12.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 97/9


AANBEVELING VAN HET EUROPEES COMITÉ VOOR SYSTEEMRISICO’S

van 15 december 2015

betreffende de beoordeling van grensoverschrijdende effecten van macroprudentiële beleidsmaatregelen en van vrijwillige toepassing van wederkerigheid ten aanzien van macroprudentiële beleidsmaatregelen

(ESRB/2015/2)

(2016/C 97/02)

DE ALGEMENE RAAD VAN HET EUROPEES COMITÉ VOOR SYSTEEMRISICO’S,

Gezien Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico’s (1), met name artikel 3 en artikelen 16 tot en met 18,

Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (2), met name artikel 458,

Gezien Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (3), met name titel VII, hoofdstuk 4, afdeling II,

Gezien Besluit ESRB/2011/1 van het Europees Comité voor systeemrisico’s van 20 januari 2011 houdende goedkeuring van het reglement van orde van het Europees Comité voor systeemrisico’s (4), met name artikel 15, lid 3, onder e), en artikelen 18 tot en met 20,

Overwegende:

(1)

In de Unie is het financiële stelsel in hoge mate geïntegreerd. Zulks betekent dat buitenlandse entiteiten vaak grensoverschrijdende financiële diensten verlenen. Op de interne markt kunnen financiëledienstverleners in een bepaalde lidstaat kiezen tussen enerzijds financiële dienstverlening via dochterondernemingen, of in een andere lidstaat gevestigde bijkantoren, of anderzijds directe grensoverschrijdende financiële dienstverlening. Deze situatie kan leiden tot een macroprudentieel beleid dat aanzienlijke grensoverschrijdende effecten sorteert.

(2)

In een lidstaat op nationale financiëledienstverleners toepasselijke macroprudentiële beleidsmaatregelen gelden meestal niet voor buitenlandse financiëledienstverleners die grensoverschrijdende financiële diensten verlenen, hetzij direct of via hun bijkantoren in andere lidstaten. Financiëledienstverleners die anders binnen het toepassingsgebied van die vereisten zouden vallen, omdat zij een lokale dochteronderneming hebben, worden daardoor ertoe aangezet hun activiteiten via alternatieve kanalen te laten verlopen om gastlandmaatregelen te omzeilen. De lekken en regelgevingsarbitrage die uit een dergelijk gedrag voortvloeien, kunnen de effectiviteit van nationale macroprudentiële beleidsmaatregelen ondermijnen.

(3)

Voorts kan concurrentie verstoord worden indien bijkantoren van buitenlandse financiëledienstverleners, en buitenlandse financiëledienstverleners die directe grensoverschrijdende financiële diensten verlenen, hun concurrentievoordeel, zoals lagere kapitaalvereisten voor in de activerende lidstaat gegenereerde blootstellingen, ten overstaan van nationale financiëledienstverleners en dochterondernemingen van buitenlandse financiëledienstverleners in die lidstaat direct benutten om hun marktaandeel te verhogen.

(4)

In een land getroffen macroprudentiële beleidsmaatregelen zullen externe effecten sorteren op de financiële stabiliteit in andere landen, zulks middels grensoverschrijdende koppelingen. In het algemeen zullen deze effecten positief zijn, aangezien macroprudentieel beleid systeemrisico en de waarschijnlijkheid en impact van systeemcrises vermindert, waardoor tevens de financiële stabiliteit in andere lidstaten wordt verbeterd. Die effecten kunnen evenwel ook negatief zijn. Bijvoorbeeld, ondanks blootstelling aan dezelfde risico’s als nationale financiëledienstverleners en dochterondernemingen van buitenlandse financiëledienstverleners, wordt van bijkantoren van buitenlandse financiëledienstverleners en buitenlandse financiëledienstverleners die directe grensoverschrijdende financiële diensten verlenen, normaliter niet verlangd tegen deze risico’s veerkracht op te bouwen, bijvoorbeeld doordat in hun lidstaat van herkomst nationale kapitaalmaatregelen op hen van toepassing zijn. Bovendien, voor zover deze financiëledienstverleners een concurrentievoordeel genieten tegenover nationale financiëledienstverleners en de dochterondernemingen van buitenlandse financiëledienstverleners, zou dit hen kunnen aanmoedigen hun blootstelling aan de betrokken macro-prudentiële risico’s in de activerende lidstaat te verhogen, waardoor de lidstaat van herkomst aan een groter risico blootgesteld wordt. Indien deze met de verlening van financiële diensten verband houdende macroprudentiële risico’s zich zouden voordoen, kunnen de kapitaalbuffers van deze financiëledienstverleners onvoldoende blijken hetgeen negatieve gevolgen kan hebben voor de financiële stelsels in hun land van herkomst.

(5)

Tegen deze achtergrond, en teneinde de effectiviteit en consistentie van macroprudentieel beleid te verzekeren, moeten macroprudentiële beleidsmakers genoegzaam rekening houden met die grensoverschrijdende effecten en, indien gewettigd, beleidsinstrumenten inzetten om die grensoverschrijdende effecten te adresseren. Ter verwezenlijking van dit doel beveelt het Europees Comité voor systeemrisico’s (ESRB) een op twee hoofdpijlers gebaseerde aanpak aan, te weten: a) de systematische beoordeling van de grensoverschrijdende effecten van macroprudentieel beleid, en b) een gecoördineerd beleidsantwoord in de vorm van vrijwillige toepassing van wederkerigheid ten aanzien van macroprudentiële beleidsmaatregelen, indien noodzakelijk. Het is tevens van belang dat deze pijlers in de hele Unie zo consistent mogelijk geïmplementeerd worden.

(6)

Tot op heden heeft de systematische beoordeling van grensoverschrijdende effecten van macroprudentieel beleid niet de aandacht gekregen die zij verdient. Deels is dit te wijten aan de beperkte kennis inzake (potentiële) overlooprisicokanalen, en de beschikbare gegevens zijn niet geheel onderzocht om de grensoverschrijdende effecten te analyseren. Dientengevolge is het ESRB van mening dat het van belang is dat alle beschikbare gegevens systematisch gebruikt worden om grensoverschrijdende effecten beter te begrijpen en te beoordelen.

(7)

Het is van belang een procedure op te zetten die inzet op de systematische beoordeling van grensoverschrijdende effecten van macroprudentieel beleid en die beoogt te verzekeren dat macroprudentiële beleidsmakers een ex-antebeoordeling maken van potentiële grensoverschrijdende effecten van hun voorgestelde maatregelen. Bovendien, en gezien de huidige vereisten van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europeees Parlement en de Raad (5), Richtlijn 2013/36/EU en Aanbeveling ESRB/2013/1 van het Europees Comité voor systeemrisico’s (6), moeten macroprudentiële beleidsmakers ex post de werkelijke grensoverschrijdende effecten van hun macroprudentieel beleid beoordelen. Het door de lidstaten uitgevoerde analytische werk zal het door het ESRB uitgevoerde analytische werk aanvullen.

(8)

Het door het ESRB voorgestane gecoördineerde beleidsantwoord is een regeling voor vrijwillige toepassing van wederkerigheid ten aanzien van macroprudentiële beleidsmaatregelen. De uit de aard van ESRB-aanbevelingen (7) voortvloeiende vrijwillige aard van de regeling onderscheidt die vrijwillige toepassing van wederkerigheid van de verplichte erkenning van bepaalde macroprudentiële beleidsmaatregelen uit hoofde van Uniewetgeving. Deze aanbeveling beoogt niet toepasselijk te zijn op macroprudentiële beleidsmaatregelen waarvoor Uniewetgeving reeds verplichte erkenning stipuleert, zulks met uitzondering van aanbeveling A inzake de beoordeling van grensoverschrijdende effecten en aanbeveling B inzake de kennisgeving van macroprudentiële beleidsmaatregelen. Verplichte erkenning geldt momenteel aangaande maatregelen die zijn getroffen uit hoofde van artikel 124, lid 5, en artikel 164, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013, en voor de anticyclische kapitaalbuffer indien die lager is dan het plafond voor verplichte erkenning. Dezelfde uitzondering geldt voor anticyclische kapitaalbufferpercentages die hoger zijn dan het plafond voor verplichte erkenning, aangezien Aanbeveling ESRB/2014/1 van het Europees Comité voor systeemrisico’s (8) reeds de volledige toepassing van wederkerigheid ten aanzien van anticyclische kapitaalbuffers tussen de lidstaten voorstaat.

(9)

Om de effectiviteit en consistentie van nationale macroprudentiële beleidsmaatregelen te verzekeren, is het van belang om de uit hoofde van Uniewetgeving vereiste verplichte erkenning aan te vullen met vrijwillige toepassing van wederkerigheid waardoor bijkantoren van buitenlandse financiëledienstverleners en buitenlandse financiëledienstverleners die directe grensoverschrijdende financiële diensten verlenen, binnen het toepassingsgebied van nationale macroprudentiële maatregelen vallen. De uiteindelijke doelstelling is dezelfde reeks macroprudentiële vereisten op hetzelfde type risicoblootstelling in een bepaalde lidstaat toe te passen, ongeacht de rechtsvorm en plaats van vestiging van de financiëledienstverlener. Voor macroprudentiële maatregelen op basis van blootstellingsgraad moet derhalve toepassing van wederkerigheid gelden, met name voor diegenen die een specifieke risicoblootstelling beogen.

(10)

Deze aanbeveling verstrekt richtsnoeren aan de betrokken autoriteiten aangaande de vaststelling van maatregelen inzake de toepassing van wederkerigheid naar aanleiding van macroprudentiële beleidsmaatregelen van andere betrokken autoriteiten. Op de vermelde in een lidstaat geactiveerde macroprudentiële beleidsmaatregelen moet in alle overige lidstaten wederkerigheid van toepassing zijn. Macroprudentiële beleidsmaatregelen zullen in deze aanbeveling vermeld worden, indien de betrokken activerende autoriteit om toepassing van wederkerigheid verzoekt en indien het ESRB het verzoek inzake de toepassing van wederkerigheid gerechtvaardigd acht. Om de efficiëntie van de regeling inzake de vrijwillige toepassing van wederkerigheid te verzekeren, is het van belang dat het ESRB tijdig, en met voldoende details, over die maatregelen geïnformeerd wordt, gebruikmakend van een standaardtemplate.

(11)

Om de doeltreffendheid van de regeling inzake de vrijwillige toepassing van wederkerigheid te verzekeren, wordt van de betrokken autoriteiten verwacht dat zij binnen een redelijke tijdspanne maatregelen inzake de toepassing van wederkerigheid vaststellen. Langere tijdspannes worden aanbevolen voor maatregelen die niet in alle jurisdicties beschikbaar zijn.

(12)

Deze aanbeveling beoogt alle macroprudentiële beleidsmaatregelen te bestrijken, ongeacht welk deel van het financiële stelsel zij adresseren. Op basis van het ESRB-mandaat in Verordening (EU) nr. 1092/2010 gaat het toepassingsgebied van deze aanbeveling verder dan de toepassing van de in Richtlijn 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde macroprudentiële instrumenten. Derhalve beoogt deze aanbeveling tevens niet krachtens Uniewetgeving geharmoniseerde maatregelen te bestrijken. Het toepassingsgebied van deze aanbeveling valt onder de respectieve jurisdictie van de relevante autoriteiten en is van toepassing op macroprudentiële beleidsmaatregelen die de betrokken autoriteiten kunnen vaststellen of activeren.

(13)

Nationale bevoegde autoriteiten, aangewezen autoriteiten, alsook macroprudentiële autoriteiten en de Europese Centrale Bank (ECB) (voor lidstaten die deelnemen aan het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (GTM)) worden geacht bevoegde autoriteiten te zijn, met name indien zij macroprudentiële beleidsmaatregelen kunnen vaststellen of activeren. Bovendien dragen Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad (9) en Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank (10) specifieke toezichthoudende taken op aan de ECB. De ECB kan hogere vereisten toepassen voor kapitaalbuffers of stringentere maatregelen toepassen dan de door de nationale aangewezen autoriteiten toegepaste. Uitsluitend voor dit doel wordt de ECB beschouwd, indien toepasselijk, als de bevoegde of aangewezen autoriteit en beschikt zij over alle bevoegdheden en verplichtingen die bevoegde en aangewezen autoriteiten hebben uit hoofde van de betrokken Uniewetgeving.

(14)

Door de aan het GTM deelnemende lidstaten getroffen nieuwe macroprudentiële beleidsmaatregelen moeten de betrokken GTM-coördinatieprocedures doorlopen. De in deze aanbeveling gedefinieerde regeling inzake de toepassing van wederkerigheid laat deze interne GTM-coördinatieprocedures onverlet, en de ESRB-beoordeling inzake de toepassing van wederkerigheid begint pas nadat de interne GTM-coördinatieprocedures zijn afgerond.

(15)

Autoriteiten mogen financiëledienstverleners met niet-materiële blootstellingen ten aanzien van het geïdentificeerde macroprudentiële risico in het activerende land vrijstellen (de-minimisbeginsel). De nationale autoriteiten kunnen de toepassing van deze nationale beleidsvrijheid achterwege laten indien wederkerigheid als een principekwestie wordt beschouwd.

(16)

Om de transparantie en verantwoordingsplicht van macroprudentiële beleidsmaatregelen, alsook hun effectieve implementatie te verzekeren, moeten de betrokken autoriteiten voor verzoeken inzake de toepassing van wederkerigheid en voor maatregelen inzake de toepassing van wederkerigheid een communicatiestrategie invoeren, zulks als onderdeel van hun algemene communicatiestrategie aangaande macroprudentiële beleidsmaatregelen. Met betrekking tot verzoeken inzake de toepassing van wederkerigheid is het bijzonder belangrijk dat alle betrokken autoriteiten tijdig informatie krijgen die relevant en noodzakelijk is voor hun respectieve besluitvormingsprocessen. Bovendien is het net zo belangrijk dat belanghebbenden (waaronder, maar niet beperkt tot, de directe geadresseerden van macroprudentiële beleidsmaatregelen) tijdig volledig geïnformeerd worden over enige macroprudentiële beleidsmaatregel die voor hen relevant is.

(17)

Het door deze aanbeveling en Besluit ESRB/2015/4 (11) aanbevolen proces beoogt zo efficiënt en doeltreffend mogelijk te zijn om vrijwillige toepassing van wederkerigheid te verwezenlijken. In de context van de aanstaande herziening van het macroprudentiële beleidskader van de Unie en overeenkomstig mogelijke wijzigingen van het huidige instrumentarium, moet de Europese Commissie evenwel overwegen of, en hoe, de regeling inzake de vrijwillige toepassing van wederkerigheid, zoals bedoeld in deze aanbeveling, het best in Uniewetgeving kan worden verankerd om de doeltreffendheid van nationaal macroprudentieel beleid te versterken. Idealiter moet het voorstel van de Europese Commissie gebaseerd zijn op de in deze aanbeveling uitgewerkte regeling inzake de vrijwillige toepassing van wederkerigheid en op hoofdstuk 11 van het ESRB Handbook on Operationalising Macroprudential Policy in the Banking Sector (ESRB-handboek) (12).

(18)

ESRB-aanbevelingen worden gepubliceerd nadat de Raad van de Europese Unie in kennis is gesteld van het voornemen daartoe van de Algemene Raad en na de Raad de gelegenheid te hebben gegeven te reageren,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

AFDELING 1

AANBEVELINGEN

Aanbeveling A — Beoordeling van grensoverschrijdende effecten van de eigen macroprudentiële beleidsmaatregelen van de betrokken autoriteiten

1.

De betrokken activerende autoriteiten wordt aanbevolen voorafgaande aan de vaststelling van hun eigen macroprudentiële beleidsmaatregelen de grensoverschrijdende effecten van de tenuitvoerlegging ervan te beoordelen. Op zijn minst moeten de overlooprisicokanalen via risicoaanpassing en regelgevingsarbitrage beoordeeld worden, gebruikmakend van de in hoofdstuk 11 van het ESRB-handboek uiteengezette methode.

2.

De betrokken activerende autoriteiten worden aanbevolen het volgende te beoordelen:

a)

mogelijke grensoverschrijdende effecten (lekken en regelgevingsarbitrage) van de implementatie van macroprudentiële beleidsmaatregelen in hun jurisdictie, en

b)

mogelijke grensoverschrijdende effecten van voorgestelde macroprudentiële beleidsmaatregelen op andere lidstaten en op de gemeenschappelijke markt.

3.

De betrokken activerende autoriteiten wordt aanbevolen minstens één keer per jaar de verwezenlijking en ontwikkeling van de grensoverschrijdende effecten van de door hen ingevoerde macroprudentiële beleidsmaatregelen te monitoren.

Aanbeveling B — Inkennisstelling en verzoek inzake de toepassing van wederkerigheid aangaande de eigen prudentiële beleidsmaatregelen van de betrokken autoriteiten

1.

De betrokken activerende autoriteiten wordt aanbevolen het ESRB zo snel mogelijk na vaststelling van macroprudentiële beleidsmaatregelen daarvan in kennis te stellen, zulks uiterlijk twee weken na hun vaststelling. Kennisgevingen omvatten een beoordeling van grensoverschrijdende effecten en van de noodzaak van toepassing van wederkerigheid door andere betrokken autoriteiten. De betrokken activerende autoriteiten wordt verzocht middels de op de ESRB-website gepubliceerde templates in de Engelse taal de informatie te verschaffen.

2.

Indien toepassing van wederkerigheid door andere lidstaten noodzakelijk geacht wordt om de doeltreffende werking van de betrokken maatregelen te verzekeren, wordt de betrokken activerende autoriteiten aanbevolen tegelijkertijd met de kennisgeving van de maatregel bij het ESRB een verzoek inzake de toepassing van wederkerigheid in te dienen.

3.

Indien macroprudentiële maatregelen geactiveerd werden voor de vaststelling van deze aanbeveling, of indien toepassing van wederkerigheid niet noodzakelijk geacht werd toen de maatregelen voor het eerst ingevoerd werden, maar de betrokken activerende autoriteit vervolgens heeft besloten dat die toepassing van wederkerigheid noodzakelijk is geworden, wordt de betrokken activerende autoriteiten aanbevolen bij het ESRB een verzoek inzake de toepassing van wederkerigheid in te dienen.

Aanbeveling C — Toepassing van wederkerigheid ten aanzien van de macroprudentiële beleidsmaatregelen van andere betrokken autoriteiten

1.

De betrokken autoriteiten wordt aanbevolen wederkerigheid toe te passen op de door andere autoriteiten vastgestelde en door het ESRB voor toepassing van wederkerigheid aanbevolen beleidsmaatregelen.

2.

De betrokken autoriteiten wordt aanbevolen wederkerigheid toe te passen op de in deze aanbeveling vermelde macroprudentiële beleidsmaatregelen door dezelfde macroprudentiële beleidsmaatregel te implementeren als de door de activerende autoriteit geïmplementeerde maatregel. Indien dezelfde macroprudentiële beleidsmaatregel in nationale wetgeving niet beschikbaar is, wordt de betrokken autoriteiten aanbevolen na overleg met het ESRB bij wijze van wederkerigheid een in haar jurisdictie beschikbare macroprudentiële beleidsmaatregel vast te stellen die in vergelijking met de geactiveerde macroprudentiële beleidsmaatregel het meest equivalente effect heeft.

3.

Tenzij een specifieke uiterste datum wordt aanbevolen in verband met de wederkerigheidstoepassing ten aanzien van een macroprudentiële beleidsmaatregel, wordt de betrokken autoriteiten aanbevolen uiterlijk drie maanden na de publicatie van de meest recente wijziging van deze aanbeveling in het Publicatieblad van de Europese Unie wederkerige macroprudentiële beleidsmaatregelen vast te stellen. De vastgestelde maatregelen en maatregelen inzake de toepassing van wederkerigheid moeten voor zover mogelijk dezelfde activeringsdatum hebben.

Aanbeveling D — Kennisgeving van de toepassing van wederkerigheid ten aanzien van de macroprudentiële beleidsmaatregelen van andere betrokken autoriteiten

De betrokken autoriteiten wordt aanbevolen het ESRB te informeren over de toepassing van wederkerigheid ten aanzien van de macroprudentiële beleidsmaatregelen van andere betrokken autoriteiten. Kennisgevingen worden uiterlijk één maand na vaststelling van de maatregel inzake de toepassing van wederkerigheid verzonden. De kennisgevende autoriteiten wordt verzocht middels de op de ESRB-website gepubliceerde templates in de Engelse taal de informatie te verschaffen.

AFDELING 2

IMPLEMENTATIE

1.   Interpretatie

In deze aanbeveling gelden de volgende definities:

a)

„activering”: de toepassing van een macroprudentiële beleidsmaatregel op nationaal niveau;

b)

„vaststelling”: een door een betrokken autoriteit ten aanzien van de invoering, toepassing van wederkerigheid of wijziging van een macroprudentiële beleidsmaatregel genomen besluit;

c)

„financiële dienst”: een bancaire dienst, kredietdienst, verzekeringsdienst, persoonlijkpensioendienst, beleggingsdienst of een betalingsachtige dienst;

d)

„macroprudentiële beleidsmaatregel”: maatregel die het voorkomen en verminderen van systeemrisico adresseert, zoals bepaald in artikel 2, onder c), van Verordening (EU) nr. 1092/2010 en werd vastgesteld of geactiveerd door een betrokken autoriteit waarop Unie- of nationale wetgeving van toepassing is;

e)

„kennisgeving”: een schriftelijke mededeling in de Engelse taal, gericht tot het ESRB door de betrokken autoriteiten, waaronder de ECB, krachtens artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1024/2013, betreffende een macroprudentiële beleidsmaatregel overeenkomstig, maar niet beperkt tot artikel 133 van Richtlijn 2013/36/EU en artikel 458 van Verordening (EU) nr. 575/2013, en die een verzoek inzake de toepassing van wederkerigheid kan zijn van een lidstaat overeenkomstig, maar niet beperkt tot artikel 134, lid 4, van Richtlijn 2013/36/EU en artikel 458, lid 8, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

f)

„wederkerigheid”: een regeling krachtens dewelke de betrokken autoriteit in een jurisdictie dezelfde of equivalente door de betrokken activerende autoriteit in een andere jurisdictie vastgestelde macroprudentiële beleidsmaatregel toepast op financiële instellingen die onder haar jurisdictie vallen, indien deze instellingen zijn blootgesteld aan hetzelfde risico als in de laatstgenoemde jurisdictie;

g)

„betrokken activerende autoriteit”: een betrokken autoriteit die op nationaal niveau belast is met de toepassing van een macroprudentiële beleidsmaatregel;

h)

„betrokken autoriteit”: een autoriteit die belast is met de vaststelling en/of activering van macroprudentiële beleidsmaatregelen, waaronder, maar niet beperkt tot:

i)

een overeenkomstig hoofdstuk 4 van Richtlijn 2013/36/EU en artikel 458 van Verordening (EU) nr. 575/2013 aangewezen autoriteit, een bevoegde autoriteit zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, punt 40, van Verordening (EU) nr. 575/2013, de ECB overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1024/2013, of

ii)

een macroprudentiële autoriteit met de doelstellingen, regelingen, bevoegdheden, verantwoordingsplichtvereisten en andere in Aanbeveling ESRB/2011/3 van het Europees Comité voor systeemrisico’s (13) uiteengezette kenmerken.

2.   Vrijstellingen

1.

De betrokken autoriteiten kunnen de onder hun jurisdictie vallende financiëledienstverleners vrijstellen van de toepassing van een specifieke wederkerige macroprudentiële beleidsmaatregel indien deze financiëledienstverleners niet-materiële blootstellingen hebben ten aanzien van het in de jurisdictie geïdentificeerde macroprudentiële risico, waar de betrokken activerende autoriteit de betrokken macroprudentiële beleidsmaatregel toepast (de-minimisbeginsel). Net zoals bij de voor de anticyclische kapitaalbuffers in artikel 130 van Richtlijn 2013/36/EU aanvaarde praktijk kunnen autoriteiten ervoor kiezen financiëledienstverleners met blootstellingen beneden een vastgelegde drempel vrij te stellen van wederkerigheidstoepassing ten aanzien van deze macroprudentiële beleidsmaatregel. De betrokken autoriteiten wordt verzocht over die vrijstellingen aan het ESRB te rapporteren, zulks middels het template voor de kennisgeving van op de ESRB-website bekendgemaakte wederkerigsheidmaatregelen. Indien zij een de-minimisbeginsel toepassen, moeten autoriteiten er nauwkeurig op toezien of lekken en regelgevingsarbitrage zich voordoen en indien nodig de regelgevingslacune opvullen.

2.

Indien de betrokken autoriteiten wederkerigheid al toegepast hebben en de maatregel bekendgemaakt hebben voordat die maatregel is aanbevolen voor toepassing van wederkerigheid in deze aanbeveling, hoeft de maatregel inzake de toepassing van wederkerigheid niet gewijzigd te worden, zelfs indien die maatregel verschilt van de door de activerende autoriteit geïmplementeerde maatregel.

3.   Tijdschema en rapportage

1.

De betrokken autoriteiten wordt verzocht aan het ESRB en de Raad te rapporteren over hetgeen ingevolge deze aanbeveling werd ondernomen of het niet-ondernemen van actie genoegzaam te rechtvaardigen. Rapporten worden tweejaarlijks ingediend, waarbij het eerste rapport uiterlijk op 30 juni 2017 ingediend moet worden. De rapporten moeten minimaal het volgende bevatten:

a)

informatie over de inhoud en de timing van de ondernomen acties;

b)

een beoordeling van de werking van de ondernomen acties vanuit het perspectief van de doelstellingen van deze aanbeveling;

c)

gedetailleerde rechtvaardiging van krachtens het de-minimisbeginsel verleende vrijstellingen, met een rechtvaardiging van nagelaten actie of afwijken van deze aanbeveling, waaronder vertragingen.

2.

Indien het gedeelde verantwoordelijkheden betreft, moeten de betrokken autoriteiten met elkaar coördineren om de benodigde informatie tijdig te verschaffen.

3.

De betrokken autoriteiten worden ertoe aangemoedigd het ESRB zo vroeg mogelijk over voorgestelde macroprudentiële beleidsmaatregelen te informeren.

4.

Een wederkerige macroprudentiële beleidsmaatregel wordt equivalent geacht indien die maatregel, voor zover mogelijk:

a)

dezelfde economische impact heeft;

b)

hetzelfde toepassingsgebied heeft;

c)

dezelfde consequenties (sancties) heeft bij niet-naleving.

4.   Wijzigingen van de aanbeveling

De Algemene Raad zal besluiten wanneer deze aanbeveling gewijzigd moet worden. Die wijzigingen omvatten met name aanvullende of gewijzigde macroprudentiële beleidsmaatregelen waarop conform aanbeveling C, en de verband houdende bijlage met maatregelspecifieke informatie, wederkerigheid toegepast moet worden. De Algemene Raad kan de uiterste termijnen uit de voorgaande paragrafen verlengen, indien wetgevende initiatieven nodig zijn om te voldoen aan een of meer aanbevelingen. Met name kan de Algemene Raad besluiten deze aanbeveling te wijzigen na herziening van het bindende erkenningskader door de Commissie uit hoofde van Uniewetgeving of op basis van de ervaring opgedaan met de werking van de bij deze aanbeveling ingestelde regeling inzake de vrijwillige toepassing van wederkerigheid.

5.   Toezicht en beoordeling

1.

Het ESRB-secretariaat:

a)

staat de betrokken autoriteiten bij, onder meer door gecoördineerde rapportage te bevorderen, toepasselijke templates te verstrekken en, waar nodig, werkt het de procedure en het tijdschema inzake naleving nader uit;

b)

verifieert naleving door de betrokken autoriteiten, onder meer door hen op hun verzoek bij te staan, en dient nalevingsrapporten in bij de Algemene Raad.

2.

De Algemene Raad beoordeelt de door de betrokken autoriteiten gerapporteerde acties en rechtvaardigingen en besluit, voor zover van toepassing, of deze aanbeveling niet is nageleefd en of de betrokken autoriteiten er niet in zijn geslaagd het nalaten van actie genoegzaam te rechtvaardigen.

Gedaan te Frankfurt am Main, 15 december 2015.

De voorzitter van het ESRB

Mario DRAGHI


(1)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1.

(2)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.

(3)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338.

(4)  PB C 58 van 9.3.2011, blz. 4.

(5)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(6)  Aanbeveling van het Europees Comité voor systeemrisico’s van 4 april 2013 inzake tussenliggende doelstellingen en instrumenten van macroprudentieel beleid (ESRB/2013/1) (PB C 170 van 15.6.2013, blz. 1).

(7)  Alhoewel ESRB-aanbevelingen niet juridisch bindend zijn, zijn zij gekoppeld aan een „pas-toe-of-leg-uit-regeling”.

(8)  Aanbeveling van het Europees Comité voor systeemrisico’s van 18 juni 2014 inzake ESRB-richtsnoeren voor het vaststellen van anticyclische bufferpercentages (ESRB/2014/1) (PB C 293 van 2.9.2014, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).

(10)  Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling voor een kader voor samenwerking binnen het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (GTM-kaderverordening) (ECB/2014/17) (PB L 141 van 14.5.2014, blz. 1).

(11)  De Engelse versie is beschikbaar op de ESRB-website: www.esrb.europa.eu

(12)  Gepubliceerd op de ESRB-website: www.esrb.europa.eu

(13)  Aanbeveling van het Europees Comité voor systeemrisico’s van 22 december 2011 inzake het macroprudentieel mandaat van nationale autoriteiten (ESRB/2011/3) (PB C 41 van 14.2.2012, blz. 1).