23.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 78/13


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/543 VAN DE COMMISSIE

van 22 maart 2017

houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 763/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende volks- en woningtellingen, wat de technische specificaties voor de thema's en voor de uitsplitsingen daarvan betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 763/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende volks- en woningtellingen (1), en met name artikel 5, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om te waarborgen dat de gegevens van de in de lidstaten gehouden volks- en woningtellingen vergelijkbaar zijn en dat voor de hele Unie betrouwbare overzichten kunnen worden opgesteld, moeten de thema's van de tellingen in alle lidstaten op dezelfde wijze worden gedefinieerd en uitgesplitst. Daarom moeten voor die thema's en voor de uitsplitsingen daarvan technische specificaties worden vastgesteld.

(2)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het Europees statistisch systeem,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De technische specificaties voor de thema's van de tellingen en voor de uitsplitsingen daarvan, die moeten worden toegepast op de voor het referentiejaar 2021 aan de Europese Commissie toe te zenden gegevens, zijn opgenomen in de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 maart 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 218 van 13.8.2008, blz. 14.


BIJLAGE

Technische specificaties voor de thema's van de tellingen en voor de uitsplitsingen daarvan

De technische specificaties worden als volgt gepresenteerd:

Elk thema wordt gekenmerkt door een opschrift.

Het opschrift van het thema kan worden gevolgd door technische specificaties die op dat thema in het algemeen betrekking hebben.

Vervolgens wordt (worden) de uitsplitsing(en) voor het thema gespecificeerd. Sommige thema's hebben meer dan één uitsplitsing, elk met verschillend detailniveau. In dat geval staat „H” voor het hoogste detailniveau, „M” voor een middelmatig detailniveau, „L” voor het laagste detailniveau en „N” voor de uitsplitsing die verwijst naar het nationale niveau.

De totalen waarop de uitsplitsingen betrekking hebben, worden vermeld. Elke uitsplitsing kan worden gevolgd door meer technische specificaties die specifiek op die uitsplitsing betrekking hebben.

Thema: gewone verblijfplaats

Bij de toepassing van de definitie van „gewone verblijfplaats” in artikel 2, onder d), van Verordening (EG) nr. 763/2008 behandelen de lidstaten bijzondere gevallen als volgt:

a)

Wanneer personen in de loop van het jaar regelmatig in meer dan één verblijfplaats wonen, is de verblijfplaats waar zij het merendeel van het jaar doorbrengen hun gewone verblijfplaats, ongeacht of deze zich in eigen land of in het buitenland bevindt. Voor personen die tijdens de week elders werken en in het weekend naar de gezinswoning terugkeren, is de gezinswoning echter de gewone verblijfplaats, ongeacht of de arbeidsplaats van deze personen zich in eigen land of in het buitenland bevindt.

b)

Voor leerlingen van het primair en secundair onderwijs die tijdens het schooljaar niet thuis wonen, ongeacht hoe vaak ze terugkeren naar hun gezinswoning, is de gezinswoning de gewone verblijfplaats, ongeacht of zij elders in eigen land of in het buitenland naar school gaan.

c)

Voor studenten van het tertiair onderwijs die tijdens hun studie niet thuis wonen, is het adres waar zij tijdens hun studie wonen de gewone verblijfplaats, ongeacht of dit een instelling (zoals een internaat) of een privéwoning is en ongeacht of zij elders in eigen land of in het buitenland studeren. In uitzonderlijke gevallen, wanneer de studieplaats zich in eigen land bevindt, mag de gezinswoning als gewone verblijfplaats worden beschouwd.

d)

Een instelling wordt beschouwd als de gewone verblijfplaats van alle bewoners die daar op het moment van de telling twaalf maanden of langer wonen of waarschijnlijk zullen wonen.

e)

Voor personen die hun militaire dienstplicht vervullen en voor leden van de strijdkrachten die in kazernes of kampen wonen, geldt de algemene regel betreffende de plaats waar iemand gewoonlijk zijn dagelijkse rustperiode doorbrengt.

f)

De plaats van de telling geldt als gewone verblijfplaats van thuis- of daklozen, zwervers en personen op wie het begrip gewone verblijfplaats niet van toepassing is.

g)

Voor kinderen die afwisselend twee verblijfplaatsen hebben (bijvoorbeeld wanneer hun ouders gescheiden zijn) is de plaats waar zij de meeste tijd doorbrengen hun gewone verblijfplaats. Wanneer bij beide ouders evenveel tijd wordt doorgebracht, is de gewone verblijfplaats de plaats waar het kind zich op het moment van de telling bevindt of het huishouden waar het kind zijn of haar wettelijke of geregistreerde woonplaats heeft.

h)

Koopvaarders en vissers die hun gewone verblijfplaats hebben in het land, maar op zee zijn op het moment van de telling (met inbegrip van diegenen die geen andere verblijfplaats hebben dan hun verblijf aan boord van het schip) worden meegerekend.

i)

Personen die mogelijk op irreguliere wijze of zonder documenten in het land verblijven, evenals asielzoekers en personen die asiel hebben aangevraagd of aan wie de status van vluchteling of soortgelijke vormen van internationale bescherming is verleend, worden meegerekend, mits zij aan de criteria voor gewoon verblijf voldoen. De bedoeling is niet om deze personen als een afzonderlijke groep aan te merken, maar om te voorkomen dat zij in de telling ontbreken.

j)

Kinderen die geboren zijn in de twaalf maanden voor de referentiedatum van de telling en van wie de gezinnen hun gewone verblijfplaats hebben in het land op het moment van de telling, worden meegerekend.

k)

Personen van wie de (eigenlijke en/of bedoelde) verblijfsduur in het land exact één jaar bedraagt, worden meegerekend.

Militair, marine- en diplomatiek personeel en hun gezinnen

l)

Buitenlands militair, marine- en diplomatiek personeel en hun gezinnen die zich in het land bevinden, ongeacht de duur van hun verblijf, worden uitgesloten van de personen die in het land hun gewone verblijfplaats hebben.

m)

Indien de verblijfsduur buiten het land kan worden aangetoond voor nationaal militair, marine- en diplomatiek personeel en hun gezinnen die zich buiten het land bevinden, is het volgende van toepassing:

Indien zij minder dan twaalf maanden in het buitenland verblijven en voornemens zijn terug te keren naar de plaats van vertrek, worden zij overeenkomstig de regels voor de gewone verblijfplaats ingedeeld bij het land. Meer bepaald kunnen zij worden ingedeeld bij (in volgorde van afnemende prioriteit):

i)

het adres van de gezinswoning in het land, indien van toepassing, of

ii)

de standplaats in het land waaraan zij verbonden waren voor vertrek.

Indien zij minstens twaalf maanden in het buitenland verblijven of indien zij niet voornemens zijn terug te keren naar de plaats van vertrek (maar binnen een periode van twaalf maanden wel terugkeren naar het land), worden zij ingedeeld bij een „virtuele plaats” (extra-regio) in het land van vertrek.

Op grond van de definitie van de gewone verblijfplaats worden personen die hun gewone verblijfplaats hebben in de plaats van de telling, maar die op het moment van de telling minder dan een jaar afwezig zijn of naar verwachting afwezig zullen zijn, als tijdelijk afwezige personen beschouwd en bijgevolg in de totale bevolking meegerekend. Daarentegen worden personen die een jaar of langer buiten de plaats van de telling wonen of naar verwachting zullen wonen niet als tijdelijk afwezig beschouwd en bijgevolg niet in de totale bevolking meegerekend. De duur van de bezoeken die zij eventueel van tijd tot tijd aan het gezin brengen, doet daarbij niet ter zake.

Personen die worden geteld maar die niet voldoen aan de criteria voor de gewone verblijfplaats in de plaats van de telling, met andere woorden die niet minstens twaalf maanden onafgebroken in de plaats van de telling hebben gewoond of naar verwachting zullen wonen, worden als tijdelijk aanwezig beschouwd en bijgevolg niet meegerekend in de totale gewoonlijk verblijvende bevolking.

Geografisch gebied  (1)

GEO.N.

GEO.L.

GEO.M.

GEO.H.

0.

Totaal (op het grondgebied van de lidstaat)

0.

0.

0.

0.

x.

Alle NUTS 1-regio's in de lidstaat

 

x.

x.

x.

 

x.x.

Alle NUTS 2-regio's in de lidstaat

 

x.x.

x.x.

x.x.

 

 

x.x.x.

Alle NUTS 3-regio's in de lidstaat

 

 

x.x.x.

x.x.x.

 

 

 

x.x.x.x.

Alle LBE 2-regio's in de lidstaat

 

 

 

x.x.x.x.

De uitsplitsingen naar „geografisch gebied” worden gebruikt voor de onderverdeling van totalen of subtotalen die op personen betrekking hebben (gewone verblijfplaats). Zij kunnen ook worden gebruikt voor de regionale onderverdeling van totalen die niet onder de thema's „gewone verblijfplaats” of „locatie van de arbeidsplaats” vallen.

Voor de uitsplitsingen naar „geografisch gebied” moeten de op 1 januari 2021 geldende versies van de classificatie van territoriale eenheden voor statistieken (NUTS (2)) en van de classificatie van lokale bestuurlijke eenheden (LBE) worden gebruikt.

Thema: locatie van arbeidsplaats

De locatie van de arbeidsplaats is het geografisch gebied waarin een werkzaam persoon zijn werk verricht.

De locatie van de arbeidsplaats van personen die meestal thuis werken, is dezelfde als hun gewone verblijfplaats. Het begrip „arbeid” heeft betrekking op werk dat wordt verricht als „werkzaam persoon”, zoals gedefinieerd onder het thema „huidige activiteit”. „Meestal” thuis werken betekent dat de betrokkene al zijn werktijd of het grootste gedeelte ervan thuis doorbrengt en minder of geen tijd op een andere arbeidsplaats dan thuis.

Voor de uitsplitsingen naar „locatie van de arbeidsplaats” moet de op 1 januari 2021 geldende versie van de classificatie van territoriale eenheden voor statistieken (NUTS) worden gebruikt.

Informatie over personen die geen vaste arbeidsplaats hebben maar die zich aanmelden op een vast adres aan het begin van hun werkperiode (bijvoorbeeld buschauffeurs, vliegtuigbemanningen, uitbaters van straatkramen die niet worden verwijderd op het einde van de werkdag) moet dat adres bevatten. Deze groep kan ook personen bevatten die op regelmatige basis over de grens in een buurland gaan werken. De uitsplitsing „geen vaste arbeidsplaats (in of buiten de lidstaat)” omvat alle personen zonder vaste arbeidsplaats, maar verwijst ook naar personen zoals zeelieden, vissers en offshorewerknemers die mogelijk niet bij een arbeidsplaats kunnen worden ingedeeld.

Locatie van arbeidsplaats  (3)

LPW.N.

LPW.L.

0.

Totaal

0.

0.

1.

Op het grondgebied van de lidstaat

1.

1.

 

1.x.

Alle NUTS 1-regio's in de lidstaat

 

1.x.

 

 

1.x.x.

Alle NUTS 2-regio's in de lidstaat

 

1.x.x.

 

1.y.

Onbekende arbeidsplaats in de lidstaat

 

1.y.

2.

Niet op het grondgebied van de lidstaat

2.

2.

3.

Geen vaste arbeidsplaats (in of buiten de lidstaat)

3.

3.

4.

Onbekende arbeidsplaats (in of buiten de lidstaat)

4.

4.

5.

Niet van toepassing (werkt niet)

5.

5.

De uitsplitsingen naar „locatie van de arbeidsplaats” worden gebruikt voor de onderverdeling van totalen of subtotalen die op personen betrekking hebben.

Thema: plaats

Een plaats wordt gedefinieerd als een afzonderlijke bevolkingskern, met andere woorden een gebied dat is omlijnd door bij elkaar gelegen of aan elkaar grenzende gebouwen. Dergelijke gebouwen kunnen:

a)

een aaneengesloten bebouwd gebied met een duidelijk herkenbaar stratenplan vormen; of

b)

hoewel deze gebouwen geen dergelijk bebouwd gebied vormen, een groep gebouwen omvatten waaraan een unieke lokaal erkende plaatsnaam is verbonden; of

c)

hoewel geen van bovengenoemde criteria is vervuld, een groep gebouwen vormen waarvan geen enkel meer dan 200 meter van het naaste naburige gebouw verwijderd is.

Bij de toepassing van deze definitie worden bepaalde categorieën landgebruik geacht een aaneengesloten bebouwd gebied niet te doorbreken. Deze categorieën omvatten: industriële en commerciële gebouwen en faciliteiten, openbare parken, speeltuinen en plantsoenen, voetbalvelden en andere sportfaciliteiten, overbrugde rivieren, spoorlijnen, kanalen, parkeerterreinen en andere vervoersinfrastructuur, kerkhoven en begraafplaatsen.

LBE 2-regio's met minder dan 2 000 inwoners kunnen als één plaats worden beschouwd.

De bevolking van een plaats wordt gedefinieerd als de personen die in die plaats hun gewone verblijfplaats hebben.

Een losstaand gebouw moet worden ingedeeld bij de categorie die overeenkomt met het aantal personen dat hun gewone verblijfplaats in het gebouw heeft.

Grootte van de plaats

LOC.

0.

Totaal

0.

1.

1 000 000 of meer personen

1.

2.

500 000 — 999 999 personen

2.

3.

200 000 — 499 999 personen

3.

4.

100 000 — 199 999 personen

4.

5.

50 000 — 99 999 personen

5.

6.

20 000 — 49 999 personen

6.

7.

10 000 — 19 999 personen

7.

8.

5 000 — 9 999 personen

8.

9.

2 000 — 4 999 personen

9.

10.

1 000 — 1 999 personen

10.

11.

500 — 999 personen

11.

12.

200 — 499 personen

12.

13.

minder dan 200 personen

13.

De uitsplitsing naar „grootte van de plaats” wordt gebruikt voor de onderverdeling van totalen of subtotalen van eenheden die zich in een „plaats” kunnen bevinden, met inbegrip van totalen of subtotalen die op personen betrekking hebben.

Thema: geslacht

Geslacht

SEX.

0.

Totaal

0.

1.

Man

1.

2.

Vrouw

2.

De uitsplitsing naar „geslacht” wordt gebruikt voor de onderverdeling van totalen of subtotalen die op personen betrekking hebben.

Thema: leeftijd

Het gaat hierbij om de op de referentiedatum bereikte leeftijd in verstreken jaren.

Leeftijd

AGE.L.

AGE.M.

AGE.H.

0.

Totaal

0.

0.

0.

1.

Jonger dan 15 jaar

1.

1.

1.

 

1.1.

Jonger dan 5 jaar

 

1.1.

1.1.

 

 

1.1.1

Jonger dan één jaar

 

 

1.1.1

 

 

1.1.2.

één jaar

 

 

1.1.2.

 

 

1.1.3.

2 jaar

 

 

1.1.3.

 

 

1.1.4.

3 jaar

 

 

1.1.4.

 

 

1.1.5.

4 jaar

 

 

1.1.5.

 

1.2.

5 t/m 9 jaar

 

1.2.

1.2.

 

 

1.2.1.

5 jaar

 

 

1.2.1.

 

 

1.2.2.

6 jaar

 

 

1.2.2.

 

 

1.2.3.

7 jaar

 

 

1.2.3.

 

 

1.2.4.

8 jaar

 

 

1.2.4.

 

 

1.2.5.

9 jaar

 

 

1.2.5.

 

1.3.

10 t/m 14 jaar

 

1.3.

1.3.

 

 

1.3.1.

10 jaar

 

 

1.3.1.

 

 

1.3.2.

11 jaar

 

 

1.3.2.

 

 

1.3.3.

12 jaar

 

 

1.3.3.

 

 

1.3.4.

13 jaar

 

 

1.3.4.

 

 

1.3.5.

14 jaar

 

 

1.3.5.

2.

15 t/m 29 jaar

2.

2.

2.

 

2.1.

15 t/m 19 jaar

 

2.1.

2.1.

 

 

2.1.1.

15 jaar

 

 

2.1.1.

 

 

2.1.2.

16 jaar

 

 

2.1.2.

 

 

2.1.3.

17 jaar

 

 

2.1.3.

 

 

2.1.4.

18 jaar

 

 

2.1.4.

 

 

2.1.5.

19 jaar

 

 

2.1.5.

 

2.2.

20 t/m 24 jaar

 

2.2.

2.2.

 

 

2.2.1.

20 jaar

 

 

2.2.1.

 

 

2.2.2.

21 jaar

 

 

2.2.2.

 

 

2.2.3.

22 jaar

 

 

2.2.3.

 

 

2.2.4.

23 jaar

 

 

2.2.4.

 

 

2.2.5.

24 jaar

 

 

2.2.5.

 

2.3.

25 t/m 29 jaar

 

2.3.

2.3.

 

 

2.3.1.

25 jaar

 

 

2.3.1.

 

 

2.3.2.

26 jaar

 

 

2.3.2.

 

 

2.3.3.

27 jaar

 

 

2.3.3.

 

 

2.3.4.

28 jaar

 

 

2.3.4.

 

 

2.3.5.

29 jaar

 

 

2.3.5.

3.

30 t/m 49 jaar

3.

3.

3.

 

3.1.

30 t/m 34 jaar

 

3.1.

3.1.

 

 

3.1.1.

30 jaar

 

 

3.1.1.

 

 

3.1.2.

31 jaar

 

 

3.1.2.

 

 

3.1.3.

32 jaar

 

 

3.1.3.

 

 

3.1.4.

33 jaar

 

 

3.1.4.

 

 

3.1.5.

34 jaar

 

 

3.1.5.

 

3.2.

35 t/m 39 jaar

 

3.2.

3.2.

 

 

3.2.1.

35 jaar

 

 

3.2.1.

 

 

3.2.2.

36 jaar

 

 

3.2.2.

 

 

3.2.3.

37 jaar

 

 

3.2.3.

 

 

3.2.4.

38 jaar

 

 

3.2.4.

 

 

3.2.5.

39 jaar

 

 

3.2.5.

 

3.3.

40 t/m 44 jaar

 

3.3.

3.3.

 

 

3.3.1.

40 jaar

 

 

3.3.1.

 

 

3.3.2.

41 jaar

 

 

3.3.2.

 

 

3.3.3.

42 jaar

 

 

3.3.3.

 

 

3.3.4.

43 jaar

 

 

3.3.4.

 

 

3.3.5.

44 jaar

 

 

3.3.5.

 

3.4.

45 t/m 49 jaar

 

3.4.

3.4.

 

 

3.4.1.

45 jaar

 

 

3.4.1.

 

 

3.4.2.

46 jaar

 

 

3.4.2.

 

 

3.4.3.

47 jaar

 

 

3.4.3.

 

 

3.4.4.

48 jaar

 

 

3.4.4.

 

 

3.4.5.

49 jaar

 

 

3.4.5.

4.

50 t/m 64 jaar

4.

4.

4.

 

4.1.

50 t/m 54 jaar

 

4.1.

4.1.

 

 

4.1.1.

50 jaar

 

 

4.1.1.

 

 

4.1.2.

51 jaar

 

 

4.1.2.

 

 

4.1.3.

52 jaar

 

 

4.1.3.

 

 

4.1.4.

53 jaar

 

 

4.1.4.

 

 

4.1.5.

54 jaar

 

 

4.1.5.

 

4.2.

55 t/m 59 jaar

 

4.2.

4.2.

 

 

4.2.1.

55 jaar

 

 

4.2.1.

 

 

4.2.2.

56 jaar

 

 

4.2.2.

 

 

4.2.3.

57 jaar

 

 

4.2.3.

 

 

4.2.4.

58 jaar

 

 

4.2.4.

 

 

4.2.5.

59 jaar

 

 

4.2.5.

 

4.3.

60 t/m 64 jaar

 

4.3.

4.3.

 

 

4.3.1.

60 jaar

 

 

4.3.1.

 

 

4.3.2.

61 jaar

 

 

4.3.2.

 

 

4.3.3.

62 jaar

 

 

4.3.3.

 

 

4.3.4.

63 jaar

 

 

4.3.4.

 

 

4.3.5.

64 jaar

 

 

4.3.5.

5.

65 t/m 84 jaar

5.

5.

5.

 

5.1.

65 t/m 69 jaar

 

5.1.

5.1.

 

 

5.1.1.

65 jaar

 

 

5.1.1.

 

 

5.1.2.

66 jaar

 

 

5.1.2.

 

 

5.1.3.

67 jaar

 

 

5.1.3.

 

 

5.1.4.

68 jaar

 

 

5.1.4.

 

 

5.1.5.

69 jaar

 

 

5.1.5.

 

5.2.

70 t/m 74 jaar

 

5.2.

5.2.

 

 

5.2.1.

70 jaar

 

 

5.2.1.

 

 

5.2.2.

71 jaar

 

 

5.2.2.

 

 

5.2.3.

72 jaar

 

 

5.2.3.

 

 

5.2.4.

73 jaar

 

 

5.2.4.

 

 

5.2.5.

74 jaar

 

 

5.2.5.

 

5.3.

75 t/m 79 jaar

 

5.3.

5.3.

 

 

5.3.1.

75 jaar

 

 

5.3.1.

 

 

5.3.2.

76 jaar

 

 

5.3.2.

 

 

5.3.3.

77 jaar

 

 

5.3.3.

 

 

5.3.4.

78 jaar

 

 

5.3.4.

 

 

5.3.5.

79 jaar

 

 

5.3.5.

 

5.4.

80 t/m 84 jaar

 

5.4.

5.4.

 

 

5.4.1.

80 jaar

 

 

5.4.1.

 

 

5.4.2.

81 jaar

 

 

5.4.2.

 

 

5.4.3.

82 jaar

 

 

5.4.3.

 

 

5.4.4.

83 jaar

 

 

5.4.4.

 

 

5.4.5.

84 jaar

 

 

5.4.5.

6.

85 jaar of ouder

6.

6.

6.

 

6.1.

85 t/m 89 jaar

 

6.1.

6.1.

 

 

6.1.1.

85 jaar

 

 

6.1.1.

 

 

6.1.2.

86 jaar

 

 

6.1.2.

 

 

6.1.3.

87 jaar

 

 

6.1.3.

 

 

6.1.4.

88 jaar

 

 

6.1.4.

 

 

6.1.5.

89 jaar

 

 

6.1.5.

 

6.2.

90 t/m 94 jaar

 

6.2.

6.2.

 

 

6.2.1.

90 jaar

 

 

6.2.1.

 

 

6.2.2.

91 jaar

 

 

6.2.2.

 

 

6.2.3.

92 jaar

 

 

6.2.3.

 

 

6.2.4.

93 jaar

 

 

6.2.4.

 

 

6.2.5.

94 jaar

 

 

6.2.5.

 

6.3.

95 t/m 99 jaar

 

6.3.

6.3.

 

 

6.3.1.

95 jaar

 

 

6.3.1.

 

 

6.3.2.

96 jaar

 

 

6.3.2.

 

 

6.3.3.

97 jaar

 

 

6.3.3.

 

 

6.3.4.

98 jaar

 

 

6.3.4.

 

 

6.3.5.

99 jaar

 

 

6.3.5.

 

6.4.

100 jaar of ouder

 

6.4.

6.4.

De uitsplitsingen naar „leeftijd” worden gebruikt voor de onderverdeling van totalen of subtotalen die op personen betrekking hebben.

Thema: burgerlijke staat

Burgerlijke staat wordt gedefinieerd als de (wettelijke) echtelijke staat van een persoon uit het oogpunt van de huwelijkswetgeving (of -tradities) van het land (m.a.w. de juridische situatie).

Een persoon moet worden ingedeeld volgens zijn recentst verworven wettelijke burgerlijke staat op de referentiedatum.

In lidstaten waar de wetgeving bepalingen voor echtparen of partners in een partnerschap omvat betreffende een scheiding van tafel en bed, worden de aldus gescheiden personen ingedeeld onder „gehuwd of in geregistreerd partnerschap” (LMS.L.2. en LMS.H.2.).

Burgerlijke staat

LMS.L.

LMS.H.

0.

Totaal

0.

0.

1.

Nooit gehuwd en nooit in geregistreerd partnerschap

1.

1.

2.

Gehuwd of in geregistreerd partnerschap

2.

2.

 

2.1.

Gehuwd met een persoon van verschillend geslacht of in geregistreerd partnerschap met een persoon van verschillend geslacht

 

2.1.

2.2.

Gehuwd met een persoon van hetzelfde geslacht of in geregistreerd partnerschap met een persoon van hetzelfde geslacht

 

2.2.

3.

Weduwnaar/weduwe of geregistreerd partnerschap beëindigd door overlijden van partner (en niet opnieuw gehuwd of in nieuw geregistreerd partnerschap)

3.

3.

4.

Gescheiden of geregistreerd partnerschap wettelijk ontbonden (en niet opnieuw gehuwd of in nieuw geregistreerd partnerschap)

4.

4.

5.

Niet aangegeven

5.

5.

De uitsplitsing naar „burgerlijke staat” wordt gebruikt voor de onderverdeling van totalen of subtotalen die op personen betrekking hebben.

Thema: huidige activiteit

De „huidige activiteit” heeft betrekking op de economische activiteit van een persoon op basis van een referentieperiode van één week, die ofwel een gespecificeerde, recente, vastgestelde kalenderweek, ofwel de laatste volledige kalenderweek, ofwel de laatste zeven dagen voor de telling kan zijn.

De „arbeidskrachten” omvatten alle personen die voldoen aan de criteria om als werkzaam of als werkloos te worden beschouwd.

Werkzame personen” zijn alle personen van 15 jaar of ouder die tijdens de referentieweek:

a)

ten minste één uur hebben gewerkt, voor loon of voor winst, in geld of in natura, of

b)

tijdelijk afwezig waren van een arbeidsplaats waar zij al in een formele arbeidsverhouding hadden gewerkt, of van hun werk als zelfstandige.

Werknemers die tijdelijk niet op het werk aanwezig zijn, worden beschouwd als in loondienst op voorwaarde dat er sprake is van een formele arbeidsverhouding. Mogelijke redenen voor dergelijke tijdelijke afwezigheid zijn:

a)

ziekte of letsel; of

b)

vakantie; of

c)

staking of uitsluiting; of

d)

scholingsverlof; of

e)

zwangerschaps- of ouderschapsverlof; of

f)

verminderde economische activiteit; of

g)

tijdelijke stillegging van het werk wegens slecht weer, technische of elektriciteitsstoringen of gebrek aan grondstoffen of brandstoffen; of

h)

andere tijdelijke afwezigheid met of zonder verlof.

Of sprake is van een formele arbeidsverhouding wordt bepaald op basis van een of meer van de volgende criteria:

a)

het blijven ontvangen van loon; of

b)

de garantie dat men na afloop van de gebeurtenis die tot de afwezigheid heeft geleid, op het werk kan terugkeren, of een afspraak over de datum van terugkeer; of

c)

de duur van de afwezigheid, wat in voorkomende gevallen de periode kan zijn gedurende welke men recht heeft op een vervangende uitkering zonder verplicht te zijn om ander werk te accepteren.

Zelfstandigen worden als „werkzame personen” beschouwd als zij tijdens de referentieweek als zelfstandige hebben gewerkt of als zij tijdelijk niet op het werk aanwezig zijn terwijl hun onderneming blijft bestaan.

Meewerkende gezinsleden worden als „werkzame personen” beschouwd op basis van dezelfde criteria als voor andere werkzame personen; dit staat los van het aantal uren dat zij tijdens de referentieperiode hebben gewerkt. Op dezelfde manier worden personen die taken of verplichtingen vervullen van een werknemersbaan die wordt uitgeoefend door een familielid dat in hetzelfde of een ander huishouden woont, eveneens ingedeeld als werkzame personen.

Werklozen” zijn alle personen van 15 jaar of ouder die:

a)

„zonder werk” waren, d.w.z. gedurende de referentieweek niet in loondienst of als zelfstandige werkten; alsmede

b)

„direct beschikbaar voor werk” waren, d.w.z. gedurende de referentieweek en de twee weken daarna voor werk in loondienst of als zelfstandige beschikbaar waren; alsmede

c)

„werk zochten”, d.w.z. gerichte stappen hebben ondernomen om werk in loondienst of als zelfstandige te zoeken gedurende een periode van vier weken eindigend met de referentieweek.

„Overige” omvat personen die niet behoren tot de arbeidskrachten en die publieke of particuliere steun ontvangen, en alle personen die tot geen van de bovenstaande categorieën behoren.

Bij het toeschrijven van een activiteit aan iedere persoon wordt voorrang gegeven aan „werkzame personen” boven „werklozen” en aan „werklozen” boven „niet behorend tot de arbeidskrachten”.

Bij het toeschrijven van een activiteit aan iedere momenteel niet tot de arbeidskrachten behorende persoon wordt voorrang gegeven aan „personen onder de nationale minimumleeftijd voor economische activiteit” boven „pensioentrekkers of ontvangers van kapitaalinkomsten”, aan „pensioentrekkers of ontvangers van kapitaalinkomsten” boven „studenten” en aan „studenten” boven „overige”.

De categorie „studenten” (CAS.H.2.3.) omvat dus de leerlingen van het secundair onderwijs en studenten van het tertiair onderwijs die:

de nationale minimumleeftijd voor economische activiteit hebben bereikt, en

niet behoren tot de arbeidskrachten, en

geen pensioentrekker of ontvanger van kapitaalinkomsten zijn.

Huidige activiteit

CAS.L.

CAS.H.

0.

Totaal

0.

0.

1.

Arbeidskrachten

1.

1.

 

1.1.

Werkzame personen

1.1.

1.1.

 

1.2.

Werklozen

1.2.

1.2.

2.

Niet behorend tot de arbeidskrachten

2.

2.

 

2.1.

Personen onder de nationale minimumleeftijd voor economische activiteit

 

2.1.

 

2.2.

Pensioentrekkers of ontvangers van kapitaalinkomsten

 

2.2.

 

2.3.

Studenten

 

2.3.

 

2.4.

Overige

 

2.4.

3.

Niet aangegeven

3.

3.

De uitsplitsingen naar „huidige activiteit” worden gebruikt voor de onderverdeling van totalen of subtotalen die op personen betrekking hebben.

Thema: beroep

Bij „beroep” gaat het om het soort werk dat in een werkkring wordt verricht. „Soort werk” wordt beschreven aan de hand van de voornaamste taken en verplichtingen in verband met het werk.

Bij de indeling van een persoon bij de uitsplitsingen van de thema's „beroep”, „bedrijfstak” en „arbeidssituatie” wordt steeds van dezelfde werkkring uitgegaan. Personen met meer dan één werkkring worden bij een beroep ingedeeld aan de hand van hun voornaamste werkkring, die wordt vastgesteld op basis van:

1.

de in de werkkring doorgebrachte tijd of, indien niet beschikbaar,

2.

de ontvangen inkomsten.

Personen van 15 jaar of ouder die werkzaam waren (met andere woorden: die wat „huidige activiteit” betreft, waren ingedeeld als „werkzame personen” (CAS.L. en CAS.H.1.1) tijdens de referentieweek worden in één enkele categorie van OCC.1. t/m OCC.11. ingedeeld.

Personen jonger dan 15 jaar, en personen van 15 jaar of ouder die:

werkloos waren tijdens de referentieweek („huidige activiteit”: „werkloos” (CAS.L.1.2)) of

niet behoorden tot de arbeidskrachten („huidige activiteit”: „niet behorend tot de arbeidskrachten” (CAS.L. en CAS.H.2.)) worden ingedeeld onder „niet van toepassing” (OCC.12.).

Indien de omschrijving van de categorieën van de op 1 januari 2021 geldende ISCO-classificatie afwijkt van die in de categorieën OCC.1. t/m OCC.11., moet de omschrijving van de op 1 januari 2021 geldende ISCO-classificatie worden gebruikt.

Beroep

OCC.

0.

Totaal

0.

1.

Leidinggevende functies

1.

2.

Intellectuele, wetenschappelijke en artistieke beroepen

2.

3.

Technici en vakspecialisten

3.

4.

Administratief personeel

4.

5.

Dienstverlenend personeel en verkopers

5.

6.

Geschoolde landbouwers, bosbouwers en vissers

6.

7.

Ambachtslieden

7.

8.

Bedieningspersoneel van machines en installaties, assembleurs

8.

9.

Elementaire beroepen

9.

10.

Beroepen bij de strijdkrachten

10.

11.

Niet aangegeven

11.

12.

Niet van toepassing

12.

De uitsplitsing naar „beroep” wordt gebruikt voor de onderverdeling van totalen of subtotalen die op personen betrekking hebben.

Thema: bedrijfstak

Bij „bedrijfstak” gaat het om de productie of economische activiteit van de vestiging of soortgelijke eenheid waar een werkzaam persoon zijn werkkring heeft. Voor personen die zijn aangeworven door en in dienst zijn bij een andere onderneming dan die waar zij hun werk verrichten („uitzendkrachten”, „gedetacheerde werknemers”), wordt de bedrijfstak vermeld van de vestiging of soortgelijke eenheid waar zij daadwerkelijk hun werk verrichten.

Bij de indeling van een persoon bij de uitsplitsingen van de thema's „beroep”, „bedrijfstak” en „arbeidssituatie” wordt steeds van dezelfde werkkring uitgegaan. Personen met meer dan één werkkring worden bij een bedrijfstak ingedeeld aan de hand van hun voornaamste werkkring, die wordt vastgesteld op basis van:

de in de werkkring doorgebrachte tijd of, indien niet beschikbaar,

de ontvangen inkomsten.

Personen van 15 jaar of ouder die werkzaam waren (met andere woorden: die wat „huidige activiteit” betreft, waren ingedeeld als „werkzame personen” (CAS.L. en CAS.H.1.1) tijdens de referentieweek worden in één enkele categorie van IND.1. t/m IND.11. ingedeeld.

Personen jonger dan 15 jaar, en personen van 15 jaar of ouder die:

werkloos waren tijdens de referentieweek („huidige activiteit”: „werkloos” (CAS.L. en CAS.H.1.2)) of die

niet behoorden tot de arbeidskrachten („huidige activiteit”: „niet behorend tot de arbeidskrachten” (CAS.L. en CAS.H.2.)) worden ingedeeld onder „niet van toepassing” (OCC.12.).

Bedrijfstak

IND.L.

IND.H.

0.

Totaal

0.

0.

1.

Landbouw, bosbouw en visserij

1.

1.

2

Industrie en winning van delfstoffen

2.

2.

 

2.1.

Winning van delfstoffen

 

2.1.

 

2.2.

Industrie

 

2.2.

 

2.3.

Productie en distributie van elektriciteit, gas, stoom en gekoelde lucht

 

2.3.

 

2.4

Distributie van water; afval- en afvalwaterbeheer en sanering

 

2.4.

3.

Bouwnijverheid

3.

3.

4.

Groot- en detailhandel, vervoer en opslag, verschaffen van accommodatie en maaltijden

4.

4.

 

4.1

Groot- en detailhandel; reparatie van auto's en motorfietsen

 

4.1.

 

4.2

Vervoer en opslag

 

4.2.

 

4.3

Verschaffen van accommodatie en maaltijden

 

4.3.

5.

Informatie en communicatie

5.

5.

6.

Financiële activiteiten en verzekeringen

6.

6.

7.

Exploitatie van en handel in onroerend goed

7.

7.

8.

Vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten, administratieve en ondersteunende diensten

8.

8.

 

8.1.

Vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten

 

8.1.

 

8.2.

Administratieve en ondersteunende diensten

 

8.2.

9.

Openbaar bestuur en defensie, onderwijs, menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening

9.

9.

 

9.1.

Openbaar bestuur en defensie; verplichte sociale verzekeringen

 

9.1.

 

9.2.

Onderwijs

 

9.2.

 

9.3.

Menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening

 

9.3.

10.

Overige diensten

10.

10.

 

10.1.

Kunst, amusement en recreatie

 

10.1.

 

10.2.

Overige diensten

 

10.2.

 

10.3.

Huishoudens als werkgever; niet-gedifferentieerde productie van goederen en diensten door huishoudens voor eigen gebruik

 

10.3.

 

10.4.

Extraterritoriale organisaties en lichamen

 

10.4.

11.

Niet aangegeven

11.

11.

12.

Niet van toepassing

12.

12.

Indien de omschrijving van de categorieën van de op 1 januari 2021 geldende NACE-classificatie afwijkt van die in de categorieën IND.1. t/m IND.10., moet de omschrijving van de op 1 januari 2021 geldende NACE-classificatie worden gebruikt.

De uitsplitsing naar „bedrijfstak” wordt gebruikt voor de onderverdeling van totalen of subtotalen die op personen betrekking hebben.

Thema: arbeidssituatie

Een „werknemer” is een persoon die „in loondienst” werkt, d.w.z. een baan heeft waarbij de expliciete of impliciete arbeidsovereenkomst hem recht geeft op een basisvergoeding die onafhankelijk is van de inkomsten van de eenheid waarvoor hij werkt; deze eenheid kan een vennootschap, een instelling zonder winstoogmerk of een huishouden zijn. Personen „in loondienst” ontvangen gewoonlijk een loon maar kunnen ook betaling ontvangen in de vorm van commissie uit verkoop, stukloon of premies, of in natura, zoals in de vorm van voedsel, huisvesting of opleiding. Sommige of alle werktuigen, kapitaalgoederen, informatiesystemen en/of gebouwen en terreinen die door de betrokkene worden gebruikt, kunnen eigendom zijn van anderen en hij kan werken onder direct toezicht of volgens strikte richtsnoeren van de eigenaar of eigenaren of van personen die bij deze(n) in dienst zijn.

Een „werkgever” is een persoon die als „zelfstandige” voor eigen rekening of met een beperkt aantal partners werkt en in deze hoedanigheid op permanente basis (met inbegrip van de referentieweek) een of meer personen in dienst heeft die voor hem als „werknemer” werken. De werkgever neemt de operationele beslissingen voor de onderneming, of delegeert die beslissingen, waarbij hij voor het welzijn van de onderneming verantwoordelijk blijft.

Wanneer een persoon zowel werkgever als werknemer is, wordt hij bij slechts één groep ingedeeld op basis van:

de in de werkkring doorgebrachte tijd of, indien niet beschikbaar,

de ontvangen inkomsten.

Een „persoon die voor eigen rekening werkt” is een persoon die als „zelfstandige” voor eigen rekening of met een of enkele partners werkt en op permanente basis (met inbegrip van de referentieweek) geen „werknemers” in dienst heeft.

„Overige werkzame personen” omvat „meewerkende gezinsleden” en „leden van productiecoöperaties”.

Een „meewerkend gezinslid” is een persoon die:

als „zelfstandige” werkt in een marktgerichte vestiging die wordt geëxploiteerd door een persoon in hetzelfde huishouden waarmee hij verwant is, en die

niet kan worden beschouwd als partner (d.w.z. werkgever of persoon die voor eigen rekening werkt) omdat de mate waarin hij zich voor het bedrijf inzet, wat werktijd of andere door nationale omstandigheden te bepalen factoren betreft, niet te vergelijken is met de inzet van de bedrijfsleider.

Een „lid van een productiecoöperatie” is een persoon die als „zelfstandige” werkt in een bedrijf dat als coöperatie is georganiseerd, waarin elk lid op gelijke voet met de andere leden deelneemt aan beslissingen over de organisatie van de productie, de verkoop en/of andere activiteiten, de investeringen en de verdeling van de opbrengst onder de leden.

Bij de indeling van een persoon bij de uitsplitsingen van de thema's „beroep”, „bedrijfstak” en „arbeidssituatie” wordt steeds van dezelfde werkkring uitgegaan. Personen met meer dan één werkkring worden bij een arbeidssituatie ingedeeld aan de hand van hun voornaamste werkkring, die wordt vastgesteld op basis van:

de in de werkkring doorgebrachte tijd of, indien niet beschikbaar,

de ontvangen inkomsten.

Personen van 15 jaar of ouder die werkzaam waren (d.w.z. die wat „huidige activiteit” betreft, waren ingedeeld als „werkzame personen” (CAS.L. en CAS.H.1.1) tijdens de referentieweek worden naargelang hun arbeidssituatie in één enkele categorie van SIE.1. t/m SIE.5. ingedeeld.

Personen jonger dan 15 jaar, en personen van 15 jaar of ouder die:

werkloos waren tijdens de referentieweek („huidige activiteit”: „werkloos” (CAS.L.1.2. and CAS.H. 1.2)) of die

niet behoorden tot de arbeidskrachten („huidige activiteit”: „niet behorend tot de arbeidskrachten” (CAS.L.2 en CAS.H.2.)) worden ingedeeld onder „niet van toepassing” (SIE.6.).

Arbeidssituatie

SIE.

0.

Totaal

0.

1.

Werknemers

1.

2.

Werkgevers

2.

3.

Personen die voor eigen rekening werken

3.

4.

Overige werkzame personen

4.

5.

Niet aangegeven

5.

6.

Niet van toepassing

6.

De uitsplitsing naar „arbeidssituatie” wordt gebruikt voor de onderverdeling van totalen of subtotalen die op personen betrekking hebben.

Thema: opleidingsniveau

Bij het opleidingsniveau gaat het om het hoogste met succes afgesloten niveau in het onderwijsstelsel van het land waar het onderwijs werd gevolgd. Al het onderwijs dat relevant is voor de succesvolle voltooiing wordt in aanmerking genomen, ook als het niet in scholen en universiteiten werd verstrekt.

Personen van 15 jaar of ouder worden volgens hun opleidingsniveau (hoogste afgesloten niveau) bij slechts één van de categorieën EDU.1. t/m EDU.10. ingedeeld. Personen jonger dan 15 jaar worden ingedeeld bij „niet van toepassing” (EDU.11.).

EDU.1. omvat personen die ISCED-niveau 1 niet met succes hebben afgesloten. Dit omvat personen die: nooit een onderwijsprogramma hebben gevolgd; enige vroegschoolse educatie hebben gevolgd (in de indeling van onderwijsprogramma's gedefinieerd als ISCED-niveau 0); of enig primair onderwijs hebben gevolgd maar ISCED-niveau 1 niet met succes hebben afgesloten.

Indien de omschrijving van de categorieën van de op 1 januari 2021 geldende ISCED-classificatie afwijkt van die in de categorieën EDU.2. t/m EDU.9., moet de omschrijving van de op 1 januari 2021 geldende ISCED-classificatie worden gebruikt.

Opleidingsniveau (hoogste afgesloten niveau)

EDU.

0.

Totaal

0.

1.

ISCED-niveau 0: lager dan primair onderwijs

1.

2.

ISCED-niveau 1: primair onderwijs

2.

3.

ISCED-niveau 2: lager secundair onderwijs

3.

4.

ISCED-niveau 3: hoger secundair onderwijs

4.

5.

ISCED-niveau 4: postsecundair niet-tertiair onderwijs

5.

6.

ISCED-niveau 5: tertiair onderwijs; korte cyclus

6.

7.

ISCED-niveau 6: bachelorniveau of gelijkwaardig

7.

8.

ISCED-niveau 7: masterniveau of gelijkwaardig

8.

9.

ISCED-niveau 8: doctoraatsniveau of gelijkwaardig

9.

10.

Niet aangegeven (voor personen van 15 jaar of ouder)

10.

11.

Niet van toepassing (personen jonger dan 15 jaar)

11.

De uitsplitsing naar „opleidingsniveau (hoogste afgesloten niveau)” wordt gebruikt voor de onderverdeling van totalen of subtotalen die op personen betrekking hebben.

Thema: geboorteland en -plaats

Bij de informatie over de „geboorteplaats” wordt uitgegaan van de gewone verblijfplaats van de moeder bij de geboorte, of indien niet beschikbaar, de plaats waar de geboorte plaatshad.

Bij de informatie over het geboorteland wordt uitgegaan van de op 1 januari 2021 bestaande grenzen.

„EU-lidstaat” betekent een land dat op 1 januari 2021 lid is van de Europese Unie.

Geboorteland en -plaats

POB.L.

POB.M.

POB.H.

0.

Totaal

0.

0.

0.

1.

Geboorteplaats in rapporterende land

1.

1.

1.

2.

Geboorteplaats niet in rapporterende land

2.

2.

2.

 

2.1.

Andere EU-lidstaat

2.1.

2.1.

2.1.

 

 

2.1.01.

België

 

 

2.1.01.

 

 

2.1.02.

Bulgarije

 

 

2.1.02.

 

 

2.1.03.

Tsjechië

 

 

2.1.03.

 

 

2.1.04.

Denemarken

 

 

2.1.04.

 

 

2.1.05.

Duitsland

 

 

2.1.05.

 

 

2.1.06.

Estland

 

 

2.1.06.

 

 

2.1.07.

Ierland

 

 

2.1.07.

 

 

2.1.08.

Griekenland

 

 

2.1.08.

 

 

2.1.09.

Spanje

 

 

2.1.09.

 

 

2.1.10.

Frankrijk

 

 

2.1.10.

 

 

2.1.11.

Kroatië

 

 

2.1.11.

 

 

2.1.12.

Italië

 

 

2.1.12.

 

 

2.1.13.

Cyprus

 

 

2.1.13.

 

 

2.1.14.

Letland

 

 

2.1.14.

 

 

2.1.15.

Litouwen

 

 

2.1.15.

 

 

2.1.16.

Luxemburg

 

 

2.1.16.

 

 

2.1.17.

Hongarije

 

 

2.1.17.

 

 

2.1.18.

Malta

 

 

2.1.18.

 

 

2.1.19.

Nederland

 

 

2.1.19.

 

 

2.1.20.

Oostenrijk

 

 

2.1.20.

 

 

2.1.21.

Polen

 

 

2.1.21.

 

 

2.1.22.

Portugal

 

 

2.1.22.

 

 

2.1.23.

Roemenië

 

 

2.1.23.

 

 

2.1.24.

Slovenië

 

 

2.1.24.

 

 

2.1.25.

Slowakije

 

 

2.1.25.

 

 

2.1.26.

Finland

 

 

2.1.26.

 

 

2.1.27.

Zweden

 

 

2.1.27.

 

 

2.1.28.

Verenigd Koninkrijk

 

 

2.1.28.

 

2.2.

Elders

2.2.

2.2.

2.2.

 

 

2.2.1.

Elders in Europa

 

2.2.1.

2.2.1.

 

 

 

2.2.1.01.

Albanië

 

 

2.2.1.01.

 

 

 

2.2.1.02.

Andorra

 

 

2.2.1.02.

 

 

 

2.2.1.03.

Belarus

 

 

2.2.1.03.

 

 

 

2.2.1.04.

Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

 

 

2.2.1.04.

 

 

 

2.2.1.05.

IJsland

 

 

2.2.1.05.

 

 

 

2.2.1.06.

Kosovo (*1)

 

 

2.2.1.06.

 

 

 

2.2.1.07.

Liechtenstein

 

 

2.2.1.07.

 

 

 

2.2.1.08.

Moldavië

 

 

2.2.1.08.

 

 

 

2.2.1.09.

Monaco

 

 

2.2.1.09.

 

 

 

2.2.1.10.

Montenegro

 

 

2.2.1.10.

 

 

 

2.2.1.11.

Noorwegen

 

 

2.2.1.11.

 

 

 

2.2.1.12.

Bosnië en Herzegovina

 

 

2.2.1.12.

 

 

 

2.2.1.13.

Russische Federatie

 

 

2.2.1.13.

 

 

 

2.2.1.14.

San Marino

 

 

2.2.1.14.

 

 

 

2.2.1.15.

Servië

 

 

2.2.1.15.

 

 

 

2.2.1.16.

Zwitserland

 

 

2.2.1.16.

 

 

 

2.2.1.17.

Turkije

 

 

2.2.1.17.

 

 

 

2.2.1.18.

Oekraïne

 

 

2.2.1.18.

 

 

 

2.2.1.19.

Vaticaanstad

 

 

2.2.1.19.

 

 

 

2.2.1.20.

Faeröer

 

 

2.2.1.20.

 

 

 

2.2.1.21.

Gibraltar

 

 

2.2.1.21.

 

 

 

2.2.1.22.

Guernsey

 

 

2.2.1.22.

 

 

 

2.2.1.23.

Man

 

 

2.2.1.23.

 

 

 

2.2.1.24.

Jersey

 

 

2.2.1.24.

 

 

 

2.2.1.25.

Sark

 

 

2.2.1.25.

 

 

 

2.2.1.26.

Ander land in Europa

 

 

2.2.1.26.

 

 

2.2.2.

Afrika

 

2.2.2.

2.2.2.

 

 

 

2.2.2.01.

Algerije

 

 

2.2.2.01.

 

 

 

2.2.2.02.

Angola

 

 

2.2.2.02.

 

 

 

2.2.2.03.

Benin

 

 

2.2.2.03.

 

 

 

2.2.2.04.

Botswana

 

 

2.2.2.04.

 

 

 

2.2.2.05.

Burkina Faso

 

 

2.2.2.05.

 

 

 

2.2.2.06.

Burundi

 

 

2.2.2.06.

 

 

 

2.2.2.07.

Kameroen

 

 

2.2.2.07.

 

 

 

2.2.2.08.

Kaapverdië

 

 

2.2.2.08.

 

 

 

2.2.2.09.

Centraal-Afrikaanse Republiek

 

 

2.2.2.09.

 

 

 

2.2.2.10.

Tsjaad

 

 

2.2.2.10.

 

 

 

2.2.2.11.

Comoren

 

 

2.2.2.11.

 

 

 

2.2.2.12.

Congo

 

 

2.2.2.12.

 

 

 

2.2.2.13.

Ivoorkust

 

 

2.2.2.13.

 

 

 

2.2.2.14.

Democratische Republiek Congo

 

 

2.2.2.14.

 

 

 

2.2.2.15.

Djibouti

 

 

2.2.2.15.

 

 

 

2.2.2.16.

Egypte

 

 

2.2.2.16.

 

 

 

2.2.2.17.

Equatoriaal-Guinea

 

 

2.2.2.17.

 

 

 

2.2.2.18.

Eritrea

 

 

2.2.2.18.

 

 

 

2.2.2.19.

Ethiopië

 

 

2.2.2.19.

 

 

 

2.2.2.20.

Gabon

 

 

2.2.2.20.

 

 

 

2.2.2.21.

Gambia

 

 

2.2.2.21.

 

 

 

2.2.2.22.

Ghana

 

 

2.2.2.22.

 

 

 

2.2.2.23.

Guinee

 

 

2.2.2.23.

 

 

 

2.2.2.24.

Guinee-Bissau

 

 

2.2.2.24.

 

 

 

2.2.2.25.

Kenia

 

 

2.2.2.25.

 

 

 

2.2.2.26.

Lesotho

 

 

2.2.2.26.

 

 

 

2.2.2.27.

Liberia

 

 

2.2.2.27.

 

 

 

2.2.2.28.

Libië

 

 

2.2.2.28.

 

 

 

2.2.2.29.

Madagaskar

 

 

2.2.2.29.

 

 

 

2.2.2.30.

Malawi

 

 

2.2.2.30.

 

 

 

2.2.2.31.

Mali

 

 

2.2.2.31.

 

 

 

2.2.2.32.

Mauritanië

 

 

2.2.2.32.

 

 

 

2.2.2.33.

Mauritius

 

 

2.2.2.33.

 

 

 

2.2.2.34.

Marokko

 

 

2.2.2.34.

 

 

 

2.2.2.35.

Mozambique

 

 

2.2.2.35.

 

 

 

2.2.2.36.

Namibië

 

 

2.2.2.36.

 

 

 

2.2.2.37.

Niger

 

 

2.2.2.37.

 

 

 

2.2.2.38.

Nigeria

 

 

2.2.2.38.

 

 

 

2.2.2.39.

Rwanda

 

 

2.2.2.39.

 

 

 

2.2.2.40.

Sint-Helena

 

 

2.2.2.40.

 

 

 

2.2.2.41.

Sao Tomé en Principe

 

 

2.2.2.41.

 

 

 

2.2.2.42.

Senegal

 

 

2.2.2.42.

 

 

 

2.2.2.43.

Seychellen

 

 

2.2.2.43.

 

 

 

2.2.2.44.

Sierra Leone

 

 

2.2.2.44.

 

 

 

2.2.2.45.

Somalië

 

 

2.2.2.45.

 

 

 

2.2.2.46.

Zuid-Afrika

 

 

2.2.2.46.

 

 

 

2.2.2.47.

Sudan

 

 

2.2.2.47.

 

 

 

2.2.2.48.

Zuid-Sudan

 

 

2.2.2.48.

 

 

 

2.2.2.49.

Swaziland

 

 

2.2.2.49.

 

 

 

2.2.2.50.

Togo

 

 

2.2.2.50.

 

 

 

2.2.2.51.

Tunesië

 

 

2.2.2.51.

 

 

 

2.2.2.52.

Uganda

 

 

2.2.2.52.

 

 

 

2.2.2.53.

Tanzania

 

 

2.2.2.53.

 

 

 

2.2.2.54.

Westelijke Sahara

 

 

2.2.2.54.

 

 

 

2.2.2.55.

Zambia

 

 

2.2.2.55.

 

 

 

2.2.2.56.

Zimbabwe

 

 

2.2.2.56.

 

 

 

2.2.2.57.

Ander land in Afrika

 

 

2.2.2.57.

 

 

2.2.3.

Caribisch gebied, Zuid- of Midden-Amerika

 

2.2.3.

2.2.3.

 

 

 

2.2.3.01.

Anguilla

 

 

2.2.3.01.

 

 

 

2.2.3.02.

Antigua en Barbuda

 

 

2.2.3.02.

 

 

 

2.2.3.03.

Argentinië

 

 

2.2.3.03.

 

 

 

2.2.3.04.

Aruba

 

 

2.2.3.04.

 

 

 

2.2.3.05.

Bahama's

 

 

2.2.3.05.

 

 

 

2.2.3.06.

Barbados

 

 

2.2.3.06.

 

 

 

2.2.3.07.

Belize

 

 

2.2.3.07.

 

 

 

2.2.3.08.

Bolivia

 

 

2.2.3.08.

 

 

 

2.2.3.09.

Brazilië

 

 

2.2.3.09.

 

 

 

2.2.3.10.

Britse Maagdeneilanden

 

 

2.2.3.10.

 

 

 

2.2.3.11.

Caymaneilanden

 

 

2.2.3.11.

 

 

 

2.2.3.12.

Chili

 

 

2.2.3.12.

 

 

 

2.2.3.13.

Colombia

 

 

2.2.3.13.

 

 

 

2.2.3.14.

Costa Rica

 

 

2.2.3.14.

 

 

 

2.2.3.15.

Cuba

 

 

2.2.3.15.

 

 

 

2.2.3.16.

Curaçao

 

 

2.2.3.16.

 

 

 

2.2.3.17.

Dominica

 

 

2.2.3.17.

 

 

 

2.2.3.18.

Dominicaanse Republiek

 

 

2.2.3.18.

 

 

 

2.2.3.19.

Ecuador

 

 

2.2.3.19.

 

 

 

2.2.3.20.

El Salvador

 

 

2.2.3.20.

 

 

 

2.2.3.21.

Falklandeilanden (Malvinas)

 

 

2.2.3.21.

 

 

 

2.2.3.22.

Grenada

 

 

2.2.3.22.

 

 

 

2.2.3.23.

Guatemala

 

 

2.2.3.23.

 

 

 

2.2.3.24.

Guyana

 

 

2.2.3.24.

 

 

 

2.2.3.25.

Haïti

 

 

2.2.3.25.

 

 

 

2.2.3.26.

Honduras

 

 

2.2.3.26.

 

 

 

2.2.3.27.

Jamaica

 

 

2.2.3.27.

 

 

 

2.2.3.28.

Mexico

 

 

2.2.3.28.

 

 

 

2.2.3.29.

Montserrat

 

 

2.2.3.29.

 

 

 

2.2.3.30.

Nicaragua

 

 

2.2.3.30.

 

 

 

2.2.3.31.

Panama

 

 

2.2.3.31.

 

 

 

2.2.3.32.

Paraguay

 

 

2.2.3.32.

 

 

 

2.2.3.33.

Peru

 

 

2.2.3.33.

 

 

 

2.2.3.34.

Saint-Barthélemy

 

 

2.2.3.34.

 

 

 

2.2.3.35.

Saint Kitts en Nevis

 

 

2.2.3.35.

 

 

 

2.2.3.36.

Saint Lucia

 

 

2.2.3.36.

 

 

 

2.2.3.37.

Saint-Martin

 

 

2.2.3.37.

 

 

 

2.2.3.38.

Sint Maarten

 

 

2.2.3.38.

 

 

 

2.2.3.39.

Saint Vincent en de Grenadines

 

 

2.2.3.39.

 

 

 

2.2.3.40.

Suriname

 

 

2.2.3.40.

 

 

 

2.2.3.41.

Trinidad en Tobago

 

 

2.2.3.41.

 

 

 

2.2.3.42.

Turks- en Caicoseilanden

 

 

2.2.3.42.

 

 

 

2.2.3.43.

Uruguay

 

 

2.2.3.43.

 

 

 

2.2.3.44.

Venezuela

 

 

2.2.3.44.

 

 

 

2.2.3.45.

Ander land in het Caribische gebied, Zuid- of Midden-Amerika

 

 

2.2.3.45.

 

 

2.2.4.

Noord-Amerika

 

2.2.4.

2.2.4.

 

 

 

2.2.4.01.

Canada

 

 

2.2.4.01.

 

 

 

2.2.4.02.

Groenland

 

 

2.2.4.02.

 

 

 

2.2.4.03.

Verenigde Staten van Amerika

 

 

2.2.4.03.

 

 

 

2.2.4.04.

Bermuda

 

 

2.2.4.04.

 

 

 

2.2.4.05.

Saint-Pierre en Miquelon

 

 

2.2.4.05.

 

 

 

2.2.4.06.

Ander land in Noord-Amerika

 

 

2.2.4.06.

 

 

2.2.5.

Azië

 

2.2.5.

2.2.5.

 

 

 

2.2.5.01.

Afghanistan

 

 

2.2.5.01.

 

 

 

2.2.5.02.

Armenië

 

 

2.2.5.02.

 

 

 

2.2.5.03.

Azerbeidzjan

 

 

2.2.5.03.

 

 

 

2.2.5.04.

Bahrein

 

 

2.2.5.04.

 

 

 

2.2.5.05.

Bangladesh

 

 

2.2.5.05.

 

 

 

2.2.5.06.

Bhutan

 

 

2.2.5.06.

 

 

 

2.2.5.07.

Brunei Darussalam

 

 

2.2.5.07.

 

 

 

2.2.5.08.

Cambodja

 

 

2.2.5.08.

 

 

 

2.2.5.09.

China

 

 

2.2.5.09.

 

 

 

2.2.5.10.

Georgië

 

 

2.2.5.10.

 

 

 

2.2.5.11.

India

 

 

2.2.5.11.

 

 

 

2.2.5.12.

Indonesië

 

 

2.2.5.12.

 

 

 

2.2.5.13.

Irak

 

 

2.2.5.13.

 

 

 

2.2.5.14.

Iran

 

 

2.2.5.14.

 

 

 

2.2.5.15.

Israël

 

 

2.2.5.15.

 

 

 

2.2.5.16.

Japan

 

 

2.2.5.16.

 

 

 

2.2.5.17.

Jordanië

 

 

2.2.5.17.

 

 

 

2.2.5.18.

Kazachstan

 

 

2.2.5.18.

 

 

 

2.2.5.19.

Noord-Korea

 

 

2.2.5.19.

 

 

 

2.2.5.20.

Zuid-Korea

 

 

2.2.5.20.

 

 

 

2.2.5.21.

Koeweit

 

 

2.2.5.21.

 

 

 

2.2.5.22.

Kirgizië

 

 

2.2.5.22.

 

 

 

2.2.5.23.

Laos

 

 

2.2.5.23.

 

 

 

2.2.5.24.

Libanon

 

 

2.2.5.24.

 

 

 

2.2.5.25.

Maleisië

 

 

2.2.5.25.

 

 

 

2.2.5.26.

Maldiven

 

 

2.2.5.26.

 

 

 

2.2.5.27.

Mongolië

 

 

2.2.5.27.

 

 

 

2.2.5.28.

Myanmar

 

 

2.2.5.28.

 

 

 

2.2.5.29.

Nepal

 

 

2.2.5.29.

 

 

 

2.2.5.30.

Oman

 

 

2.2.5.30.

 

 

 

2.2.5.31.

Pakistan

 

 

2.2.5.31.

 

 

 

2.2.5.32.

Filipijnen

 

 

2.2.5.32.

 

 

 

2.2.5.33.

Qatar

 

 

2.2.5.33.

 

 

 

2.2.5.34.

Saudi-Arabië

 

 

2.2.5.34.

 

 

 

2.2.5.35.

Singapore

 

 

2.2.5.35.

 

 

 

2.2.5.36.

Sri Lanka

 

 

2.2.5.36.

 

 

 

2.2.5.37.

Syrië

 

 

2.2.5.37.

 

 

 

2.2.5.38.

Taiwan

 

 

2.2.5.38.

 

 

 

2.2.5.39.

Tadzjikistan

 

 

2.2.5.39.

 

 

 

2.2.5.40.

Thailand

 

 

2.2.5.40.

 

 

 

2.2.5.41.

Oost-Timor

 

 

2.2.5.41.

 

 

 

2.2.5.42.

Turkmenistan

 

 

2.2.5.42.

 

 

 

2.2.5.43.

Verenigde Arabische Emiraten

 

 

2.2.5.43.

 

 

 

2.2.5.44.

Oezbekistan

 

 

2.2.5.44.

 

 

 

2.2.5.45.

Vietnam

 

 

2.2.5.45.

 

 

 

2.2.5.46.

Palestina

 

 

2.2.5.46.

 

 

 

2.2.5.47.

Jemen

 

 

2.2.5.47.

 

 

 

2.2.5.48.

Ander land in Azië

 

 

2.2.5.48.

 

 

2.2.6.

Oceanië

 

2.2.6.

2.2.6.

 

 

 

2.2.6.01.

Australië

 

 

2.2.6.01.

 

 

 

2.2.6.02.

Federale Staten van Micronesia

 

 

2.2.6.02.

 

 

 

2.2.6.03.

Cookeilanden (NZ)

 

 

2.2.6.03.

 

 

 

2.2.6.04.

Fiji

 

 

2.2.6.04.

 

 

 

2.2.6.05.

Frans-Polynesië

 

 

2.2.6.05.

 

 

 

2.2.6.06.

Franse Zuidelijke Gebieden

 

 

2.2.6.06.

 

 

 

2.2.6.07.

Kiribati

 

 

2.2.6.07.

 

 

 

2.2.6.08.

Marshalleilanden

 

 

2.2.6.08.

 

 

 

2.2.6.09.

Nauru

 

 

2.2.6.09.

 

 

 

2.2.6.10.

Nieuw-Caledonië

 

 

2.2.6.10.

 

 

 

2.2.6.11.

Nieuw-Zeeland

 

 

2.2.6.11.

 

 

 

2.2.6.12.

Palau

 

 

2.2.6.12.

 

 

 

2.2.6.13.

Papoea-Nieuw-Guinea

 

 

2.2.6.13.

 

 

 

2.2.6.14.

Samoa

 

 

2.2.6.14.

 

 

 

2.2.6.15.

Salomonseilanden

 

 

2.2.6.15.

 

 

 

2.2.6.16.

Tonga

 

 

2.2.6.16.

 

 

 

2.2.6.17.

Tuvalu

 

 

2.2.6.17.

 

 

 

2.2.6.18.

Pitcairneilanden

 

 

2.2.6.18.

 

 

 

2.2.6.19.

Vanuatu

 

 

2.2.6.19.

 

 

 

2.2.6.20.

Wallis en Futuna

 

 

2.2.6.20.

 

 

 

2.2.6.21.

Ander land in Oceanië

 

 

2.2.6.21.

3.

Overige

3.

3.

3.

4.

Niet aangegeven

4.

4.

4.

De uitsplitsingen naar „geboorteland en -plaats” worden gebruikt voor de onderverdeling van totalen of subtotalen die op personen betrekking hebben.

De landenlijst in de uitsplitsing „geboorteland en -plaats” dient alleen voor statistische doeleinden.

Thema: land van staatsburgerschap

Staatsburgerschap wordt gedefinieerd als de bijzondere juridische band tussen een persoon en zijn staat, die verkregen is bij geboorte of door naturalisatie door middel van een verklaring, optie, huwelijk of een andere mogelijkheid waarin door de nationale wetgeving wordt voorzien.

Een persoon die staatsburger van twee of meer landen is, wordt ingedeeld bij slechts één land van staatsburgerschap, volgens onderstaande volgorde van prioriteit:

1.

het rapporterende land; of

2.

indien de betrokkene geen staatsburger van het rapporterende land is: een andere EU-lidstaat; of

3.

indien de betrokkene geen staatsburger van een andere EU-lidstaat is: een ander land buiten de Europese Unie.

In geval van dubbel staatsburgerschap van twee EU-lidstaten die geen van beide het rapporterende land zijn, bepalen de lidstaten bij welk land van staatsburgerschap de betrokkene wordt ingedeeld.

„EU-lidstaat” betekent een land dat op 1 januari 2021 lid is van de Europese Unie.

Voor rapporterende landen die EU-lidstaat zijn, is de hun land betreffende subcategorie van de categorie „staatsburgerschap van andere EU-lidstaat dan het rapporterende land” (COC.H.2.1.) niet van toepassing. Voor rapporterende landen die geen EU-lidstaat zijn, moet de categorie „staatsburgerschap van andere EU-lidstaat dan het rapporterende land” (COC.L.2.1., COC.M.2.1., COC.H.2.1.) worden veranderd in „staatsburgerschap van een EU-lidstaat”.

Personen die noch staatsburger van een land noch staatloos zijn en die sommige maar niet alle rechten en plichten hebben die aan het staatsburgerschap verbonden zijn, worden ingedeeld onder „erkende niet-staatsburgers” (COC.H. 2.2.1.20.).

Land van staatsburgerschap

COC.L.

COC.M.

COC.H.

0.

Totaal

0.

0.

0.

1.

Staatsburgerschap van het rapporterende land

1.

1.

1.

2.

Staatsburgerschap van een ander land dan het rapporterende land

2.

2.

2.

 

2.1.

Staatsburgerschap van andere EU-lidstaat dan het rapporterende land

2.1.

2.1.

2.1.

 

 

2.1.01.

België

 

 

2.1.01.

 

 

2.1.02.

Bulgarije

 

 

2.1.02.

 

 

2.1.03.

Tsjechië

 

 

2.1.03.

 

 

2.1.04.

Denemarken

 

 

2.1.04.

 

 

2.1.05.

Duitsland

 

 

2.1.05.

 

 

2.1.06.

Estland

 

 

2.1.06.

 

 

2.1.07.

Ierland

 

 

2.1.07.

 

 

2.1.08.

Griekenland

 

 

2.1.08.

 

 

2.1.09.

Spanje

 

 

2.1.09.

 

 

2.1.10.

Frankrijk

 

 

2.1.10.

 

 

2.1.11.

Kroatië

 

 

2.1.11.

 

 

2.1.12.

Italië

 

 

2.1.12.

 

 

2.1.13.

Cyprus

 

 

2.1.13.

 

 

2.1.14.

Letland

 

 

2.1.14.

 

 

2.1.15.

Litouwen

 

 

2.1.15.

 

 

2.1.16.

Luxemburg

 

 

2.1.16.

 

 

2.1.17.

Hongarije

 

 

2.1.17.

 

 

2.1.18.

Malta

 

 

2.1.18.

 

 

2.1.19.

Nederland

 

 

2.1.19.

 

 

2.1.20.

Oostenrijk

 

 

2.1.20.

 

 

2.1.21.

Polen

 

 

2.1.21.

 

 

2.1.22.

Portugal

 

 

2.1.22.

 

 

2.1.23.

Roemenië

 

 

2.1.23.

 

 

2.1.24.

Slovenië

 

 

2.1.24.

 

 

2.1.25.

Slowakije

 

 

2.1.25.

 

 

2.1.26.

Finland

 

 

2.1.26.

 

 

2.1.27.

Zweden

 

 

2.1.27.

 

 

2.1.28.

Verenigd Koninkrijk

 

 

2.1.28.

 

2.2.

Staatburgerschap van een land dat geen lid van de EU is

2.2.

2.2.

2.2.

 

 

2.2.1.

Ander Europees land

 

2.2.1.

2.2.1.

 

 

 

2.2.1.01.

Albanië

 

 

2.2.1.01.

 

 

 

2.2.1.02.

Andorra

 

 

2.2.1.02.

 

 

 

2.2.1.03.

Belarus

 

 

2.2.1.03.

 

 

 

2.2.1.04.

Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

 

 

2.2.1.04.

 

 

 

2.2.1.05.

IJsland

 

 

2.2.1.05.

 

 

 

2.2.1.06.

Kosovo (*2)

 

 

2.2.1.06.

 

 

 

2.2.1.07.

Liechtenstein

 

 

2.2.1.07.

 

 

 

2.2.1.08.

Moldavië

 

 

2.2.1.08.

 

 

 

2.2.1.09.

Monaco

 

 

2.2.1.09.

 

 

 

2.2.1.10.

Montenegro

 

 

2.2.1.10.

 

 

 

2.2.1.11.

Noorwegen

 

 

2.2.1.11.

 

 

 

2.2.1.12.

Bosnië en Herzegovina

 

 

2.2.1.12.

 

 

 

2.2.1.13.

Russische Federatie

 

 

2.2.1.13.

 

 

 

2.2.1.14.

San Marino

 

 

2.2.1.14.

 

 

 

2.2.1.15.

Servië

 

 

2.2.1.15.

 

 

 

2.2.1.16.

Zwitserland

 

 

2.2.1.16.

 

 

 

2.2.1.17.

Turkije

 

 

2.2.1.17.

 

 

 

2.2.1.18.

Oekraïne

 

 

2.2.1.18.

 

 

 

2.2.1.19.

Vaticaanstad

 

 

2.2.1.19.

 

 

 

2.2.1.20.

Erkende niet-staatsburgers

 

 

2.2.1.20.

 

 

 

2.2.1.21.

Ander land in Europa

 

 

2.2.1.21.

 

 

2.2.2.

Land in Afrika

 

2.2.2.

2.2.2.

 

 

 

2.2.2.01.

Algerije

 

 

2.2.2.01.

 

 

 

2.2.2.02.

Angola

 

 

2.2.2.02.

 

 

 

2.2.2.03.

Benin

 

 

2.2.2.03.

 

 

 

2.2.2.04.

Botswana

 

 

2.2.2.04.

 

 

 

2.2.2.05.

Burkina Faso

 

 

2.2.2.05.

 

 

 

2.2.2.06.

Burundi

 

 

2.2.2.06.

 

 

 

2.2.2.07.

Kameroen

 

 

2.2.2.07.

 

 

 

2.2.2.08.

Kaapverdië

 

 

2.2.2.08.

 

 

 

2.2.2.09.

Centraal-Afrikaanse Republiek

 

 

2.2.2.09.

 

 

 

2.2.2.10.

Tsjaad

 

 

2.2.2.10.

 

 

 

2.2.2.11.

Comoren

 

 

2.2.2.11.

 

 

 

2.2.2.12.

Congo

 

 

2.2.2.12.

 

 

 

2.2.2.13.

Ivoorkust

 

 

2.2.2.13.

 

 

 

2.2.2.14.

Democratische Republiek Congo

 

 

2.2.2.14.

 

 

 

2.2.2.15.

Djibouti

 

 

2.2.2.15.

 

 

 

2.2.2.16.

Egypte

 

 

2.2.2.16.

 

 

 

2.2.2.17.

Equatoriaal-Guinea

 

 

2.2.2.17.

 

 

 

2.2.2.18.

Eritrea

 

 

2.2.2.18.

 

 

 

2.2.2.19.

Ethiopië

 

 

2.2.2.19.

 

 

 

2.2.2.20.

Gabon

 

 

2.2.2.20.

 

 

 

2.2.2.21.

Gambia

 

 

2.2.2.21.

 

 

 

2.2.2.22.

Ghana

 

 

2.2.2.22.

 

 

 

2.2.2.23.

Guinee

 

 

2.2.2.23.

 

 

 

2.2.2.24.

Guinee-Bissau

 

 

2.2.2.24.

 

 

 

2.2.2.25.

Kenia

 

 

2.2.2.25.

 

 

 

2.2.2.26.

Lesotho

 

 

2.2.2.26.

 

 

 

2.2.2.27.

Liberia

 

 

2.2.2.27.

 

 

 

2.2.2.28.

Libië

 

 

2.2.2.28.

 

 

 

2.2.2.29.

Madagaskar

 

 

2.2.2.29.

 

 

 

2.2.2.30.

Malawi

 

 

2.2.2.30.

 

 

 

2.2.2.31.

Mali

 

 

2.2.2.31.

 

 

 

2.2.2.32.

Mauritanië

 

 

2.2.2.32.

 

 

 

2.2.2.33.

Mauritius

 

 

2.2.2.33.

 

 

 

2.2.2.34.

Marokko

 

 

2.2.2.34.

 

 

 

2.2.2.35.

Mozambique

 

 

2.2.2.35.

 

 

 

2.2.2.36.

Namibië

 

 

2.2.2.36.

 

 

 

2.2.2.37.

Niger

 

 

2.2.2.37.

 

 

 

2.2.2.38.

Nigeria

 

 

2.2.2.38.

 

 

 

2.2.2.39.

Rwanda

 

 

2.2.2.39.

 

 

 

2.2.2.40.

Sao Tomé en Principe

 

 

2.2.2.40.

 

 

 

2.2.2.41.

Senegal

 

 

2.2.2.41.

 

 

 

2.2.2.42.

Seychellen

 

 

2.2.2.42.

 

 

 

2.2.2.43.

Sierra Leone

 

 

2.2.2.43.

 

 

 

2.2.2.44.

Somalië

 

 

2.2.2.44.

 

 

 

2.2.2.45.

Zuid-Afrika

 

 

2.2.2.45.

 

 

 

2.2.2.46.

Sudan

 

 

2.2.2.46.

 

 

 

2.2.2.47.

Zuid-Sudan

 

 

2.2.2.47.

 

 

 

2.2.2.48.

Swaziland

 

 

2.2.2.48.

 

 

 

2.2.2.49.

Togo

 

 

2.2.2.49.

 

 

 

2.2.2.50.

Tunesië

 

 

2.2.2.50.

 

 

 

2.2.2.51.

Uganda

 

 

2.2.2.51.

 

 

 

2.2.2.52.

Tanzania

 

 

2.2.2.52.

 

 

 

2.2.2.53.

Westelijke Sahara

 

 

2.2.2.53.

 

 

 

2.2.2.54.

Zambia

 

 

2.2.2.54.

 

 

 

2.2.2.55.

Zimbabwe

 

 

2.2.2.55.

 

 

 

2.2.2.56.

Ander land in Afrika

 

 

2.2.2.56.

 

 

2.2.3.

Land in Caribisch gebied, Zuid- of Midden-Amerika

 

2.2.3.

2.2.3.

 

 

 

2.2.3.01.

Antigua en Barbuda

 

 

2.2.3.01.

 

 

 

2.2.3.02.

Argentinië

 

 

2.2.3.02.

 

 

 

2.2.3.03.

Aruba

 

 

2.2.3.03.

 

 

 

2.2.3.04.

Bahama's

 

 

2.2.3.04.

 

 

 

2.2.3.05.

Barbados

 

 

2.2.3.05.

 

 

 

2.2.3.06.

Belize

 

 

2.2.3.06.

 

 

 

2.2.3.07.

Bolivia

 

 

2.2.3.07.

 

 

 

2.2.3.08.

Brazilië

 

 

2.2.3.08.

 

 

 

2.2.3.09.

Chili

 

 

2.2.3.09.

 

 

 

2.2.3.10.

Colombia

 

 

2.2.3.10.

 

 

 

2.2.3.11.

Costa Rica

 

 

2.2.3.11.

 

 

 

2.2.3.12.

Cuba

 

 

2.2.3.12.

 

 

 

2.2.3.13.

Curaçao

 

 

2.2.3.13.

 

 

 

2.2.3.14.

Dominica

 

 

2.2.3.14.

 

 

 

2.2.3.15.

Dominicaanse Republiek

 

 

2.2.3.15.

 

 

 

2.2.3.16.

Ecuador

 

 

2.2.3.16.

 

 

 

2.2.3.17.

El Salvador

 

 

2.2.3.17.

 

 

 

2.2.3.18.

Grenada

 

 

2.2.3.18.

 

 

 

2.2.3.19.

Guatemala

 

 

2.2.3.19.

 

 

 

2.2.3.20.

Guyana

 

 

2.2.3.20.

 

 

 

2.2.3.21.

Haïti

 

 

2.2.3.21.

 

 

 

2.2.3.22.

Honduras

 

 

2.2.3.22.

 

 

 

2.2.3.23.

Jamaica

 

 

2.2.3.23.

 

 

 

2.2.3.24.

Mexico

 

 

2.2.3.24.

 

 

 

2.2.3.25.

Nicaragua

 

 

2.2.3.25.

 

 

 

2.2.3.26.

Panama

 

 

2.2.3.26.

 

 

 

2.2.3.27.

Paraguay

 

 

2.2.3.27.

 

 

 

2.2.3.28.

Peru

 

 

2.2.3.28.

 

 

 

2.2.3.29.

Saint Kitts en Nevis

 

 

2.2.3.29.

 

 

 

2.2.3.30.

Saint Lucia

 

 

2.2.3.30.

 

 

 

2.2.3.31.

Sint Maarten

 

 

2.2.3.31.

 

 

 

2.2.3.32.

Saint Vincent en de Grenadines

 

 

2.2.3.32.

 

 

 

2.2.3.33.

Suriname

 

 

2.2.3.33.

 

 

 

2.2.3.34.

Trinidad en Tobago

 

 

2.2.3.34.

 

 

 

2.2.3.35.

Uruguay

 

 

2.2.3.35.

 

 

 

2.2.3.36.

Venezuela

 

 

2.2.3.36.

 

 

 

2.2.3.37.

Ander land in het Caribische gebied, Zuid- of Midden-Amerika

 

 

2.2.3.37.

 

 

2.2.4.

Land in Noord-Amerika

 

2.2.4.

2.2.4.

 

 

 

2.2.4.01.

Canada

 

 

2.2.4.01.

 

 

 

2.2.4.02.

Verenigde Staten van Amerika

 

 

2.2.4.02.

 

 

 

2.2.4.03.

Ander land in Noord-Amerika

 

 

2.2.4.03.

 

 

2.2.5.

Land in Azië

 

2.2.5.

2.2.5.

 

 

 

2.2.5.01.

Afghanistan

 

 

2.2.5.01.

 

 

 

2.2.5.02.

Armenië

 

 

2.2.5.02.

 

 

 

2.2.5.03.

Azerbeidzjan

 

 

2.2.5.03.

 

 

 

2.2.5.04.

Bahrein

 

 

2.2.5.04.

 

 

 

2.2.5.05.

Bangladesh

 

 

2.2.5.05.

 

 

 

2.2.5.06.

Bhutan

 

 

2.2.5.06.

 

 

 

2.2.5.07.

Brunei Darussalam

 

 

2.2.5.07.

 

 

 

2.2.5.08.

Cambodja

 

 

2.2.5.08.

 

 

 

2.2.5.09.

China

 

 

2.2.5.09.

 

 

 

2.2.5.10.

Georgië

 

 

2.2.5.10.

 

 

 

2.2.5.11.

India

 

 

2.2.5.11.

 

 

 

2.2.5.12.

Indonesië

 

 

2.2.5.12.

 

 

 

2.2.5.13.

Irak

 

 

2.2.5.13.

 

 

 

2.2.5.14.

Iran

 

 

2.2.5.14.

 

 

 

2.2.5.15.

Israël

 

 

2.2.5.15.

 

 

 

2.2.5.16.

Japan

 

 

2.2.5.16.

 

 

 

2.2.5.17.

Jordanië

 

 

2.2.5.17.

 

 

 

2.2.5.18.

Kazachstan

 

 

2.2.5.18.

 

 

 

2.2.5.19.

Noord-Korea

 

 

2.2.5.19.

 

 

 

2.2.5.20.

Zuid-Korea

 

 

2.2.5.20.

 

 

 

2.2.5.21.

Koeweit

 

 

2.2.5.21.

 

 

 

2.2.5.22.

Kirgizië

 

 

2.2.5.22.

 

 

 

2.2.5.23.

Laos

 

 

2.2.5.23.

 

 

 

2.2.5.24.

Libanon

 

 

2.2.5.24.

 

 

 

2.2.5.25.

Maleisië

 

 

2.2.5.25.

 

 

 

2.2.5.26.

Maldiven

 

 

2.2.5.26.

 

 

 

2.2.5.27.

Mongolië

 

 

2.2.5.27.

 

 

 

2.2.5.28.

Myanmar/Birma

 

 

2.2.5.28.

 

 

 

2.2.5.29.

Nepal

 

 

2.2.5.29.

 

 

 

2.2.5.30.

Oman

 

 

2.2.5.30.

 

 

 

2.2.5.31.

Pakistan

 

 

2.2.5.31.

 

 

 

2.2.5.32.

Filipijnen

 

 

2.2.5.32.

 

 

 

2.2.5.33.

Qatar

 

 

2.2.5.33.

 

 

 

2.2.5.34.

Saudi-Arabië

 

 

2.2.5.34.

 

 

 

2.2.5.35.

Singapore

 

 

2.2.5.35.

 

 

 

2.2.5.36.

Sri Lanka

 

 

2.2.5.36.

 

 

 

2.2.5.37.

Syrië

 

 

2.2.5.37.

 

 

 

2.2.5.38.

Taiwan

 

 

2.2.5.38.

 

 

 

2.2.5.39.

Tadzjikistan

 

 

2.2.5.39.

 

 

 

2.2.5.40.

Thailand

 

 

2.2.5.40.

 

 

 

2.2.5.41.

Oost-Timor

 

 

2.2.5.41.

 

 

 

2.2.5.42.

Turkmenistan

 

 

2.2.5.42.

 

 

 

2.2.5.43.

Verenigde Arabische Emiraten

 

 

2.2.5.43.

 

 

 

2.2.5.44.

Oezbekistan

 

 

2.2.5.44.

 

 

 

2.2.5.45.

Vietnam

 

 

2.2.5.45.

 

 

 

2.2.5.46.

Palestina

 

 

2.2.5.46.

 

 

 

2.2.5.47.

Jemen

 

 

2.2.5.47.

 

 

 

2.2.5.48.

Ander land in Azië

 

 

2.2.5.48.

 

 

2.2.6.

Land in Oceanië

 

2.2.6.

2.2.6.

 

 

 

2.2.6.01.

Australië

 

 

2.2.6.01.

 

 

 

2.2.6.02.

Federale Staten van Micronesia

 

 

2.2.6.02.

 

 

 

2.2.6.03.

Fiji

 

 

2.2.6.03.

 

 

 

2.2.6.04.

Kiribati

 

 

2.2.6.04.

 

 

 

2.2.6.05.

Marshalleilanden

 

 

2.2.6.05.

 

 

 

2.2.6.06.

Nauru

 

 

2.2.6.06.

 

 

 

2.2.6.07.

Nieuw-Zeeland

 

 

2.2.6.07.

 

 

 

2.2.6.08.

Palau

 

 

2.2.6.08.

 

 

 

2.2.6.09.

Papoea-Nieuw-Guinea

 

 

2.2.6.09.

 

 

 

2.2.6.10.

Samoa

 

 

2.2.6.10.

 

 

 

2.2.6.11.

Salomonseilanden

 

 

2.2.6.11.

 

 

 

2.2.6.12.

Tonga

 

 

2.2.6.12.

 

 

 

2.2.6.13.

Tuvalu

 

 

2.2.6.13.

 

 

 

2.2.6.14.

Vanuatu

 

 

2.2.6.14.

 

 

 

2.2.6.15.

Ander land in Oceanië

 

 

2.2.6.15.

3.

Staatloos

3.

3.

3.

4.

Niet aangegeven

4.

4.

4.

De uitsplitsing naar „land van staatsburgerschap” wordt gebruikt voor de onderverdeling van totalen of subtotalen die op personen betrekking hebben.

De landenlijst in de uitsplitsing „land van staatsburgerschap” dient alleen voor statistische doeleinden.

Thema: ooit in het buitenland verbleven en jaar van aankomst in het land (vanaf 1980)

Het jaar van aankomst is het kalenderjaar waarin een persoon het recentst zijn gewone verblijfplaats in het land heeft genomen. Het jaar van de recentste aankomst in het land wordt gemeld en niet het jaar van de eerste aankomst (m.a.w. het „jaar van aankomst in het land” geeft geen informatie over onderbroken verblijven).

De uitsplitsing naar „jaar van aankomst in het land sinds 2010” betreft de recentere internationale migratie sinds 2010.

Jaar van aankomst in het land sinds 2010

YAT.

0.

Totaal

0.

1.

Ooit in het buitenland verbleven en aangekomen in 2010 of daarna

1.

2.

Ooit in het buitenland verbleven en aangekomen in 2009 of daarvoor, of nooit in het buitenland verbleven

2.

3.

Niet aangegeven

3.

De uitsplitsing naar „jaar van aankomst in het land sinds 2010” wordt gebruikt voor de onderverdeling van totalen of subtotalen die op personen betrekking hebben.

De uitsplitsing naar „jaar van aankomst in het land sinds 1980” betreft de internationale migratie sinds 1980.

De gegevens voor 2021 hebben betrekking op de periode tussen 1 januari 2021 en de referentiedatum.

Jaar van aankomst in het land sinds 1980

YAE.L.

YAE.H.

0.

Totaal

0.

0.

1.

Ooit in het buitenland verbleven en aangekomen in 1980 of daarna

1.

1.

 

1.1.

2020 t/m 2021

1.1.

1.1.

 

 

1.1.1.

2021

 

1.1.1.

 

 

1.1.2.

2020

 

1.1.2.

 

1.2.

2015 t/m 2019

1.2.

1.2.

 

 

1.2.1.

2019

 

1.2.1.

 

 

1.2.2.

2018

 

1.2.2.

 

 

1.2.3.

2017

 

1.2.3.

 

 

1.2.4.

2016

 

1.2.4.

 

 

1.2.5.

2015

 

1.2.5.

 

1.3.

2010 t/m 2014

1.3.

1.3.

 

 

1.3.1.

2014

 

1.3.1.

 

 

1.3.2.

2013

 

1.3.2.

 

 

1.3.3.

2012

 

1.3.3.

 

 

1.3.4.

2011

 

1.3.4.

 

 

1.3.5.

2010

 

1.3.5.

 

1.4.

2005 t/m 2009

1.4.

1.4.

 

 

1.4.1.

2009

 

1.4.1.

 

 

1.4.2.

2008

 

1.4.2.

 

 

1.4.3.

2007

 

1.4.3.

 

 

1.4.4.

2006

 

1.4.4.

 

 

1.4.5.

2005

 

1.4.5.

 

1.5.

2000 t/m 2004

1.5.

1.5.

 

1.6.

1995 t/m 1999

1.6.

1.6.

 

1.7.

1990 t/m 1994

1.7.

1.7.

 

1.8.

1985 t/m 1989

1.8.

1.8.

 

1.9.

1980 t/m 1984

1.9.

1.9.

2.

Ooit in het buitenland verbleven en aangekomen in 1979 of daarvoor, of nooit in het buitenland verbleven

2.

2.

3.

Niet aangegeven

3.

3.

De uitsplitsing naar „jaar van aankomst in het land sinds 1980” wordt gebruikt voor de onderverdeling van totalen of subtotalen die op personen betrekking hebben.

Thema: vorige gewone verblijfplaats en datum van aankomst in de huidige plaats, of gewone verblijfplaats één jaar voor de telling

Het gaat hierbij om de relatie tussen de huidige gewone verblijfplaats en de gewone verblijfplaats één jaar voor de telling.

In de uitsplitsing naar „gewone verblijfplaats één jaar voor de telling” hebben veranderingen van de verblijfplaats betrekking op het jaar dat loopt van één jaar vóór de referentiedatum tot de referentiedatum. Een verhuizing binnen hetzelfde LBE2-gebied wordt ook beschouwd als een verhuizing binnen hetzelfde NUTS 3-gebied.

Kinderen jonger dan één jaar worden ingedeeld onder „niet van toepassing” (ROY.4.).

Landen die informatie verzamelen over het thema „vorige gewone verblijfplaats en datum van aankomst in de huidige plaats” delen alle personen die in het jaar vóór de referentiedatum hun gewone verblijfplaats meer dan één keer hebben veranderd in volgens hun vorige gewone verblijfplaats, d.w.z. de gewone verblijfplaats vanwaar zij naar hun huidige gewone verblijfplaats zijn verhuisd.

Gewone verblijfplaats één jaar voor de telling

ROY.

0.

Totaal

0.

1.

Gewone verblijfplaats onveranderd

1.

2.

Gewone verblijfplaats veranderd

2.

 

2.1.

Verhuisd binnen het rapporterende land

2.1.

 

 

2.1.1.

Gewone verblijfplaats één jaar voor de telling binnen hetzelfde NUTS 3-gebied als de huidige gewone verblijfplaats

2.1.1.

 

 

2.1.2.

Gewone verblijfplaats één jaar voor de telling buiten het NUTS 3-gebied van de huidige gewone verblijfplaats

2.1.2.

 

2.2.

Verhuisd van buiten het rapporterende land

2.2.

3.

Niet aangegeven

3.

4.

Niet van toepassing

4.

De uitsplitsing naar „gewone verblijfplaats één jaar voor de telling” wordt gebruikt voor de onderverdeling van totalen of subtotalen die op personen betrekking hebben.

Thema: positie in het gezin

Het begrip „gezinskern” is in enge zin gedefinieerd, namelijk als twee of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde huishouden en die verwant zijn als man en vrouw, als partners in een geregistreerd partnerschap, als samenwonende partners of als ouder en kind. Een gezin omvat dus een paar zonder kinderen, een paar met een of meer kinderen, of een alleenstaande ouder met een of meer kinderen. Bij deze definitie van het gezin zijn de verwantschappen tussen kinderen en volwassenen beperkt tot directe (eerstegraads) verwantschappen, dat wil zeggen tussen ouders en kinderen.

Onder „kind” („zoon/dochter”) wordt verstaan een biologische of geadopteerde zoon of dochter of een stiefzoon of -dochter (ongeacht leeftijd of burgerlijke staat) die zijn of haar gewone verblijfplaats in het huishouden van (een van) de ouders heeft en die geen partner of eigen kinderen in hetzelfde huishouden heeft. Pleegkinderen vallen niet hieronder. Een zoon of dochter die met een echtgeno(o)t(e), met een geregistreerde partner, met een samenwonende partner of met een of meer eigen kinderen woont, wordt niet als kind beschouwd. Wanneer een kind afwisselend in twee huishoudens woont (bijvoorbeeld wanneer zijn ouders gescheiden zijn), wordt het huishouden waar het kind de meeste tijd doorbrengt als zijn of haar huishouden beschouwd. Wanneer bij beide ouders evenveel tijd wordt doorgebracht, is het huishouden dat waar het kind zich op het moment van de telling bevindt of het huishouden waar het kind zijn of haar wettelijke of geregistreerde woonplaats heeft.

Het begrip „partners” omvat echtparen, paren in een geregistreerd partnerschap en samenwonende partners. „Geregistreerd partnerschap” is gedefinieerd zoals in de technische specificaties voor het thema „burgerlijke staat”.

Twee personen worden als „samenwonende partners” beschouwd als zij:

tot hetzelfde huishouden behoren, en

een soortgelijke relatie als in een huwelijk hebben, en

niet gehuwd zijn of niet in een geregistreerd partnerschap leven.

„Grootouder-kindhuishoudens” (huishoudens bestaande uit een grootouder of grootouders en een of meer kleinkinderen, maar zonder de ouder(s) van deze kinderen) vallen niet onder de definitie van een gezin.

Positie in het gezin

FST.L.

FST.M.

FST.H.

0.

Totaal

0.

0.

0.

1.

Partners

1.

1.

1.

 

1.1.

Personen in een echtpaar of in een geregistreerd partnerschap

 

1.1.

1.1.

 

 

1.1.1.

Personen van verschillend geslacht in een echtpaar of in een geregistreerd partnerschap

 

 

1.1.1.

 

 

1.1.2.

Personen van hetzelfde geslacht in een echtpaar of in een geregistreerd partnerschap

 

 

1.1.2.

 

1.2.

Samenwonende partners

 

1.2.

1.2.

2.

Alleenstaande ouders

2.

2.

2.

3.

Zonen/dochters

3.

3.

3.

 

3.1.

Niet van alleenstaande ouder

 

3.1.

3.1.

 

3.2.

Van alleenstaande ouder

 

3.2.

3.2.

4.

Niet aangegeven

4.

4.

4.

5.

Niet van toepassing — niet in een gezinskern

5.

5.

5.

De uitsplitsingen naar „positie in het gezin” worden gebruikt voor de onderverdeling van totalen of subtotalen die op personen betrekking hebben.

Thema: type gezinskern

De specificaties voor begrippen betreffende het gezin en de definities van de begrippen „gezinskern”, „kind”, „paar” en „samenwonende partners” voor het thema „positie in het gezin” gelden ook voor het thema „type gezinskern”.

Type gezinskern

TFN.L.

TFN.H.

0.

Totaal

0.

0.

1.

Gezin met gehuwde partners of met partners in geregistreerd partnerschap

1.

1.

 

1.1.

Gezin met een echtpaar of met partners in geregistreerd partnerschap, zonder inwonende kinderen

 

1.1.

 

 

1.1.1.

Gezin met een hetero-echtpaar

 

1.1.1.

 

 

1.1.2.

Gezin met een homo-echtpaar of met homopartners in geregistreerd partnerschap

 

1.1.2.

 

1.2.

Gezin met een echtpaar of met partners in geregistreerd partnerschap, ten minste één inwonend kind jonger dan 25 jaar

 

1.2.

 

 

1.2.1.

Gezin met een hetero-echtpaar

 

1.2.1.

 

 

1.2.2.

Gezin met een homo-echtpaar of met homopartners in geregistreerd partnerschap

 

1.2.2.

 

1.3.

Gezin met een echtpaar of partners in geregistreerd partnerschap, jongste inwonende zoon/dochter 25 jaar of ouder

 

1.3.

 

 

1.3.1.

Gezin met een hetero-echtpaar

 

1.3.1.

 

 

1.3.2.

Gezin met een homo-echtpaar of met homopartners in geregistreerd partnerschap

 

1.3.2.

2.

Gezin met samenwonende partners

2.

2.

 

2.1.

Samenwonende partners zonder inwonende kinderen

 

2.1.

 

2.2.

Samenwonende partners met ten minste één inwonend kind jonger dan 25 jaar

 

2.2.

 

2.3.

Samenwonende partners, jongste inwonende zoon/dochter 25 jaar of ouder

 

2.3.

3.

Gezin met alleenstaande vader

3.

3.

 

3.1.

Alleenstaande vader met ten minste één inwonend kind jonger dan 25 jaar

 

3.1.

 

3.2.

Alleenstaande vader, jongste inwonende zoon/dochter 25 jaar of ouder

 

3.2.

4.

Gezin met alleenstaande moeder

4.

4.

 

4.1.

Alleenstaande moeder met ten minste één inwonend kind jonger dan 25 jaar

 

4.1.

 

4.2.

Alleenstaande moeder, jongste inwonende zoon/dochter 25 jaar of ouder

 

4.2.

De uitsplitsingen naar „type gezinskern” worden gebruikt voor de onderverdeling van het totaal voor „gezinskernen” en van subtotalen daarvan.

Thema: grootte gezinskern

De definitie van het begrip „gezinskern” die wordt gegeven voor het thema „positie in het gezin”, geldt ook voor „grootte gezinskern”.

Grootte gezinskern

SFN.

0.

Totaal

0.

1.

2 personen

1.

2.

3 t/m 5 personen

2.

 

2.1.

3 personen

2.1.

 

2.2.

4 personen

2.2.

 

2.3.

5 personen

2.3.

3.

6 of meer personen

3.

 

3.1.

6 t/m 10 personen

3.1.

 

3.2.

11 of meer personen

3.2.

De uitsplitsingen naar „grootte gezinskern” worden gebruikt voor de onderverdeling van het totaal voor „gezinskernen” en van subtotalen daarvan.

Thema: positie in het huishouden

Voor de identificatie van particuliere huishoudens gaan de lidstaten uit van het begrip „huishoudvoering” of, als dat niet mogelijk is, van het begrip „huishouden per wooneenheid”.

1.   Begrip huishoudvoering

Volgens dit begrip is een particulier huishouden:

a)

een eenpersoonshuishouden, m.a.w. een persoon die alleen in een afzonderlijke wooneenheid woont of die als inwonende een afzonderlijke kamer (of kamers) van een wooneenheid bewoont maar die niet samen met andere bewoners van de wooneenheid deel uitmaakt van een meerpersoonshuishouden zoals hieronder gedefinieerd; of

b)

een meerpersoonshuishouden, m.a.w. een groep van twee of meer personen die samen de hele wooneenheid of een gedeelte ervan bewonen en die samen levensmiddelen en andere essentiële zaken voor hun levensonderhoud aanschaffen. De leden van de groep kunnen hun inkomen in meer of mindere mate samenvoegen.

2.   Begrip huishouden per wooneenheid

Volgens dit begrip worden alle personen die in een wooneenheid wonen als lid van hetzelfde huishouden beschouwd, zodat er sprake is van één huishouden per bewoonde wooneenheid. Hieruit volgt dat het aantal bewoonde wooneenheden en het aantal huishoudens dat ze bewoont gelijk is en dat ook de locaties van de wooneenheden en de huishoudens dezelfde zijn.

De categorie „personen in een particulier huishouden” omvat „personen in een gezinskern” (HST.M. en HST.H.1.1.) en „personen niet in een gezinskern” (HST.M. en HST.H.1.2.). De categorie „personen in een gezinskern” omvat alle personen die behoren tot een particulier huishouden dat een gezinskern omvat waarvan zij deel uitmaken. De categorie „personen niet in een gezinskern” omvat alle personen die behoren tot een niet-gezinshuishouden of tot een gezinshuishouden zonder deel uit te maken van een gezinskern in dat huishouden.

Een niet-gezinshuishouden kan een eenpersoonshuishouden zijn (persoon is „alleenwonend” (HST.H.1.2.1.)) of een meerpersoonshuishouden zonder gezinskern. De categorie „niet alleenwonend” (HST.H.1.2.2.) omvat personen die in een meerpersoonshuishouden zonder gezinskern wonen ofwel in een gezinshuishouden zonder tot een gezinskern in dat huishouden te behoren.

Een institutioneel huishouden omvat personen die door een instelling in hun behoefte aan onderdak en levensonderhoud worden voorzien. Onder instelling wordt verstaan: een juridische entiteit die voor lange termijn huisvesting en diensten verstrekt aan een groep personen. instellingen hebben doorgaans gemeenschappelijke voorzieningen (baden, zitkamers, eetzalen, slaapzalen enz.) die door de bewoners worden gedeeld.

„Thuislozen” (HST.M.2.2. en HST.H.2.2.) zijn personen die op straat leven zonder onderdak in de zin van woonverblijf (primaire thuisloosheid) of personen die dikwijls van tijdelijk onderkomen verwisselen (secundaire thuisloosheid).

Positie in het huishouden

HST.L.

HST.M.

HST.H.

0.

Totaal

0.

0.

0.

1.

Personen in een particulier huishouden

1.

1.

1.

 

1.1.

Personen in een gezinskern

 

1.1.

1.1.

 

1.2.

Personen niet in een gezinskern

 

1.2.

1.2.

 

 

1.2.1.

Alleenwonend

 

 

1.2.1.

 

 

1.2.2.

Niet alleenwonend

 

 

1.2.2.

 

1.3.

Personen in een particulier huishouden zonder opgave van de categorie

 

1.3.

1.3.

2.

Personen niet in een particulier huishouden

2.

2.

2.

 

2.1.

Personen in een institutioneel huishouden

 

2.1.

2.1.

 

2.2.

Personen niet in een particulier huishouden (met inbegrip van daklozen), zonder opgave van de categorie

 

2.2.

2.2.

De uitsplitsingen naar „positie in het huishouden” worden gebruikt voor de onderverdeling van totalen of subtotalen die op personen betrekking hebben.

Thema: type particulier huishouden

De specificaties voor de begrippen betreffende het huishouden voor het thema „positie in het huishouden” gelden ook voor „type particulier huishouden”.

„Huishouden met paar” omvat „huishoudens met echtpaar, huishoudens met partners in een geregistreerd partnerschap en huishoudens met samenwonende partners.

Type particulier huishouden

TPH.L.

TPH.L.

0.

Totaal

0.

0.

1.

Niet-gezinshuishouden

1.

1.

 

1.1.

Eenpersoonshuishouden

1.1.

1.1.

 

1.2.

Meerpersoonshuishouden

1.2.

1.2.

2.

Eengezinshuishouden

2.

2.

 

2.1.

Huishouden met paar

 

2.1.

 

 

2.1.1.

Paar zonder inwonende kinderen

 

2.1.1.

 

 

2.1.2.

Paar met ten minste één inwonend kind jonger dan 25 jaar

 

2.1.2.

 

 

2.1.3.

Paar, jongste inwonende zoon/dochter 25 jaar of ouder

 

2.1.3.

 

2.2.

Huishouden met alleenstaande vader

 

2.2.

 

 

2.2.1.

Alleenstaande vader met ten minste één inwonend kind jonger dan 25 jaar

 

2.2.1.

 

 

2.2.2.

Alleenstaande vader, jongste inwonende zoon/dochter 25 jaar of ouder

 

2.2.2.

 

2.3.

Huishouden met alleenstaande moeder

 

2.3.

 

 

2.3.1.

Alleenstaande moeder met ten minste één inwonend kind jonger dan 25 jaar

 

2.3.1.

 

 

2.3.2.

Alleenstaande moeder, jongste inwonende zoon/dochter 25 jaar of ouder

 

2.3.2.

3.

Twee- of meergezinshuishouden

3.

3.

De uitsplitsingen naar „type particulier huishouden” worden gebruikt voor de onderverdeling van het totaal voor „particuliere huishoudens” en van subtotalen daarvan.

Thema: grootte particulier huishouden

De specificaties voor de begrippen betreffende het huishouden voor het thema „positie in het huishouden” gelden ook voor het thema „grootte particulier huishouden”.

Grootte particulier huishouden

SPH.

0.

Totaal

0.

1.

1 persoon

1.

2.

2 personen

2.

3.

3 t/m 5 personen

3.

 

3.1.

3 personen

3.1.

 

3.2.

4 personen

3.2.

 

3.3.

5 personen

3.3.

4.

6 t/m 10 personen

4.

5.

11 of meer personen

5.

De uitsplitsingen naar „grootte particulier huishouden” worden gebruikt voor de onderverdeling van het totaal voor „particuliere huishoudens” en van subtotalen daarvan.

Thema: huisvestingsregeling

Het thema „huisvestingsregeling” bestrijkt de gehele bevolking en heeft betrekking op het type onderkomen waar een persoon op het moment van de telling zijn gewone verblijfplaats heeft. Het omvat alle personen die hun gewone verblijfplaats in verschillende typen woonverblijven hebben of die geen gewone verblijfplaats hebben maar tijdelijk in een bepaald type woonverblijf verblijven, alsook daklozen die op het moment van de telling op straat of in een noodonderkomen overnachten.

Bewoners zijn personen die hun gewone verblijfplaats in een van de onder elke categorie vermelde onderkomens hebben.

„Conventionele woningen” zijn structureel gescheiden, onafhankelijke ruimten op een vaste locatie die bestemd zijn voor permanente menselijke bewoning en die op de referentiedatum

a)

bewoond worden,

b)

leegstaan, of

c)

als tweede of vakantiewoning bestemd zijn.

„Gescheiden” wil zeggen door muren omgeven en met een plafond of dak bedekt, zodat een of meer personen zich er kunnen afzonderen. „Onafhankelijk” wil zeggen met directe toegang vanaf een straat, trappenhuis, gang, galerij of grondstuk.

„Andere wooneenheden” zijn hutten, keten, barakken, caravans, woonboten, schuren, molens, grotten en andere onderkomens die op het moment van de telling voor menselijke bewoning worden gebruikt, ongeacht of zij daarvoor ook bestemd zijn.

„Collectieve woonverblijven” zijn panden die voor bewoning door grote groepen personen of verscheidene huishoudens bestemd zijn en die op het moment van de telling als gewone verblijfplaats van ten minste één persoon worden gebruikt.

„Bewoonde conventionele woningen”, „andere wooneenheden” en „collectieve woonverblijven” samen vormen de „woonverblijven”. Een „woonverblijf” moet de gewone verblijfplaats van ten minste één persoon zijn.

„Bewoonde conventionele woningen” en „andere wooneenheden” samen vormen de „wooneenheden”.

Thuislozen (d.w.z. personen zonder gewone verblijfplaats in een woonverblijf) zijn personen die op straat leven en geen onderkomen hebben dat onder de definitie van woonverblijf valt (primaire thuisloosheid) of personen die dikwijls van tijdelijk onderkomen wisselen (secundaire thuisloosheid).

Huisvestingsregeling

HAR.

0.

Totaal

0.

1.

Bewoners van een conventionele woning of een collectief woonverblijf

1.

 

1.1.

Bewoners van een conventionele woning

1.1.

 

1.2.

Bewoners van een collectief woonverblijf

1.2.

2.

Bewoners van een andere wooneenheid en thuislozen

2.

3.

Niet aangegeven

3.

De uitsplitsingen naar „huisvestingsregeling” worden gebruikt voor de onderverdeling van totalen of subtotalen die op personen betrekking hebben.

Thema: eigendomssituatie met betrekking tot de wooneenheid van huishoudens

Bij de „eigendomssituatie met betrekking tot de wooneenheid van huishoudens” gaat het om de regeling volgens welke een particulier huishouden een hele wooneenheid of een deel ervan bewoont.

Huishoudens die nog een hypotheek op de door hen bewoonde wooneenheid afbetalen of die hun wooneenheid op termijn volgens een andere financiële regeling kopen, worden ingedeeld in de categorie „huishoudens waarvan ten minste één lid eigenaar van de hele wooneenheid of een deel ervan is” (TSH.1.).

Huishoudens waarvan ten minste één lid eigenaar van de wooneenheid en ten minste één lid huurder van de hele wooneenheid of een deel ervan is, worden ingedeeld in de categorie „huishoudens waarvan ten minste één lid eigenaar van de hele wooneenheid of een deel ervan is” (TSH.1.).

Eigendomssituatie met betrekking tot de wooneenheid van huishoudens

TSH.

0.

Totaal

0.

1.

Huishouden waarvan ten minste één lid eigenaar van de hele wooneenheid of een deel ervan is

1.

2.

Huishouden waarvan ten minste één lid huurder van de hele wooneenheid of een deel ervan is (en geen ander lid is de eigenaar ervan)

2.

3.

Huishouden dat een hele wooneenheid of een deel ervan volgens een andere regeling bewoont

3.

4.

Niet aangegeven

4.

De uitsplitsingen naar „eigendomssituatie met betrekking tot de wooneenheid van huishoudens” worden gebruikt voor de onderverdeling van het totaal voor „particuliere huishoudens” en van subtotalen daarvan.

Thema: type woonverblijf

Een woonverblijf is een onderkomen waar een of meer personen hun gewone verblijfplaats hebben. De termen „conventionele woningen”, „andere wooneenheden” en „collectieve woonverblijven” worden gedefinieerd zoals voor „huisvestingsregeling”.

Type woonverblijf

TLQ.

0.

Totaal

0.

1.

Bewoonde conventionele woningen

1.

2.

Andere wooneenheden

2.

3.

Collectieve woonverblijven

3.

4.

Niet aangegeven

4.

De uitsplitsing naar „type woonverblijf” wordt gebruikt voor de onderverdeling van het totaal voor „woonverblijven” en van subtotalen daarvan.

Thema: bewoningssituatie van conventionele woningen

„Bewoonde conventionele woningen” zijn conventionele woningen die op het moment van de telling de gewone verblijfplaats van een of meer personen zijn. „Niet-bewoonde conventionele woningen” zijn conventionele woningen die op het moment van de telling niet de gewone verblijfplaats van een of meer personen zijn.

Voor seizoens- of secundair gebruik voorbehouden woningen, leegstaande woningen evenals conventionele woningen waarin personen aanwezig zijn die niet worden geteld, worden ingedeeld bij de categorie „Niet-bewoonde conventionele woningen” (OCS.2.).

Bewoningssituatie van conventionele woningen

OCS.

0.

Totaal

0.

1.

Bewoonde conventionele woningen

1.

2.

Niet-bewoonde conventionele woningen

2.

3.

Niet aangegeven

3.

De uitsplitsingen naar „bewoningssituatie van conventionele woningen” worden gebruikt voor de onderverdeling van het totaal voor „conventionele woningen” en van subtotalen daarvan.

Thema: type eigendom (regeling volgens welke de woning wordt bewoond)

Bij „type eigendom” gaat het om de eigendom van de woning en niet om die van de grond waarop de woning gebouwd is. Het dient om aan te geven volgens welke regelingen de woning wordt bewoond.

„Door de eigenaar bewoonde woningen” zijn woningen met ten minste één bewoner die de woning geheel of gedeeltelijk in eigendom heeft.

„Huurwoningen” zijn woningen waarvan ten minste één bewoner huur betaalt voor de bewoning van de woning en waarvan geen van de bewoners de woning geheel of gedeeltelijk in eigendom heeft.

Niet-bewoonde conventionele woningen worden ingedeeld bij „niet van toepassing” (OWS.5.).

Type eigendom

OWS.

0.

Totaal

0.

1.

Door de eigenaar bewoonde woningen

1.

2.

Huurwoningen

2.

3.

Ander eigendomstype

3.

4.

Niet aangegeven

4.

5.

Niet van toepassing

5.

De uitsplitsing naar „type eigendom” wordt gebruikt voor de onderverdeling van het totaal voor „conventionele woningen” en van subtotalen daarvan.

Thema: aantal bewoners

Het aantal bewoners van een wooneenheid is het aantal personen voor wie de wooneenheid de gewone verblijfplaats is.

Aantal bewoners

NOC.

0.

Totaal

0.

1.

1 persoon

1.

2.

2 personen

2.

3.

3 t/m 5 personen

3.

 

3.1.

3 personen

3.1.

 

3.2.

4 personen

3.2.

 

3.3

5 personen

3.3.

4.

6 of meer personen

4.

 

4.1.

6 t/m 10 personen

4.1.

 

 

4.1.1.

6 personen

4.1.1.

 

 

4.1.2.

7 personen

4.1.2.

 

 

4.1.3.

8 personen

4.1.3.

 

 

4.1.4.

9 personen

4.1.4.

 

 

4.1.5.

10 personen

4.1.5.

 

4.2.

11 of meer personen

4.2.

De uitsplitsingen naar „aantal bewoners” worden gebruikt voor de onderverdeling van het totaal voor „bewoonde conventionele woningen” en van subtotalen daarvan.

Thema: nuttige vloeroppervlakte en/of aantal kamers van wooneenheden

De nuttige vloeroppervlakte wordt gedefinieerd als:

de aan de binnenzijde van de buitenmuren gemeten vloeroppervlakte, exclusief niet-bewoonbare kelders en zolders, alsmede alle gemeenschappelijke ruimten in woongebouwen met meerdere woningen; of

de totale vloeroppervlakte van vertrekken die voldoen aan de definitie van „kamer”.

Een „kamer” wordt gedefinieerd als een ruimte in een wooneenheid die door van vloer tot dak of plafond reikende muren begrensd is, die groot genoeg is om een bed voor een volwassene te bevatten (ten minste 4 m2) en waarvan het plafond overwegend ten minste 2 m hoog is.

De lidstaten verstrekken gegevens over de „nuttige vloeroppervlakte” of, als dat niet mogelijk is, over het „aantal kamers”.

Nuttige vloeroppervlakte

UFS.

0.

Totaal

0.

1.

Minder dan 30 m2

1.

2.

30 of meer, doch minder dan 40 m2

2.

3.

40 of meer, doch minder dan 40 m2

3.

4.

50 of meer, doch minder dan 60 m2

4.

5.

60 of meer, doch minder dan 80 m2

5.

6.

80 of meer, doch minder dan 100 m2

6.

7.

100 of meer, doch minder dan 120 m2

7.

8.

120 of meer, doch minder dan 150 m2

8.

9.

150 m2 of meer

9.

10.

Niet aangegeven

10.

De uitsplitsing naar „nuttige vloeroppervlakte” wordt gebruikt voor de onderverdeling van het totaal voor „conventionele woningen” en van subtotalen daarvan.

Aantal kamers

NOR.

0.

Totaal

0.

1.

1 kamer

1.

2.

2 kamers

2.

3.

3 kamers

3.

4.

4 kamers

4.

5.

5 kamers

5.

6.

6 kamers

6.

7.

7 kamers

7.

8.

8 kamers

8.

9.

9 kamers of meer

9.

10.

Niet aangegeven

10.

De uitsplitsing naar „aantal kamers” wordt gebruikt voor de onderverdeling van het totaal voor „conventionele woningen” en van subtotalen daarvan.

Thema: bewoningsdichtheid

De „bewoningsdichtheid” is de verhouding tussen de nuttige vloeroppervlakte in vierkante meter of het aantal kamers enerzijds en het aantal bewoners zoals omschreven onder het thema „aantal bewoners” anderzijds. De lidstaten verstrekken gegevens over de bewoningsdichtheid op basis van de „nuttige vloeroppervlakte” of, als dat niet mogelijk is, op basis van het „aantal kamers”.

Bewoningsdichtheid (vloeroppervlakte)

DFS.

0.

Totaal

0.

1.

Minder dan 10 m2 per bewoner

1.

2.

10 of meer, doch minder dan 15 m2 per bewoner

2.

3.

15 of meer, doch minder dan 20 m2 per bewoner

3.

4.

20 of meer, doch minder dan 30 m2 per bewoner

4.

5.

30 of meer, doch minder dan 40 m2 per bewoner

5.

6.

40 of meer, doch minder dan 60 m2 per bewoner

6.

7.

60 of meer, doch minder dan 80 m2 per bewoner

7.

8.

80 m2 of meer per bewoner

8.

9.

Niet aangegeven

9.

De uitsplitsing naar „bewoningsdichtheid (vloeroppervlakte)” wordt gebruikt voor de onderverdeling van het totaal voor „bewoonde conventionele woningen” en van subtotalen daarvan.

Bewoningsdichtheid (aantal kamers)

DRM.

0.

Totaal

0.

1.

Minder dan 0,5 kamer per bewoner

1.

2.

0,5 of meer, doch minder dan 1,0 kamer per bewoner

2.

3.

1,0 of meer, doch minder dan 1,25 kamer per bewoner

3.

4.

1,25 of meer, doch minder dan 1,5 kamer per bewoner

4.

5.

1,5 of meer, doch minder dan 2,0 kamer per bewoner

5.

6.

2,0 of meer, doch minder dan 2,5 kamer per bewoner

6.

7.

2,5 of meer, doch minder dan 3,0 kamer per bewoner

7.

8.

3,0 of meer kamers per bewoner

8.

9.

Niet aangegeven

9.

De uitsplitsing naar „bewoningsdichtheid (aantal kamers)” wordt gebruikt voor de onderverdeling van het totaal voor „bewoonde conventionele woningen” en van subtotalen daarvan.

Thema: aansluiting op waterleiding

Voor sommige lidstaten waarvan er bewijs is uit vorige tellingen, bronnen van administratieve gegevens of gegevens uit steekproeven kan worden verondersteld dat nagenoeg alle conventionele woningen op de waterleiding zijn aangesloten. Daarom kunnen wat deze lidstaten betreft alle conventionele woningen worden ingedeeld onder „Conventionele woning aangesloten op waterleiding” (WSS.1). lidstaten die voor deze optie kiezen, moeten deze veronderstelling certificeren en toelichten in de metagegevens.

Aansluiting op waterleiding

WSS.

0.

Totaal

0.

1.

Conventionele woning aangesloten op waterleiding

1.

2.

Conventionele woning niet aangesloten op waterleiding

2.

3.

Niet aangegeven

3.

De uitsplitsing naar „aansluiting op waterleiding” wordt gebruikt voor de onderverdeling van het totaal voor „conventionele woningen” en van subtotalen daarvan.

Thema: toiletvoorzieningen

Voor sommige lidstaten waarvan er bewijs is uit vorige tellingen, bronnen van administratieve gegevens of gegevens uit steekproeven kan worden verondersteld dat nagenoeg alle conventionele woningen beschikken over „toiletvoorzieningen”. Daarom kunnen wat deze lidstaten betreft alle conventionele woningen worden ingedeeld onder „toilet met waterspoeling in de conventionele woning” (TOI.1). lidstaten die voor deze optie kiezen, moeten deze veronderstelling certificeren en toelichten in de metagegevens.

Toiletvoorzieningen

TOI.

0.

Totaal

0.

1.

Toilet met waterspoeling in de conventionele woning

1.

2.

Geen toilet met waterspoeling in de conventionele woning

2.

3.

Niet aangegeven

3.

De uitsplitsing naar „toiletvoorzieningen” wordt gebruikt voor de onderverdeling van het totaal voor „conventionele woningen” en van subtotalen daarvan.

Thema: badvoorzieningen

Een badvoorziening is een voorziening die bestemd is om het gehele lichaam te wassen en omvat ook douches.

Voor sommige lidstaten waarvan er bewijs is uit vorige tellingen, bronnen van administratieve gegevens of gegevens uit steekproeven kan worden verondersteld dat nagenoeg alle conventionele woningen beschikken over „badvoorzieningen”. Daarom kunnen wat deze lidstaten betreft alle conventionele woningen worden ingedeeld onder „bad of douche geïnstalleerd in de conventionele woning” (BAT.1.). lidstaten die voor deze optie kiezen, moeten deze veronderstelling certificeren en toelichten in de metagegevens.

Badvoorzieningen

BAT.

0.

Totaal

0.

1.

Bad of douche geïnstalleerd in de conventionele woning

1.

2.

Geen bad of douche geïnstalleerd in de conventionele woning

2.

3.

Niet aangegeven

3.

De uitsplitsing naar „badvoorzieningen” wordt gebruikt voor de onderverdeling van het totaal voor „conventionele woningen” en van subtotalen daarvan.

Thema: type verwarming

Een conventionele woning wordt geacht centraal verwarmd te zijn indien de warmte wordt geleverd door een blokverwarming of door een in het gebouw of in de conventionele woning ingebouwde installatie voor verwarmingsdoeleinden, ongeacht de energiebron.

Voor sommige lidstaten waarvan er bewijs is uit vorige tellingen, bronnen van administratieve gegevens of gegevens uit steekproeven kan worden verondersteld dat nagenoeg alle conventionele woningen beschikken over „centrale verwarming”. Daarom kunnen wat deze lidstaten betreft alle conventionele woningen worden ingedeeld onder „centrale verwarming” (TOH.1). lidstaten die voor deze optie kiezen, moeten deze veronderstelling certificeren en toelichten in de metagegevens.

Type verwarming

TOH.

0.

Totaal

0.

1.

Centrale verwarming

1.

2.

Geen centrale verwarming

2.

3.

Niet aangegeven

3.

De uitsplitsing naar „type verwarming” wordt gebruikt voor de onderverdeling van het totaal voor „conventionele woningen” en van subtotalen daarvan.

Thema: woningen naar type gebouw

Bij „woningen naar type gebouw” gaat het om het aantal woningen in het gebouw waar de wooneenheid zich bevindt.

Een gebouw wordt als niet voor bewoning bestemd gebouw beschouwd indien het hoofdzakelijk voor andere doeleinden dan bewoning (commerciële gebouwen, kantoorgebouwen, fabrieken) wordt gebruikt en er zich slechts enkele woningen in bevinden, bijvoorbeeld een conciërge- of werknemerswoning.

Woningen naar type gebouw

TOB.

0.

Totaal

0.

1.

Conventionele woningen in woongebouwen

1.

 

1.1.

Conventionele woningen in gebouwen met één woning

1.1.

 

1.2.

Conventionele woningen in gebouwen met twee woningen

1.2.

 

1.3.

Conventionele woningen in gebouwen met drie of meer woningen

1.3.

2.

Conventionele woningen in niet voor bewoning bestemde gebouwen

2.

3.

Niet aangegeven

3.

De uitsplitsing naar „woningen naar type gebouw” wordt gebruikt voor de onderverdeling van het totaal voor „conventionele woningen” en van subtotalen daarvan.

Thema: woningen naar bouwperiode

Bij „woningen naar bouwperiode” gaat het om het jaar van voltooiing van het gebouw waarin de woning zich bevindt.

Woningen naar bouwperiode

POC.

0.

Totaal

0.

1.

Vóór 1919

1.

2.

1919-1945

2.

3.

1946-1960

3.

4.

1961-1980

4.

5.

1981-2000

5.

6.

2001-2010

6.

7.

2011-2015

7.

8.

2016 of later

8.

9.

Niet aangegeven

9.

De uitsplitsing naar „woningen naar bouwperiode” wordt gebruikt voor de onderverdeling van het totaal voor „conventionele woningen” en van subtotalen daarvan.


(1)  De codes „x.”, „x.x.” en „x.x.x.” hebben betrekking op de NUTS-classificatie en de code „x.x.x.x.” op de LBE-classificatie, die op 1 januari 2021 voor de lidstaat geldt. De aantekening „N” duidt de uitsplitsing aan die op het nationale niveau betrekking heeft.

(2)  Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1059/2003 moet voor alle statistieken van de lidstaten die aan de Commissie worden toegezonden en die naar territoriale eenheden moeten worden ingedeeld, de NUTS-nomenclatuur worden gebruikt. Met het oog op de opstelling van vergelijkbare regionale statistieken moeten de gegevens over de territoriale eenheden daarom worden verstrekt overeenkomstig de NUTS-nomenclatuur. Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).

(3)  De codes „1.x.” en „1.x.x.” hebben betrekking op de NUTS-classificatie die op 1 januari 2021 voor de lidstaat geldt. De aantekening „N” duidt de uitsplitsing aan die op het nationale niveau betrekking heeft.

(*1)  Deze benaming laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet, en is in overeenstemming met Resolutie 1244 (1999) van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.

(*2)  Deze benaming laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet, en is in overeenstemming met Resolutie 1244 (1999) van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.