. De coördinatie door de Unie wordt volledig geïntegreerd in de algemene coördinatie door het Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden van de Verenigde Naties (OCHA), waarbij de leidende rol van deze organisatie in acht wordt genomen. In geval van door de mens veroorzaakte rampen of complexe noodsituaties, ziet de Commissie toe op de conformiteit met de Europese consensus over humanitaire hulp (*1), en het respect voor de humanitaire beginselen. |
11) |
In artikel 19 wordt lid 1 vervangen door: „1. De financiële middelen voor de uitvoering van het Uniemechanisme voor de periode 2014 tot en met 2020 bedragen 574 028 000 EUR in lopende prijzen. Het bedrag van 425 172 000 EUR in lopende prijzen is afkomstig van rubriek 3 („Veiligheid en burgerschap”) en 148 856 000 EUR in lopende prijzen is afkomstig van rubriek 4 („De EU als mondiale partner”) van het meerjarig financieel kader.”. |
12) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 20 bis Zichtbaarheid en prijzen 1. Elke bijstand of financiering die uit hoofde van dit besluit wordt verstrekt, dient de nodige zichtbaarheid te geven aan de Unie, met inbegrip van nadruk op het logo van de Unie voor de capaciteit die wordt genoemd onder de artikelen 11 en 12 en artikel 21, lid 2, onder c). De Commissie ontwikkelt een communicatiestrategie om de tastbare resultaten van de acties in het kader van het Uniemechanisme onder de aandacht van de burgers te brengen. 2. De Commissie reikt medailles uit om langdurige inzet voor en buitengewone bijdragen aan de civiele bescherming van de Unie te erkennen en te eren.”. |
13) |
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
|
14) |
Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
|
15) |
In artikel 26 worden de leden 1 en 2 vervangen door: „1. Acties waarvoor uit hoofde van dit besluit financiële bijstand wordt verleend, komen niet in aanmerking voor bijstand uit hoofde van andere financiële instrumenten van de Unie. Overeenkomstig artikel 191, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 (*2) belet financiële bijstand die op grond van de artikelen 21, 22 en 23 van dit besluit is toegekend, echter niet dat financiële bijstand wordt toegekend ten laste van andere financiële instrumenten van de Unie volgens de daarin vervatte voorwaarden. De Commissie ziet erop toe dat aanvragers van financiële bijstand uit hoofde van dit besluit, en de ontvangers van die bijstand, haar informatie verstrekken over financiële bijstand uit andere bronnen, inclusief de algemene begroting van de Unie, alsmede over lopende aanvragen voor deze bijstand. 2. Er worden synergieën, complementariteit en meer coördinatie met andere instrumenten van de Unie ontwikkeld, bijvoorbeeld de instrumenten ter ondersteuning van cohesie-, plattelandsontwikkelings-, onderzoeks-, gezondheids-, migratie- en veiligheidsbeleid, alsmede het Solidariteitsfonds van de Europese Unie. Bij optreden in humanitaire crises in derde landen zorgt de Commissie ervoor dat de acties die uit hoofde van dit besluit worden gefinancierd met acties die uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1257/96 worden gefinancierd samenhangend en complementair zijn, en dat die acties in overeenstemming met de Europese consensus over humanitaire hulp worden uitgevoerd. (*2) Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).”." |
16) |
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
|
17) |
Artikel 30 wordt vervangen door: „Artikel 30 Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie 1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden. 2. De bevoegdheid om de in artikel 19, leden 5 en 6, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend tot en met 31 december 2020. 3. De in artikel 21, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 21 maart 2019. 4. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 19, leden 5 en 6, en artikel 21, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 5. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. 6. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. 7. Een overeenkomstig artikel 19, leden 5 en 6, en artikel 21, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”. |
18) |
In artikel 32, lid 1, worden de punten g) en h) vervangen door:
|
19) |
Artikel 34 wordt vervangen door: „Artikel 34 Evaluatie 1. Acties waarvoor financiële bijstand wordt verleend, worden regelmatig gemonitord teneinde de uitvoering ervan te volgen. 2. De Commissie dient om de twee jaar bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de operaties en de vooruitgang die in verband met de artikelen 11 en 12 wordt geboekt. Het verslag bevat informatie over de vorderingen met de verwezenlijking van de capaciteitsdoelen en resterende tekorten bedoeld in artikel 11, lid 2, rekening houdend met het opzetten van rescEU-capaciteit overeenkomstig artikel 12. Het verslag biedt ook een overzicht van de budgettaire en kostenontwikkelingen in verband met responscapaciteit, en een beoordeling van de noodzaak deze capaciteit verder te ontwikkelen. 3. De Commissie evalueert de toepassing van dit besluit en verstrekt het Europees Parlement en de Raad uiterlijk 31 december 2023 en vervolgens om de vijf jaar een mededeling over de doeltreffendheid, kosteneffectiviteit en lopende uitvoering van dit besluit, met name wat betreft artikel 6, lid 4, alsmede van rescEU-capaciteit. Die mededeling gaat, waar passend, vergezeld van voorstellen tot wijzigingen van dit besluit.”. |
20) |
Artikel 35 wordt vervangen door: „Artikel 35 Overgangsbepalingen Tot 1 januari 2025 kan financiële bijstand van de Unie worden verstrekt om 75 % te dekken van de kosten die moeten worden gemaakt om snelle toegang te garanderen tot nationale capaciteit die overeenkomt met de in artikel 12, lid 2, beschreven capaciteit. Daartoe kan de Commissie de lidstaten directe subsidies toekennen zonder een oproep tot het indienen van voorstellen. De in de eerste alinea bedoelde capaciteit wordt tot het einde van de overgangsperiode aangemerkt als rescEU-capaciteit. In afwijking van artikel 12, lid 6, wordt het besluit over de inzet van de in de eerste alinea bedoelde capaciteit genomen door de lidstaat die deze als rescEU-capaciteit beschikbaar heeft gesteld. De lidstaat die wegens een binnenlandse noodsituatie, overmacht of, in uitzonderlijke gevallen, ernstige redenen niet in staat is deze capaciteit voor een specifieke ramp beschikbaar te stellen, stelt de Commissie daarvan zo spoedig mogelijk onder verwijzing naar dit artikel in kennis.”. |
21) |
Artikel 38 wordt geschrapt. |
22) |
De woorden „Europese responscapaciteit voor noodsituaties”, „het EERC” en de „vrijwillige pool” worden in de gehele tekst van het besluit vervangen door de woorden „Europese pool voor civiele bescherming”. |
23) |
Bijlage I bis als opgenomen in de bijlage bij dit besluit, wordt ingevoegd. |
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
De bestaande regelingen die vallen onder artikel 28 van Besluit nr. 1313/2013/EU blijven van toepassing tot zij worden vervangen, naargelang het geval.
Gedaan te Straatsburg, 13 maart 2019.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
A. TAJANI
Voor de Raad
De voorzitter
G. CIAMBA
(1) Advies van 18 oktober 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(2) PB C 361 van 5.10.2018, blz. 37
(3) Standpunt van het Europees Parlement van 12 februari 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 7 maart 2019.
(4) Besluit nr. 1313/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 924).
(5) Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).
(6) Richtlijn 2007/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 over beoordeling en beheer van overstromingsrisico's (PB L 288 van 6.11.2007, blz. 27).
(7) Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
(8) Besluit nr. 1082/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 over ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid en houdende intrekking van Beschikking nr. 2119/98/EG (PB L 293 van 5.11.2013, blz. 1).
(9) PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
(10) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
BIJLAGE
„BIJLAGE I BIS
CATEGORIEËN VAN VOOR FINANCIËLE BIJSTAND IN AANMERKING KOMENDE KOSTEN IN VERBAND MET DE BEREKENING VAN DE TOTALE GERAAMDE KOSTEN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 21, LID 3
1. |
Kosten voor uitrusting |
2. |
Onderhoudskosten, waaronder herstelkosten |
3. |
Verzekeringskosten |
4. |
Opleidingskosten |
5. |
Opslagkosten |
6. |
Registratie- en certificeringskosten |
7. |
Kosten voor verbruiksgoederen |
8. |
Kosten van personeel dat de beschikbaarheid en inzetbaarheid van rescEU-capaciteit moet waarborgen. |