28.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 331/225 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/2079 VAN DE COMMISSIE
van 19 december 2018
betreffende de goedkeuring van de vrijloopfunctie met stationaire motor als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto's, in het kader van de communautaire geïntegreerde benadering om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken (1), en met name artikel 12, lid 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De fabrikanten Audi AG, BMW AG, FCA Italy S.p.A., Ford Motor Company, Hyundai Motor Europe Technical Center GmbH, JLR Jaguar Land Rover Ltd, Opel Automobile GmbH, PSA Peugeot Citroën, Groupe Renault, Robert Bosch GmbH, Toyota Motor Europe NV/SA, Volvo Cars Corporation en Volkswagen AG („de aanvragers”) hebben op 21 maart 2018 een gezamenlijke aanvraag ingediend voor de goedkeuring van een vrijloopfunctie met stationaire motor als eco-innovatie. |
(2) |
Deze aanvraag werd beoordeeld overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. 443/2009 en Uitvoeringsverordening (EU) van de Commissie nr. 725/2011 (2). |
(3) |
De aanvraag heeft betrekking op de vrijloopfunctie met stationaire motor die bestemd is voor gebruik in voertuigen van categorie M1 met conventionele aandrijflijn (niet-hybride thermische motor). Het basisprincipe van die innovatieve technologie is het ontkoppelen van de verbrandingsmotor van de aandrijving en het voorkomen van door de remwerking van de motor veroorzaakte vertraging. De functie moet automatisch worden ingeschakeld in de overheersende rijmodus, die automatisch wordt geselecteerd wanneer het voertuig wordt ingeschakeld. De vrijloopfunctie kan dus worden gebruikt om de rolafstand van het voertuig te vergroten in situaties waar geen aandrijving of een langzame snelheidsvermindering nodig is. In de „vrijloopmodus” wordt de kinetische en potentiële energie van het voertuig rechtstreeks gebruikt om de rijweerstand te overwinnen en zodoende het brandstofverbruik te verlagen. Om te zorgen voor minder vertraging wordt de motor ontkoppeld van de aandrijving door een koppeling te openen. Dit wordt automatisch gedaan door de regeleenheid van de automatische transmissie of door middel van een geautomatiseerde koppeling in het geval van een manuele versnellingsbak. Tijdens deze vrijloopfasen loopt de motor met stationair toerental. |
(4) |
Bij Uitvoeringsbesluiten (EU) 2015/1132 (3) en (EU) 2017/1402 (4) heeft de Commissie aanvragen goedgekeurd van, respectievelijk, Porsche AG betreffende een vrijloopfunctie uitsluitend bestemd voor gebruik in Porsche-voertuigen van het S-segment van categorie M1 (sportcoupés) en BMW AG betreffende een vrijloopfunctie met stationaire motor uitsluitend bestemd voor gebruik in BMW-voertuigen van categorie M1 met conventionele aandrijflijn en automatische transmissie. De vrijloopfunctie met stationaire motor die het voorwerp is van de huidige aanvragen is bestemd voor gebruik in alle voertuigen van categorie M1 met conventionele aandrijflijn en automatische of handmatige transmissie. |
(5) |
De aanvragers hebben een methode ingediend voor het testen van de CO2-reducties die voortvloeien uit het gebruik van de vrijloopfunctie met stationaire motor, met inbegrip van een aangepaste NEDC-testcyclus waarin het voertuig de mogelijkheid heeft om vrij te lopen. Om de behaalde CO2-besparingen te bepalen, moet het voertuig dat is uitgerust met de vrijloopfunctie met stationaire motor worden vergeleken met een basisvoertuig waarin de vrijloopfunctie niet is geïnstalleerd, niet beschikbaar is in de overheersende rijmodus of voor testdoeleinden is uitgeschakeld. Met het oog op een deugdelijke vergelijking zou het basisvoertuig moeten worden getest onder standaard-NEDC-omstandigheden met warme start, terwijl de gewijzigde omstandigheden voor het voertuig dat met de eco-innovatie is uitgerust in aanmerking moeten worden genomen door een conversiefactor toe te passen voor de berekening van de CO2-besparingen. Het wordt passend geacht als conversiefactor de waarde van 0,960 te gebruiken, in overeenstemming met de conversiefactor die is vastgelegd in de Uitvoeringsbesluiten (EU) 2015/1132 en (EU) 2017/1402. |
(6) |
Een essentieel element in de vaststelling van de CO2-besparingen is de afstandsverhouding waarin het voertuig wordt gebruikt in de vrijloopmodus, waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat de vrijloopfunctie kan worden uitgeschakeld in andere rijmodi dan de overheersende rijmodus. Om rekening te houden met de diversiteit van de voertuigen op de markt, wordt het passend geacht een gebruiksfactor vast te stellen die representatief is voor de mate van inschakeling van de technologie voor een breed scala van voertuigen in reële omstandigheden. Uit de door aanvragers verstrekte gegevens blijkt dat de inschakeling van de vrijloopfunctie met stationaire motor afhankelijk is van bepaalde snelheidsbeperkingen die kunnen variëren naargelang de verschillende voertuigen. Op basis van de verstrekte databank is het passend de vrijloopfunctie als actief te beschouwen bij snelheden van meer dan 15 km/h. |
(7) |
Uit de in de aanvraag verstrekte informatie blijkt dat aan de in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 443/2009 bedoelde criteria en aan de voorwaarden van de artikelen 2 en 4 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 is voldaan voor een reeks van voertuigen van categorie M1 met conventionele aandrijflijn die zijn uitgerust met automatische of handmatige transmissies. De aanvraag wordt bovendien ondersteund door verificatierapporten die overeenkomstig artikel 7 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 door onafhankelijke en gecertificeerde instanties zijn opgesteld. |
(8) |
Op basis van de bij de huidige aanvraag verstrekte informatie en rekening houdend met de ervaring die is opgedaan bij de beoordeling van de aanvraag om goedkeuring van de vrijloopfunctie van Porsche AG in het kader van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1132, bij de beoordeling van de aanvraag om goedkeuring van de vrijloopfunctie met stationaire motor van BMW AG in het kader van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1402 en bij een interne studie waarin de relatieve vrijloopafstand, gebruiksfactoren en CO2-besparingen voor de vrijlooptechnologie werden geëvalueerd (5), is bevredigend aangetoond dat de vrijloopfunctie met stationaire motor voldoet aan de criteria vermeld in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 443/2009 en dat zij een vermindering van de CO2-emissies van ten minste 1 g CO2/km overeenkomstig artikel 9 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 kan opleveren voor voertuigen van categorie M1 met conventionele aandrijflijn. Het is daarom noodzakelijk dat de typegoedkeuringsinstantie nagaat of de in artikel 9 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 vermelde drempel van 1 g CO2/km is behaald en de reële CO2-besparingen door voertuigversies van categorie M1 uitgerust met de vrijloopfunctie met stationaire motor certificeert. |
(9) |
Tegen die achtergrond moet er volgens de Commissie geen bezwaar worden gemaakt tegen de goedkeuring van de innoverende technologie in kwestie. |
(10) |
Om de CO2-besparingen die voortvloeien uit het gebruik van de vrijloopfunctie met stationaire motor te laten certificeren, moet de fabrikant samen met de aanvraag voor certificering ook een verificatierapport van een onafhankelijke en gecertificeerde instantie bij de typegoedkeuringsinstantie indienen waarin wordt bevestigd dat het met de technologie uitgeruste voertuig voldoet aan de voorwaarden die in dit besluit zijn vastgesteld. |
(11) |
Indien de typegoedkeuringsinstantie oordeelt dat de vrijloopfunctie met stationaire motor niet aan de voorwaarden voor certificering voldoet, moet de aanvraag om certificering van de besparingen worden afgewezen. |
(12) |
Dit besluit moet van toepassing zijn op de testprocedure bedoeld in bijlage XII bij Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie (6). Met ingang van 1 januari 2021 moeten innovatieve technologieën worden beoordeeld volgens de testprocedure vastgelegd in Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1151 van de Commissie (7). Dit besluit is van toepassing voor de berekening van de gemiddelde specifieke emissies van een fabrikant tot en met het kalenderjaar 2020. |
(13) |
Om de algemene eco-innovatiecode vast te stellen die overeenkomstig de bijlagen I, VIII en IX bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (8) in de desbetreffende typegoedkeuringsdocumenten moet worden vermeld, moet voor de innoverende technologie de individuele code worden gespecificeerd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Goedkeuring
De vrijloopfunctie met stationaire motor wordt goedgekeurd als innoverende technologie in de zin van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 443/2009, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a) |
de innovatieve technologie wordt geïnstalleerd in voertuigen van categorie M1 met conventionele aandrijflijn uitgerust met automatische transmissie of met een handgeschakelde versnellingsbak met geautomatiseerde koppeling; |
b) |
de vrijloopfunctie met stationaire motor wordt automatisch in werking gesteld wanneer het voertuig wordt ingeschakeld, ongeacht welke modus was geselecteerd toen het voertuig eerder werd uitgeschakeld („de overheersende rijmodus”); |
c) |
de vrijloopfunctie met stationaire motor mag in de overheersende rijmodus niet door de bestuurder of externe ingrepen worden uitgeschakeld; |
d) |
de vrijloopfunctie met stationaire motor is actief tot de snelheid tot ten minste 15 km/h is gedaald; |
e) |
voor voertuigen die tot minder dan 15 km/h in de vrijloopmodus kunnen rijden, wordt de vrijloopfunctie met stationaire motor bij 15 km/h uitgeschakeld voor de toepassing van de in de bijlage beschreven test. |
Artikel 2
Aanvraag voor certificering van CO2-besparingen
De fabrikant kan overeenkomstig artikel 11 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 bij een goedkeuringsinstantie een aanvraag indienen voor de certificering van de CO2-besparingen die voortvloeien uit het gebruik van de vrijloopfunctie met stationaire motor onder verwijzing naar dit besluit.
De aanvraag voor certificering gaat vergezeld van een verificatierapport van een onafhankelijke en gecertificeerde instantie waarin wordt bevestigd dat het met de technologie uitgeruste voertuig voldoet aan de voorwaarden van artikel 1, en dat de in artikel 9 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 vermelde CO2-besparingsdrempel van 1 g CO2/km is behaald.
Artikel 3
Certificering van CO2-besparingen
De CO2-emissiereductie die voortvloeit uit het gebruik van de in artikel 1 bedoelde vrijloopfunctie met stationaire motor wordt bepaald volgens de methode die is beschreven in de bijlage. De goedkeuringsinstantie verifieert de bereikte reductie, onder meer gebruikmakend van het in artikel 2 bedoelde verificatierapport, en certificeert dat reductieniveau, mits is voldaan aan de drempel die is vermeld in artikel 9 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011.
Die reductie wordt tot en met het kalenderjaar 2020 in aanmerking genomen bij de berekening van de gemiddelde specifieke emissies van de fabrikant.
Artikel 4
Eco-innovatiecode
De eco-innovatiecode 25 wordt vermeld in de typegoedkeuringsdocumentatie wanneer overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 naar dit besluit wordt verwezen.
Artikel 5
Toepassing
Dit besluit is van toepassing tot en met 31 december 2020.
Artikel 6
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 19 december 2018.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 140 van 5.6.2009, blz. 1.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 van de Commissie van 25 juli 2011 tot vaststelling van een procedure voor de goedkeuring en certificering van innoverende technologieën ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 194 van 26.7.2011, blz. 19).
(3) Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1132 van de Commissie van 10 juli 2015 betreffende de goedkeuring van de Porsche AG-vrijloopfunctie als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 184 van 11.7.2015, blz. 22).
(4) Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1402 van de Commissie van 28 juli 2017 betreffende de goedkeuring van de Porsche AG-vrijloopfunctie als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 199 van 29.7.2017, blz. 14).
(5) „Evaluation of the relative coasting distance, usage factors and CO2 savings for the coasting technology”, een studie van het directoraat-generaal Klimaat van de Europese Commissie, https://publications.europa.eu/en/publication-detail/-/publication/9673ca61-9abc-11e8-a408-01aa75ed71a1/language-en
Dit verslag is gebaseerd op specifieke testomstandigheden in reële rijomstandigheden en op voertuigen waarin geen vrijloopfunctie is geïnstalleerd. De resultaten zijn enkel onder specifieke voorwaarden representatief voor het potentieel van de vrijlooptechnologie en kunnen slechts als ondersteunend document worden beschouwd.
(6) Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie van 18 juli 2008 tot uitvoering en wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB L 199 van 28.7.2008, blz. 1).
(7) Verordening (EU) 2017/1151 van de Commissie van 1 juni 2017 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie en Verordening (EU) nr. 1230/2012 van de Commissie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie (PB L 175 van 7.7.2017, blz. 1).
(8) Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (Kaderrichtlijn) (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1).
BIJLAGE
METHODE TER BEPALING VAN DE CO2-BESPARINGEN DIE VOORTVLOEIEN UIT HET GEBRUIK VAN DE VRIJLOOPFUNCTIE MET STATIONAIRE MOTOR
1. INLEIDING
Om de CO2-besparingen te bepalen die aan het gebruik van de vrijloopfunctie met stationaire motor kunnen worden toegeschreven, moet het volgende worden gepreciseerd:
(1) |
de testvoertuigen; |
(2) |
de procedure voor de voorconditionering van het voertuig; |
(3) |
de procedure voor de bepaling van de wegbelasting op de rollenbank; |
(4) |
de procedure voor de vaststelling van de gewijzigde testomstandigheden; |
(5) |
de procedure voor de bepaling van de CO2-emissies van het eco-innovatieve voertuig onder gewijzigde testomstandigheden; |
(6) |
de procedure voor de bepaling van de CO2-emissies van het basisvoertuig onder testomstandigheden van de test van type 1 met warme start; |
(7) |
de berekening van de CO2-besparingen; |
(8) |
de berekening van de onzekerheid van de CO2-besparingen. |
2. SYMBOLEN, PARAMETERS EN EENHEDEN
Latijnse symbolen
|
— |
CO2-besparingen [g CO2/km] |
CO2 |
— |
koolstofdioxide |
c |
— |
conversiefactor |
BMC |
— |
rekenkundig gemiddelde van de CO2-emissies van het basisvoertuig onder gewijzigde testomstandigheden [gCO2/km] |
EMC |
— |
rekenkundig gemiddelde van de CO2-emissies van het eco-innovatieve voertuig onder gewijzigde testomstandigheden [gCO2/km] |
|
— |
rekenkundig gemiddelde van de CO2-emissies van het basisvoertuig onder typegoedkeuringsomstandigheden (NEDC) met warme start [gCO2/km] |
BTA |
— |
rekenkundig gemiddelde van de CO2-emissies van het basisvoertuig onder typegoedkeuringsomstandigheden (NEDC) [gCO2/km] |
ETA |
— |
rekenkundig gemiddelde van de CO2-emissies van het eco-innovatieve voertuig onder typegoedkeuringsomstandigheden (NEDC) [gCO2/km] |
RCDRW |
— |
relatieve vrijloopafstand onder reële omstandigheden [%] |
RCDmNEDC |
— |
relatieve vrijloopafstand onder gewijzigde testomstandigheden [%] |
UF |
— |
gebruiksfactor van de vrijlooptechnologie |
|
— |
statistische marge van de totale CO2-besparingen [g CO2/km] |
|
— |
standaardafwijking van het rekenkundig gemiddelde van de CO2-emissies van het basisvoertuig onder typegoedkeuringsomstandigheden (NEDC) met warme start [g CO2/km] |
|
— |
standaardafwijking van het rekenkundig gemiddelde van de CO2-emissies van het eco-innovatieve voertuig onder gewijzigde testomstandigheden [gCO2/km] |
sUF |
— |
standaardafwijking van het rekenkundig gemiddelde van de gebruiksfactor |
Indices
RW |
— |
reële omstandigheden |
TA |
— |
typegoedkeuringsomstandigheden (NEDC) |
B |
— |
basis |
3. TESTVOERTUIGEN
De testvoertuigen moeten voldoen aan de volgende specificaties:
a) |
basisvoertuig: een voertuig met de innoverende technologie uitgeschakeld of dat hiermee niet is uitgerust. Voor dat voertuig wordt vastgesteld dat de vrijloopfunctie niet is ingeschakeld tijdens de NEDC-test (d.w.z. de test om de te verkrijgen); |
b) |
eco-innovatief voertuig: een voertuig dat is uitgerust met de innovatieve technologie, die actief is in de standaard- of overheersende rijmodus. Dat is de rijmodus die altijd wordt geselecteerd wanneer het voertuig wordt ingeschakeld, ongeacht welke modus was geselecteerd toen het voertuig eerder werd uitgeschakeld. De vrijloopfunctie bij ingeschakelde motor mag niet worden uitgeschakeld door de bestuurder in de overheersende rijmodus. |
4. VOORCONDITIONERING VAN DE VOERTUIGEN
Om de warme testomstandigheden van de aandrijflijn te bereiken, worden een of meer volledige NEDC- of aangepaste NEDC-rijcycli uitgevoerd om het voertuig te conditioneren.
5. BEPALING VAN DE WEGBELASTING
De bepaling van de wegbelasting op de rollenbank wordt als volgt uitgevoerd op een rollenbank:
— |
het voertuig wordt voorgeconditioneerd overeenkomstig punt 4; |
— |
de wegbelasting op de rollenbank wordt bepaald overeenkomstig de procedures omschreven in VN/ECE-Reglement nr. 83, bijlage 4a, aanhangsel 7. |
6. BEPALING VAN DE GEWIJZIGDE TESTOMSTANDIGHEDEN
6.1. Bepaling van de curve van de uitlooptijd
De curve van de uitlooptijd in vrijloopmodus wordt bepaald op een rollenbank en overeenkomstig de volgende verplicht te volgen stappen:
— |
het voertuig wordt op werkingstemperatuur gebracht volgens de voorconditioneringsprocedure; |
— |
men laat de auto in vrijloopfunctie uitlopen van 125 km/h tot stilstand of tot de laagst mogelijke snelheid in vrijloopmodus. |
6.2. Opstelling van het aangepast NEDC-snelheidsprofiel (mNEDC)
Het snelheidsprofiel van de mNEDC wordt opgesteld volgens de onderstaande regels:
— |
de testsequentie bestaat uit een stadscyclus die is opgebouwd uit vier elementaire stadscycli en een cyclus buiten de stad; |
— |
alle acceleratiefasen komen overeen met het NEDC-profiel; |
— |
alle constante snelheidsniveaus komen overeen met het NEDC-profiel; |
— |
de vertragingswaarden wanneer de vrijloopfunctie is uitgeschakeld, zijn gelijk aan de waarden in het NEDC-profiel; |
— |
de snelheid- en tijdtoleranties zijn in overeenstemming met punt 1.4 van bijlage 7 bij VN/ECE-Reglement nr. 101; |
— |
de afwijking van het NEDC-profiel wordt tot een minimum beperkt en de totale afstand is in overeenstemming met de voor de NEDC gespecificeerde toleranties; |
— |
de afstand aan het einde van elke vertragingsfase van het mNEDC-profiel moet gelijk zijn aan de afstand aan het einde van de overeenkomstige vertragingsfase van het NEDC-profiel; |
— |
In alle acceleratiefasen, fasen met constante snelheid en vertragingsfasen worden de standaard-NEDC-toleranties toegepast. |
— |
Tijdens vrijloopfases is de interne verbrandingsmotor ontkoppeld en is geen actieve correctie van het snelheidsverloop van het voertuig toegestaan. |
— |
Minimumsnelheid vmin voor de vrijloopfunctie: de vrijloopmodus moet bij de minimumsnelheid voor de vrijloopfunctie (15 km/h) beëindigd worden door op het rempedaal te drukken. |
— |
Minimumtijd tot volledige stilstand: de minimumtijd na elke uitloopvertraging tot stilstand of fase met constante snelheid is 2 seconden ( in figuur 1); |
— |
Minimumduur voor fasen met constante snelheid: de minimumduur voor fasen met constante snelheid na acceleratie of uitloopvertraging is ten minste 2 seconden ( in figuur 1). |
— |
Tijdens de vertragingsfasen kan de vrijloopmodus worden ingeschakeld indien de snelheid lager is dan vmax, waarbij vmax de maximumsnelheid van de testcyclus is. |
— |
De vrijloopmodus mag worden uitgeschakeld voor snelheden hoger dan vmin. |
Figuur 1
Voorbeeld van parameters gebruikt voor het opstellen van mNEDC
Opstellen van het schakelprofiel voor voertuigen met een handgeschakelde versnellingsbak
Voor voertuigen die zijn uitgerust met handgeschakelde versnellingsbakken wordt de tabel met betrekking tot het schakelen aangepast met gebruikmaking van de volgende veronderstellingen:
1. |
de selectie van de versnelling tijdens de acceleratie van het voertuig blijft zoals gedefinieerd voor de NEDC; |
2. |
het tijdschema voor het terugschakelen van de aangepaste NEDC verschilt van dat van de NEDC om terugschakelingen te voorkomen tijdens de vrijloopfases (bv. verwacht vóór vertragingsfasen). |
De vooraf bepaalde schakelpunten voor het ECE-gedeelte van de NEDC worden gewijzigd zoals beschreven in de volgende tabel:
1 |
PM = versnellingsbak in neutraal, koppeling ingeschakeld. K1, K2 = eerste of tweede versnelling ingeschakeld, ontkoppeld. |
7. BEPALING VAN DE CO2-EMISSIE VAN HET ECO-INNOVATIEVE VOERTUIG ONDER GEWIJZIGDE TESTOMSTANDIGHEDEN (EMC)
De CO2-emissies van de eco-innovatieve voertuigen worden gemeten overeenkomstig bijlage 6 bij VN/ECE-Reglement nr. 101 („Methode voor het meten van de kooldioxide-emissies en het brandstofverbruik van voertuigen die alleen door een verbrandingsmotor worden aangedreven”). De volgende elementen worden gewijzigd:
— |
de voorconditionering van het voertuig; |
— |
het snelheidsprofiel; |
— |
het aantal tests. |
Voorconditionering van het voertuig
De voorconditionering moet worden uitgevoerd overeenkomstig deel 4 van deze bijlage.
Snelheidsprofiel
Het snelheidsprofiel moet worden opgesteld overeenkomstig deel 6 van deze bijlage.
Aantal tests
De volledige testprocedure op de testbank wordt ten minste drie keer herhaald. Het rekenkundig gemiddelde van de CO2-emissies van het eco-innovatieve voertuig (EMC) en de respectieve standaardafwijking van het rekenkundig gemiddelde (EMC) and the respective standard deviation of the arithmetic mean () worden berekend.
8. BEPALING VAN DE CO2-EMISSIES VAN HET BASISVOERTUIG ONDER GEWIJZIGDE TYPEGOEDKEURINGSOMSTANDIGHEDEN MET WARME Start ()
De CO2-emissies van de basisvoertuigen worden gemeten overeenkomstig bijlage 6 bij VN/ECE-Reglement nr. 101 („Methode voor het meten van de kooldioxide-emissies en het brandstofverbruik van voertuigen die alleen door een verbrandingsmotor worden aangedreven”). De volgende elementen worden gewijzigd:
— |
de voorconditionering van het voertuig; |
— |
het aantal tests. |
Voorconditionering van het voertuig
De voorconditionering moet worden uitgevoerd overeenkomstig deel 4 van deze bijlage.
Aantal tests
De volledige testprocedure onder typegoedkeuringsomstandigheden (NEDC) met warme start op de testbank wordt ten minste drie keer herhaald. De rekenkundige gemiddelden van de CO2-emissies van het basisvoertuig () en de respectieve standaardafwijking van het rekenkundig gemiddelde () and the respective standard deviation of the arithmetic mean () worden berekend.
9. BEREKENING VAN DE CO2-BESPARINGEN
De formule voor de berekening van de CO2-besparingen is:
Formule 1:
waarbij
|
: |
CO2-besparingen [gCO2/km] |
BMC |
: |
rekenkundig gemiddelde van de CO2-emissies van het basisvoertuig onder gewijzigde testomstandigheden [gCO2/km] |
EMC |
: |
rekenkundig gemiddelde van de CO2-emissies van het eco-innovatieve voertuig onder gewijzigde testomstandigheden [gCO2/km] |
BTA |
: |
rekenkundig gemiddelde van de CO2-emissies van het basisvoertuig onder typegoedkeuringsomstandigheden (NEDC) [gCO2/km] |
ETA |
: |
rekenkundig gemiddelde van de CO2-emissies van het eco-innovatieve voertuig onder typegoedkeuringsomstandigheden (NEDC) [gCO2/km] |
UFMC |
: |
gebruiksfactor van de vrijlooptechnologie onder gewijzigde omstandigheden, namelijk 0,52 voor voertuigen met conventionele aandrijflijn en automatische transmissie en 0,48 voor voertuigen met conventionele aandrijflijn en een handgeschakelde versnellingsbak met geautomatiseerde koppeling. |
UFTA |
: |
gebruiksfactor van de vrijlooptechnologie onder typegoedkeuringsomstandigheden (NEDC) |
Aangezien de innovatieve technologie niet actief is onder typegoedkeuringsomstandigheden (NEDC) kan de algemene formule voor de berekening van de CO2-besparingen als volgt worden vereenvoudigd:
Formule 2:
De term UFMC van formule 2 zal hierna enkel worden geschreven als „UF”, aangezien dit de enige gebruiksfactor is dankzij de bovenstaande vereenvoudiging.
Om BMC te bepalen, worden voor een voertuig dat niet is uitgerust met de vrijloopfunctie dezelfde gewijzigde testomstandigheden gevolgd.
Er wordt aangenomen dat het basisvoertuig een uitloopcurve (lijn 2' in figuur 2) kan verrichten zonder de motor van de wielen te ontkoppelen, zij het met een lagere efficiëntie dan een voertuig dat is uitgerust met de vrijloopfunctie (dat de motor van de wielen kan ontkoppelen). Uitloop is bedoeld als het hypothetische vrijloopgedrag van het basisvoertuig.
Figuur 2
Uitloopcurve van het basisvoertuig
Een gemeenschappelijk kenmerk van basisvoertuigen is dat er tijdens de vertragingsfasen van de typegoedkeurings- (NEDC) (3) en gewijzigde (2′ + 3′) testomstandigheden geen brandstof wordt gebruikt (uitschakeling van de motor).
De definitie van de vrijloopcurve (1′ + 2′ + 3′) voor het basisvoertuig is een complex proces, aangezien hierbij verscheidene parameters een rol spelen (bv. versnellingsbereik, elektrische-energievraag, temperatuur van de versnelling). Aangezien de bestuurder deze snelheidscurve dus moeilijk zou kunnen volgen zonder de snelheid- en tijdtoleranties te overschrijden, is voorgesteld gebruik te maken van een conversiefactor (c-factor) voor het berekenen van de CO2-emissies van het basisvoertuig onder gewijzigde testomstandigheden (BMC) op basis van de CO2-emissies van het basisvoertuig onder typegoedkeuringsomstandigheden (NEDC) met warme start ().
De verhouding tussen en BMC wordt bepaald aan de hand van de c-factor, zoals weergegeven in formule 3.
Formule 3:
Bijgevolg wordt formule 2
formule 4:
waarbij
c |
: |
conversiefactor, die 0,960 is |
|
: |
rekenkundig gemiddelde van de CO2-emissies van het basisvoertuig onder typegoedkeuringsomstandigheden (NEDC) met warme start [gCO2/km] |
EMC |
: |
rekenkundig gemiddelde van de CO2-emissies van het eco-innovatieve voertuig onder gewijzigde testomstandigheden [gCO2/km] |
UF |
: |
gebruiksfactor van de vrijlooptechnologie onder gewijzigde omstandigheden, namelijk 0,52 voor voertuigen met conventionele aandrijflijn en automatische transmissie en 0,48 voor voertuigen met conventionele aandrijflijn en een handgeschakelde versnellingsbak met geautomatiseerde koppeling. |
Bepaling van de gebruiksfactor
De gebruiksfactor wordt bepaald door de formule 5.
Formule 5:
waarbij:
RCDRW |
: |
relatieve vrijloopafstand onder reële omstandigheden [%]; |
RCDmNEDC |
: |
relatieve vrijloopafstand onder aangepaste NEDC-testomstandigheden [%]. |
De relatieve vrijloopafstand onder reële omstandigheden is gedefinieerd als de afgelegde afstand met de vrijloopfunctie ingeschakeld, gedeeld door de totale gereden afstand per rit.
10. DE BEREKENING VAN DE ONZEKERHEID
De onzekerheid van de totale CO2-besparing mag niet hoger zijn dan 0,5 g CO2/km (formule 6).
Formule 6:
|
: |
statistische marge van de totale CO2-besparing [g CO2/km] |
De formule voor de berekening van de statistische marge is:
Formule 7:
waarbij
|
: |
statistische marge van de totale CO2-besparing [g CO2/km] |
c |
: |
conversiefactor, die 0,960 is |
|
: |
rekenkundig gemiddelde van de CO2-emissies van het basisvoertuig onder typegoedkeuringsomstandigheden (NEDC) met warme start [gCO2/km] |
|
: |
standaardafwijking van het rekenkundig gemiddelde van de CO2-emissies van het basisvoertuig onder gewijzigde testomstandigheden [gCO2/km] |
EMC |
: |
rekenkundig gemiddelde van de CO2-emissies van het eco-innovatieve voertuig onder gewijzigde testomstandigheden [gCO2/km] |
|
: |
standaardafwijking van het rekenkundig gemiddelde van de CO2-emissies van het eco-innovatieve voertuig onder gewijzigde testomstandigheden [gCO2/km] |
UF |
: |
gebruiksfactor van de vrijlooptechnologie, namelijk 0,52 voor voertuigen met conventionele aandrijflijn en automatische transmissie en 0,48 voor voertuigen met conventionele aandrijflijn en een handgeschakelde versnellingsbak met geautomatiseerde koppeling. |
sUF |
: |
standaardafwijking van het rekenkundig gemiddelde van de gebruiksfactor, die 0,027 is. |
11. AFRONDING
De berekende CO2-besparingswaarde () en de statistische marge van de CO2-besparingen () moeten worden afgerond en uitgedrukt met maximaal twee decimalen.
Elke waarde gebruikt voor de berekening van de CO2-besparingen (d.w.z. en EMC) kan niet-afgerond worden toegepast of moet worden afgerond en weergegeven tot een minimumaantal decimalen dat toelaat dat de maximale totale impact (d.w.z. de gecombineerde impact van alle afgeronde waarden) op de besparingen lager is dan 0,25 g CO2/km.
12. BEWIJS DAT DE MINIMUMDREMPEL OP STATISTISCH SIGNIFICANTE WIJZE WORDT OVERSCHREDEN
Om aan te tonen dat de drempelwaarde van 1 g CO2/km op statistisch significante wijze is overschreden, wordt de volgende formule gebruikt:
waarbij
MT |
: |
minimumdrempel [gCO2/km] |
|
: |
CO2-besparingen [gCO2/km] |
|
: |
statistische marge van de totale CO2-besparing [g CO2/km] |
Wanneer de CO2-emissiebesparingen met de berekening volgens formule 4 onder de in artikel 9, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 vermelde drempelwaarde blijven, is artikel 11, lid 2, tweede alinea, van die verordening van toepassing.