29.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 164/44


BESLUIT (EU) 2018/924 VAN DE RAAD

van 22 juni 2018

tot intrekking van Beschikking 2009/414/EG betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Frankrijk

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 126, lid 12,

Gezien de aanbeveling van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 27 april 2009 heeft de Raad, op aanbeveling van de Commissie, bij Beschikking 2009/414/EG (1) overeenkomstig artikel 126, lid 6, van het Verdrag besloten dat er in Frankrijk een buitensporig tekort bestond. De Raad merkte op dat het voor 2008 meegedeelde overheidstekort 3,2 % van het bbp bedroeg, waarmee het boven de in het Verdrag vastgestelde referentiewaarde van 3 % uitkwam. De bruto-overheidsschuld die al sinds 2003 de in het Verdrag vastgestelde referentiewaarde van 60 % van het bbp overschreed zou in 2008 naar verwachting 66,7 % van het bbp belopen.

(2)

Op dezelfde datum heeft de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 7, van het Verdrag en artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad (2) op aanbeveling van de Commissie een aanbeveling tot Frankrijk gericht waarin de lidstaat werd verzocht uiterlijk in 2012 een einde te maken aan de buitensporigtekortsituatie. De Raad stelde daarbij 27 oktober 2009 vast als uiterste datum waarop doeltreffende actie moest worden ondernomen.

(3)

Op 2 december 2009 heeft de Raad op grond van artikel 126, lid 7, van het Verdrag opnieuw een aanbeveling tot Frankrijk gericht, waarbij de termijn voor de correctie van het buitensporige tekort tot 2013 werd verlengd. De Raad was van oordeel dat Frankrijk doeltreffende actie had ondernomen, maar dat er zich onverwachte ongunstige economische gebeurtenissen met een ernstige negatieve weerslag op de openbare financiën hadden voorgedaan.

(4)

Op 21 juni 2013 heeft de Raad op grond van artikel 126, lid 7, van het Verdrag nogmaals een aanbeveling aan Frankrijk gericht, waarbij de termijn voor de correctie van het buitensporige tekort werd verlengd tot 2015. De Raad was van oordeel dat op grond van de beschikbare informatie niet kon worden geconcludeerd dat geen effectieve actie was ondernomen, maar dat er zich wel onverwachte ongunstige economische gebeurtenissen met een ernstige negatieve weerslag op de openbare financiën hadden voorgedaan.

(5)

Op 10 maart 2015 heeft de Raad daarop, op grond van artikel 126, lid 7, van het Verdrag nogmaals een aanbeveling aan Frankrijk gericht, waarbij de termijn voor de correctie van de buitensporigtekortsituatie werd vastgesteld op 2017. De Raad stelde 10 juni 2015 vast als termijn waarbinnen Frankrijk gedetailleerd verslag moest uitbrengen over de ondernomen actie.

(6)

Op 1 juli 2015 heeft de Commissie geconcludeerd dat de doelstellingen voor het nominale tekort voor Frankrijk naar verwachting zowel in 2015 als in 2016 zouden worden gehaald, terwijl de begrotingsinspanning volgens alle maatstaven zou niet aan de in 2015 en 2016 aanbevolen streefcijfers zouden voldoen. Volgens de methode voor de beoordeling van de effectieve maatregelen was de Commissie daarom van oordeel dat de procedure moest worden opgeschort.

(7)

Overeenkomstig artikel 4 van het aan de Verdragen gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten verstrekt de Commissie de voor de toepassing van de procedure benodigde gegevens. In het kader van de toepassing van dat protocol dienen de lidstaten overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 479/2009 van de Raad (3) tweemaal per jaar, namelijk vóór 1 april en vóór 1 oktober, gegevens te verstrekken over het overheidstekort en de overheidsschuld en andere daarmee samenhangende variabelen.

(8)

Op basis van de ter kennis gebrachte gegevens dient de Raad een besluit te nemen over de intrekking van een besluit betreffende het bestaan van een buitensporig tekort. Een dergelijk besluit mag alleen worden ingetrokken als uit de prognoses van de Commissie blijkt dat het tekort gedurende de prognoseperiode de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 3 % van het bbp niet zal overschrijden.

(9)

Uit de gegevens die de Commissie (Eurostat) overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. 479/2009 na de door Frankrijk in april 2018 gedane kennisgeving heeft verstrekt, uit het stabiliteitsprogramma 2018 en uit de voorjaarsprognoses 2018 van de Commissie blijkt dat de volgende conclusies gerechtvaardigd zijn:

Nadat het bbp in 2016 een piek van 3,4 % had bereikt, is het overheidstekort in 2017 teruggedrongen tot 2,6 % van het bbp. De verkleining van het tekort in 2017 ten opzichte van de begrotingsstreefcijfers voor dat jaar was vooral toe te schrijven aan de hoogte van de belastingopbrengsten (0,7 % van het bbp), met name de btw en de vennootschapsbelastingen.

In het stabiliteitsprogramma voor 2018-2022, dat de Franse regering op 25 april 2018 heeft ingediend, wordt ervan uitgegaan dat het overheidstekort zal afnemen tot 2,3 % van het bbp in 2018 en in 2019 weer licht zal toenemen tot 2,4 %. Volgens de voorjaarsprognoses 2018 van de Commissie zou het tekort in 2018 en 2019 respectievelijk 2,3 % en 2,8 % van het bbp bedragen, waarmee het tijdens de prognoseperiode onder de in het Verdrag vastgestelde referentiewaarde van 3 % van het bbp zou blijven.

Het structurele saldo, dat wil zeggen het overheidssaldo gecorrigeerd voor de conjunctuur en ongerekend eenmalige en andere tijdelijke maatregelen, is in 2017 met 0,5 % van het bbp verbeterd. De cumulatieve verbetering van het structurele saldo sinds 2015 bedroeg 0,7 % van het bbp.

De bruto-overheidsschuldquote is van 96,6 % in 2016 toegenomen tot 97,0 % in 2017, voornamelijk als gevolg van schuldverhogende stock-flow adjustments, terwijl het primaire tekort en de rentebetalingen grotendeels werden gecompenseerd door het schuldverminderende effect van de reële groei en de inflatie. Volgens de voorjaarsprognoses 2018 van de Commissie zal de schuldquote teruglopen tot 96,4 % in 2018 en tot 96,0 % in 2019, voornamelijk door de hoge nominale groei die opweegt tegen de primaire overschotten en rentebetalingen.

(10)

Overeenkomstig artikel 126, lid 12, van het Verdrag moet een besluit van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig tekort worden ingetrokken indien de Raad van oordeel is dat het buitensporige tekort in de betrokken lidstaat is gecorrigeerd.

(11)

Volgens de Raad is het buitensporige tekort in Frankrijk gecorrigeerd en dient Beschikking 2009/414/EG derhalve te worden ingetrokken.

(12)

Met ingang van 2018, het jaar na de correctie van het buitensporige tekort, valt Frankrijk onder het preventieve deel van het stabiliteits- en groeipact en moet het in een passend tempo vooruitgang boeken in de richting van zijn middellangetermijndoelstelling voor de begroting, waarbij ook de uitgavenbenchmark in acht wordt genomen; tevens moet het land aan het schuldcriterium voldoen in overeenstemming met artikel 2, lid 1 bis, van Verordening (EG) nr. 1467/97,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Uit een algehele evaluatie volgt dat het buitensporige tekort in Frankrijk is gecorrigeerd.

Artikel 2

Beschikking 2009/414/EG wordt ingetrokken.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Franse Republiek.

Gedaan te Luxemburg, 22 juni 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

V. GORANOV


(1)  Beschikking 2009/414/EG van de Raad van 27 april 2009 betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Frankrijk (PB L 135 van 30.5.2009, blz. 19).

(2)  Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6).

(3)  Verordening (EG) nr. 479/2009 van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten (PB L 145 van 10.6.2009, blz. 1).