18.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 73/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/387 VAN DE COMMISSIE

van 17 maart 2016

tot instelling van een definitief compenserend recht op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet), van oorsprong uit India

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1) („de basisverordening”), en met name artikel 15,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Inleiding

(1)

Op 11 maart 2015 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) op grond van artikel 10 van de basisverordening een antisubsidieonderzoek geopend betreffende de invoer in de EU van buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet), van oorsprong uit India („het betrokken land”). Zij heeft daartoe een bericht van inleiding gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) („het bericht van inleiding”).

(2)

De Commissie heeft het onderzoek geopend naar aanleiding van een klacht die door Saint-Gobain PAM Group („de klager”) op 26 januari 2015 werd ingediend namens producenten die meer dan 25 % van de totale productie van buizen en pijpen van nodulair gietijzer in de Unie voor hun rekening nemen. Het bij de klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal betreffende subsidiëring en de daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade was voldoende om het onderzoek te openen.

(3)

Voorafgaand aan de inleiding van de procedure heeft de Commissie overeenkomstig artikel 10, lid 7, van de basisverordening de Indiase overheid ervan in kennis gesteld dat zij een met bewijsmateriaal gestaafde klacht had ontvangen dat buizen en pijpen van nodulair gietijzer van oorsprong uit India met subsidiëring werden ingevoerd en dat de bedrijfstak van de Unie hierdoor aanmerkelijke schade leed. De Indiase overheid werd voor overleg uitgenodigd teneinde de in de klacht omschreven situatie op te helderen en overeenstemming te bereiken over een oplossing. De Indiase overheid heeft de uitnodiging aangenomen en het betrokken overleg heeft vervolgens plaatsgevonden. Daarbij kon geen overeenstemming worden bereikt.

1.2.   Vervolg van de procedure

(4)

Vervolgens heeft de Commissie alle belanghebbenden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was een definitief compenserend recht in te stellen op buizen en pijpen van nodulair gietijzer van oorsprong uit India die in de Unie worden ingevoerd. Daarnaast heeft een andere Indiase producent, Tata Metaliks DI Pipes Limited („Tata”) zich kenbaar gemaakt en opmerkingen ingediend.

(5)

Alle partijen konden binnen een bepaalde termijn opmerkingen indienen ten aanzien van de mededeling van feiten en overwegingen.

(6)

Op 28 januari 2016 heeft op verzoek van Electrosteel Castings Limited een hoorzitting met de raadadviseur-auditeur plaatsgevonden.

1.3.   Parallelle antidumpingprocedure

(7)

Op 20 december 2014 heeft de Commissie een bericht van inleiding van een antidumpingonderzoek betreffende de invoer van buizen en pijpen van nodulair gietijzer van oorsprong uit India bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3), op grond van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (4) („de antidumpingbasisverordening”).

(8)

Op 18 september 2015 heeft de Commissie bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1559 (5) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op buizen en pijpen van nodulair gietijzer van oorsprong uit India („voorlopige antidumpingverordening”). De definitieve bevindingen van dat onderzoek zijn het voorwerp van een afzonderlijke verordening (6).

(9)

De analyse van de schade, het oorzakelijke verband en het belang van de Unie in het huidige antisubsidieonderzoek en in het parallelle antidumpingonderzoek is mutatis mutandis dezelfde, aangezien de definitie van de bedrijfstak van de Unie, de representatieve producenten in de Unie en het onderzoektijdvak in beide onderzoeken dezelfde zijn.

1.4.   Belanghebbenden

(10)

In het bericht van inleiding werden de belanghebbenden uitgenodigd om met de Commissie contact op te nemen om aan het onderzoek mee te werken. De Commissie heeft met name de klager, andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs en de Indiase autoriteiten, de haar bekende betrokken importeurs, leveranciers, gebruikers, handelaren en verenigingen op de hoogte gesteld van de opening van het onderzoek en hen uitgenodigd daaraan mee te werken.

(11)

De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen in te dienen over de opening van het onderzoek en te verzoeken te worden gehoord door de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures. Geen enkele belanghebbende heeft om een hoorzitting over de opening van het onderzoek verzocht.

1.5.   Steekproefneming

(12)

In het bericht van inleiding heeft de Commissie verklaard dat zij mogelijk een steekproef van de belanghebbenden zou samenstellen overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening.

1.5.1.   Steekproef van producenten en importeurs in de Unie

(13)

Een steekproef van de producenten in de Unie was niet nodig. Er zijn in de Unie slechts drie ondernemingen of groepen van ondernemingen die het betrokken product vervaardigen, en twee daarvan, die ongeveer 96 % van de totale productie van de Unie voor hun rekening nemen, hebben aan het onderzoek meegewerkt.

(14)

Om te kunnen beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze te kunnen samenstellen, heeft de Commissie niet-verbonden importeurs verzocht de in het bericht van inleiding gevraagde informatie te verstrekken. Binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijnen hebben zich geen niet-verbonden importeurs bekendgemaakt.

1.5.2.   Steekproef van producenten-exporteurs in India

(15)

Om vast te stellen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, om deze samen te stellen, heeft de Commissie alle producenten-exporteurs in India verzocht de in het bericht van inleiding vermelde informatie te verstrekken. Daarnaast heeft de Commissie de missie van de Republiek India bij de Europese Unie verzocht om, in voorkomend geval, andere producenten-exporteurs die zouden willen meewerken aan het onderzoek te identificeren en/of te contacteren.

(16)

Drie producenten-exporteurs uit het betrokken land hebben de verlangde informatie verstrekt en ermee ingestemd in de steekproef te worden opgenomen. Zij namen in het onderzoektijdvak 100 % van de uitvoer uit India voor hun rekening. Daarom besloot de Commissie dat een steekproef niet nodig was.

1.6.   Antwoorden op de vragenlijsten en controlebezoeken

(17)

Er werden vragenlijsten toegezonden aan de drie Indiase producenten-exporteurs of groepen van producenten, de drie producenten in de Unie, alsmede aan de gebruikers die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijnen bekend hadden gemaakt.

(18)

De vragenlijst is ingevuld teruggestuurd door twee van de drie Indiase producenten-exporteurs. De Commissie was derhalve van mening dat de derde producent-exporteur zijn medewerking aan het onderzoek had opgezegd.

(19)

In de inleidende fase hebben de medewerkende producenten in de Unie en de gebruikers ermee ingestemd dat de tijdens het parallelle antidumpingonderzoek verzamelde informatie ook in deze procedure kan worden gebruikt. Naast de gebruikers die zich reeds tijdens het parallelle antidumpingonderzoek bekend hadden gemaakt, hebben nog eens tientallen gebruikers informatie verstrekt.

(20)

De Commissie heeft alle informatie verzameld en gecontroleerd die door de Indiase producenten-exporteurs werd verstrekt en die zij voor de voorlopige vaststelling van subsidiëring nodig achtte. Bij de volgende ondernemingen werd een controle ter plaatse verricht:

Electrosteel Castings Ltd, Kolkata, India („ECL”);

Jindal Saw Limited, New Delhi, India („Jindal”).

1.7.   Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode

(21)

Het onderzoek naar de subsidiëring en schade had betrekking op de periode van 1 oktober 2013 tot en met 30 september 2014 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die van belang zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2011 tot het einde van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(22)

Het betrokken product betreft buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet) („nodulaire buizen”) van oorsprong uit India, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7303 00 10 en ex 7303 00 90. De GN-codes worden slechts ter informatie vermeld.

(23)

Nodulaire buizen worden gebruikt voor drinkwatervoorziening, riolering en irrigatie van landbouwgrond. Het transport van water door nodulaire buizen geschiedt onder druk of alleen met behulp van de zwaartekracht. De buizen hebben een diameter tussen 60 mm en 2 000 mm en een lengte van 5,5, 6, 7 of 8 meter. Normaliter zijn ze met cement of ander materiaal bekleed en aan de buitenkant verzinkt, geverfd of met band omwikkeld. De belangrijkste eindgebruikers zijn openbare nutsbedrijven.

(24)

Jindal en de Indiase overheid hebben aangevoerd dat nodulaire buizen die noch inwendig, noch uitwendig zijn bekleed („kale buizen”) van het betrokken product moeten worden uitgesloten, omdat dergelijke buizen en pijpen halffabricaten zijn met verschillende fysieke, technische en chemische eigenschappen en zij zonder verdere bewerking niet voor het transport van water kunnen worden gebruikt. Kale buizen zijn ook niet verwisselbaar met het betrokken product en hebben een ander eindgebruik.

(25)

De klager heeft bezwaar gemaakt tegen dit argument en aangevoerd dat alle nodulaire buizen, al dan niet bekleed, dezelfde fysieke, technische en chemische basiseigenschappen en hetzelfde eindgebruik hebben. Voorts heeft de klager aangevoerd dat inwendig en uitwendig bekleden als afwerken wordt beschouwd, slechts maximaal 20 % van de totale productiekosten van nodulaire buizen vertegenwoordigt en de basiseigenschappen van een nodulaire buis niet wijzigt. De klager heeft voorts benadrukt dat kale buizen als zodanig, naast riolering en het transport van water, geen wezenlijke eindmarkt, eindfunctie of gebruik hebben en niet op de markt van de Unie worden verkocht, maar noodzakelijkerwijs moeten worden bekleed vóór zij in de handel kunnen worden gebracht en aan de EU-normen voldoen. Bovendien vallen kale buizen van nodulair gietijzer onder dezelfde douanecode als beklede buizen, en kan de uitsluiting ervan derhalve leiden tot ontwijking van compenserende maatregelen, alsmede de doeltreffendheid van dergelijke maatregelen ondermijnen, gezien de aanzienlijke capaciteit van de Indiase exporteurs om het bekleden in de Unie te verrichten (ongeveer 80 000 ton per jaar). In dit verband heeft de klager verder aangevoerd dat de Indiase invoer van kale buizen sinds 2013 aanzienlijk is gestegen en dat deze invoer in 2015 bijna drie keer hoger lag dan in 2013. Volgens de klager is het waarschijnlijk dat deze tendens zich voortzet.

(26)

Uit het onderzoek is gebleken dat kale buizen geen wezenlijk gebruik of wezenlijke functie op de markt hebben en op de markt van de Unie niet als zodanig worden verkocht. Deze buizen moeten noodzakelijkerwijs verder worden verwerkt, namelijk inwendig en uitwendig worden bekleed, vóór zij in de handel kunnen worden gebracht en voldoen aan de EU-normen voor riolering en het transport van water. Hoewel de naleving van de EU-normen niet noodzakelijk een beslissende factor is bij de vaststelling van de productomschrijving, is het feit dat een kale buis nog verder moet worden verwerkt vóór zij geschikt is voor haar eindgebruik een factor die niet over het hoofd kan worden gezien bij de beoordeling of een kale buis een eindproduct is of slechts een halffabricaat. De Commissie is derhalve van oordeel dat kale buizen van nodulair gietijzer moeten worden beschouwd als halffabricaten van nodulaire buizen.

(27)

Halffabricaten en eindproducten kunnen desalniettemin als één product worden beschouwd indien i) zij dezelfde wezenlijke kenmerken vertonen en ii) de kosten van de bijkomende verwerking niet wezenlijk zijn (7). Het staat vast dat inwendige en uitwendige bekleding aan de kale buizen een fysiek kenmerk toevoegt dat deze buizen een wezenlijk en fundamenteel kenmerk voor hun wezenlijk gebruik op de markt van de Unie verleent, namelijk riolering en het transport van water, overeenkomstig de EU-normen. Het staat bovendien vast dat de kosten voor het toevoegen van een inwendige en uitwendige bekleding aan een kale buis gewoonlijk tot 20 % van de totale productiekosten van een nodulaire buis vertegenwoordigen. De bijkomende bewerking moet derhalve als wezenlijk worden beschouwd.

(28)

Hieruit volgt dat halffabricaten van kale buizen en buizen van nodulair gietijzer niet als één en hetzelfde product kunnen worden beschouwd als de afgewerkte (inwendig en uitwendig beklede) nodulaire buizen en dat zij derhalve van het betrokken product moeten worden uitgesloten.

(29)

Bovendien heeft de Commissie geen aanzienlijk risico van ontwijking vastgesteld indien kale buizen van de productomschrijving zouden worden uitgesloten. De kale buizen worden ingevoerd door slechts één verbonden onderneming van Jindal, die anders dan de klager stelt, in de Unie slechts een beperkte bekledingscapaciteit heeft. Volgens de geverifieerde gegevens van de Commissie bedraagt de werkelijke capaciteit ongeveer 15 000 ton per jaar. Hoewel de invoer van kale buizen uit India na het onderzoektijdvak lijkt te stijgen, zijn de volumes volgens de informatie van de klager bovendien nog bescheiden (minder dan 10 000 ton in 2015). Gezien de beperkte bekledingscapaciteit van de verbonden onderneming in de Unie en haar huidige bedrijfsplan voor de komende jaren met betrekking tot kale buizen (tussen 15 000 en 21 000 ton tegen 2017) is het onwaarschijnlijk dat van deze productiefaciliteit een toegangspoort voor een massale instroom van kale buizen zal worden gemaakt, met als enig doel deze te bekleden, om zo rechten op de invoer van afgewerkte buizen in de Unie te ontwijken, wat tot toepassing van artikel 23 van de basisverordening zou kunnen leiden.

(30)

Jindal heeft er ook om verzocht dat flensbuizen van nodulair gietijzer van de productomschrijving zouden worden uitgesloten.

(31)

In tegenstelling tot kale buizen zijn flensbuizen buizen van nodulair gietijzer die zijn afgewerkt met inwendige en uitwendige bekleding. Flensbuizen zijn derhalve zonder verdere verwerking geschikt voor riolering en het transport van water. In essentie worden zij op lengte gesneden uit volledige buizen van nodulair ijzer en uitgerust met flenzen, die met bouten en moeren met elkaar worden verbonden, terwijl andere buizen van nodulair ijzer door middel van een fitting met elkaar worden verbonden. De kosten voor het op lengte snijden en het aanbrengen van flenzen kunnen niet worden geacht aanzienlijk te zijn, noch iets te wijzigen aan de basiseigenschappen van een pijp van nodulair ijzer, namelijk riolering en het transport van water. Hoewel een bijkomende bewerking nodig is om van buizen van nodulair ijzer flensbuizen te maken, is de Commissie van oordeel dat deze één product vormen en wordt het verzoek om uitsluiting derhalve verworpen.

(32)

Gezien de bovenstaande overwegingen wordt het betrokken product definitief gedefinieerd als buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet) („nodulaire buizen”), met uitzondering van nodulaire buizen zonder inwendige en uitwendige bekleding („kale buizen”), van oorsprong uit India, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7303 00 10 en ex 7303 00 90.

2.2.   Soortgelijk product

(33)

Uit het onderzoek is gebleken dat het betrokken product, zoals hierboven gedefinieerd, dat in India wordt vervaardigd en verkocht, en het in de Unie vervaardigde en verkochte product dezelfde fysieke, chemische en technische basiseigenschappen hebben en derhalve soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 2, onder c), van de basisverordening.

3.   SUBSIDIËRING

(34)

Op basis van de informatie in de klacht en de antwoorden van de Indiase overheid en de producenten-exporteurs op de vragenlijsten van de Commissie werd een onderzoek ingesteld naar de hieronder genoemde subsidiepraktijken en specifieke verbonden maatregelen (regelingen), in het kader waarvan subsidies zouden worden verstrekt.

I)

Rechtstreekse overdracht van middelen en mogelijke rechtstreekse overdracht van middelen (artikel 3, punt 1, onder a), i), van de basisverordening):

leninggaranties van de State Bank of India;

leningen in het kader van het Steel Development Fund;

bevordering van O&O in de ijzer- en staalsector;

steun voor de aankoop van grond (deelstaat Rajasthan);

Duty Drawback Scheme (regeling voor de terugbetaling van rechten).

II)

Afstand of niet-inning van inkomsten die de overheid normaal toekomen (artikel 3, punt 1, onder a), ii), van de basisverordening):

Export Oriented Units Scheme (regeling uitvoergerichte ondernemingen);

Focus Product Scheme (regeling focusproducten);

Focus Market Scheme (regeling focusmarkten);

Duty Free Import Authorisation Scheme (vergunning voor rechtenvrije invoer);

Export Promotion of Capital Goods Scheme (regeling uitvoerbevordering voor kapitaalgoederen);

Advance Authorisation Scheme (regeling voorafgaande vergunningen);

Incremental Exports Incentivisation Scheme (regeling voor extra uitvoerprikkels);

vrijstelling of vermindering van btw (overheid van Gujarat).

III)

Leveren van goederen of bieden van diensten door de overheid voor een ontoereikende prijs (artikel 3, punt 1, onder a), iii), van de basisverordening):

toekenning van ondernemingseigen mijnbouwrechten (steenkool);

toekenning van ondernemingseigen mijnbouwrechten (ijzererts);

verstrekking van grond (deelstaat Rajasthan);

uitvoerrechten op ijzererts.

3.1.   Regelingen waarbij geen bewijs van subsidiëring is gevonden

3.1.1.   Regelingen waarbij de ondernemingen geen voordeel verkrijgen

—    Leninggaranties van de State Bank of India

(35)

De klager heeft aangevoerd dat de Indiase overheid in het verleden via de State Bank of India leninggaranties heeft verstrekt aan producenten in de staalsector. Het verkregen voordeel zou bestaan uit het verschil tussen het bedrag dat voor de gegarandeerde lening wordt betaald en het bedrag dat zonder garantie van de overheid voor een soortgelijke lening zou worden betaald. De subsidie zou bestaan uit het verschil tussen het bedrag van de rente of de premie die de onderneming zou moeten betalen indien de lening op commerciële basis werd verkregen, op basis van referentiewaarden, en het werkelijk betaalde bedrag als gevolg van het feit dat de lening door de Indiase overheid wordt gegarandeerd.

(36)

De twee Indiase producenten-exporteurs hebben leningen ontvangen van een aantal banken, inclusief de State Bank of India. Deze leningen werden echter niet gegarandeerd door de Indiase overheid. Bovendien waren de betaalde rentevoeten in overeenstemming met de door andere banken voor soortgelijke leningen aangerekende rente onder marktvoorwaarden.

(37)

De Commissie heeft in het geval van deze regeling derhalve geen bewijs van subsidiëring gevonden.

—    Leningen in het kader van het Steel Development Fund

(38)

De klager heeft aangevoerd dat de Indiase overheid met behulp van het Steel Development Fund leningen verstrekt om O&O-projecten in de ijzer- en staalsector te financieren. Het verkregen voordeel zou bestaan uit het verschil tussen de aangerekende rente op leningen van het Steel Development Fund en de rente die onder marktvoorwaarden op een commerciële lening zou worden aangerekend.

(39)

De twee Indiase producenten-exporteurs hebben in het OT geen leningen van het Steel Development Fund ontvangen.

(40)

De Commissie heeft in het geval van deze regeling derhalve geen bewijs van subsidiëring gevonden.

—    Bevordering van O&O in de ijzer- en staalsector

(41)

De klager heeft aangevoerd dat de Indiase overheid financiering verstrekt voor O&O-projecten in de ijzer- en staalsector. Het voordeel zou overeenkomen met het bedrag van de verstrekte financiering (50 % van de kosten voor O&O).

(42)

De twee Indiase producenten-exporteurs hebben in het OT geen financiering in het kader van deze regeling ontvangen.

(43)

De Commissie heeft in het geval van deze regeling derhalve geen bewijs van subsidiëring gevonden.

—    Steun voor de aankoop van grond en verstrekken van grond voor een ontoereikende prijs (deelstaat Rajasthan)

(44)

De klager heeft aangevoerd dat één Indiase producent-exporteur voor deze regeling in aanmerking komt. De regeling bestaat uit steun voor de aankoop van grond voor projecten met een beoogde minimale investering van 1 miljard Indiase roepie (INR) en waarbij de ontwikkelaar zelf 25 % van de grond aankoopt. Het voordeel zou erin bestaan dat de overheid van Rajasthan de overige 75 % van de waarde van de grond betaalt.

(45)

De twee Indiase producenten-exporteurs hebben in het OT geen financiering in het kader van deze regeling ontvangen.

(46)

De Commissie heeft in het geval van deze regeling derhalve geen bewijs van subsidiëring gevonden.

—    Export Oriented Units Scheme (regeling uitvoergerichte ondernemingen)

(47)

De klager heeft aangevoerd dat de producenten-exporteurs van het betrokken product in aanmerking komen voor deze regeling en dat moet worden aangenomen dat zij hiervoor een aanvraag hebben ingediend, aangezien zij een groot deel van hun productie uitvoeren.

(48)

Een als uitvoergerichte onderneming geregistreerde onderneming heeft recht op vrijstelling en/of terugbetaling van een aantal rechten en belastingen. Het voordeel zou overeenkomen met het bedrag aan gederfde overheidsinkomsten.

(49)

De twee Indiase producenten-exporteurs waren in het OT niet geregistreerd als uitvoergerichte onderneming.

(50)

De Commissie heeft in het OT in het geval van deze regeling derhalve geen bewijs van subsidiëring gevonden.

—    Focus Market Scheme (regeling focusmarkten)

(51)

De klager heeft aangevoerd dat de producenten-exporteurs van het betrokken product in aanmerking komen voor deze regeling, waardoor zij recht hebben op kredietpunten die overeenkomen met een percentage van de fob-waarde van de uitvoer naar bepaalde landen. Deze kredietpunten kunnen worden gebruikt voor de vereffening van invoerrechten, waardoor het verkregen voordeel overeenkomt met het bedrag aan gederfde overheidsinkomsten.

(52)

De twee Indiase producenten-exporteurs hebben in het OT geen kredietpunten in het kader van deze regeling ontvangen.

(53)

De Commissie heeft in het OT in het geval van deze regeling derhalve geen bewijs van subsidiëring gevonden.

—    Duty Free Import Authorisation Scheme (vergunning voor rechtenvrije invoer)

(54)

De klager heeft aangevoerd dat de producenten-exporteurs van het betrokken product in aanmerking komen voor deze regeling, die, indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, de rechtenvrije invoer mogelijk maakt van inputs, brandstof, olie, energiebronnen en katalysatoren die als input voor het productieproces worden gebruikt. Het voordeel zou overeenkomen met het bedrag aan gederfde overheidsinkomsten.

(55)

De twee Indiase producenten-exporteurs hebben in het OT geen gebruikgemaakt van deze regeling.

(56)

De Commissie heeft in het OT in het geval van deze regeling derhalve geen bewijs van subsidiëring gevonden.

—    Advance Authorisation Scheme (regeling voorafgaande vergunningen)

(57)

De klager heeft aangevoerd dat de producenten-exporteurs van het betrokken product in aanmerking komen voor deze regeling, die de rechtenvrije invoer mogelijk maakt van inputs voor de productie van een specifiek product of een specifieke categorie van producten, of van tussenproducten die worden uitgevoerd of worden geacht te worden uitgevoerd. Het voordeel zou overeenkomen met het bedrag aan gederfde overheidsinkomsten.

(58)

De twee Indiase producenten-exporteurs hebben in het OT geen gebruikgemaakt van deze regeling.

(59)

De Commissie heeft in het OT in het geval van deze regeling derhalve geen bewijs van subsidiëring gevonden.

—    Incremental Exports Incentivisation Scheme (regeling voor extra uitvoerprikkels)

(60)

De klager heeft aangevoerd dat de producenten-exporteurs van het betrokken product in aanmerking komen voor deze regeling, die vergelijkbaar is met het Focus Market Scheme (regeling focusmarkten) en die recht geeft op kredietpunten die overeenkomen met een percentage van de incrementele groei die in het boekjaar 2012-2013 ten opzichte van het boekjaar 2011-2012 is gerealiseerd. Deze kredietpunten kunnen worden gebruikt voor de vereffening van invoerrechten, waardoor het verkregen voordeel overeenkomt met het bedrag aan gederfde overheidsinkomsten.

(61)

De twee Indiase producenten-exporteurs hebben in het OT geen gebruikgemaakt van deze regeling.

(62)

De Commissie heeft in het OT in het geval van deze regeling derhalve geen bewijs van subsidiëring gevonden.

—    Vrijstelling of vermindering van btw (overheid van Gujarat)

(63)

De klager heeft aangevoerd dat één producent-exporteur van het betrokken product (met activiteiten in Gujarat) in aanmerking komt voor en waarschijnlijk gebruik heeft gemaakt van deze regeling, die voorziet in een vrijstelling van de btw voor de aankoop van in het kader van uitvoer gebruikte goederen. De vrijstelling zou een financiële bijdrage opleveren, aangezien zij de btw-inkomsten van de overheid verlaagt. Het verkregen voordeel komt overeen met het bedrag aan gederfde overheidsinkomsten.

(64)

De twee Indiase producenten-exporteurs hebben voor het betrokken product in het OT geen gebruikgemaakt van deze regeling.

(65)

De Commissie heeft in het OT in het geval van deze regeling derhalve geen bewijs van subsidiëring gevonden.

3.1.2.   Ondernemingseigen mijnbouwrechten voor steenkool en ijzererts

(66)

De klager heeft aangevoerd dat de Indiase overheid goederen levert aan staalproducenten door hen te voorzien van ijzererts en steenkool door middel van de toekenning van ondernemingseigen mijnbouwrechten (rechten op grond waarvan staalproducenten voor hun eigen interne gebruik ijzererts en steenkool mogen winnen).

(67)

De klager heeft verwezen naar de toepasselijke Indiase wetgeving inzake de winning van ijzererts en steenkool, met inbegrip van de recente ontwikkelingen, en heeft vermeld dat bepaalde Indiase producenten van het betrokken product hun eigen mijnen hebben.

(68)

De klager was van mening dat de ondernemingseigen winning van ijzererts de facto specifiek is, aangezien zij beperkt is tot bepaalde ondernemingen, zoals staalproducenten, en dat ondernemingseigen winning van steenkool de jure specifiek is, aangezien bij de toewijzing van concessies om steenkool te winnen de voorkeur wordt gegeven aan staalproducenten met een jaarlijkse productiecapaciteit van meer dan 1 miljoen ton.

(69)

Het voordeel dat de ondernemingseigen mijnbouwvergunning voor steenkool oplevert voor de Indiase producenten van het betrokken product komt volgens de klager overeen met het verschil tussen enerzijds de totale kosten van de voor de mijnbouwvergunning betaalde royalty's, de kosten van de winning en de kosten voor de raffinage om het product op het vereiste kwaliteitsniveau te brengen en anderzijds het referentiepunt dat wordt gevormd door de cif-prijs van Australische cokeskool in de Indiase haven.

(70)

Het voordeel van de ondernemingseigen mijnbouwvergunning voor ijzererts moest volgens de klager worden geacht: hetzij i) betrekking te hebben op de heersende voorwaarden op de wereldmarkt voor de aankoop van ijzererts, overeenkomstig artikel 6, onder d), ii), van de basisverordening, hetzij ii) gebaseerd te zijn op de heersende voorwaarden in India, maar gecorrigeerd om rekening te houden met het effect van de uitvoerrechten op ijzererts, aangezien dit een factor is die de normale marktomstandigheden verstoort.

(71)

De klager heeft opgemerkt dat het ministerie van Handel van de Verenigde Staten in het kader van een aantal onderzoeken tegen invoer van warmgewalste platte producten van koolstofstaal van oorsprong uit India het Captive Mining of Iron Ore Programme (programma voor de ondernemingseigen winning van ijzererts) en het Captive Mining of Coal Programme (programma voor de ondernemingseigen winning van steenkool) heeft onderzocht en er compenserende maatregelen tegen heeft ingesteld.

(72)

De Indiase overheid heeft de rechtsgrondslag aangegeven waarop concessies voor mineralen worden verwerkt en aan aanvragers worden verleend:

de Mines and Minerals Development and Regulation (MMDR) Act (wet inzake ontwikkeling en reglementering van mijnen en mineralen) nr. 67 van 1957, zoals gewijzigd;

de MMDR Amendment Ordinance Act (ordonnantie inzake de wijziging van de MMDR) nr. 3 van 2015;

de Mining Concession Rules (MCR, regels inzake mijnbouwconcessies) van 1960;

de Mineral Conservation and Development Rules (MCDR, regels inzake het behoud en de ontwikkeling van mineralen) van 1988;

de Coal Bearing Areas Acquisition and Development Act (wet inzake het verwerven en ontwikkelen van steenkoolgebieden) van 1957;

de Coal Mine (Nationalisation) Act (wet inzake (de nationalisatie van) de steenkoolmijnen) van 1973;

de Coal Mine (Special Provisions) Second Ordinance (tweede ordonnantie betreffende bijzondere bepalingen inzake de steenkoolmijnen) van 2014, en

de Competitive Bidding of Coal Mines Amendment Rules (gewijzigde regels inzake concurrerende aanbestedingen voor steenkoolmijnen) van 2012.

(73)

De Indiase overheid heeft verklaard dat de Indiase ijzerertssector altijd een gedereguleerde markt is geweest en dat de steenkoolsector met ingang van januari 2000 is gedereguleerd.

(74)

Aan een van de twee Indiase producenten-exporteurs zijn mijnbouwrechten toegekend voor ijzererts (maar niet voor steenkool). Het in deze mijn gewonnen ijzererts wordt (wegens het lage ijzergehalte ervan) echter niet voor de productie van het betrokken product, maar voor andere zakelijke activiteiten van de groep gebruikt. De producent in kwestie betrok het voor de productie van het betrokken product benodigde ijzererts van niet-verbonden leveranciers in India.

(75)

Aan de andere Indiase producent-exporteur zijn mijnbouwrechten toegekend voor steenkool (maar niet voor ijzererts). Het jaarlijkse volume van gewonnen steenkool was niet voldoende om aan de behoeften te voldoen en daarom kocht deze producent ook steenkool van niet-verbonden leveranciers in Australië.

(76)

Na een uitspraak van het Indiase hooggerechtshof in 2014 heeft deze producent-exporteur aangetoond dat alle eerder toegewezen mijnbouwrechten voor steenkool waren ingetrokken en dat in India voor het verkrijgen van mijnbouwrechten voor steenkool momenteel een concurrerende aanbestedingsprocedure van toepassing is. De producent in kwestie betrekt derhalve niet langer steenkool via ondernemingseigen mijnbouwrechten. Daarnaast heeft deze producent-exporteur aangetoond dat hij in het kader van de door de Indiase overheid ingevoerde nieuwe procedure voor de toewijzing van mijnbouwrechten, wegens de in die procedure gestelde beperkingen, geen recht meer zal hebben op het verkrijgen van mijnbouwrechten.

(77)

De Commissie hoeft deze regeling derhalve niet verder te analyseren.

3.2.   Regelingen waarbij bewijs van subsidiëring is gevonden

3.2.1.   Focus Product Scheme (FPS, regeling inzake focusproducten)

a)    Rechtsgrondslag

(78)

De FPS wordt uitvoerig beschreven in punt 3.15 van de Foreign Trade Policy (FTP, beleid inzake buitenlandse handel) 2009-2014 en punt 3.9 van het Handbook of Procedure (HOP, procedurehandboek) 2009-2014.

b)    Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(79)

Overeenkomstig punt 3.15.2 van FTP 2009-2014 komen exporteurs van in aanhangsel 37D van HOP I 2009-2014 vermelde producten voor deze regeling in aanmerking.

c)    Toepassing in de praktijk

(80)

In het kader van deze regeling komt de uitvoer van in aanhangsel 37D van het HOP vermelde producten in aanmerking voor kredietpunten ter waarde van 2 % van de fob-waarde. In 2012 werd het percentage van de kredietpunten voor nodulaire buizen verhoogd naar 5 %. Nodulaire buizen komen derhalve in aanmerking voor de kredietpunten.

(81)

De kredietpunten die in het kader van de FPS worden verkregen, zijn vrij overdraagbaar en geldig voor een periode van 24 maanden vanaf de datum van afgifte van het relevante kredietpuntencertificaat. Zij kunnen worden gebruikt voor het betalen van douanerechten op later ingevoerde inputs of goederen, met inbegrip van kapitaalgoederen.

(82)

Het kredietpuntencertificaat wordt afgegeven door de haven van waaruit de uitvoer plaatsvond en nadat de goederen zijn uitgevoerd of verzonden. Zolang de indiener van het verzoek de autoriteiten kopieën verstrekt van alle relevante uitvoerdocumenten (zoals exportorder, facturen, ladingsbrieven, bankcertificaten), heeft de Indiase overheid geen keuze wat de toekenning van de kredietpunten betreft.

(83)

Beide ondernemingen hebben in het OT van deze regeling gebruikgemaakt.

d)    Conclusie betreffende de FPS

(84)

In het kader van de FPS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. Een FPS-kredietpunt is een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien het kredietpunt uiteindelijk zal worden gebruikt voor de vereffening van invoerrechten, waardoor de Indiase overheid inkomsten derft die haar normaal zouden toekomen. Bovendien verkrijgt de exporteur door de FPS-kredietpunten een voordeel, omdat zijn liquiditeit erdoor verbetert.

(85)

Voorts is de FPS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties en daarom wordt zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te kunnen geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

(86)

Deze regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de strikte regels van bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) bij de basisverordening. Een exporteur is niet verplicht de goederen die vrij van rechten werden ingevoerd, ook echt bij het productieproces te verbruiken en de kredietpunten worden niet berekend op basis van de werkelijk gebruikte inputs. Er is geen systeem of procedure aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product werden verbruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III bij de basisverordening. Een exporteur komt ook als hij geen inputs invoert voor de FPS in aanmerking. Daarvoor volstaat het dat de exporteur goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo kunnen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt betrekken en geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch aanspraak op de FPS-voordelen maken. Bovendien kan een exporteur FPS-kredietpunten gebruiken om kapitaalgoederen in te voeren, ook al vallen kapitaalgoederen niet onder de toelaatbare terugbetalingsregelingen voor inputs, zoals vastgesteld in bijlage I, punt i), bij de basisverordening, omdat zij niet worden verbruikt bij de productie van de uitgevoerde producten.

e)    Wijzigingen die voortvloeien uit het nieuwe FTP 2015-2020

(87)

In het kader van het nieuwe vijfjarige FTP 2015-2020 werd een nieuwe regeling ingesteld met de naam Merchandise Exports from India Scheme (MEIS, regeling inzake uitvoer van goederen uit India), die een aantal bestaande regelingen, waaronder de FPS, verving. Aangezien de criteria om in aanmerking te komen voor de FPS en de MEIS in wezen dezelfde zijn, is het duidelijk dat de FPS niet is gestaakt, maar slechts omgedoopt, en dat het door de FPS verkregen voordeel door de nieuwe regeling nog steeds wordt verkregen. Tegen het door de FPS verkregen voordeel kunnen derhalve nog steeds compenserende maatregelen worden ingesteld.

(88)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft ECL aangevoerd dat de MEIS niet automatisch kan worden beschouwd als een variant of vervanging van de FPS. De Commissie heeft dit argument afgewezen, aangezien wat de producenten van buizen van nodulair ijzer betreft, de subsidiabiliteitscriteria en de begunstigden van de FPS en de MEIS dezelfde zijn. In haar antwoord op de vragenlijst heeft de Indiase overheid zelf erkend dat de FPS „is opgenomen in een nieuwe regeling [MEIS] (8). Derhalve werd dit argument afgewezen.

(89)

Het bedrag van het door de beide regelingen verkregen voordeel verschilt evenwel. De vrijstelling van invoerrechten in het kader van de MEIS bedraagt momenteel 2 % van de fob-waarde van de uitvoer (en bedroeg in het OT voor de FPS 5 %).

(90)

De twee Indiase producenten hebben voor en na de definitieve mededeling van feiten en overwegingen aangevoerd dat deze lagere waarde de parameter moet zijn voor het kwantificeren van het bedrag van het voordeel waartegen eventuele compenserende maatregelen moeten worden ingesteld. ECL heeft verwezen naar de mededeling van de Commissie „Berekening van de omvang van de subsidie bij antisubsidieonderzoeken” (9) en naar voorbeeld 1, volgens welke het herziene voordeel dat van toepassing is op het laatste deel van het OT moet worden toegepast „indien de wijziging permanent van aard is”. Dit argument werd na de definitieve mededeling van feiten en overwegingen tevens door de Indiase overheid aangevoerd.

(91)

De Commissie heeft dit argument om de volgende reden afgewezen. Artikel 5 van de basisverordening bepaalt: „De hoogte van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies wordt berekend in termen van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel waarvan het bestaan wordt vastgesteld in het onderzoektijdvak voor de subsidiëring.” In het OT kwam het door de producenten-exporteurs verkregen voordeel overeen met een kredietpunt van 5 % van de fob-waarde van de uitvoer van het betrokken product.

(92)

Artikel 11 van de basisverordening bepaalt: „Informatie die betrekking heeft op een na het onderzoektijdvak volgende periode wordt normaal niet in aanmerking genomen.” Dit betekent dat slechts in uitzonderlijke omstandigheden rekening kan worden gehouden met ontwikkelingen na het OT, namelijk wanneer het „kennelijk misplaatst” zou zijn om deze te negeren (10). Aan deze voorwaarde werd bijvoorbeeld voldaan in 2004, toen de tien nieuwe lidstaten tot de Europese Unie zijn toegetreden, waardoor de Commissie moest onderzoeken of de gegevens die zij tijdens het onderzoek had verkregen representatief waren voor de uitgebreide EU (11).

(93)

In de onderhavige zaak wordt echter niet aan deze voorwaarde voldaan. De basissubsidieregeling is na het OT blijven bestaan en de exporteurs hebben in het OT het percentage van 5 % genoten. De veronderstelling dat het verlaagde percentage van 2 % na het OT permanent van aard was, kan ook niet worden bevestigd, aangezien de overheid het percentage van de regeling op elk ogenblik kan wijzigen (12). Dergelijke wijzigingen zijn niet louter hypothetisch van aard, zoals blijkt uit de praktijk wat de vorige regeling betreft. De voormalige FPS werd in 2009 bij wet ingevoerd en de overheid heeft het percentage met ingang van 31 december 2012 van 2 % naar 5 % verhoogd (13). In het licht van al deze factoren concludeert de Commissie dat het instellen van compenserende maatregelen tegen een bedrag van 5 % voor de FPS in het OT niet kennelijk misplaatst is. Indien het huidige percentage van 2 % van blijvende aard blijkt, staat het de exporteurs vrij om te verzoeken om een tussentijds nieuw onderzoek en om aan te tonen dat de omstandigheden met betrekking tot deze subsidieregeling blijvend zijn gewijzigd.

f)    Berekening van de hoogte van de subsidie

(94)

Het subsidiebedrag dat aanleiding geeft tot compenserende maatregelen werd berekend op basis van het voordeel voor de verkrijger in het OT, zoals dit door de medewerkende producent-exporteur werd geboekt in de vorm van inkomsten op het ogenblik dat de uitvoertransactie plaatsvond. Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd het bedrag van deze subsidie (de teller) omgeslagen over de waarde van de uitvoer in het OT (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd verleend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(95)

Het subsidiepercentage dat in het OT met betrekking tot deze regeling werd vastgesteld voor de onderneming ECL en haar dochteronderneming Srikalahasthi Pipes Limited (hierna „de ECL-groep” genoemd) bedraagt 4,35 %; voor de onderneming Jindal Saw India bedraagt dit subsidiepercentage 3,11 %.

3.2.2.   Export Promotion of Capital Goods Scheme (EPCGS, regeling uitvoerbevordering voor kapitaalgoederen)

a)    Rechtsgrondslag

(96)

De EPCGS wordt uitvoerig beschreven in hoofdstuk 5 van FTP 2009-2014 en in hoofdstuk 5 van HOP I 2009-2014.

b)    Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(97)

Producenten-exporteurs, handelaren-exporteurs die banden hebben met ondersteunende producenten alsmede dienstverleners komen voor deze regeling in aanmerking.

c)    Toepassing in de praktijk

(98)

Indien een onderneming zich tot uitvoer verplicht, mag zij kapitaalgoederen (nieuwe en tweedehands kapitaalgoederen die niet ouder zijn dan tien jaar) tegen een verlaagd recht invoeren. Een uitvoerverplichting is een verplichting om goederen uit te voeren voor een bepaald minimumbedrag dat overeenkomt met zes of acht keer het bedrag van de niet betaalde rechten, afhankelijk van de gekozen subregeling. Hiertoe geeft de Indiase overheid op aanvraag en na betaling van een vergoeding een EPCGS-vergunning af. Voor alle kapitaalgoederen die in het kader van de regeling worden ingevoerd, geldt een verlaagd invoerrecht van 3 %. Om aan de uitvoerverplichting te voldoen, moeten de ingevoerde kapitaalgoederen worden gebruikt om in een bepaalde periode een bepaalde hoeveelheid goederen voor uitvoer te vervaardigen. Op grond van FTP 2009-2014 kunnen kapitaalgoederen in het kader van de EPCGS vrij van rechten worden ingevoerd, maar in dat geval geldt wel een kortere termijn voor het nakomen van de uitvoerverplichting.

(99)

De houder van een EPCGS-vergunning mag de kapitaalgoederen ook op de binnenlandse markt kopen. In dat geval kan de binnenlandse fabrikant van de kapitaalgoederen zelf de onderdelen die nodig zijn om deze kapitaalgoederen te vervaardigen, vrij van rechten invoeren. Een andere mogelijkheid is dat de binnenlandse fabrikant voor de levering van kapitaalgoederen aan de houder van een EPCGS-vergunning gebruikmaakt van de regeling voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop.

(100)

Geconstateerd werd dat de twee ondernemingen in het OT in het kader van de EPCGS voordelen hebben ontvangen die betrekking hadden op het betrokken product.

d)    Conclusie over de EPCGS

(101)

In het kader van de EPCGS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. De verlaagde rechten zijn een financiële bijdrage van de Indiase overheid, daar deze hierdoor inkomsten derft die haar normaal zouden toekomen. Bovendien verkrijgt de exporteur door deze rechtenverlaging een voordeel omdat de liquiditeit van de onderneming door de lagere rechten bij invoer verbetert.

(102)

Voorts is de EPCGS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties, aangezien vergunningen in het kader van deze regeling niet kunnen worden verkregen zonder verplichting tot uitvoer. Daarom wordt deze regeling op grond van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening geacht specifiek te zijn en aanleiding te kunnen geven tot compenserende maatregelen.

(103)

De EPCGS kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), van de basisverordening. Kapitaalgoederen vallen niet onder deze toelaatbare regelingen, zoals bepaald in bijlage I, punt i), bij de basisverordening, omdat zij niet worden verbruikt bij de vervaardiging van het uitgevoerde product.

(104)

In het kader van het nieuwe vijfjarige FTP 2015-2020 werd deze regeling gehandhaafd, zij het enkel met de mogelijkheid van rechtenvrije invoer. Aangezien de criteria om in aanmerking te komen in wezen dezelfde zijn, kan niet worden gesteld dat de EPCGS werd stopgezet en derhalve niet langer aanleiding kan geven tot compenserende maatregelen.

e)    Berekening van de hoogte van de subsidie

(105)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies werd overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de niet-betaalde douanerechten op ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een tijdvak dat overeenstemt met de normale afschrijvingstermijn voor die kapitaalgoederen in de betrokken bedrijfstak. Bij het aldus voor het OT berekende bedrag werd de rente over dit tijdvak opgeteld om het volledige voordeel in die periode vast te stellen. Het commerciële rentetarief dat in het onderzoektijdvak in India gold, werd daarvoor geschikt geacht.

(106)

Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over de passende waarde van de uitvoer in het OT als geschikte noemer, omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(107)

Na de definitieve mededeling van feiten en overwegingen heeft ECL aangevoerd dat de EPCGS voor de totale productie van de buizen van nodulair ijzer wordt gebruikt en niet alleen voor de productie van de uitgevoerde goederen. Het heeft er derhalve om verzocht de subsidie aan de hand van de totale omzet en niet aan de hand van de uitvoeromzet te berekenen.

(108)

De Commissie heeft dit argument afgewezen, aangezien de subsidie, zoals reeds aangegeven, enkel afhankelijk is van de uitvoerprestatie. Deze aanpak is ook in overeenstemming met de praktijk van de Commissie inzake dezelfde regeling (14).

(109)

Dezelfde producent-exporteur heeft erom verzocht voor de vaststelling van het voordeel geen rekening te houden met boekingen en/of machines die reeds lang vóór het OT waren afgeschreven. De Commissie heeft dit argument aanvaard en heeft de onderneming hiervan in kennis gesteld.

(110)

Het subsidiepercentage dat in het OT met betrekking tot deze regeling werd vastgesteld voor de ECL-groep bedraagt 0,03 %; voor de onderneming Jindal Saw India bedraagt dit subsidiepercentage 0,38 %.

3.2.3.   Duty Drawback Scheme (DDS, regeling inzake terugbetaling van rechten)

a)    Rechtsgrondslag

(111)

De DDS wordt uitvoerig beschreven in de Custom & Central Excise Duties Drawback Rules 1995 en de wijzigingen daarvan bij latere mededelingen.

b)    Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(112)

Alle producenten-exporteurs en handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

c)    Toepassing in de praktijk

(113)

Een exporteur die aan de voorwaarden voldoet, kan een terugbetaling van rechten aanvragen, die wordt berekend als percentage van de fob-waarde van de in het kader van deze regeling uitgevoerde producten. De Indiase overheid heeft terugbetalingspercentages vastgesteld voor een aantal producten, waaronder het betrokken product. Deze worden vastgesteld op basis van de gemiddelde hoeveelheid of waarde van de materialen die als inputs bij de productie van een product zijn gebruikt en het gemiddelde bedrag van de op inputs betaalde rechten. Zij zijn van toepassing ongeacht of er daadwerkelijk invoerrechten zijn betaald. Het DDS-percentage voor het betrokken product in het OT bedroeg 1,9 % van de fob-waarde.

(114)

Om voor de voordelen van deze regeling in aanmerking te komen, moet een onderneming uitvoeren. Op het tijdstip dat de verzendingsgegevens worden ingevoerd in de douaneserver (ICEGATE), wordt aangegeven dat de uitvoer plaatsvindt onder de DDS-regeling en wordt het DDS-bedrag onherroepelijk vastgesteld. Nadat het expeditiebedrijf het Export General Manifest (algemene uitvoervrachtlijst) heeft ingediend en het douanekantoor heeft vastgesteld dat de gegevens overeenkomen met de gegevens in de ladingsbrief, is voldaan aan alle voorwaarden voor goedkeuring van de uitkering van het terugbetalingsbedrag, door rechtstreekse overmaking naar de bankrekening van de exporteur of per wissel.

(115)

De exporteur moet tevens bewijs van de verwezenlijking van inkomsten uit uitvoer voorleggen in de vorm van een Bank Realisation Certificate (BRC, bankcertificaat). Dit document mag worden voorgelegd na de uitkering van het terugbetalingsbedrag, maar de Indiase overheid vordert het uitgekeerde bedrag terug als de exporteur het BRC niet binnen een bepaalde termijn indient.

(116)

Het terugbetaalde bedrag mag voor elk gewenst doel worden gebruikt.

(117)

Het bedrag aan terugbetaalde rechten kan overeenkomstig de Indiase boekhoudnormen op transactiebasis als inkomsten worden geboekt zodra aan de uitvoerverplichting is voldaan.

(118)

Ook is gebleken dat de twee Indiase producenten in het OT in het kader van de DDS voordelen hebben ontvangen.

d)    Conclusie over de DDS

(119)

In het kader van de DDS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), i), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. Bij het zogeheten terugbetalingsbedrag voor rechten gaat het om een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien er in de vorm van een rechtstreekse overdracht van middelen door de Indiase overheid wordt uitgekeerd. Er zijn geen beperkingen gesteld ten aanzien van het gebruik van deze middelen. Bovendien verkrijgt de exporteur door het bedrag aan terug te betalen rechten een voordeel, want zijn liquiditeit wordt hierdoor verbeterd.

(120)

Het tarief voor de terugbetaling van rechten voor uitvoer wordt door de Indiase overheid per product vastgesteld. Hoewel de subsidie wordt omschreven als een terugbetaling van rechten, vertoont de regeling niet de kenmerken van een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), van de basisverordening. De contante betalingen aan de exporteur zijn niet gekoppeld aan de feitelijke betaling van invoerrechten op grondstoffen, en zijn geen kredietpunten voor de vereffening van invoerrechten op eerdere of toekomstige invoer van grondstoffen.

(121)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de Indiase overheid ten eerste aangevoerd dat de Commissie noch de vereisten waaraan de DDS volgens haar moest voldoen om een legitieme terugbetalingsregeling voor inputs te vormen, noch een principe om dit te bepalen heeft bekendgemaakt. Ten tweede is er volgens de Indiase overheid een voldoende verband tussen de terugbetalingstarieven en de rechten die op grondstoffen worden betaald. Dit komt omdat de Indiase overheid voor de vaststelling van de terugbetalingstarieven rekening houdt met de gemiddelde hoeveelheid of waarde van de materialen die worden gebruikt als inputs voor de vervaardiging van het product en met het gemiddelde bedrag van de op de inputs betaalde rechten. ECL heeft argumenten aangevoerd die vergelijkbaar zijn met deze van de Indiase overheid.

(122)

De Commissie heeft deze argumenten om de volgende redenen afgewezen. Wat het eerste argument betreft, heeft de Commissie in de mededeling van feiten en overwegingen de redenen bekendgemaakt waarom zij de regeling niet als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs beschouwt. Zij heeft verduidelijkt dat de contante betalingen aan de exporteur niet zijn gekoppeld aan de feitelijke betaling van invoerrechten op grondstoffen, en geen kredietpunten zijn voor de vereffening van invoerrechten op eerdere of toekomstige invoer van grondstoffen.

(123)

Wat het tweede argument betreft, volstaat het vermeende verband tussen de terugbetalingstarieven en de rechten die op grondstoffen worden betaald volgens de Commissie niet om te kunnen stellen dat de regeling voldoet aan de regels van bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) bij de basisverordening. Met name wordt het kredietbedrag niet berekend in verhouding tot de werkelijk gebruikte inputs. Er is bovendien geen systeem of procedure aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product werden verbruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III bij de basisverordening. Ook dit argument werd derhalve afgewezen.

(124)

De betaling in de vorm van een rechtstreekse overdracht van middelen door de Indiase overheid na de uitvoer door exporteurs moet bijgevolg worden beschouwd als een rechtstreekse subsidie van de Indiase overheid die afhankelijk is van uitvoerprestaties en wordt daarom geacht specifiek te zijn en aanleiding te kunnen geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

(125)

Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de DDS aanleiding kan geven tot compenserende maatregelen.

e)    Berekening van de hoogte van de subsidie

(126)

Overeenkomstig artikel 3, punt 2, en artikel 5 van de basisverordening werd de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies berekend in termen van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel waarvan het bestaan in het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd vastgesteld. In dit verband heeft de Commissie vastgesteld dat de ontvanger het voordeel verkrijgt op het ogenblik waarop een uitvoertransactie in het kader van deze regeling plaatsvindt. Op dat tijdstip is de Indiase overheid verplicht het teruggavebedrag te betalen, wat een financiële bijdrage in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), i), van de basisverordening is. Zodra de douaneautoriteiten een ladingsbrief voor de uitvoer afgeven, waarin onder meer het voor die uitvoertransactie toe te kennen bedrag aan terug te betalen rechten is vermeld, heeft de Indiase overheid geen keuze meer wat het al dan niet verlenen van de subsidie betreft. Gezien het bovenstaande vond de Commissie het passend om voor de berekening van het door de DDS toegekende voordeel uit te gaan van de som van alle bedragen aan terug te betalen rechten die in het tijdvak van het nieuwe onderzoek voor uitvoertransacties in het kader van die regeling zijn verworven.

(127)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie het bedrag van deze subsidies omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer van het betrokken product in het tijdvak van het nieuwe onderzoek (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd verleend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(128)

Een van de twee ondernemingen heeft het aandeel berekend van de bij de productie van het betrokken product gebruikte grondstoffen die werden ingevoerd en waarop zij rechten heeft betaald. Zowel voor als na de definitieve mededeling van feiten en overwegingen heeft deze onderneming vervolgens aangevoerd dat, indien de Commissie compenserende maatregelen zou instellen tegen het in het kader van de DDS verkregen voordeel, zij deze compenserende maatregelen niet mag instellen tegen het totale in het kader van de DDS ontvangen bedrag, maar slechts tegen het bedrag dat de rechten overschrijdt die werkelijk zijn betaald op de invoer van voor de productie van het betrokken product gebruikte inputs. Het argument van de onderneming werd ook gesteund in de opmerkingen van de Indiase overheid over de definitieve mededeling van feiten en overwegingen.

(129)

De Commissie heeft dit argument afgewezen, aangezien deze regeling, zoals uiteengezet in punt d) (Conclusie over de DDS), ondanks de naam „terugbetaling van rechten”, in wezen een rechtstreekse overdracht van middelen betreft en geen gederfde inkomsten. De contante betalingen aan de exporteur zijn niet gekoppeld aan de feitelijke betaling van invoerrechten op grondstoffen, en zijn geen kredietpunten voor de vereffening van invoerrechten op eerdere of toekomstige invoer van grondstoffen. Er is derhalve geen zekerheid dat het aandeel van de grondstoffen die worden ingevoerd en in de productie van nodulaire buizen worden gebruikt ongewijzigd blijft.

(130)

Het subsidiepercentage dat in het OT met betrekking tot deze regeling werd vastgesteld voor de ECL-groep bedraagt 1,66 %; voor de onderneming Jindal Saw India bedraagt dit subsidiepercentage 1,37 %.

3.2.4.   Levering van ijzererts voor een ontoereikende prijs

3.2.4.1.   Inleiding

(131)

De klager heeft aangevoerd dat de prijzen van ijzererts (de belangrijkste grondstof voor het betrokken product) in India zijn verstoord door de instelling van een uitvoerrecht op ijzererts en door de regeling inzake een tweeledig vrachttarief voor het goederenvervoer per spoor, met de subsidiëring van de Indiase producenten van het betrokken product als doelstelling en gevolg. Dergelijke interventies zouden de kosten van deze grondstoffen in India verminderen in vergelijking met andere markten, die niet worden beïnvloed door de interventies van de Indiase overheid.

(132)

De klager heeft daaraan toegevoegd dat de Indiase overheid door haar interventie op de ijzerertsmarkt niet rechtstreeks ijzererts levert voor een ontoereikende prijs, maar deze functie toevertrouwt aan de ondernemingen die ijzererts winnen of hen daarmee belast.

(133)

De klager is van mening dat de overheid, als onderdeel van een strategie om de ijzer- en staalindustrie te helpen, de levering van ijzererts voor een ontoereikende prijs toevertrouwt aan alle ondernemingen in India die ijzererts winnen, zowel deze in staatsbezit als deze in particuliere handen, of deze ondernemingen daarmee belast.

3.2.4.2.   Analyse

(134)

Om het bestaan van een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie vast te stellen, moeten drie elementen aanwezig zijn: a) een financiële bijdrage, b) een voordeel en c) specificiteit (artikel 3 van de basisverordening).

a)    Financiële bijdrage

(135)

Artikel 3, punt 1, onder a), iv), tweede streepje, van de basisverordening bepaalt dat een financiële bijdrage bestaat indien een overheid „aan een particulier lichaam een of meer van de onder i), ii) en iii) genoemde soorten functies toevertrouwt of dat lichaam daarmee belast, welke functies zij normaal zelf zou vervullen en de praktijk in werkelijkheid niet afwijkt van praktijken die overheidsinstanties plegen te volgen”. Van de in artikel 3, punt 1, onder a), iii) beschreven soort functies is sprake wanneer „de overheid goederen levert of diensten biedt, niet bestaande uit algemene infrastructuur, of goederen aankoopt”. Deze bepalingen weerspiegelen artikel 1.1, punt a), onder 1), iv) en iii), van de SCM-overeenkomst en moeten worden geïnterpreteerd en toegepast in het licht van de relevante jurisprudentie van de WTO.

(136)

In de WTO-zaak inzake uitvoerbelemmeringen heeft de EU het panel als een derde partij haar aanvankelijke uitlegging aangeboden over deze bepalingen, die toen nog niet waren geïnterpreteerd (15). Na de mededeling van feiten en overwegingen hebben verschillende partijen naar deze voorstellen verwezen.

(137)

Het panel heeft bepaald dat de gewone betekenis van de twee woorden „toevertrouwen” en „belasten” in artikel 1.1, punt a), onder 1), iv), van de SCM-overeenkomst vereisen dat de handeling van de overheid duidelijk een gedachte van delegeren (in het geval van toevertrouwen) of opdragen (in het geval van belasten) inhoudt (16). Het panel heeft het argument betreffende oorzaak en gevolg van de VS verworpen en verzocht om een expliciete en positieve handeling die delegeren of opdragen inhoudt (17).

(138)

In een latere zaak was de beroepsinstantie echter van oordeel dat de vervanging van de woorden „toevertrouwen” en „belasten” door „delegeren” en „opdragen” te streng is als norm (18). Volgens de beroepsinstantie komt „toevertrouwen van functies” voor wanneer een overheid een verantwoordelijkheid geeft aan een particulier lichaam, en verwijst „belasten met functies” naar situaties waarin de overheid haar gezag uitoefent ten aanzien van een particulier lichaam (19). In de beide gevallen gebruikt de overheid een particulier lichaam als gevolmachtigde om de financiële bijdrage te leveren en „in de meeste gevallen kan men verwachten dat het toevertrouwen van functies aan of het belasten met functies van een particulier lichaam gepaard gaat met een vorm van dreiging of aansporing” (20). Tegelijkertijd mogen leden overeenkomstig punt iv) geen compenserende maatregelen instellen tegen producten „indien de overheid louter haar algemene regelgevende bevoegdheden uitoefent” (21) of indien overheidsinterventie „al dan niet een bepaald resultaat als gevolg kan hebben, enkel gebaseerd op de gegeven feitelijke omstandigheden en op de uitoefening van vrije keuze door de deelnemers aan die markt” (22). Toevertrouwen van functies of belasten met functies impliceren eigenlijk „een actievere rol van de overheid dan louter aansporing” (23).

(139)

Daaruit volgt dat de door de beroepsinstantie vastgestelde bewijsnorm, en met name haar uitspraak dat „men in de meeste gevallen kan verwachten dat het toevertrouwen van functies aan of het belasten met functies van een particulier orgaan gepaard gaat met een vorm van dreiging of aansporing”, minder streng is dan het oorspronkelijk in de zaak „VS — Export restraints” door de EU ingenomen standpunt. Hetzelfde geldt voor het standpunt van de EU dat functies die de overheid normaal zou vervullen slechts door een particulier lichaam worden vervuld indien het particuliere lichaam geen enkele keuze wordt gelaten wanneer de overheid dat lichaam functies toevertrouwt of daarmee belast, bijvoorbeeld wanneer de overheid de prijzen bepaalt waartegen het particuliere lichaam moet verkopen.

(140)

De EU heeft haar interpretatie bijgevolg aangepast aan de richtsnoeren die zij ter zake van de beroepsinstantie heeft ontvangen.

(141)

In lijn met deze WTO-uitspraken zijn niet alle overheidsmaatregelen waardoor voordelen worden verkregen van het niveau van een financiële bijdrage in de zin van artikel 3 van de basisverordening en artikel 1.1, punt a), van de SCM overeenkomst. Er moet bewijs zijn van een overheidsbeleid of -programma ter bevordering van de onderzochte bedrijfstak (in dit specifieke geval de bedrijfstak van de nodulaire buizen), door gezag uit te oefenen over of verantwoordelijkheid te geven aan openbare of particuliere lichamen (hier: de ondernemingen die ijzererts winnen) om aan de bedrijfstak van de nodulaire buizen ijzererts te leveren voor een ontoereikende prijs.

(142)

In overeenstemming met de vijfstappentest van de WTO (24) heeft de Commissie derhalve een bijzonder nauwkeurig onderzoek gevoerd naar de aard van de overheidsinterventie (houdt deze in dat aan ondernemingen die ijzererts winnen functies worden toevertrouwd of dat deze met functies worden belast?), de aard van de lichamen waaraan functies worden toevertrouwd (zijn de mijnbouwondernemingen particuliere lichamen in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), iv), van de basisverordening?) en naar de handelingen van de lichamen waaraan functies worden toevertrouwd of die met functies worden belast (hebben de ondernemingen die ijzererts winnen en waaraan functies werden toevertrouwd of die met functies werden belast ijzererts geleverd aan de bedrijfstak van de nodulaire buizen voor een ontoereikende prijs en hebben zij derhalve gehandeld als een gemachtigde van de overheid?). De Commissie heeft bovendien gecontroleerd of de uitgevoerde functie normaal door de overheid zou worden vervuld (is het leveren van ijzererts aan producenten in India voor een ontoereikende prijs een normale activiteit van de overheid?) en of een dergelijke functie in werkelijkheid niet afwijkt van de normale praktijken van een overheid (wijkt het werkelijke leveren van ijzererts door mijnbouwondernemingen in werkelijkheid af van wat de overheid zelf zou hebben gedaan?).

i)   Toevertrouwen van functies aan de ondernemingen die ijzererts winnen door de Indiase overheid

(143)

In het licht van de bovengenoemde conclusies van de beroepsinstantie heeft de Commissie eerst geanalyseerd of de steun van de Indiase overheid aan de bedrijfstak van de nodulaire buizen daadwerkelijk een doelstelling van het overheidsbeleid is en niet louter een bijkomend gevolg van de uitoefening van haar algemene regelgevende bevoegdheden. Tijdens het onderzoek werd met name onderzocht of de vastgestelde verstoringen van de prijs deel uitmaakten van de doelstellingen van de overheid of dat de lagere prijzen van ijzererts veeleer een onwillekeurig bijkomend gevolg waren van de algemene overheidsregulering.

(144)

Uit een aantal documenten blijkt dat de Indiase overheid de ondersteuning van de bedrijfstak van de nodulaire buizen expliciet als beleidsdoelstelling nastreefde.

(145)

In 2005 heeft een deskundigengroep, die door het ministerie van Staal was opgericht om richtsnoeren op te stellen voor de preferentiële toekenning van mijnbouwconcessies, een verslag bekendgemaakt (het „Dang-verslag”) met een aantal relevante bevindingen en aanbevelingen. Toen al werd opgemerkt dat „[…] een belangrijk concurrentievoordeel van Indiaas staal, naast personele middelen, lijkt te bestaan uit de gegarandeerde toegang tot inheemse ijzerertsvoorraden, voor lagere prijzen dan op de wereldmarkt. Dit voordeel moet worden behouden, bevorderd en optimaal benut (25) (onderstreping toegevoegd).

(146)

Na de mededeling van feiten en overwegingen hebben de Indiase overheid en ECL aangevoerd dat de Commissie zich voor de rechtsgrondslag enkel op het Dang-verslag heeft gebaseerd. Zij hebben een panelverslag geciteerd waarin het panel tot de volgende conclusie is gekomen: „Wij zijn er niet van overtuigd dat de enkele verwijzing in het Dang-verslag naar het beleid inzake ondernemingseigen mijnbouwconcessies ondersteuning biedt voor het vaststellen van het bestaan van een Captive Mining of Iron Ore Programme” (26). ECL heeft ook aangevoerd dat het Dang-verslag werd opgesteld door een onafhankelijke deskundige en geen juridische waarde heeft en dat daarmee geen beleidsdoelstellingen voor India kunnen worden vastgesteld.

(147)

De Commissie merkt ten eerste op dat de beleidsdoelstellingen van een overheid niet noodzakelijk in juridisch bindende teksten worden gegoten. Zij kunnen worden opgenomen in een hele reeks documenten en beleidsverklaringen van de overheid, zoals verslagen, toespraken en opmerkingen voor het parlement, verklaringen enz.

(148)

Ten tweede zijn de argumenten van de partijen feitelijk onjuist. Zoals geïllustreerd in de overwegingen 153 tot en met 169, heeft de Commissie haar conclusie dat het ondersteunen van de bedrijfstak van de nodulaire buizen een beleidsdoelstelling van de Indiase overheid was niet alleen gebaseerd op het Dang-verslag, maar ook op een aantal andere documenten en rechtshandelingen.

(149)

Ten derde, wat hun argument op basis van het panelverslag betreft, verdient het aanbeveling om het relevante punt 7.211 daarvan volledig te citeren:

„[…] Wij zijn er niet van overtuigd dat de enkele verwijzing in het Dang-verslag naar het beleid inzake ondernemingseigen mijnbouwconcessies ondersteuning verleent voor het vaststellen van het bestaan van een Captive Mining of Iron Ore Programme. Wij achten het van groot belang dat, hoewel het Dang-verslag de Indiase bedrijfstak van het ijzererts beschrijft, en het beleid dat op deze bedrijfstak van toepassing is, er niet wordt verwezen naar enig programma of beleid dat ondernemingseigen mijnbouw begunstigt. Evenmin is er enige suggestie dat mijnbouwconcessies aan staalproducenten zijn verleend op voorwaarden die verschillen van die welke gelden voor andere mijnbouwondernemingen. Het is namelijk zeer goed mogelijk dat de verwijzing naar een „beleid inzake ondernemingseigen mijnbouwconcessies”, waarop de Verenigde Staten een beroep doen, louter was bedoeld om terug te verwijzen naar het feit dat mijnbouwconcessies aan staalondernemingen worden verleend en om aan te geven dat mijnbouwconcessies nog steeds aan staalondernemingen moeten worden verleend.” (onderstreping toegevoegd, voetnoot weggelaten) (27).

(150)

Uit dit citaat blijkt dat het panel niet betwist dat het Dang-verslag de Indiase bedrijfstak van het ijzererts en het beleid dat op deze bedrijfstak van toepassing is, beschrijft. De leden van de deskundigengroep (28) waren onder meer vertegenwoordigers van de overheid en de bedrijfstak en het is redelijk te veronderstellen dat zij goed zijn geïnformeerd over het bestaande overheidsbeleid en de situatie van de bedrijfstak. Daarnaast is het verslag, in tegenstelling tot wat ondernemingseigen mijnbouw betreft, duidelijk over de beleidsdoelstelling om Indiase staalproducenten te begunstigen („gegarandeerde toegang tot inheemse ijzerertsvoorraden, voor lagere prijzen dan op de wereldmarkt”) en dit voordeel te behouden en te bevorderen.

(151)

In het licht van het voorgaande heeft de Commissie deze argumenten afgewezen.

(152)

De Indiase overheid heeft de volgende twee maatregelen genomen om de bovengenoemde specifieke beleidsdoelstelling (het ontmoedigen van de uitvoer van ijzererts) te realiseren.

(153)

De eerste maatregel is het op 1 maart 2007 genomen besluit om uitvoerrechten te heffen op ijzererts; oorspronkelijk bedroeg de heffing 300 INR per ton (29), maar deze werd vervolgens van tijd tot tijd gewijzigd. De heffing is met name in maart 2011 verhoogd tot 20 % (30) en in december 2011 tot 30 % (31); in april 2015 werd de uitvoerheffing op laagwaardig ijzererts (met een ijzergehalte van minder dan 58 %) verlaagd tot 10 % (32). Er moet op worden gewezen dat laagwaardig ijzererts in India niet vaak wordt gebruikt en dat het derhalve niet nodig is om het laagwaardige ijzererts beschikbaar te houden voor Indiase gebruikers van ijzererts.

(154)

De steun aan downstream-bedrijfstakken kan in het algemeen een belangrijke motivatie zijn voor het instellen van uitvoerbelemmeringen en met name van uitvoerheffingen. Dat de belangrijkste beleidsdoelstelling in het kader waarvan uitvoerbelemmeringen (en aanzienlijke uitvoerheffingen) worden ingesteld, bestaat uit de bescherming en de bevordering van downstream-bedrijfstakken door goedkope grondstoffen en inputs te leveren aan binnenlandse downstream-bedrijfstakken blijkt ook uit het OESO-verslag „The Economic Impact of Export Restrictions on Raw Materials” (33) („het OESO-verslag”).

(155)

De tweede maatregel is de invoering van een tweeledig vrachttarief (Dual Freight Policy, DFP) door het ministerie van Spoorwegen op 22 mei 2008 (34). Met de DFP is een verschillend vrachttarief gecreëerd voor het vervoer van voor binnenlands verbruik bestemd ijzererts en voor uitvoer bestemd ijzererts. Het gemiddelde verschil bedraagt 300 % (35). Het vrachttarief voor vervoer per spoor vertegenwoordigt een zeer groot deel van de totale kosten van het ijzererts (36).

(156)

Voor en na de definitieve mededeling van feiten en overwegingen heeft ECL aangevoerd dat de DFP in 2009 werd afgeschaft. Aan de hand van de door de Indiase overheid en de producent-exporteur verstrekte informatie heeft de Commissie echter kunnen vaststellen dat de Indiase overheid in en na het OT door middel van een aantal circulaires met tarieven verschillende vrachttarieven is blijven toepassen op het vervoer van ijzererts voor binnenlands verbruik en het voor uitvoer bestemde vervoer, in het voordeel van het binnenlandse verbruik (37). Op uitvoer is met name een afstandsgebaseerde heffing van toepassing, terwijl het binnenlandse verbruik onder bepaalde voorwaarden van deze heffing wordt vrijgesteld. Daarom heeft de Commissie het argument afgewezen.

(157)

Deze twee maatregelen vormen samen een gerichte uitvoerbelemmering, in de eerste plaats ingesteld in 2007 en 2008 en in maart en december 2011 verder uitgebreid door de verhoging van de uitvoerheffing op ijzererts. Uit de volgende beleidsdocumenten blijkt enerzijds het bestaan van een beleidsdoelstelling ter ondersteuning van de bedrijfstak van de nodulaire buizen en anderzijds dat de Indiase overheid tevreden is met de wijze waarop zij haar doelstellingen tot nu toe heeft gerealiseerd.

(158)

In het in november 2011 bekendgemaakte verslag van de werkgroep staalindustrie voor het twaalfde vijfjarenplan (38) staat expliciet:

Het ministerie heeft maatregelen genomen om de uitvoer te ontmoedigen door hogere tarieven en bijzondere heffingen in te stellen ” (blz. 16);

Momenteel wordt de uitvoer van ijzererts ontmoedigd met hogere tariefniveaus. Het is van wezenlijk belang om dit beleid voort te zetten en de belastingtarieven indien nodig nog verder te verhogen. Tegelijkertijd moet nauwlettend worden toegezien op de uitvoer van ijzererts, om te kunnen waarborgen dat de hogere tarieven volstaan voor het behoud van de hulpbronnen voor binnenlands gebruik. Bijkomende maatregelen, zoals een hoger vrachttarief voor uitgevoerde goederen, een hoger vrachttarief voor binnenlands goederenvervoer enz. , alsmede andere administratieve maatregelen kunnen eveneens worden overwogen” (blz. 46, punt 3.6.3.3);

In de periode 2010-2011 is de uitvoer van ijzererts voornamelijk gedaald ten gevolge van het uitvoerverbod van de deelstaat Karnataka en de fiscale maatregelen van de centrale overheid ter beperking van de uitvoer van ijzererts […]. Door de hoge uitvoervraag in de afgelopen jaren is de productiebasis in het land gegroeid, wat heeft geleid tot een outputniveau dat ver boven de binnenlandse vraag ligt. De regering heeft verscheidene belangrijke initiatieven genomen ter ontmoediging van buitensporige mijnbouw om de groeiende uitvoermarkt te bedienen. Deze initiatieven omvatten tot nu toe het opleggen van fiscale maatregelen, zoals uitvoerrechten, een hoger vrachttarief voor voor uitvoer bestemd vervoer per spoor enz.” (blz. 57, punten 4.2.5.2 en 4.2.5.4);

Beleidsmaatregelen op de lange termijn om de uitvoer van ijzererts aan banden te leggen , moeten zijn gericht op het aantrekken van investeringen in de staalproductiecapaciteit, zodat toegevoegde waarde en uitvoer van afgewerkte producten worden bevorderd. In de meer nabije toekomst kan hetzelfde worden bereikt door gebruik te maken van passende fiscale maatregelen. Op dit ogenblik wordt de uitvoer van ijzererts ontmoedigd door: i) het instellen van een ad-valoremuitvoerrecht van 20 % op ijzererts en ii) het aanrekenen van een aanzienlijk hoger vrachttarief voor het vervoer per spoor van voor uitvoer bestemd ijzererts. Deze maatregelen hebben bijgedragen tot een verlaging van de prijzen van ijzererts op de binnenlandse markt in vergelijking met de internationale markt en hebben een essentiële rol gespeeld bij het beschikbaar stellen van ijzererts aan binnenlandse ondernemingen voor concurrerende prijzen. Om de uitvoer van ijzererts doeltreffend te ontmoedigen, is het raadzaam om voortdurend passende fiscale maatregelen uit te werken en bij te stellen, in overeenstemming met de eisen van zowel de binnenlandse als de internationale ertsmarkt” (blz. 60, punt 4.2.6.5) (onderstreping toegevoegd).

(159)

In het twaalfde vijfjarenplan (39) (2012-2017) worden de beleidsverklaringen uit het verslag van de werkgroep staalindustrie bevestigd:

Aan sommige natuurlijke hulpbronnen, zoals steenkool en ijzererts van hoge kwaliteit, begint in de mondiale economie een tekort te ontstaan, terwijl de vraag in opkomende economieën, met name China en nu India, toeneemt. De binnenlandse beschikbaarheid van sommige van deze grondstoffen verschaft ons een concurrentievoordeel dat we moeten benutten om binnenlandse bedrijfstakken op te bouwen die aan deze grondstoffen waarde toevoegen en zo extra banen creëren en onze handelsbalans verbeteren. Verder in de waardeketen moeten het overheidsbeleid en de structuur van rechten zodanig worden uitgewerkt dat zij met betrekking tot staal het toevoegen van waarde aanmoedigen in plaats van het uitvoeren van ruwstaal ” (blz. 67, punt 13.72) (onderstreping toegevoegd).

(160)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft ECL bezwaar gemaakt tegen de verwijzing door de Commissie naar de bovenstaande documenten. Ten eerste heeft zij aangevoerd dat het verslag van de werkgroep staalindustrie geen juridische waarde heeft, aangezien het slechts een standpunt of beoordeling van enkele individuen is en geen door de overheid goedgekeurd document. Ten tweede heeft zij aangevoerd dat het twaalfde vijfjarenplan onjuist werd geciteerd, aangezien het bijvoorbeeld de volgende aanbeveling omvat: „[…] de grootschalige uitvoer van ijzererts heeft tot ernstige bezorgdheid over de toekomstige beschikbaarheid geleid. […] problemen als milieuverontreiniging, ontheemden, vervoersknelpunten en dergelijke moeten dringend worden aangepakt.”.

(161)

Wat het eerste argument betreft, is de Commissie van mening dat het verslag van de werkgroep staalindustrie, ook al gaat het niet uit van de overheid, de stand van de Indiase bedrijfstak van het ijzererts en het daarop toegepaste overheidsbeleid beschrijft. De werkgroep was immers samengesteld uit onder meer vertegenwoordigers van de overheid en de bedrijfstak (40) en het is redelijk te veronderstellen dat zij goed zijn geïnformeerd over het bestaande overheidsbeleid en de situatie van de bedrijfstak.

(162)

Wat het tweede argument betreft, heeft de Commissie nooit beweerd dat dit vijfjarenplan was beperkt tot de door haar geciteerde beleidsdoelstellingen en aanbevelingen met betrekking tot ijzererts. De aanbevelingen waar de producent-exporteur naar verwijst, hebben betrekking op beschuldigingen van illegale mijnbouw en overtredingen van de milieuwetgeving, die op het tijdstip van bekendmaking van het verslag een belangrijk probleem vormden. Dit probleem werd aangepakt door talrijke rechterlijke beslissingen tot sluiting van mijnen, bijvoorbeeld in de deelstaten Karnataka, Odisha en Goa. Dat het beleid daarnaast een milieudoelstelling nastreeft, doet niets af van de primaire economische doelstelling. Het is zelfs perfect aanvaardbaar dat een overheidsbeleid twee doelstellingen tegelijkertijd nastreeft. De Commissie heeft deze argumenten derhalve afgewezen.

(163)

ECL heeft ook aangevoerd dat de in 1950 opgerichte Indiase Planningscommissie, die de vijfjarenplannen opstelde, op 1 januari 2015 werd ontbonden en dat er geen vijfjarenplannen meer zullen worden opgesteld.

(164)

Volgens de website waarnaar werd verwezen (41), blijkt de Planningscommissie daadwerkelijk te zijn ontbonden (42). Een mogelijk verstrijken van het vijfjarenplan na 2017 doet echter niets af aan de bevinding dat het plan tot op dat ogenblik van kracht blijft.

(165)

Ten slotte heeft ECL een ander deel van het verslag van de werkgroep staalindustrie geciteerd, waarin werd verklaard dat de prijzen van ijzererts „vrij van overheidsinterventie” zijn en „door […] de marktwerking worden bepaald”, alsmede dat „de binnenlandse prijzen van ijzererts over het algemeen gelijke tred hebben gehouden met de internationale prijzen” (43).

(166)

De gerichte uitvoerbelemmeringen nemen de marktwerking op de Indiase markt niet volledig weg, maar hebben ernstige gevolgen met betrekking tot het verminderen van de uitvoer en het aanzetten van marktdeelnemers tot het verkopen van hun goederen voor een prijs die lager ligt dan wat zij zonder dit beleid zouden kunnen krijgen. Deze bevinding is niet in tegenspraak met de bewering in het verslag dat de binnenlandse prijzen van ijzererts over het algemeen gelijke tred hebben gehouden met de internationale prijzen. De uitvoer en de invoer werden in India uiteraard niet volledig verboden. Het is derhalve onvermijdelijk dat de internationale prijzen een zekere invloed hebben op de Indiase binnenlandse prijzen. Dit betekent echter niet dat de binnenlandse prijzen gelijk zijn aan of zich op een hoger niveau bevinden dan de internationale prijzen. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(167)

Door dergelijke gerichte uitvoerbelemmeringen in te stellen (met name door middel van uitvoerheffingen en de regeling inzake een tweeledig vrachttarief), plaatst de Indiase overheid de Indiase ondernemingen die ijzererts winnen in een irrationale economische situatie, waardoor zij ertoe worden aangezet om hun goederen te verkopen voor een prijs die lager ligt dan wat zij zonder dit beleid zouden kunnen krijgen.

(168)

De rol van de Indiase overheid was „actiever dan louter aansporing”, zoals door de beroepsinstantie vereist (44). De door de Indiase overheid genomen maatregelen beperken de vrijheid van handelen van de ondernemingen die ijzererts winnen door hun zakelijke besluit betreffende waar en voor welke prijs zij hun product verkopen in de praktijk te beperken. Zij kunnen hun inkomen niet maximaliseren aangezien hun opbrengsten door deze maatregelen aanzienlijk worden verminderd.

(169)

Uit de beleidsverklaring in het Dang-verslag van 2005 dat „de gegarandeerde toegang tot inheemse ijzerertsvoorraden, voor lagere prijzen dan deze op de wereldmarkt moet worden behouden, bevorderd en optimaal benut” (zie overweging 145) en de daaropvolgende bevinding in het twaalfde vijfjarenplan dat „de binnenlandse beschikbaarheid van enkele van deze grondstoffen ons een concurrentievoordeel verschaft” (45) blijkt ook dat de Indiase regering verwacht dat de ondernemingen die ijzererts winnen de binnenlandse output niet dramatisch zullen verminderen, maar een stabiel aanbod aan binnenlands ijzererts zullen handhaven. Aan deze verwachtingen werd voldaan, zoals de Indiase overheid zelf heeft opgemerkt in het in overweging 158, vierde streepje, aangehaalde verslag voor het twaalfde vijfjarenplan en in de in de overwegingen 174 tot en met 176 bedoelde verklaringen van het ministerie van Staal. Verder zijn er geen officiële elementen die erop wijzen dat de Indiase overheid toestond dat de producenten van ijzererts hun output vrij konden afstemmen op de vraag, die werd beïnvloed door de gerichte uitvoerbelemmeringen van de Indiase overheid. Integendeel, het is algemeen bekend dat ondernemingen die ijzererts winnen in een vrije markteconomie aanzienlijke oorspronkelijke investeringen en hoge vaste kosten redelijkerwijs niet zouden tenietdoen door de productie-output te verlagen, louter ter vermijding van een overaanbod en de daaropvolgende neerwaartse druk op de binnenlandse prijzen ingevolge de maatregelen van de Indiase overheid. De producenten van ijzererts worden door de Indiase overheid aangemoedigd om, met het oog op het bedienen van de binnenlandse markt, de productie te handhaven, ook al zou een rationele leverancier in een situatie waarin uitvoer wordt ontmoedigd zijn output aanpassen.

(170)

Met deze maatregelen zet de Indiase overheid de ondernemingen die ijzererts winnen er derhalve toe aan om het ijzererts in India te houden, aangezien zij niet mogen verkopen voor betere prijzen, die zij in India zouden kunnen krijgen indien deze maatregelen niet bestonden.

(171)

In deze zin worden de producenten van inputs door de overheid „de functie toevertrouwd” om voor een ontoereikende prijs goederen te leveren aan de binnenlandse gebruikers van ijzererts, d.w.z. staalproducenten, inclusief de producenten van nodulaire buizen. De ondernemingen die ijzererts winnen wordt de verantwoordelijkheid gegeven om in India een kunstmatige, versnipperde en laaggeprijsde binnenlandse markt te creëren.

(172)

Wanneer zij de gerichte uitvoerbelemmeringen toepast, weet de Indiase overheid met andere woorden hoe de producenten van ijzererts op de maatregelen zullen reageren en welke gevolgen daaruit voor hen zullen voortvloeien. Deze producenten kunnen hun binnenlandse productie naar aanleiding van de uitvoerbelemmering weliswaar iets verlagen, maar zij zullen deze niet stopzetten of terugbrengen naar een zeer laag niveau. Zoals uiteengezet in overweging 169, zal de mijnbouwsector zijn productie eerder slechts in geringe mate wijzigen, wat voor lagere binnenlandse prijzen zorgt. In dit opzicht zijn de gevolgen vooraf bekend en zijn deze derhalve niet onwillekeurig. Er is een duidelijk „aantoonbaar verband” tussen het beleid en het gedrag van de betrokken particuliere lichamen die als een gemachtigde van de overheid handelen om het overheidsbeleid uit te voeren waarbij aan de bedrijfstak van de nodulaire buizen ijzererts wordt geleverd voor een ontoereikende prijs.

(173)

De Indiase overheid erkent zelf het succes van haar beleid inzake gerichte uitvoerbelemmeringen. In 2013 heeft het Permanent Comité voor kolen en staal binnen het ministerie van Staal zijn 38e verslag met „de evaluatie van het ijzerertsbeleid” (46) bekendgemaakt.

(174)

In antwoord op een vraag van het Comité heeft het ministerie van Staal meegedeeld dat „hoewel het binnenlandse verbruik van ijzererts door de binnenlandse bedrijfstakken sinds 2004-2005 een stijgende tendens vertoont, de productie van ijzererts altijd veel groter is geweest dan het binnenlandse verbruik, door de op uitvoer gerichte productie van ijzererts in het land. Om de beschikbaarheid van ijzererts voor de binnenlandse ijzer- en staalindustrie te verbeteren en met het oog op het behoud van ijzererts om te kunnen voorzien in de toekomstige binnenlandse behoefte op lange termijn zijn echter fiscale maatregelen genomen om de uitvoer van ijzererts te ontmoedigen en wordt op dit ogenblik een ad-valoremuitvoerrecht van 30 % geheven op alle variëteiten van ijzererts (met uitzondering van pellets), waardoor de uitvoer in 2011-2012 en dit jaar aanzienlijk is gedaald” (blz. 14, punt 2.7).

(175)

Het ministerie van Staal heeft enkele speerpunten van het FTP met betrekking tot de uitvoer van ijzererts ingediend (blz. 23, punt 4.13), waaronder:

de uitvoer van ijzererts met een ijzergehalte van meer dan 64 % wordt gekanaliseerd via de Metal and Mineral Trading Company (MMTC) en wordt toegestaan op grond van door het directoraat-generaal voor Buitenlandse Handel (Directorate general for Foreign Trade, DGFT) uitgegeven licenties;

hoogwaardig ijzererts (met een ijzergehalte van meer dan 64 %) uit Bailadila in Chhattisgarh mag worden uitgevoerd met primair opgelegde kwantitatieve beperkingen, om prioritair te voldoen aan de binnenlandse vraag. Jaarlijks mag niet meer dan 1,81 miljoen ton in blokvorm en 2,71 miljoen ton in fijne deeltjes worden uitgevoerd.

(176)

Het ministerie van Staal heeft aan het Comité ook het volgende gemeld: Na de verhoging van het ad-valoremuitvoerrecht tot 20 %, met ingang van 1 maart 2011, is de uitvoer van ijzererts met ongeveer 37 % gedaald, tot 61,74 miljoen ton in 2011-2012, ten opzichte van 97,66 miljoen ton in 2010-2011. Na de verdere verhoging van het ad-valoremuitvoerrecht op ijzererts tot 30 %, met ingang van 30 december 2011, is de uitvoer nog verder gedaald. In de eerste helft van 2012-2013 is de uitvoer met meer dan 50 % gedaald, tot 14,4 miljoen ton, ten opzichte van 30,75 miljoen ton in dezelfde periode het jaar voordien. Het ministerie van Staal heeft hierover vaak overlegd met het ministerie van Financiën, om een passend uitvoerrecht op ijzererts te heffen, met het oog op het doeltreffend ontmoedigen van de uitvoer ervan en op het verbeteren van de beschikbaarheid van ijzererts voor een betaalbare prijs voor de binnenlandse ijzer- en staalindustrie (blz. 26, punt 4.19).

(177)

Samenvattend heeft de Commissie vastgesteld dat de overheid aan de mijnbouwondernemingen de uitvoering had toevertrouwd van haar beleid om een versnipperde binnenlandse markt te creëren en aan de binnenlandse ijzer- en staalindustrie ijzererts te leveren voor een ontoereikende prijs.

ii)   Toevertrouwen van functies aan particuliere lichamen in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), iv), van de basisverordening

(178)

De Commissie heeft vervolgens beoordeeld of aan de ondernemingen die ijzererts winnen in India door de Indiase overheid functies worden toevertrouwd in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), iv), van de basisverordening.

(179)

De twee Indiase producenten-exporteurs kochten de overgrote meerderheid van het ijzererts bij particuliere ondernemingen, met uitzondering van een kleine hoeveelheid ijzererts die werd gekocht bij de National Mineral Development Corporation (NMDC), een van de grootste spelers op de markt en eigendom van de Indiase overheid.

(180)

Onverminderd de voor dit onderzoek irrelevante vraag of de Indiase overheid significante zeggenschap over de NMDC uitoefent in de zin van artikel 2, onder b), van de basisverordening, is de Commissie van mening dat alle ondernemingen die ijzererts winnen, ongeacht of zij in overheidsbezit zijn of niet, particuliere lichamen zijn die in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), iv), van de basisverordening door de Indiase overheid de functie werden toevertrouwd om ijzererts te leveren voor een ontoereikende prijs.

iii)   Levering van ijzererts door de ondernemingen die ijzererts winnen voor een ontoereikende prijs

(181)

Vervolgens heeft de Commissie gecontroleerd of de ondernemingen die ijzererts winnen het hierboven beschreven overheidsbeleid om ijzererts te leveren voor een ontoereikende prijs daadwerkelijk hebben uitgevoerd. Hiervoor was een gedetailleerde analyse nodig van de marktontwikkelingen in India, ten opzichte van een passend referentiepunt.

(182)

Met de gerichte uitvoerbelemmeringen en andere verbonden maatregelen heeft de Indiase overheid de mijnbouwondernemingen ertoe aangezet om plaatselijk voor lagere prijzen te verkopen dan anders (d.w.z. dat de mijnbouwondernemingen het ijzererts zonder deze maatregelen voor hogere prijzen zouden hebben uitgevoerd). De mijnbouwondernemingen hebben dit daarentegen niet gedaan wegens het beleid van de Indiase overheid ter bevordering van de downstream-bedrijfstak, met inbegrip van de bedrijfstak van de nodulaire buizen.

(183)

Dit zijn de gegevens met betrekking tot productie, verbruik, invoer en uitvoer van ijzererts in de loop van de jaren (47):

 

2006-2007

2007-2008

2008-2009

2009-2010

2010-2011

2011-2012

2012-2013

2013-2014

2014-2015

Productie

(in duizend ton)

187 696

213 250

212 960

218 553

207 157

168 582

136 618

152 433

128 187

Verbruik

(in duizend ton)

78 601

86 816

86 816

96 955

107 220

100 572

103 399

110 500

n.v.t.

Invoer

(in duizend ton)

483

293

69

897

1 867

978

3 056

369

11 433

Uitvoer

(in duizend ton)

91 425

68 473

68 904

101 531

46 890

47 153

18 122

16 302

7 492

(184)

De tendensen blijken uit de volgende grafiek:

Image

(185)

De gegevens geven het effect van de uitvoerbelemmeringen op de binnenlandse ijzerertsmarkt in India weer.

(186)

Het meest zichtbare effect van het beleid is de indrukwekkende daling van het volume van de uitvoer van ijzererts na de invoering van de gerichte uitvoerbelemmeringen in 2007, en opnieuw na de uitbreiding ervan in 2011. De gerichte uitvoerbelemmeringen hebben derhalve het door de Indiase overheid gestelde doel bereikt, namelijk uitvoer ontmoedigen en ijzererts voor lagere prijzen beschikbaar houden voor de binnenlandse downstream-bedrijfstak.

(187)

Uit de tendensen van de ijzerertsproductie blijkt dat de binnenlandse productie vrijwel stabiel is geweest tot in 2011, waarna deze is beginnen te dalen. De daling lijkt niet het gevolg te zijn van een aanpassing van de productie aan de uitvoerbeperkingen door de ondernemingen die ijzererts winnen, maar kan voornamelijk worden toegeschreven aan de talrijke rechterlijke beslissingen tot sluiting van mijnen op grond van beschuldigingen van illegale mijnbouw en overtredingen van de milieuwetgeving, bijvoorbeeld in de deelstaten Karnataka, Odisha en Goa.

(188)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft ECL aangevoerd dat indien de Indiase overheid tot doel had om te zorgen voor een overaanbod aan ijzererts om ijzererts voor binnenlandse gebruikers beschikbaar te maken voor een lage prijs, het onlogisch lijkt dat het hooggerechtshof en de rechtbanken van de deelstaten mijnbouw in de bovengenoemde deelstaten hebben verboden. De Indiase overheid had de verschillende mijnsluitingen kunnen aanvechten.

(189)

De Commissie merkt op dat de Indiase rechterlijke macht onafhankelijk is van de Indiase overheid en enkel is gebonden aan de wet. Tegelijkertijd blijkt uit de informatie waarover de Commissie beschikt dat de sluitingen het gevolg waren van overtredingen van de binnenlandse milieuwetgeving en de wetgeving inzake mijnbouwrechten. Zoals uiteengezet in overweging 162, blijkt dat het overheidsbeleid inzake ijzererts tegelijkertijd economische en ecologische doelstellingen nastreefde. Hieruit volgt dat het feit dat de rechterlijke beslissingen met betrekking tot de ecologische pijler van dit beleid niet werden aangevochten niet betekent dat de overheid had afgezien van de economische pijler van haar beleid. Derhalve werd dit argument afgewezen.

(190)

Ondanks de verlaging van de ijzerertsproductie vertoont de Indiase markt een constante en irrationele overcapaciteit ten opzichte van de som van het binnenlandse verbruik en de uitvoer min de invoer. Dit heeft geleid tot een overaanbod aan ijzererts op de binnenlandse markt, zoals erkend en nagestreefd door de Indiase overheid.

(191)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft ECL onder verwijzing naar de tabel in overweging 183 aangevoerd dat de Commissie heeft nagelaten het feit te analyseren dat de uitvoer van ijzererts uit India omvangrijk was en zelfs na de verhoging van de uitvoerheffing op ijzererts tot 30 % in december 2011 is blijven bestaan.

(192)

De Commissie benadrukt dat de doelstelling van de uitvoerheffing op ijzererts niet de totale stopzetting van de uitvoer was, maar het verminderen ervan, en tegelijkertijd de beschikbaarheid op de binnenlandse markt te doen toenemen. Het is derhalve onredelijk om te verwachten dat de uitvoer na de instelling van de uitvoerheffing zou verdwijnen. Niettemin heeft de Commissie geconstateerd dat de uitvoerheffing kort na de invoering ervan aanzienlijke gevolgen heeft gehad op de uitvoer. In de periode 2012-2013 is de uitvoer met meer dan 60 % gedaald ten aanzien van 2011-2012; hij is vervolgens aanzienlijk blijven dalen en tegen 2014-2015 was hij met 84 % gedaald ten aanzien van 2011-2012. Tegelijkertijd is de productie om de in overweging 187 uiteengezette redenen tussen 2011-2012 en 2014-2015 met slechts 24 % gedaald. De beschikbaarheid van ijzererts voor de binnenlandse verkoop is in dezelfde periode derhalve stabiel gebleven. Hieruit blijkt duidelijk dat de doelstelling van de uitvoerheffing, namelijk het aan banden leggen van de uitvoer van ijzererts, is gerealiseerd.

(193)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft ECL aangevoerd dat de Commissie ook de productie van ijzererts in India voor ondernemingseigen gebruik had moeten vergelijken met die voor niet-ondernemingseigen gebruik. Volgens ECL was het ondernemingseigen gebruik in het verleden aanzienlijk, terwijl de niet-ondernemingseigen productie van ijzererts tussen 2009-2010 en 2013-2014 met 41 % is gedaald, wat ook deels de daling van de uitvoer door niet-ondernemingseigen producenten sinds 2009-2010 verklaart.

(194)

Dit argument is feitelijk onjuist, zoals blijkt uit de volgende tabel (48):

 

2009-2010

2010-2011

2011-2012

2012-2013

2013-2014

2014-2015

Ondernemingseigen

(in duizend ton)

43 797

44 761

42 967

44 961

50 099

43 885

Index

100

102

98

103

114

100

Niet-ondernemingseigen

(in duizend ton)

174 756

162 396

125 615

91 657

102 334

84 302

Index

100

93

72

52

59

48

Totale productie

(in duizend ton)

218 553

207 157

168 582

136 618

152 433

128 187

(195)

De niet-ondernemingseigen productie is vanaf van 2011-2012 inderdaad gedaald. Zoals hierboven uiteengezet, was de daling voornamelijk het gevolg van de mijnsluitingen in die periode. De daling van de niet-ondernemingseigen productie kan echter niet worden aanvaard als reden voor de daling van de uitvoer. Zoals blijkt uit de tabel in overweging 183, is de uitvoer tussen 2012-2013 (toen het hogere tarief van 30 % van de uitvoerheffing uitwerking begon te krijgen) en 2014-2015 met 59 % gedaald, terwijl de niet-ondernemingseigen productie in dezelfde periode met slechts 8 % is gedaald. Daarom werd dit argument afgewezen.

(196)

ECL heeft ook aangevoerd dat de Commissie ook rekening had moeten houden met de verschillen in de ontwikkeling van de verschillende kwaliteitsklassen van ijzererts. Met name met betrekking tot de kwaliteitsklassen van ijzererts die het meest door de producenten van nodulaire buizen worden gebruikt, is de productie van fijne ijzerertsdeeltjes met een ijzergehalte van 60-62 % tussen 2010-2011 en 2013-2014 met 44 % gedaald en is de productie van fijne ijzerertsdeeltjes met een ijzergehalte van 62-65 % tussen 2009-2010 en 2013-2014 met 30 % gedaald.

(197)

De ontwikkeling van de productie van hoogwaardig ijzererts volgt de algemene tendensen die hierboven met betrekking tot de productie van ijzererts zijn vastgesteld. De Commissie was derhalve van oordeel dat zij niets wijzigen aan de in de overwegingen 183 tot en met 187 getrokken conclusies.

(198)

De invoer van ijzererts in India is altijd al verwaarloosbaar geweest in hoeveelheid en waarde. In het boekjaar 2012-2013 is de invoer licht gestegen en in het volgende jaar opnieuw gedaald. In 2014-2015 is de invoer opnieuw gestegen, tot het hoogste niveau ooit, maar hij lag nog altijd 10 % lager dan de Indiase binnenlandse productie.

(199)

Deze ontwikkeling na het OT is toe te schrijven aan de huidige situatie van uitzonderlijk lage internationale prijzen, veroorzaakt door de stijging van het aanbod aan ijzererts (de belangrijkste producerende landen, Australië, Brazilië en Zuid-Afrika, hebben allemaal hun productie verhoogd) en de contextuele daling van de vraag naar ijzererts door de vertraging van de Chinese groei en door de wereldwijde economische context.

(200)

Voorts heeft de Commissie het eventuele effect van het overaanbod aan ijzererts wegens de uitvoerbelemmeringen van de Indiase overheid op de binnenlandse prijs van ijzererts in India geanalyseerd.

(201)

De Commissie heeft de gemiddelde binnenlandse prijzen van ijzererts in India berekend op basis van de gegevens die maandelijks door het Indian Bureau of Mines (IBM) worden bekendgemaakt op het niveau van het land en de deelstaten, onderverdeeld op basis van de kwaliteit (blokvorm of fijne deeltjes) en het ijzergehalte (49).

(202)

Deze prijzen zijn gebaseerd op aangiften die door de mijnbouwondernemingen bij het IBM worden ingediend overeenkomstig de Indiase Mineral Conservation and Development Rules (MCDR, regels inzake het behoud en de ontwikkeling van mineralen) en die derhalve worden geacht representatiever te zijn dan de prijzen die door de gespecialiseerde pers worden bekendgemaakt met betrekking tot één onderneming (bijvoorbeeld de National Mineral Development Corporation (NMDC)) of één gebied in India.

(203)

De Commissie heeft voor alle kwaliteitsklassen de tendens geanalyseerd van de gemiddelde prijs van fijne deeltjes ijzererts met een ijzergehalte tussen 60 % en 65 %, aangezien dit de kwaliteit is die meestal door de producenten van het betrokken product in India wordt gebruikt. Een dergelijke opsplitsing van de gegevens per kwaliteitsklasse is echter pas beschikbaar sinds medio 2009. Daarom heeft de Commissie voor de voorafgaande jaren gebruikgemaakt van de gegevens betreffende de Indiase gemiddelde binnenlandse prijs van alle kwaliteitsklassen en soorten ijzererts (opnieuw met inbegrip van gemiddeld 14 % royalty's, 2 % belastingen en 900 INR per ton vervoerskosten), zonder onderscheid in kwaliteit (blokvorm of fijne deeltjes) en ijzergehalte. De gemiddelde vervoerskosten zijn gebaseerd op de door de twee producenten-exporteurs gemelde vervoerkosten. Op basis van geverifieerde kostengegevens van een van de producenten-exporteurs heeft de Commissie ook 25 INR toegevoegd om de kosten voor het verladen en het laden tussen de mijningang en de trein/vrachtwagen te dekken. De methode voor de berekening van de royalty's en de belastingen is gebaseerd op de door de Indiase overheid verstrekte gegevens en werd vervolgens aan de producenten-exporteurs meegedeeld.

(204)

De gemiddelde binnenlandse prijs van fijne ijzerertsdeeltjes met een ijzergehalte tussen 60 % en 65 % werd vergeleken met de gemiddelde prijs van fijne ijzerertsdeeltjes met een ijzergehalte van 62 % (50), ingevoerd in China (cfr haven van Tianjin), zoals bekendgemaakt door het Internationaal Monetair Fonds (51). Aangezien China de grootste importeur van ijzererts is, wordt de invoerprijs in China als de referentieprijs voor deze grondstof beschouwd.

(205)

Om de kosten van het internationale vrachtvervoer te elimineren, werd de gemiddelde binnenlandse prijs ook vergeleken met de fob-prijs van uitvoer van ijzererts uit Australië. Aangezien Australië de grootste producent van ijzererts is, is de Australische fob-uitvoerprijs ook representatief voor de internationale prijzen. Net zoals de Indiase binnenlandse prijzen zijn ook de gegevens uit Australië op geaggregeerd niveau beschikbaar voor blokken en fijne deeltjes (52). Bovendien zijn de Australische fob-uitvoerprijzen ook uit een andere bron beschikbaar, zij het enkel voor fijne deeltjes (53).

(206)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft ECL een verzoek ingediend om de Australische fob-prijzen en de Chinese cfr-prijzen neerwaarts te corrigeren op grond van de afwezigheid van vocht (2 % voor blokken en 8 % voor fijne deeltjes) en het verlies bij de verlading (2 %), dat groter zou zijn bij uitvoer dan bij binnenlandse verkoop. De producent-exporteur heeft ook een verzoek ingediend voor een correctie van de Australische fob-prijs met het oog op de stuwadoorskosten (54), omdat zij noodzakelijkerwijs in de Australische fob-prijzen zijn inbegrepen, terwijl zij niet van toepassing zijn in India wanneer het ijzererts op de binnenlandse markt wordt verkocht.

(207)

De Commissie heeft de aanvraag aanvaard om de Australische fob-prijzen op grond van de afwezigheid van vocht neerwaarts te corrigeren, aangezien de Indiase statistische gegevens zijn gebaseerd op vochthoudend ijzererts. Bovendien konden de verschillen inzake vochtgehalte wat fijne ijzerertsdeeltjes en blokken betreft, worden gecontroleerd aan de hand van gegevens van de klager. De Australische fob-prijzen zijn op geaggregeerd niveau beschikbaar, en op basis van de door de Australische overheid (ministerie van Industrie, Innovatie en Wetenschap van Australië) gemelde scheiding tussen blokken en fijne deeltjes, werd een correctie op basis van het gewogen gemiddelde toegepast voor de volledige „korf van fijne deeltjes en blokken” (– 6,75 %).

(208)

De Commissie heeft ook besloten om de stuwadoorskosten van de Australische fob-prijzen af te trekken. De meeste diensten die het stuwadoren in een haven omvat, hebben in feite betrekking op het verladen van het ijzererts in de haven en het vervolgens laden ervan op een schip. Dergelijke kosten zijn niet van toepassing na het lossen van ijzererts uit een vrachtwagen bij een Indiase fabriek en werden derhalve van de Australische fob-prijs afgetrokken. Het resultaat was een billijke vergelijking tussen de Indiase binnenlandse prijzen van ijzererts, vervoerd van een Indiase mijn naar een fabriek in India (maar niet gelost bij de fabriek), en de Australische binnenlandse prijzen van ijzererts, vervoerd van een mijn naar een haven (maar niet gelost in de haven).

(209)

Het verzoek om een correctie op grond van het verlies bij de verlading heeft de Commissie echter afgewezen, aangezien zij niet met zekerheid uit verschillende bronnen kon vaststellen dat de fob-prijzen verlies bij de verlading omvatten en dat deze verliezen bij verlading 2 % hoger zijn dan de mogelijke kosten wanneer het ijzererts op de binnenlandse markt wordt verkocht.

(210)

Voorts heeft ECL aangevoerd dat de Australische uitvoerprijs een belasting van 22,5 % op de winst uit mijnbouw omvat en dat de Australische prijzen derhalve niet vergelijkbaar zijn met de Indiase prijzen van ijzererts. Uit de website waarnaar de producent-exporteur heeft verwezen, blijkt echter dat deze belasting de door de mijnbouwondernemingen betaalde royalty's vervangt en dat alle vóór de invoering van deze belasting betaalde royalty's worden terugbetaald (55). Aangezien de Indiase prijzen, zoals aangegeven in de voorgaande overweging, royalty's omvatten, is het redelijk om deze belasting in de Australische prijs te handhaven teneinde een billijke vergelijking te waarborgen.

(211)

Op basis hiervan heeft de Commissie een gecorrigeerde Australische fob-prijs berekend, als de dichtst mogelijke benadering van een onverstoorde Indiase binnenlandse prijs. Onderstaande tabel en de daaropvolgende grafiek geven de vergelijking tussen de verschillende reeksen gegevens weer:

 

2006-2007

2007-2008

2008-2009

2009-2010

2010-2011

2011-2012

2012-2013

2013-2014

2014-2015

Binnenlandse prijs in India (alle kwaliteitsklassen en soorten) (56)

1 803

2 197

2 480

2 330

3 143

3 564

3 712

3 363

3 903

Binnenlandse prijs in India (fijne deeltjes, 60-65 %) (56)

1 803

2 197

2 480

2 931

3 038

3 914

3 569

3 117

3 676

Invoer in China van fijne deeltjes, 62 %, cfr Tianjin, uit Australië (57)

1 545

1 716

2 966

4 481

7 229

7 582

7 121

7 948

5 017

Fob-prijs Australië, IODEX (enkel fijne deeltjes, 62 %) (58)

n.v.t.

n.v.t.

2 758

4 167

6 723

7 193

6 692

7 138

4 557

Fob-prijs Australië (alle kwaliteitsklassen en soorten, 62 %) (59)

1 884

2 365

3 448

3 359

5 225

7 083

6 152

6 755

5 130

Gecorrigeerde fob-prijs Australië (alle kwaliteitsklassen en soorten, 62 %) (60)

1 396

1 844

2 854

2 771

4 510

6 241

5 374

5 936

4 421

Image

(212)

Uit de vergelijking blijkt dat de interventies van de Indiase overheid op het gebied van ijzererts, die tot een drastische daling van de uitvoer van ijzererts en tot een overaanbod in India hebben geleid, ook een invloed hebben gehad op de binnenlandse prijzen van ijzererts. Ten eerste liggen de binnenlandse prijzen van ijzererts in India sinds 2008 voortdurend onder de internationale prijzen. Ten tweede, daar waar de internationale prijzen tussen 2008 en 2011 een aanzienlijke stijging vertonen, overeenstemmend met het moment waarop de uitvoerbelemmeringen werden ingevoerd (2007-2008) en uitgebreid (2011), is de tendens van de binnenlandse prijzen van ijzererts in India vrijwel vlak, alsof deze losstond van en niet werd beïnvloed door de situatie in de rest van de wereld.

(213)

Met de gerichte uitvoerbelemmeringen heeft de Indiase overheid derhalve de doelstelling gerealiseerd om ijzererts voor lagere prijzen beschikbaar te maken voor de binnenlandse bedrijfstakken door de Indiase binnenlandse prijs stabiel te houden, ook al zijn de prijzen van ijzererts op de wereldmarkt aanzienlijk gestegen. Buiten de gerichte uitvoerbelemmeringen en andere verbonden maatregelen van de Indiase overheid is er geen reden waarom de Indiase prijzen de tendensen van de internationale prijzen niet hebben gevolgd. Zonder de gerichte uitvoerbelemmeringen zouden de Indiase producenten van ijzererts hebben geprofiteerd van meer winstgevende verkoop voor de hogere internationale prijzen. In plaats daarvan werden zij ertoe aangezet om hun productie en het plaatselijk leveren van ijzererts voor lagere prijzen voort te zetten.

(214)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft ECL aangevoerd dat uit de aanzienlijk gestegen invoer in India in 2014-2015 blijkt dat de Indiase binnenlandse prijs niet volledig losstond van de internationale prijzen. Indien de Indiase overheid werkelijk ijzererts had willen leveren voor een ontoereikende prijs, zou zij de producenten van ijzererts de functie hebben toevertrouwd en met de functie hebben belast om de prijzen nog meer verlagen. Bovendien zouden Indiase producenten van ijzererts zoals NMDC en Rundta ijzerertsprijzen hebben aangehouden die veel hoger waren dan de in de klacht vermelde internationale prijzen.

(215)

De Commissie heeft vastgesteld dat de Indiase binnenlandse prijzen gedurende de hele bestaansduur van de uitvoerheffing onder de internationale prijzen zijn gebleven en sinds 2013 vrijwel ongewijzigd zijn gebleven in vergelijking met de parallelle aanzienlijke daling van de internationale prijzen. Daarnaast staaft niets in het dossier de bewering dat NMDC en Rundta hogere ijzerertsprijzen dan de internationale prijzen hebben aangehouden. Derhalve werd dit argument afgewezen.

(216)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft Jindal eveneens bezwaar gemaakt tegen de bevinding van de Commissie met betrekking tot het toevertrouwen van functies, aangezien de producenten van ijzererts konden besluiten om de productie te verminderen, zoals zij beweerdelijk ook hebben gedaan, en aangezien de prijs op de andere markten kon dalen, zoals beweerdelijk ook is gebeurd.

(217)

Aangaande de bewering dat de producenten van ijzererts zouden hebben besloten om de productie te verminderen, heeft de Commissie, zoals uiteengezet in overweging 187, vastgesteld dat de daling van de productie in het verleden voornamelijk kan worden toegeschreven aan de sluiting van vermeende illegale mijnen. Ten tweede zouden de mijnbouwondernemingen, zoals uiteengezet in overweging 169, hun productie niet verlagen, gezien hun aanzienlijke oorspronkelijke investeringen in de productie. Derhalve werd dit argument afgewezen.

(218)

De Commissie heeft de bewering met betrekking tot de daling van de prijzen op andere markten om dezelfde redenen als in overweging 269 afgewezen.

(219)

In het licht van het voorgaande heeft de Commissie geconcludeerd dat de ondernemingen die ijzererts winnen in India de functie werden toevertrouwd om het ijzererts aan de binnenlandse bedrijfstak van de nodulaire buizen te leveren voor een ontoereikende prijs.

iv)   De functie die de overheid normaal zou vervullen en de praktijk die in werkelijkheid niet afwijkt van praktijken die overheidsinstanties plegen te volgen

(220)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft ECL aangevoerd dat de Commissie enkel de eerste van de vijf relevante criteria (toevertrouwen van functies en belasten met functies) had beoordeeld, en de vier andere niet. De Commissie heeft dit argument afgewezen, aangezien zij de aard van de mijnbouwondernemingen (overwegingen 178 tot en met 180) en de door hen uitgevoerde functie (overwegingen 181 tot en met 219) in dat stadium al zeer gedetailleerd had besproken. Vervolgens heeft zij haar beknopte overwegingen met betrekking tot het vierde en het vijfde criterium toegevoegd.

(221)

Wat het criterium inzake „normaal vervullen” betreft, dat door het panel nog niet verder is verduidelijkt (61), was de Commissie van oordeel dat het leveren van grondstoffen die zich in een land bevinden aan nationale ondernemingen normaliter een functie is die de overheid zou vervullen. Naar algemeen internationaal recht hebben landen soevereiniteit over hun natuurlijke hulpbronnen. Hoewel zij beschikken over een uitgebreide discretionaire bevoegdheid om de exploitatie van hun natuurlijke hulpbronnen te organiseren, vindt hun soevereiniteit normaliter uitdrukking in een regelgevende bevoegdheid van de overheid ter zake. In dit verband is het irrelevant of een overheid deze functie gewoonlijk uitoefent (62). De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat het leveren van ijzererts uit de Indiase bodem aan de Indiase staalindustrie normaliter een overheidsfunctie is.

(222)

Wat het criterium inzake „in werkelijkheid niet afwijken” betreft, heeft de Commissie opgemerkt dat de formulering afkomstig is uit het verslag van het panel inzake een nieuw onderzoek op grond van artikel XVI.5 uit 1960, waarin een soortgelijke formulering werd gebruikt met betrekking tot de door de producent betaalde heffingen, die werden geacht in werkelijkheid niet te verschillen van overheidspraktijken als belastingheffing en subsidiëring (63). Tegen deze achtergrond vereist dit criterium dat wordt bevonden dat de levering van goederen door de particuliere lichamen waaraan functies worden toevertrouwd in werkelijkheid niet afwijkt van de hypothetische levering van dergelijke goederen door de overheid zelf.

(223)

ECL heeft aangevoerd dat een verschil in de praktijk tussen de Indiase overheid en de Indiase mijnbouwondernemingen met betrekking tot het leveren van ijzererts zich kan bevinden op het niveau van de vaststelling van de prijs. Terwijl de overheid ervoor kan hebben gekozen een lage prijs vast te stellen voor het leveren van ijzererts aan binnenlandse ondernemingen, beschikken de mijnbouwondernemingen niet over een dergelijke bevoegdheid.

(224)

De hypothese dat de overheid ook op de markt had kunnen ingrijpen door prijzen vast te stellen, leidt in werkelijkheid echter nog niet tot enige afwijking. In het huidige geval heeft de overheid ervoor gekozen particuliere ondernemingen de functie toe te vertrouwen om ijzererts te leveren voor een ontoereikende prijs, waarvan het niveau in de loop van de tijd schommelt. Dit verschilt niet van een praktijk waarbij de overheid rechtstreeks ijzererts zou hebben geleverd aan de Indiase staalproducenten voor een schommelende prijs, die zij op dagelijkse of maandelijkse basis had kunnen vaststellen, op basis van bepaalde indicatoren met betrekking tot de situatie van vraag en aanbod op de Indiase binnenlandse markt. Hieruit volgt dat rechtstreeks ingrijpen op de markt door ijzererts te leveren op basis van een regeling met voortdurend wijzigende, door de overheid vastgestelde prijzen in werkelijkheid niet afwijkt van het toevertrouwen van de verantwoordelijkheid om ijzererts te leveren aan mijnbouwondernemingen voor een ontoereikende prijs. De Commissie heeft derhalve het argument afgewezen dat met betrekking tot „door de overheid vooraf vastgestelde voorwaarden” in werkelijkheid sprake zou zijn van een afwijking tussen rechtstreekse en onrechtstreekse levering van ijzererts aan de Indiase bedrijfstak van de nodulaire buizen.

(225)

Ten slotte heeft de Commissie vastgesteld dat de praktijk waarbij onrechtstreeks op de markt wordt ingegrepen door middel van uitvoerbeperkingen in de hele wereld door een aantal overheden wordt toegepast. Alleen al in India zelf bestaat een enorme verscheidenheid aan uitvoerheffingen. Het was derhalve vanzelfsprekend voor de Commissie dat het een praktijk betreft die „overheidsinstanties plegen te volgen”.

v)   Conclusie

(226)

Met de gerichte uitvoerbelemmeringen (zie overweging 157) heeft de Indiase overheid de binnenlandse ondernemingen die ijzererts winnen ertoe aangezet om ijzererts plaatselijk te verkopen en hen „de functie toevertrouwd” om deze grondstof in India te leveren voor een ontoereikende prijs. De maatregelen in kwestie hebben het gewenste effect gesorteerd, namelijk het verstoren van de binnenlandse ijzerertsmarkt in India en het verlagen van de prijs naar een kunstmatig laag niveau, in het voordeel van de downstream-bedrijfstak. De functie om ijzererts te leveren voor een ontoereikende prijs is normaliter een overheidsfunctie en de praktijk van de mijnbouwondernemingen met betrekking tot de uitoefening van deze functie wijkt in werkelijkheid niet af van de praktijken die overheidsinstanties plegen te volgen. De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat de Indiase overheid een onrechtstreekse financiële bijdrage in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), iv) en iii), van de basisverordening heeft geleverd, zoals geïnterpreteerd en toegepast in overeenstemming met de relevante WTO-norm krachtens artikel 1.1, punt a), iv) en iii), van de SCM-overeenkomst.

(227)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen hebben zowel de Indiase overheid als de twee producenten-exporteurs bezwaar gemaakt tegen de beoordeling van de Commissie dat de geconstateerde gerichte uitvoerbelemmeringen als een financiële bijdrage door een overheid kunnen worden aangemerkt. Zij hebben met name aangevoerd dat de Commissie met het oog op het vaststellen van een financiële bijdrage de reactie op (of de gevolgen van) een opgelegde maatregel heeft geanalyseerd en niet de positieve handeling van een overheid of de aard van de opgelegde maatregelen heeft onderzocht. Bovendien heeft ECL aangevoerd dat de Commissie heeft nagelaten om het bestaan vast te stellen van een handeling die verantwoordelijkheid geeft aan producenten van ijzererts of deze bindend met functies belast. Voorts hebben dezelfde partijen het vertrouwen van de Commissie in verwijzingen in alleenstaande verslagen ter discussie gesteld en aangevoerd dat deze niet kunnen worden beschouwd als voldoende bewijs of steun voor de vaststelling van het bestaan van een financiële bijdrage door de Indiase overheid.

(228)

De Commissie is het niet eens met het standpunt van de partijen dat zij enkel de gevolgen van de opgelegde gerichte uitvoerbeperkingen heeft geanalyseerd. Zoals hierboven uiteengezet, bestond de analyse van de Commissie uit verschillende stappen. Ten eerste heeft zij de nagestreefde beleidsdoelstellingen vastgesteld, namelijk het ontmoedigen van de uitvoer van ijzererts. Ten tweede heeft de Commissie aan de hand van de uitvoerheffing en de regeling inzake een tweeledig vrachttarief het bestaan vastgesteld van de rechtshandelingen die producenten van ijzererts ertoe aanzetten om op de Indiase binnenlandse markt te verkopen voor lagere prijzen dan anders. Vervolgens heeft de Commissie vastgesteld dat de ondernemingen die ijzererts winnen in India er werkelijk door de overheid toe werden aangezet om het ijzererts aan de bedrijfstak van de nodulaire buizen te leveren voor een ontoereikende prijs. Bovendien zou de overheid de functie om ijzererts te leveren voor een ontoereikende prijs normaliter zelf vervullen en wijkt de praktijk van de mijnbouwondernemingen met betrekking tot de uitoefening van deze functie in werkelijkheid niet af van de praktijken die overheidsinstanties plegen te volgen.

(229)

De Commissie heeft zich derhalve niet alleen op verschillende verslagen en beleidsverklaringen gebaseerd, noch alleen op de gevolgen van de geconstateerde maatregelen; zij heeft alle elementen geanalyseerd die nodig zijn voor het vaststellen van het bestaan van een onrechtstreekse financiële bijdrage overeenkomstig artikel 3, punt 1, onder a), iv) en iii), van de basisverordening.

b)    Voordeel

(230)

Overeenkomstig artikel 3, punt 2, en artikel 5 van de basisverordening werd de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies berekend in termen van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel waarvan het bestaan in het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd vastgesteld.

(231)

Eerst heeft de Commissie de gewogen gemiddelde aankoopprijs van ijzererts in het OT voor de twee Indiase producenten berekend. Het gewogen gemiddelde werd berekend op maandelijkse basis en zoals geleverd uit de mijn aan de fabriek in India.

(232)

De gemiddelde aankoopprijs is gebaseerd op de prijzen (exclusief btw) en hoeveelheden die in de door de ondernemingen ingediende lijsten met facturen per transactie werden aangegeven en die tijdens controles ter plaatse werden gecontroleerd. Indien het ijzergehalte van het aangekochte ijzererts geen 62 % bedroeg, werd de aankoopprijs aangepast om rekening te houden met het verschil in kwaliteit (en prijs).

(233)

Deze gemiddelde prijs moest met een passend referentiepunt worden vergeleken. Krachtens artikel 6, onder d), van de basisverordening wordt de toereikendheid van de beloning vastgesteld door een vergelijking te maken met de heersende marktvoorwaarden voor het betreffende product in het land van levering. Dit komt overeen met artikel 14, onder d), van de SCM-overeenkomst en moet in het licht hiervan worden geïnterpreteerd en toegepast.

(234)

De Commissie heeft vastgesteld dat alle heersende marktvoorwaarden in India worden beïnvloed door de gerichte uitvoerbelemmeringen van de overheid. Geen enkele ijzerertstransactie in India kan ontsnappen aan het feit dat de gehele Indiase markt versnipperd en laaggeprijsd is. Het was derhalve onmogelijk om een onverstoorde prijs van ijzererts vast te stellen voor een Indiase producent van nodulaire buizen of een andere Indiase marktdeelnemer. Er waren dus geen binnenlandse prijzen in India die als passend referentiepunt konden worden gebruikt.

(235)

Overeenkomstig artikel 6, onder d), tweede alinea, i), van de basisverordening heeft de Commissie vervolgens geprobeerd om de heersende voorwaarden in India te corrigeren aan de hand van de werkelijke kosten, prijzen en andere factoren in het land. Met andere woorden, de Commissie heeft onderzocht wat in India de prijs van ijzererts zou zijn geweest zonder de gerichte uitvoerbelemmeringen van de overheid. Met deze methode zou het mogelijk zijn om het natuurlijke comparatieve voordeel te meten dat India kan hebben bij het leveren van ijzererts aan zijn binnenlandse producenten en tegelijkertijd het ongerechtvaardigde bijkomende voordeel te elimineren dat door de maatregelen van de Indiase overheid is ontstaan.

(236)

Ook deze methode heeft echter geen passend referentiepunt opgeleverd. Het was met name onmogelijk om te berekenen wat de „normale” kosten voor de aankoop van ijzererts in India zouden zijn geweest zonder het stelsel van uitvoerbelemmeringen, aangezien dergelijke kosten worden bepaald door een reeks andere factoren, die niet bij de Commissie bekend zijn. Terwijl de Commissie wel beschikte over gegevens over de ontwikkeling van de productie en de vraag tijdens het bestaan van de gerichte uitvoerbelemmeringen, dus sinds 2007-2008, had zij geen betrouwbare bron om zich een beeld te vormen van hoe het aanbod aan en de vraag naar ijzererts op de Indiase markt zich in een bepaald jaar zonder deze gerichte uitvoerbelemmeringen zou hebben ontwikkeld. Indien zij de kosten voor ijzererts uit een jaar voorafgaand aan de instelling van de gerichte uitvoerbelemmeringen (d.w.z. elk jaar vóór 2007) had gebruikt, zou dit tot willekeurige en onbetrouwbare conclusies hebben geleid. Het werd niet passend geacht om de Indiase kosten uit 2004 of 2005 als benadering van de kosten in het OT te gebruiken, aangezien de kosten gedurende een periode van tien jaar aanzienlijk kunnen verschillen. Het was derhalve eveneens onmogelijk om te berekenen wat de hypothetische kosten in India voor een producent van nodulaire buizen zonder de verstoring zouden zijn geweest. Gecorrigeerde voorwaarden in India konden dus ook niet als een passend referentiepunt worden gebruikt.

(237)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft ECL bezwaar gemaakt tegen de afwijzing door de Commissie van het gebruik van Indiase binnenlandse prijzen als referentiepunt, met het argument dat zij heeft nagelaten om een analyse te maken van de leveranciers op de vrije markt en van het belang van handelaren of de invoer van ijzererts door individuele producenten, zoals ECL. Voorts moet de Commissie positief bewijsmateriaal verstrekken waaruit blijkt dat de particuliere prijzen zijn verstoord.

(238)

De Commissie heeft niet kunnen bepalen hoe het gedrag van de leveranciers of de handelaren zonder de uitvoerheffing en de regeling inzake een tweeledig vrachttarief zou zijn geweest. Daarnaast heeft de Commissie, zoals geïllustreerd in het deel over de levering van goederen voor een ontoereikende prijs, een aantal elementen voorgesteld die erop wijzen dat alle binnenlandse prijzen in India door de uitvoerheffing zijn verstoord.

(239)

ECL heeft voorts aangevoerd dat de Commissie de heersende prijzen in India had moeten corrigeren op basis van de fob-prijzen van uitvoer uit India. Zoals hierboven reeds vermeld, kunnen de uitvoerprijzen uit India niet als een passend referentiepunt worden beschouwd, aangezien Indiase exporteurs de extra kosten voor het vervoer binnen India en de aan de Indiase grens aangerekende uitvoerheffing moeten opnemen in de prijzen die zij aan hun internationale afnemers aanrekenen. Dit onderscheidt het onderhavige geval aanzienlijk van de vorige gevallen waarnaar ECL heeft verwezen, waarin de Commissie de uitvoerprijs van een grondstof (voornamelijk gas) van hetzelfde land van uitvoer als referentiepunt heeft gebruikt (64). Tijdens de hoorzitting op 28 januari 2016 (zie overweging 6) was ook de raadadviseur-auditeur van mening dat het waarschijnlijk is dat de uitvoerheffing in India de fob-prijzen van uitvoer uit India verstoort, die derhalve te onbetrouwbaar zijn om als passend referentiepunt te worden gebruikt. Dit argument werd derhalve ook afgewezen.

(240)

Ten slotte, en in lijn met artikel 6, onder d), tweede alinea, ii), van de basisverordening, heeft de Commissie dus de voorwaarden gebruikt die gelden op de markt van een ander land en die voor de ontvanger beschikbaar zijn.

(241)

De Commissie heeft geprobeerd om een onverstoorde prijs van ijzererts, geproduceerd in de mijn van een representatief ander land, vast te stellen en te simuleren dat een dergelijke mijn zich in India bevindt. In het onderhavige geval wordt een meerderheid van alle ijzererts uitgevoerd uit Australië naar China. Derhalve werd besloten om de prijzen af mijn in Australië te bekijken. Dergelijke prijzen af mijn in Australië waren echter niet beschikbaar voor de Commissie. Aangezien de Indiase prijs de vervoerskosten van de mijn naar de fabriek omvat, werd het bovendien passend geacht om ook de vervoerskosten van de Australische mijn naar een Australische koper van ijzererts die zouden zijn verschuldigd mee te rekenen, zodat de vergelijking in hetzelfde handelsstadium zou worden gemaakt. Aangezien dergelijke gegevens evenmin beschikbaar zijn, heeft de Commissie in plaats daarvan de vervoerskosten van de Australische mijn naar ongeacht welke Australische haven gebruikt.

(242)

De Commissie heeft de vervoerskosten van een Australische mijn naar de haven om de volgende reden gelijkgesteld aan de vervoerskosten van een Australische mijn naar een Australische koper van ijzererts. Terwijl één bepaalde mijn in Australië dichter bij een bepaalde afnemer kan zijn gelegen dan bij de dichtstbijzijnde haven, kan een andere mijn dichter bij de dichtstbijzijnde haven dan bij een bepaalde afnemer zijn gelegen. Het is bijgevolg redelijk om aan te nemen dat de vervoerskosten van een Australische mijn naar een haven in Australië op nationaal niveau een afspiegeling zijn van de desbetreffende kosten voor levering aan een afnemer.

(243)

De Commissie heeft ook rekening gehouden met de uitspraak van de beroepsinstantie dat correcties met het oog op de kosten voor levering de algemeen toepasselijke kosten voor de levering van de desbetreffende waren in het land van levering moeten weerspiegelen (65). Aangezien India grotendeels zelfvoorzienend is op het gebied van ijzererts en er geen aanzienlijke invoer van ijzererts is in India, nu Indiase producenten geen invoer nodig hebben door de overcapaciteit in India en de lage prijzen, was het niet passend om de internationale vervoerskosten op te tellen bij de Australische prijs af haven (op fob-niveau). Het optellen van de internationale kosten voor levering zou derhalve niet representatief zijn voor de algemeen toepasselijke kosten voor de levering van ijzererts in India.

(244)

Als referentiepunt heeft de Commissie derhalve gebruikgemaakt van een benaderingswaarde op basis van de fob-prijs in Australië, die overeenstemt met de voorwaarden die beschikbaar zouden zijn voor Indiase gebruikers van ijzererts, alsof het ijzererts uit een Indiase mijn aan een fabriek in India zou zijn geleverd, zonder de gerichte uitvoerbelemmeringen.

(245)

De Commissie heeft meer bepaald gebruikgemaakt van de Australische fob-prijs, zoals bekendgemaakt in het document „China Resources Quarterly, Southern winter ~ Northern summer 2015” (66), voor ijzererts met een ijzergehalte van 62 % (voor meer informatie, zie de tabel in overweging 211 hierboven).

(246)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft ECI bezwaar gemaakt tegen het feit dat de Commissie de Australische fob-prijzen heeft gebruikt en heeft het een verzoek ingediend om in plaats daarvan de Braziliaanse fob-prijzen te gebruiken, aangezien deze gemiddeld 10-15 % lager zijn dan de Australische fob-prijzen.

(247)

De Commissie is van mening dat de Australische fob-prijzen een geschikter referentiepunt vormen, aangezien Australië goed is voor ongeveer 50 % van de mondiale uitvoer van ijzererts, terwijl het aandeel van Brazilië in de internationale uitvoer slechts ongeveer 26 % bedraagt. Zij heeft dit argument derhalve afgewezen.

(248)

Vervolgens heeft de Commissie de prijs die de Indiase producenten betalen om ijzererts aan te kopen (met inbegrip van de kosten voor het vervoer binnen India) vergeleken met deze fob-prijs in Australië (met inbegrip van de kosten voor het vervoer binnen Australië).

(249)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft ECL verzocht om de Australische fob-prijzen te vergelijken met de gecorrigeerde Indiase prijzen op fob-niveau. Bij wijze van alternatief zou de Commissie, indien zij de Australische fob-prijzen met de Indiase binnenlandse prijzen vergelijkt, de kosten voor het verladen en laden tussen de mijn en de haven en in de haven alsmede de stuwadoorskosten in de haven moeten toevoegen aan de Indiase prijs. Daarnaast zouden de Australische fob-prijzen neerwaarts moeten worden gecorrigeerd op grond van de afwezigheid van vocht (2 % voor blokken en 8 % voor fijne deeltjes) en het verlies bij de verlading (2 %), dat groter zou zijn bij uitvoer dan bij binnenlandse verkoop.

(250)

Op basis van haar beoordeling in de overwegingen 205 tot en met 210 heeft de Commissie bevestigd dat ook voor de berekening van het voordeel enkele extra correcties nodig zijn om zowel op de Indiase binnenlandse prijzen als op de Australische fob-prijzen dezelfde soorten kosten voor levering toe te passen.

(251)

De meeste diensten die het stuwadoren in een haven omvat, hebben in feite betrekking op het verladen van het ijzererts in de haven en het vervolgens laden ervan op een schip. Dergelijke kosten zijn niet van toepassing na het lossen van ijzererts uit een vrachtwagen bij een Indiase fabriek en werden derhalve van de Australische fob-prijs afgetrokken. Aangezien de stuwadoorskosten ook de kosten voor het lossen van het ijzererts in de haven omvatten, heeft de Commissie echter besloten om dergelijke verladingskosten ook af te trekken van de Indiase prijs van ijzererts. Het resultaat was een billijke vergelijking tussen de Indiase binnenlandse prijzen van ijzererts, vervoerd van een Indiase mijn naar een fabriek in India (maar niet gelost bij de fabriek), en de Australische binnenlandse prijzen van ijzererts, vervoerd van een mijn naar een haven (maar niet gelost in de haven).

(252)

De Australische fob-prijs werd derhalve neerwaarts gecorrigeerd op grond van de afwezigheid van vocht. De Commissie heeft een gewogen gemiddelde gebruikt voor de gehele „korf van fijne deeltjes en blokken”, die zij voor elk van de twee producenten-exporteurs individueel heeft berekend (en niet op basis van een gewogen gemiddelde, zoals het geval was in overweging 207).

(253)

Om dezelfde redenen als uiteengezet in de overwegingen 208 en 209 heeft de Commissie ook de stuwadoorskosten afgetrokken van de Australische fob-prijzen, maar geen correctie toegepast voor het verlies bij de verlading.

(254)

Wat de Indiase binnenlandse prijs betreft, heeft de Commissie het verzoek afgewezen om de binnenlandse Indiase prijzen naar een fob-niveau te corrigeren, aangezien dit impliceert dat het ijzererts niet wordt geleverd aan de fabriekspoort van de producenten-exporteurs. Om derhalve een prijs van ijzererts, geleverd aan de fabriekspoort, vast te stellen, heeft de Commissie, naast de gemiddelde vervoerskosten, ook een bedrag toegevoegd om de kosten voor het verladen en het laden tussen de mijningang en de trein/vrachtwagen te dekken, gebaseerd op geverifieerde kostengegevens van een van de producenten-exporteurs.

(255)

Op deze basis heeft de Commissie een billijke vergelijking gemaakt tussen de Indiase binnenlandse prijzen van ijzererts, vervoerd van een Indiase mijn naar een fabriek in India (maar niet gelost bij de fabriek), en de Australische binnenlandse prijzen van ijzererts, vervoerd van een mijn naar een haven (maar niet gelost in de haven).

(256)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft Jindal aangevoerd dat de Commissie geen gebruik had mogen maken van de van een van de producenten-exporteurs verkregen gemiddelde Indiase vervoerskosten van de mijn naar de fabriek, maar dat zij de werkelijke, door Jindal gemelde kosten had moeten gebruiken.

(257)

De Commissie was echter van oordeel dat zij op een gewogen gemiddelde gebaseerde standaardvervoerskosten van de mijn naar de fabriek moet gebruiken om het voordeel voor beide producenten-exporteurs op een onpartijdige en niet-discriminerende wijze te berekenen. In de context van een vergelijking met een referentieprijs buiten India zou elke andere methode leiden tot een kunstmatig voordeel of nadeel voor de ondernemingen, afhankelijk van de werkelijke logistieke kosten en de geografische afstand tussen de producent-exporteur en de mijnen waaruit hij heeft aangekocht.

(258)

Voorts heeft de Commissie het verschil tussen de twee gemiddelde prijzen vermenigvuldigd met de hoeveelheden ijzererts die in het OT daadwerkelijk door de Indiase producenten zijn aangekocht.

(259)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft ECL aangevoerd dat de Commissie niet alle daadwerkelijk aangekochte hoeveelheden ijzererts had mogen gebruiken, maar enkel het deel dat in het OT voor de productie van nodulaire buizen werd gebruikt. Daarnaast hadden aankopen van zowel fijne deeltjes als blokken, en niet enkel van fijne deeltjes, moeten worden gebruikt. De Commissie heeft het verzoek aanvaard en heeft beide producenten-exporteurs in kennis gesteld van de aangebrachte wijzigingen.

(260)

Verder heeft ECL aangevoerd dat bij de berekening van het voordeel voor sommige ondernemingen van de groep enkel aankopen van fijne deeltjes waren meegerekend. De Commissie heeft deze fout voor beide producenten-exporteurs gecorrigeerd. Zij heeft alle aankopen van ijzererts (fijne deeltjes en blokken) meegerekend. Indien het ijzergehalte geen 62 % bedroeg, heeft de Commissie de aankoopprijs verhoudingsgewijs aangepast. De twee producenten-exporteurs zijn in kennis gesteld van de aangebrachte correcties.

(261)

Het totale bedrag van het verschil komt overeen met de door de Indiase producenten die ijzererts aankopen op de verstoorde Indiase markt verkregen „besparing” ten opzichte van de prijs die zij zonder de verstoringen zouden hebben betaald. Uiteindelijk komt dit totale bedrag overeen met het in het OT door de Indiase producenten van de Indiase overheid verkregen voordeel.

(262)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie het bedrag van deze subsidies omgeslagen over de totale omzet van het betrokken product in het tijdvak van het nieuwe onderzoek (de noemer), omdat de subsidie een voordeel verleende aan de gehele productie van het betrokken product en niet enkel aan de voor uitvoer bestemde productie.

(263)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft Jindal aangevoerd dat de Commissie voor bepaalde maanden van het OT een negatief voordeel heeft berekend. Het ijzererts zou derhalve niet aan de onderneming zijn geleverd voor een ontoereikende prijs. Jindal heeft ook aangevoerd dat het na het OT geen subsidies heeft ontvangen, aangezien het ijzererts invoerde en de subsidie ten aanzien van deze onderneming derhalve geen aanleiding geeft tot compenserende maatregelen.

(264)

Ook ECL heeft aangevoerd dat de Indiase binnenlandse prijzen in de periode 2014-2015 niet langer lager zijn dan de Australische fob-prijzen. De Commissie kan dit feit derhalve niet ontkennen, aangezien zij rekening moet houden met de situatie op het ogenblik van de instelling van de maatregelen.

(265)

De Commissie heeft erkend dat het berekende voordeel voor een aantal maanden van het OT negatief was. Dit werd echter gecompenseerd door het ontvangen positieve voordeel in de rest van het OT, waardoor het algemene resultaat de vaststelling van een positieve subsidiemarge voor de betrokken onderneming is.

(266)

Artikel 15, lid 1, tweede alinea, van de basisverordening bepaalt dat de Commissie in twee gevallen geen compenserende maatregelen neemt: i) „als de subsidies zijn ingetrokken” of ii) „als de exporteurs hierdoor niet langer een voordeel verkrijgen”.

(267)

Wat de eerste voorwaarde betreft, heeft de Commissie opgemerkt dat de regeling van uitvoerbelemmeringen niet is afgeschaft of ingetrokken. Aan deze voorwaarde is derhalve niet voldaan.

(268)

Wat de tweede voorwaarde betreft, moet eraan worden herinnerd dat zij voornamelijk is bedoeld om te worden toegepast op eenmalige, niet-terugkerende subsidies met een vastgestelde omslagperiode, die in de toekomst geen voordeel meer blijven opleveren voor een van de producenten-exporteurs (67). In het onderhavige geval is dit om de volgende redenen niet het geval.

(269)

Na het OT zijn de met betrekking tot stuwadoorskosten en vocht gecorrigeerde Australische fob-prijzen, die als referentiepunt dienen, vergelijkbaar met de Indiase binnenlandse prijzen. De Commissie heeft in overweging 212 echter vastgesteld dat de tendens van de Indiase binnenlandse prijzen van ijzererts veeleer vlak is en de prijsschommelingen in de rest van de wereld niet volgt. Tegelijkertijd is het niet uitgesloten dat de internationale prijzen, inclusief de Australische fob-prijzen, in de nabije toekomst weer zullen stijgen, als reactie op de schommelingen van vraag en aanbod op de internationale ijzerertsmarkt. Derhalve kan niet worden geconcludeerd dat de regeling van uitvoerbelemmeringen een eenmalige, niet-terugkerende subsidie is, aangezien het waarschijnlijk is dat ze in de toekomst voordelen zal opleveren. Mochten de internationale prijzen in de toekomst echter constant onder de Indiase binnenlandse prijzen blijven, heeft iedere producent-exporteur het recht om overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening te verzoeken om de terugbetaling van geïnde rechten wanneer wordt aangetoond dat het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies niet meer bestaat of is verminderd.

(270)

In het licht van het bovenstaande is niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 15, lid 1, tweede alinea, van de basisverordening om geen compenserende maatregelen te nemen.

(271)

Het subsidiepercentage dat in het OT met betrekking tot deze regeling werd vastgesteld voor de ECL-groep bedraagt 3,01 %; voor de onderneming Jindal Saw India bedraagt dit subsidiepercentage 3,91 %.

c)    Specificiteit

(272)

De uitvoerbelemmeringen van de Indiase overheid begunstigen uitsluitend de ijzer- en staalindustrie. Zij zijn derhalve specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening. Hoewel zij ook een voordeel verlenen aan andere downstream-producten dan nodulaire buizen is het voordeel slechts beschikbaar voor bepaalde bedrijfstakken in India. De inherente kenmerken van ijzererts beperken het mogelijke gebruik van de subsidie tot bepaalde bedrijfstakken, maar dit betekent niet dat de subsidie, teneinde specifiek te zijn, verder moet worden beperkt tot een onderdeel van deze bedrijfstak (68).

(273)

Na de mededeling van feiten en overwegingen hebben ECL en Jindal bezwaar gemaakt tegen de beoordeling van de Commissie met betrekking tot de specificiteit en aangevoerd dat deze ontoereikend is en juridische gebreken vertoont. ECL heeft met name een verslag van de beroepsinstantie geciteerd, waarin deze van oordeel was dat „het mogelijk is dat, met betrekking tot de levering van goederen, een bevinding van specificiteit waarschijnlijker is in gevallen waarbij de input slechts door een vastomlijnde groep entiteiten en/of bedrijfstakken wordt gebruikt. Tegelijkertijd zijn wij er niet van overtuigd dat elke levering van goederen met beperkingen die inherent zijn aan de kenmerken van de goederen noodzakelijkerwijs zal leiden tot een bevinding van specificiteit. (69).

(274)

De Commissie heeft opgemerkt dat de producent-exporteur niet heeft verwezen naar de voetnoot aan het einde van diezelfde alinea, waarin de beroepsinstantie verwijst naar het panelverslag ter zake (70), waarin dan weer het panelverslag in de zaak „VS — Softwood Lumber” wordt geciteerd. In deze laatste zaak heeft het panel als volgt geoordeeld:

„Wij zijn niet van mening dat dit zou betekenen dat elke levering van een goed in de vorm van een natuurlijke hulpbron automatisch specifiek is, juist omdat het geleverde goed (bijvoorbeeld olie, gas, water enz.) in bepaalde gevallen door een onbeperkt aantal bedrijfstakken kan worden gebruikt. Dit is niet het geval in de onderhavige zaak. Zoals door Canada wordt erkend, beperken de inherente kenmerken van het geleverde goed, hout op stam, het mogelijke gebruik ervan tot slechts door „bepaalde ondernemingen” (71).”.

(275)

In dezelfde geest was de Commissie van oordeel dat hoogwaardig ijzererts, ook als is dit een natuurlijke hulpbron, niet door een onbeperkt aantal bedrijfstakken kan worden gebruikt, in tegenstelling tot olie, gas en water en net zoals hout op stam. Het gebruik ervan is ook beperkter dan dat van laagwaardig ijzererts. Het verbruik van hoogwaardig ijzererts is in feite strikt beperkt tot een vastomlijnde groep entiteiten of bedrijfstakken, zoals bepaalde producten van de staalindustrie en met name de productie van nodulaire buizen. Op basis hiervan heeft de Commissie het bestaan vastgesteld van een beperking die de beschikbaarheid van de subsidie uitdrukkelijk en ondubbelzinnig beperkt tot „bepaalde ondernemingen” en de subsidie derhalve niet „voldoende ruim beschikbaar in de gehele economie” (72) maakt. Derhalve heeft de Commissie de argumenten van ECL afgewezen.

(276)

ECL heeft eveneens aangevoerd dat de Commissie heeft nagelaten om bekend te maken op welke basis zij heeft vastgesteld dat de subsidie de jure specifiek is. In dit verband was de Commissie van oordeel dat de betrokken subsidies de jure specifiek zijn, aangezien zij zich beperken tot ijzererts, enerzijds door middel van de wetgevingshandeling tot instelling van een uitvoerheffing op ijzererts (73) en anderzijds door middel van de wetgevingshandelingen tot instelling van een tweeledig vrachttarief voor het vervoer van ijzererts (74).

(277)

In het licht van het voorgaande was de Commissie van oordeel dat de interventies van de Indiase overheid specifiek zijn voor de producenten van nodulaire buizen in de zin van artikel 4, lid 2, van de basisverordening.

3.2.4.3.   Conclusies

(278)

Door een regeling met uitvoerbelemmeringen in te stellen, heeft de Indiase overheid de ondernemingen die ijzererts winnen de functie toevertrouwd om ijzererts te leveren voor een ontoereikende prijs. De levering van goederen vormt een financieel voordeel voor de ontvanger en is specifiek; derhalve geeft deze aanleiding tot compenserende maatregelen.

3.3.   Hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

(279)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies werd als volgt vastgesteld:

Onderneming

FPS

(punt 3.2.1)

EPCGS

(punt 3.2.2)

DDS

(punt 3.2.3)

Totale uitvoersubsidies

IJzererts

(punt 3.2.4)

Totaal

ECL Group

4,35 %

0,03 %

1,66 %

6,04 %

3,01 %

9,0 %

Jindal Saw

3,11 %

0,38 %

1,37 %

4,86 %

3,91 %

8,7 %

4.   SCHADE

4.1.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie

(280)

Het soortgelijke product werd in het onderzoektijdvak vervaardigd door drie producenten in de Unie. Zij vormen de „bedrijfstak van de Unie” in de zin van artikel 9, lid 1, van de basisverordening.

(281)

Daar er slechts drie producenten in de Unie zijn en SG PAM Group de gegevens voor haar dochterondernemingen en ramingen voor de enige niet-medewerkende producent in de Unie, Tiroler Rohre GmbH („TRM”), heeft verstrekt, worden alle cijfers in geïndexeerde vorm of binnen bepaalde marges weergegeven, teneinde de vertrouwelijkheid ten aanzien van de andere producent in de Unie die wel met het onderzoek heeft meegewerkt, te beschermen.

(282)

De totale productie in de Unie in het onderzoektijdvak werd vastgesteld op [590 000-610 000] ton. De Commissie heeft de totale productie van de Unie vastgesteld aan de hand van alle beschikbare informatie over de bedrijfstak van de Unie, zoals de in de klacht opgenomen informatie over de niet-medewerkende producent en de gegevens die tijdens het onderzoek van medewerkende producenten in de Unie waren verkregen. Er zijn slechts drie producenten in de Unie en de twee medewerkende ondernemingen vertegenwoordigen ongeveer 96 % van de totale productie van de Unie.

4.2.   Verbruik in de Unie

(283)

De Commissie heeft het verbruik in de Unie vastgesteld aan de hand van de omvang van de door de bedrijfstak van de Unie gerealiseerde totale verkoop in de Unie, plus invoer in de Unie uit derde landen. De Commissie heeft de door de bedrijfstak van de Unie gerealiseerde totale verkoop vastgesteld aan de hand van de gegevens die van medewerkende producenten in de Unie waren verkregen en van de in de klacht verstrekte informatie voor de niet-medewerkende producent. De omvang van de invoer werd afgeleid uit gegevens van Eurostat.

(284)

Op basis van opmerkingen over de mededeling van feiten en overwegingen heeft de Commissie vastgesteld dat zij delen van de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie bij de verkoop in de Unie had ingedeeld. De gecorrigeerde verkoopcijfers hebben geleid tot lichte wijzigingen/correcties van de orde van grootte en/of de index met betrekking tot bepaalde andere schade-indicatoren, namelijk het algemene verbruik in de Unie, het marktaandeel van de producenten-exporteurs, het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie en de verkoopprijs in de Unie. Deze correcties hebben echter slechts een beperkte invloed op deze schade-indicatoren gehad, hebben de tendensen niet beïnvloed en hebben de conclusie dat er aanmerkelijke schade is niet gewijzigd.

(285)

Het verbruik in de Unie heeft zich als volgt ontwikkeld:

Verbruik in de Unie (in duizend ton)

 

2011

2012

2013

OT

Verbruik

570-620

490-540

460-510

520-570

Index

100

87

83

93

Bron: Antwoorden op de vragenlijst, informatie uit de klacht en Eurostat.

(286)

Het verbruik in de Unie is in de beoordelingsperiode met 7 % gedaald. Het verbruik in de Unie heeft een U-patroon gevolgd: het is tussen 2011 en 2012 aanzienlijk gedaald (met meer dan 13 %), is in 2013 verder gedaald en is in het onderzoektijdvak gestegen. Dit patroon kan ten dele worden verklaard door het feit dat de eindgebruikers van buizen van nodulair ijzer water-, riolerings- en irrigatiebedrijven zijn. Meestal gaat het om openbare entiteiten die van overheidsfinanciering afhankelijk zijn. In 2011 en 2012 groeide de economische crisis uit tot een grootschalige staatsschuldencrisis. Deze noopte de regeringen in de Unie tot drastische verminderingen van de overheidsinvesteringen en -uitgaven, hetgeen verklaart waarom de vraag naar nodulaire buizen in met name landen als Spanje, Portugal en Italië zo sterk afnam.

4.3.   Invoer uit India

4.3.1.   Omvang en marktaandeel van de invoer uit India

(287)

De Commissie heeft het invoervolume vastgesteld op basis van de gegevens van Eurostat. De gegevens van Eurostat strookten met de door de producenten-exporteurs uit India verstrekte gegevens. Het marktaandeel van de ingevoerde producten werd op basis van dezelfde bron vastgesteld.

(288)

De invoer in de Unie uit het betrokken land heeft zich als volgt ontwikkeld:

Omvang van invoer en marktaandeel

 

2011

2012

2013

OT

Omvang van de invoer uit India (in duizend ton)

75-85

60-70

70-80

80-100

Omvang van de invoer Index

100

83

94

110

Marktaandeel

(%)

13-15

13-15

15-17

17-19

Marktaandeel Index

100

95

112

118

Bron: Eurostat en antwoorden op de vragenlijst.

(289)

Ondanks de krimpende markt is de omvang van de Indiase invoer in de beoordelingsperiode met meer dan 10 % toegenomen. Het marktaandeel van de Indiase producenten-exporteurs is bijna 18 % gegroeid. Het is opmerkelijk dat de Indiase invoer in 2012-2013, terwijl het verbruik in de Unie op een laag niveau is gebleven, aanzienlijk is toegenomen, namelijk met bijna 10 %, waardoor het marktaandeel van deze invoer met bijna 17 % is gestegen. De invoer uit India is in het OT aanzienlijk blijven stijgen, met een verdere groei van het marktaandeel ervan tussen 2013 en het OT.

4.3.2.   Prijzen van de invoer uit India

(290)

De Commissie heeft op basis van gegevens van Eurostat de prijzen van de invoer vastgesteld, teneinde de tendensen bij de ontwikkeling van de prijs te analyseren. Na de uitsluiting van kale buizen heeft de Commissie de waarde en het volume van uit India ingevoerde kale buizen voor de jaren waarin de kale buizen werden ingevoerd, namelijk 2013 en het OT, verwijderd uit de berekening van de gemiddelde prijs.

(291)

De gemiddelde prijs van de invoer in de Unie vanuit India heeft zich als volgt ontwikkeld:

Invoerprijzen (EUR/ton)

 

2011

2012

2013

OT

India

665

703

671

664

Index

100

106

101

100

Bron: Eurostat en antwoorden op de vragenlijst.

(292)

In de beoordelingsperiode zijn de Indiase prijzen stabiel gebleven.

4.3.3.   Prijsonderbieding

(293)

De Commissie heeft de prijsonderbieding in het onderzoektijdvak vastgesteld aan de hand van de door de producenten-exporteurs en de bedrijfstak van de Unie ingediende gegevens, door een vergelijking te maken tussen:

a)

de gewogen gemiddelde verkoopprijs per productsoort van de producenten in de Unie die in rekening werd gebracht aan onafhankelijke afnemers op de markt van de Unie, gecorrigeerd tot het niveau af fabriek, en

b)

de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijs per ingevoerde productsoort, die door de medewerkende Indiase producenten in rekening werd gebracht aan de eerste niet-verbonden afnemer op de markt van de Unie, op cif-basis, met de nodige correcties voor kosten na invoer.

(294)

Beide producenten-exporteurs hebben aangevoerd dat er aanzienlijke verschillen zijn tussen de door de klager verkochte producten en deze die zij verkopen, waardoor de billijke prijsvergelijkbaarheid kan worden beïnvloed. Zij hebben met name aangevoerd dat zij geen buizen vervaardigen die uitgerust zijn met een trekvaste verbinding met dubbele kamer, zoals die welke door SG PAM onder de merknaam Universal-verbinding worden verkocht. Zij vervaardigen ook geen automatische verbinding voor buizen met een geringe dikte die past op de in het productassortiment Blutop van SG PAM gebruikte plastic buizen. Daarnaast hebben deze producenten-exporteurs aangevoerd dat zij geen buizen met inwendige thermoplastische bekleding vervaardigen, zoals de buizen die SG PAM onder de merknaam Ductan verkoopt en in zijn productassortiment Blutop gebruikt. Gebruikers van nodulaire buizen in de Unie hebben deze beweringen bevestigd en zij hebben eveneens bevestigd dat geen van de medewerkende Indiase producenten-exporteurs deze specifieke producten kan leveren. De Commissie heeft de met een Universal-verbinding uitgeruste buizen van SG PAM en het productassortiment Blutop van SG PAM derhalve van de berekening van de prijsonderbieding en de schademarge uitgesloten. Wat het volume betreft, had deze uitsluiting een invloed op minder dan 10 % van de transacties. Gezien de beperkte verkoop op de markt van de Unie zijn daarnaast ook flensbuizen van de berekeningen van de prijsonderbieding uitgesloten.

(295)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de klager aangevoerd dat het uitsluiten van de Universal-verbinding ongefundeerd was, aangezien iedere producent-exporteur een technische oplossing heeft die deze soort verbinding kan vervangen. De Commissie heeft eraan herinnerd dat veel gebruikers hebben bevestigd dat de producenten-exporteurs niet in staat zijn om een trekvaste verbinding met dubbele kamer aan te bieden. In ieder geval is de soort verbinding in dit onderzoek niet als wezenlijk onderdeel aangemerkt om een onderscheid te maken tussen verschillende productsoorten met het oog op de prijsvergelijking. Er kon derhalve geen billijke prijsvergelijking per soort worden gemaakt. Daar het volume van het met deze verbinding uitgeruste product beperkt is, het moeilijk is om een billijke prijsvergelijking te maken en de overgrote meerderheid van productsoorten werd opgenomen in de berekening van de prijsonderbieding en de schademarge, heeft de Commissie volgehouden dat het passend is om de trekvaste verbinding met dubbele kamer van de berekening van de prijsonderbieding uit te sluiten.

(296)

Jindal heeft ook aangevoerd dat nog andere fysieke verschillen op het gebied van onder meer uitwendige en inwendige bekleding de prijsvergelijkbaarheid beïnvloedden en derhalve ook moesten worden gecorrigeerd/uitgesloten. Deze argumenten werden echter afgewezen. Zowel de bedrijfstak van de Unie als de Indiase producenten-exporteurs hadden melding gemaakt van de verkoop in de Unie van productsoorten met vergelijkbare fysieke kenmerken en derhalve had er dus een faire vergelijking plaatsgevonden wat deze andere vermeende verschillen betreft.

(297)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft Jindal aangevoerd dat de door de Commissie uitgevoerde correcties van de uitvoerprijs, namelijk de correcties met betrekking tot de VAA-kosten en de winst, strijdig zijn met het WTO-recht. Dezelfde producent-exporteur heeft aangevoerd dat dergelijke gecorrigeerde uitvoerprijzen (die soms nul bedragen of zelfs negatief zijn) niet de basis kunnen vormen om te beoordelen of de invoer met subsidiëring schade veroorzaakt voor de bedrijfstak van de Unie. De Commissie was het hier niet mee eens. In overeenstemming met de vaste praktijk van de Commissie zijn ook de prijzen van de producenten in de Unie gecorrigeerd tot het niveau af fabriek, door onder meer de kosten in verband met vervoer af te trekken. Derhalve zou het niet billijk zijn de wederverkoopprijs van de importeur te vergelijken met een prijs af fabriek van een producent in de Unie. Daarnaast werd na de mededeling van feiten en overwegingen het enige geval waarbij de prijs van de producent-exporteur lager lag dan nul uitgesloten van de berekening van de prijsonderbieding, met verwaarloosbare gevolgen voor de marges.

(298)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft Jindal erop gewezen dat de Commissie heeft nagelaten om informatie te verstrekken met betrekking tot het op elkaar afstemmen van de producten van de Unie en de producten van de producenten-exporteurs voor elke individuele productsoort en dat de producent er zich derhalve niet van kon vergewissen of de Commissie de omvang van de prijsonderbieding had geanalyseerd in verhouding tot het aandeel productsoorten waarvoor geen prijsonderbieding werd vastgesteld.

(299)

De overlapping van de producten bij de berekening van de prijsonderbieding bedroeg voor de twee producenten-exporteurs respectievelijk 99 % en 95 % en bij 98 % en 91 % van de verschillende op de markt van de Unie verkochte productsoorten werd prijsonderbieding vastgesteld. Gezien het zeer grote aandeel van de productsoorten waarbij sprake is van prijsonderbieding heeft de Commissie het argument verworpen dat geen correcte analyse van de gevolgen van de prijsonderbieding is uitgevoerd.

(300)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft Tata aangevoerd dat de berekening van de prijsonderbieding op basis van de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie geen passende indicatie is voor het beoordelen van de schade, aangezien de productiekosten waren opgedreven door de hoge vaste kosten en de overcapaciteit. Zoals hierna aangegeven, komt de prijsonderbieding neer op een vergelijking van de prijzen. Prijsonderbieding is hoe dan ook maar een van de vele indicatoren die worden onderzocht om te bepalen of de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden.

(301)

De prijzen werden per productsoort vergeleken na aftrek van rabatten en kortingen, voor transacties op hetzelfde handelsniveau en zijn, indien nodig, gecorrigeerd. Het resultaat van de vergelijking is uitgedrukt als percentage van de omzet van de producenten in de Unie in het onderzoektijdvak. Daaruit is gebleken dat er voor de twee medewerkende producenten-exporteurs sprake was van gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarges van 30,9 % en 31,7 %.

4.4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

4.4.1.   Algemene opmerkingen

(302)

Overeenkomstig artikel 8, lid 4, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de weerslag van de invoer met subsidie op de bedrijfstak van de Unie een beoordeling van alle economische factoren die in de beoordelingsperiode van invloed waren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(303)

Voor de schadevaststelling heeft de Commissie onderscheid gemaakt tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren. Bij het beoordelen van de macro-economische indicatoren is de Commissie uitgegaan van de gegevens die de medewerkende producenten in de Unie in hun antwoorden op de vragenlijst hadden verstrekt en van de ramingen die in de klacht voor de niet-medewerkende producent waren opgenomen. Bij het beoordelen van de micro-economische indicatoren is de Commissie uitgegaan van de gegevens die de medewerkende producenten in de Unie in hun antwoorden op de vragenlijst hadden verstrekt. Beide reeksen gegevens werden representatief geacht voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(304)

De macro-economische indicatoren zijn: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit, hoogte van het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies, en herstel van eerdere subsidiëring.

(305)

De micro-economische indicatoren zijn: gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, loonkosten, voorraden, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken.

4.4.2.   Macro-economische indicatoren

4.4.2.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(306)

De totale productie, de totale productiecapaciteit en de totale bezettingsgraad in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad in de Unie

 

2011

2012

2013

OT

Productie (in duizend ton)

580-600

460-480

530-550

590-610

Productievolume Index

100

79

91

101

Productiecapaciteit (in duizend ton)

1 000 -1 100

1 000 -1 100

1 000 -1 100

1 000 -1 100

Productiecapaciteit Index

100

100

100

100

Bezettingsgraad (%)

52-57

42-47

45-50

53-58

Bron: Antwoorden op de vragenlijst en in de klacht verstrekte informatie.

(307)

De totale productie van de bedrijfstak van de Unie was in het onderzoektijdvak iets hoger dan in 2011, ondanks de veel lagere verkoop in de Unie in het onderzoektijdvak. De productieverhoging in 2013 en het OT is te danken aan de gestegen uitvoer.

(308)

De capaciteit is in de gehele beoordelingsperiode constant gebleven. De bezettingsgraad is marginaal toegenomen, wat strookt met de productiestijging in de beoordelingsperiode. Desalniettemin is de bezettingsgraad met [53-58 %] relatief gering gebleven. De productie van nodulaire buizen is een bedrijfstak die wordt gekenmerkt door betrekkelijk hoge vaste kosten. Door een geringe bezettingsgraad worden de vaste kosten slechter geabsorbeerd, wat de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie kan beïnvloeden.

4.4.2.2.   Verkoopvolume en marktaandeel

(309)

Het verkoopvolume en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Verkoopvolume en marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie

 

2011

2012

2013

OT

Verkoop (in duizend ton)

430-470

370-410

340-380

380-420

Verkoopvolume Index

100

88

82

89

Marktaandeel (%)

75-80

76-81

73-78

71-76

Marktaandeel Index

100

101

98

96

Bron: Antwoorden op de vragenlijst, informatie uit de klacht en Eurostat.

(310)

De verkoop van de bedrijfstak van de Unie is in de beoordelingsperiode met 11 % gedaald tot [380 000-480 000 ton]. De omvang van het door de bedrijfstak van de Unie verloren verkoopvolume is aanzienlijk groter dan de daling van het verbruik, waardoor het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode met 4 % is gedaald.

(311)

ECL heeft aangevoerd dat de daling van het verkoopvolume uitgedrukt in metrieke ton geen rekening houdt met het feit dat de klager in de beoordelingsperiode veel lichtere buizen en pijpen heeft gelanceerd en verkocht, en dat de daling derhalve overdreven is. Dit argument werd niet met ondersteunend bewijsmateriaal gestaafd en werd derhalve afgewezen. Niettemin heeft de Commissie om de in overweging 294 uiteengezette redenen een reeks lichtere buizen (Blutop) van de berekeningen van de prijsonderbieding en de schademarge uitgesloten.

4.4.2.3.   Groei

(312)

Het totale verbruik van het betrokken product in de Unie is in de beoordelingsperiode met 7 % gedaald. Het verbruik is in 2012 drastisch afgenomen met meer dan 13 % en is in 2013 laag gebleven, maar is zich in het onderzoektijdvak beginnen te herstellen. Aan het begin van de beoordelingsperiode kwamen de verkoop van de bedrijfstak van de Unie, de invoer uit derde landen en de invoer uit India weer overeen met het verbruik. Hoewel het verbruik in de Unie aan het einde van de beoordelingsperiode is beginnen te stijgen, heeft de bedrijfstak van de Unie niet volledig van dit herstel kunnen profiteren, aangezien zowel het verkoopvolume als het marktaandeel ervan in de Unie zijn gedaald, terwijl het marktaandeel van de Indiase invoer is gegroeid.

4.4.2.4.   Werkgelegenheid en productiviteit

(313)

De werkgelegenheid en de productiviteit hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Aantal werknemers en productiviteit

 

2011

2012

2013

OT

Werknemers

2 400 -2 500

2 300 -2 400

2 300 -2 400

2 400 -2 500

Werknemers Index

100

93

93

99

Productiviteit (ton/werknemer)

220-240

180-200

210-230

230-250

Productiviteit Index

100

82

96

102

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(314)

Het niveau van de werkgelegenheid en de productiviteit was in het onderzoektijdvak vergelijkbaar met dat van 2011. Dat de werkgelegenheid niet afnam, was echter voornamelijk te danken aan de aanzienlijke toename van de verkoop in landen buiten de Unie.

4.4.2.5.   Hoogte van het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies en herstel van eerdere subsidiëring of dumping

(315)

Alle subsidiemarges lagen boven het minimale niveau. De gevolgen van de hoogte van het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies voor de bedrijfstak van de Unie waren aanzienlijk, gezien het volume en de prijzen van de invoer uit het betrokken land.

(316)

Dit is het eerste antisubsidieonderzoek ten aanzien van het betrokken product. Daarom waren er geen gegevens beschikbaar om de gevolgen van mogelijke subsidiëring of dumping in het verleden vast te stellen.

4.4.3.   Micro-economische indicatoren

4.4.3.1.   Prijzen en factoren die de prijzen beïnvloeden

(317)

De gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de medewerkende producenten in de Unie aan niet-verbonden afnemers in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Verkoopprijzen in de Unie

 

2011

2012

2013

OT

Gemiddelde verkoopprijs per eenheid in de Unie (EUR/ton)

990-1050

1 000 -1 060

1 020 -1 060

1 000 -1 060

Index

100

102

104

101

Productiekosten per eenheid (EUR/ton)

900-950

1 000 -1 050

900-950

850-900

Index

100

110

104

96

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(318)

De gemiddelde verkoopprijs per eenheid is in 2012 en 2013 gestegen, in het OT met 3 % gedaald en vervolgens teruggekeerd naar een niveau dat vergelijkbaar is met dat aan het begin van de beoordelingsperiode. De productiekosten zijn in 2012 gestegen en in 2013 en het OT gedaald, voornamelijk als gevolg van de daling van de prijs van de belangrijkste grondstoffen — ijzererts en metaalschroot.

(319)

Jindal heeft aangevoerd dat een dalende winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie niet verenigbaar is met het feit dat in het OT het verschil tussen de verkoopprijs per eenheid van de bedrijfstak van de Unie en de productiekosten is gestegen. De Commissie was het niet eens met dit argument. De in de bovenstaande tabel aangegeven productiekosten zijn niet gebruikt bij de berekening van de winstgevendheid. De productiekosten werden berekend op basis van de kosten voor het vervaardigen van het betrokken product en de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten (VAA-kosten) voor de vier medewerkende producerende ondernemingen in de Unie. De winstgevendheid werd daarentegen berekend op basis van de nettowinst vóór belastingen op de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie, uitgedrukt als percentage van de aldus gerealiseerde omzet, met inbegrip van de kosten van de verkochte goederen, de VAA-kosten, de O&O-kosten en bepaalde andere kosten voor alle medewerkende producerende ondernemingen in de Unie en de verkoopdochters daarvan. De winstgevendheid kan derhalve anders evolueren dan de verkoopprijzen per eenheid en productiekosten.

4.4.3.2.   Loonkosten

(320)

De gemiddelde loonkosten van de medewerkende producenten in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Gemiddelde loonkosten per werknemer (in duizend EUR/werknemer/jaar)

 

2011

2012

2013

OT

Loonkosten

56-58

56-58

58-60

58-60

Index

100

100

103

104

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(321)

In de beoordelingsperiode zijn de gemiddelde loonkosten per werknemer met 4 % gestegen. Deze stijging lag onder de totale stijging van de lonen en salarissen in de Unie als gerapporteerd door Eurostat.

(322)

Jindal heeft erop gewezen dat de Commissie niet de Eurostat-gegevens heeft verstrekt die zij heeft gebruikt ter ondersteuning van het argument dat de loonkosten voor de bedrijfstak van de Unie minder zijn gestegen dan voor de gehele industriële sector in de Unie. De Commissie heeft verduidelijkt dat de jaarlijkse groei van de loonkosten in de gehele industriële sector in de Europese Unie volgens Eurostat (75) tussen 2011 en 2014 6,9 % bedroeg en tussen 2011 en 2013 bijna 5 %.

4.4.3.3.   Voorraden

(323)

De voorraden van de medewerkende producenten in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Voorraden (in duizend ton)

 

2011

2012

2013

OT

Eindvoorraden

110-130

80-100

80-100

90-110

Eindvoorraden Index

100

74

73

82

Verhouding eindvoorraden/productie (%)

20-22

20-22

16-18

16-18

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(324)

In de beoordelingsperiode zijn de eindvoorraden afgenomen. De daling van de eindvoorraden was voornamelijk het gevolg van de door het management van de bedrijfstak van de Unie ingestelde strengere werkkapitaalvereisten.

4.4.3.4.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

(325)

De winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van investeringen van de medewerkende producenten in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Winstgevendheid, kasstroom (in miljoen EUR), investeringen (in miljoen EUR) en rendement van investeringen

 

2011

2012

2013

OT

Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van de omzet)

2,5-3,0

(–) 5,5-(–) 6,0

(–) 1,0-(–) 1,5

1,5-2,0

Kasstroom

8-10

7-9

5-7

8-10

Kasstroom Index

100

92

67

101

Investeringen

18-20

11-12

13-15

22-24

Investeringen Index

100

60

67

120

Rendement van investeringen (%)

49

(–) 155

(–) 29

20

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(326)

De Commissie heeft de winstgevendheid van de medewerkende producenten in de Unie vastgesteld door de nettowinst vóór belastingen van de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als percentage van de aldus gerealiseerde omzet. De winstgevendheid van de sector in de Unie is gedaald van [2,5-3,0 %] in 2011 tot [1,5-2,0 %] in het onderzoektijdvak en was negatief in 2012 en 2013. Het grootste deel van de verkoop van het betrokken product in de EU werd gerealiseerd via verkoopdochters van de medewerkende producenten in de Unie, en hun kosten en winstgevendheid werden in aanmerking genomen.

(327)

De klager heeft aangevoerd dat de bedrijfstak een winstgevendheid van meer dan 12 % had verwacht, zoals in de jaren 2007-2009 gangbaar was. In deze jaren was de verkoop echter uitzonderlijk hoog dankzij een economische hausse in de jaren 2007-2008 en de stimulerende maatregelen van regeringen in de Unie in het jaar 2009 om de effecten van de economische crisis tegen te gaan. Deze jaren kunnen derhalve niet als representatief worden beschouwd. De klager heeft ook aangevoerd dat de verwachting van een winstgevendheid in de dubbele cijfers gerechtvaardigd is, gezien het hoge niveau van de O&O-uitgaven. Uit het onderzoek kwam weinig bewijs voor een intense O&O-activiteit naar voren; de O&O-uitgaven voor de producent in de Unie met de hoogste O&O-uitgaven bedroegen in 2011 1,8 % van de omzet en in het onderzoektijdvak 1,6 %. Op basis van de winstgevendheid van vergelijkbare bedrijfstakken, zoals die van de naadloze buizen en buizen van roestvrij staal, werd vastgesteld dat een winstmarge van 5 % redelijk is voor deze soort bedrijfstak.

(328)

De nettokasstroom is het vermogen van de medewerkende producenten in de Unie om hun activiteiten zelf te financieren. De kasstroom lag in 2011 en het onderzoektijdvak op een vergelijkbaar niveau.

(329)

De investeringen waren in het OT hoger dan in 2011. In de jaren 2012 en 2013 waren de investeringen echter veel lager en de stijging in het onderzoektijdvak was onvoldoende om de daling in de voorgaande jaren te compenseren. De stijging van de investeringen in het OT kan grotendeels worden verklaard door één grote investering van één medewerkende producent in de Unie, die een belangrijk onderdeel van zijn apparatuur dat defect was, heeft vervangen. Het rendement van investeringen is de winst in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen. Het rendement van investeringen was in het onderzoektijdvak aanzienlijk lager dan in 2011.

4.4.4.   Conclusie inzake schade

(330)

De bedrijfstak van de Unie heeft 4 % aan marktaandeel verloren in een krimpende markt, terwijl zijn verkoop op de markt van de Unie met meer dan 11 % is gedaald. De bezettingsgraad is in de gehele beoordelingsperiode laag gebleven, hoewel deze ten aanzien van het begin van de beoordelingsperiode licht is gestegen, voornamelijk als gevolg van een aanzienlijke stijging van de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie. Hoewel de bedrijfstak van de Unie tot op zekere hoogte is hersteld van de negatieve resultaten van 2012 en 2013, is zijn winstgevendheid in de gehele beoordelingsperiode gedaald tot slechts 1,5-2 % aan het einde van het onderzoektijdvak, ruim onder de nagestreefde winst, die is vastgesteld op 5 % (zie overweging 327).

(331)

Dat sommige andere schade-indicatoren, zoals productie, bezettingsgraad, productiviteit, kasstroom, investeringen of rendement van investeringen, relatief stabiel zijn gebleven of zelfs zijn verbeterd, doet niets af aan de conclusie dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden, zoals uiteengezet in overweging 334.

(332)

De producenten-exporteurs en Tata hebben aangevoerd dat het feit dat verscheidene indicatoren een positieve/stabiele tendens vertonen, betekent dat de bedrijfstak van de Unie geen schade lijdt. De Commissie heeft dit argument afgewezen. Ten eerste bepaalt artikel 8, lid 4, van de basisverordening dat het onderzoek van de bedrijfstak van de Unie een beoordeling omvat van alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van die bedrijfstak van invloed zijn en dat één of meer van deze factoren niet noodzakelijkerwijs doorslaggevend zijn bij de beoordeling. Ten tweede is het voor de vaststelling van het bestaan van aanmerkelijke schade niet nodig dat alle relevante factoren en indicatoren een negatieve tendens vertonen. Bovendien wordt het bestaan van aanmerkelijke schade niet belet door het bestaan van een stabiele of zelfs positieve tendens bij sommige schade-indicatoren. Een dergelijke bevinding moet veeleer gebaseerd zijn op een algemene beoordeling van alle indicatoren, hetgeen door de Europese rechtspraak (76) ten volle wordt erkend.

(333)

Een lage winstgevendheid, in combinatie met een aanhoudend verlies van omzet en marktaandeel in de Unie, brengt de bedrijfstak van de Unie in een moeilijke economische situatie.

(334)

Op basis van een algemene analyse van alle relevante schade-indicatoren en gezien de moeilijke economische en financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie luidt de conclusie dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 8, lid 4, van de basisverordening.

5.   OORZAKELIJK VERBAND

(335)

Overeenkomstig artikel 8, lid 5, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Unie door de invoer met subsidiëring uit het betrokken land aanmerkelijke schade heeft geleden. Overeenkomstig artikel 8, lid 6, van de basisverordening heeft de Commissie ook onderzocht of de bedrijfstak van de Unie in dezelfde periode door andere bekende factoren schade had kunnen lijden. Deze factoren zijn: de economische crisis en de afnemende vraag, invoer uit derde landen, uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie en de concurrentie van vervangingsproducten zoals plastic buizen.

5.1.   Gevolgen van de invoer met subsidiëring

(336)

Het verkoopvolume van Indiase producenten-exporteurs in de Unie was aan het begin van de beoordelingsperiode met [75 000-85 000 ton] al bijna twee keer zo groot als alle andere invoer samen (45 800 ton). De Indiase verkopen zijn in het jaar 2012 even hard gedaald als het verbruik, maar hebben hun marktaandeel behouden. In het jaar 2013, toen het verbruik nog steeds zwak was en de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie negatief was, zijn de Indiase producenten er echter in geslaagd om zowel hun verkoop als hun marktaandeel significant te verhogen. Deze succesvolle toename van de Indiase verkoop in een krimpende markt werd mogelijk gemaakt door agressieve gesubsidieerde prijzen en de verkoop van het betrokken product voor aanzienlijk lagere prijzen dan die welke door de producenten in de Unie worden aangerekend. De agressieve prijsstelling ging in het onderzoektijdvak door. Het verkoopvolume van de Indiase producenten-exporteurs is opgelopen tot [85 000-95 000 ton] en het marktaandeel ervan heeft in het onderzoektijdvak [17-19 %] bereikt. Het niveau van de prijsonderbieding is vastgesteld op 30,9 % en 31,7 %. Terwijl de Indiase verkoop en het Indiase marktaandeel wezenlijk zijn gestegen, is het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie veel sterker gedaald dan het verbruik en heeft de bedrijfstak van de Unie 11 % aan verkoop en 4 % aan marktaandeel verloren.

(337)

Na de mededeling van feiten en overwegingen hebben beide producenten-exporteurs uit India en Tata aangevoerd dat er geen tijdsverband bestaat tussen de situatie van de bedrijfstak van de Unie en de invoer uit India en dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade niet door de invoer uit India werd veroorzaakt. Zij hebben met name aangevoerd dat de bedrijfstak van de Unie opnieuw winstgevend is en dat de verkoopvolumes ervan in het OT zijn gestegen, terwijl de invoer uit India hoog was. Zij hebben ook aangevoerd dat de Commissie heeft nagelaten om andere factoren naar behoren te beoordelen als belangrijkste oorzaak van de schade, met name de financiële crisis en de overcapaciteit van de bedrijfstak van de Unie.

(338)

Wanneer overeenkomstig artikel 8, lid 6, wordt geanalyseerd of de invoer met subsidiëring schade heeft veroorzaakt, moet bijzondere aandacht worden besteed aan de vraag of er bij de invoer met subsidiëring sprake was van aanzienlijke prijsonderbieding. Dit houdt een vergelijking in met de prijs van het soortgelijke product van de bedrijfstak van de Unie. De Commissie heeft geanalyseerd of de betrokken invoer de prijzen aanzienlijk heeft gedrukt of prijsverhogingen die anders hadden plaatsgevonden onmogelijk heeft gemaakt. De Commissie heeft eraan herinnerd dat een voortdurende druk, uitgeoefend door laaggeprijsde invoer met subsidiëring die verhindert dat de bedrijfstak van de Unie zijn verkoopprijzen kan aanpassen, een oorzakelijk verband in de zin van de basisverordening kan vormen (77).

(339)

Een aanzienlijke daling van het verbruik in de Unie in 2011 en 2012 was te wijten aan de wereldwijde financiële crisis en de krimpende overheidsuitgaven; deze daling van het verbruik heeft bijgedragen tot de situatie van de bedrijfstak van de Unie aan het begin van de beoordelingsperiode. Vanaf 2013, toen het verbruik in de Unie nog steeds zwak was, tot het einde van het onderzoektijdvak is de Indiase invoer met subsidiëring in de Unie echter aanzienlijk toegenomen, namelijk met 16 %, in vergelijking met een algemene stijging van 10 % in de gehele beoordelingsperiode. Tegelijkertijd is het marktaandeel van de Indiase invoer in de beoordelingsperiode met bijna 18 % gestegen en van 2013 tot het einde van het OT met 6 %. Dit was mogelijk door het betrokken product voor aanzienlijk lagere prijzen te verkopen dan die welke door de producenten in de Unie werden aangerekend. Uit het onderzoek is daadwerkelijk gebleken dat de prijzen van de Indiase uitvoer met subsidiëring de prijzen van de Unie met meer dan 30 % onderboden.

(340)

Als gevolg hiervan heeft de bedrijfstak van de Unie niet ten volle kunnen profiteren van het wereldwijde herstel van de financiële crisis en van de stijging van het verbruik in de Unie vanaf 2013. Hoewel de bedrijfstak van de Unie zijn verkoopvolumes tussen 2013 en het einde van het onderzoektijdvak heeft verhoogd, zijn de verkoopvolumes in de beoordelingsperiode in het algemeen met 10 % gedaald ten opzichte van de Indiase invoer, die in dezelfde periode met 10 % is gestegen. De instroom van invoer met subsidiëring uit India, die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk onderbood, heeft verhinderd dat de bedrijfstak van de Unie zijn verkoopvolumes op de markt van de Unie kon verhogen tot een niveau dat duurzame winstniveaus kan waarborgen. Om het productievolume de handhaven, heeft de bedrijfstak van de Unie zijn uitvoervolumes verhoogd. Er was derhalve sprake van een tijdsverband tussen enerzijds de invoer met subsidiëring, die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk onderbood (met ongeveer 30 %), waardoor de prijzen op de markt van de Unie aanzienlijk werden gedrukt, wat op zijn beurt prijsverhogingen onmogelijk maakte die anders zouden hebben plaatsgevonden, en anderzijds de in het onderzoektijdvak door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade.

(341)

Gezien het tijdsverband tussen de aanzienlijke onderbieding van de prijzen van de producten in de Unie door de Indiase invoer met subsidiëring en het verlies aan verkoop en marktaandeel door de bedrijfstak van de Unie, dat resulteerde in een zeer lage winstgevendheid, wordt geconcludeerd dat de invoer met subsidiëring de oorzaak was van de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade.

5.2.   Gevolgen van andere factoren

5.2.1.   De economische crisis en de dalende vraag

(342)

Het verbruik in de Unie van het betrokken product is met 7 % gedaald. De daling van het verbruik (13 % in 2012 ten opzichte van 2011) werd veroorzaakt door een economische crisis en krimpende overheidsuitgaven. De daling van het verbruik lijkt aan het begin van de beoordelingsperiode te hebben bijgedragen tot de schade en heeft daar mogelijk ook toe bijgedragen in 2013. In 2013 en met name in het onderzoektijdvak is de Indiase invoer met subsidiëring echter de belangrijkste schadefactor die neerwaartse druk uitoefende op de verkoop in de Unie van de bedrijfstak van de Unie en een terugkeer naar duurzame winstgevendheid verhinderde.

5.2.2.   Invoer uit derde landen

(343)

De invoer uit andere derde landen heeft zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Invoer uit derde landen in volume (in metrieke ton)

 

2011

2012

2013

OT

China

31 136

28 019

12 266

13 903

Index

100

90

39

45

Derde landen met uitzondering van China

14 693

12 183

20 153

22 524

Index

100

83

137

153

Alle derde landen

45 828

40 202

32 419

36 427

Index

100

88

71

79

Bron: Eurostat.

(344)

De invoer uit India vormde in het onderzoektijdvak de meerderheid van alle invoer in de Unie. Terwijl de Indiase invoer in de beoordelingsperiode wezenlijk is toegenomen, is de andere invoer in dezelfde periode met meer dan 20 % gedaald. Terwijl de Indiase invoer marktaandeel heeft gewonnen, is het marktaandeel van de invoer uit andere landen gedaald. Gezien de lage volumes van de invoer uit derde landen en het feit dat deze invoer zowel wat volume als wat marktaandeel betreft, terrein heeft verloren, is er geen indicatie dat deze invoer schade voor de bedrijfstak van de Unie veroorzaakte.

(345)

De producenten-exporteurs hebben aangevoerd dat een van de producenten in de Unie het betrokken product heeft ingevoerd vanuit zijn Chinese productiefaciliteiten en daarmee schade voor zichzelf heeft veroorzaakt. Er werd echter geen bewijs ter staving van deze argumenten gevonden. Uit het geverifieerde bewijsmateriaal is gebleken dat de invoer in de Unie van de verbonden Chinese faciliteiten van de producent in de Unie zeer laag was. Daarnaast is de totale invoer uit China in de beoordelingsperiode volgens Eurostat aanzienlijk gedaald. De totale invoer uit China heeft meer dan 2 procentpunten marktaandeel verloren, wat uitsluit dat deze invoer de oorzaak van de schade is.

5.2.3.   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

(346)

Het uitvoervolume van de medewerkende producenten in de Unie heeft zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Uitvoerprestaties van de medewerkende producenten in de Unie

 

2011

2012

2013

OT

Uitvoervolume (in duizend ton)

120-140

100-120

150-170

160-180

Uitvoervolume Index

100

78

116

130

Uitvoerprijs (EUR/ton)

1 000 -1 050

1 050 -1 100

1 000 -1 050

950-1 000

Gemiddelde uitvoerprijs Index

100

108

104

99

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(347)

De verkoop van de bedrijfstak van de Unie buiten de Unie is in de beoordelingsperiode aanzienlijk gestegen, met 30 %, terwijl de gemiddelde verkoopprijs relatief stabiel is gebleven. De verkoop buiten de Unie is derhalve feitelijk een factor die de schade heeft verlicht. Zonder een stijging van de verkoop buiten de Unie was de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade nog groter geweest.

(348)

Jindal heeft erop gewezen dat de uitvoerprijzen van de bedrijfstak van de Unie lager waren dan de verkoopprijzen in de Unie en dat deze de schade derhalve niet konden verlichten. Dankzij de toegenomen verkoop buiten de Unie was de bedrijfstak van de Unie in staat om een hoger productieniveau te behalen, de werkgelegenheid te handhaven en de benuttingsgraad te verhogen, waardoor de vaste kosten beter konden worden geabsorbeerd. Dat de gemiddelde eenheidsprijzen van de uitvoer iets (maximaal 5 %) lager waren dan de verkoopprijzen in de Unie, kan te wijten zijn aan vele verschillende factoren, zoals de verkoop van minder verfijnde productsoorten, grotere diameters, grotere volumes van verkooptransacties enz., waardoor de prijzen buiten de Unie lager konden zijn dan deze in de EU.

(349)

De producenten-exporteurs hebben ook aangevoerd dat er sprake is van schade door eigen toedoen, aangezien de klager zich steeds meer heeft gericht op zijn Chinese productie in de VRC, en een groot deel van zijn verkoop aan landen buiten de EU Chinese producten betreft, wat onder meer een lage bezettingsgraad veroorzaakt. De Commissie heeft dit argument niet aanvaard. Zoals hiervoor werd opgemerkt, is de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk gestegen, met 30 %, wat een sterke daling van de productie en een verslechtering van diverse andere schade-indicatoren heeft voorkomen.

5.2.4.   Concurrentie van vervangingsproducten

(350)

Belanghebbenden hebben aangevoerd dat de schade werd veroorzaakt door hevige concurrentie van vervangingsproducten, met name plastic buizen (polyethyleen (PE), polyvinylchloride (PVC) en polypropyleen (PP)). Plastic buizen met kleinere diameters zijn in eerste instantie veel goedkoper per eenheid. Rekening houdend met de onderhoudskosten en de levensduur van het product, heeft het betrokken product op de lange termijn echter kostenvoordelen. Plastic buizen oefenen enige concurrentiedruk uit op het betrokken product, met name voor kleinere diameters. Nodulaire buizen verloren in de beoordelingsperiode echter geen marktaandeel aan plastic buizen en zijn er in sommige gevallen zelfs in geslaagd om in de beoordelingsperiode marktaandeel terug te winnen van plastic buizen. Daarom is het niet waarschijnlijk dat de concurrentie van plastic vervangingsproducten de oorzaak van aanmerkelijke schade in de beoordelingsperiode was.

5.2.5.   Andere factoren

(351)

De producenten-exporteurs en Tata hebben aangevoerd dat de schade te wijten is aan structurele overcapaciteit. Dat de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode een lage bezettingsgraad had, betekent echter niet noodzakelijkerwijs dat deze te kampen had met een structurele overcapaciteit en/of ondoelmatigheden van een dergelijke omvang dat deze een neerwaartse correctie van de geen schade veroorzakende prijs zouden rechtvaardigen. Er wordt aan herinnerd dat de bedrijfstak van de Unie in 2011, ondanks een lage bezettingsgraad, die zelfs lager lag dan het voor het onderzoektijdvak vastgestelde niveau, een hogere winstgevendheid had. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(352)

Jindal heeft aangevoerd dat de VAA-kosten van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode zijn verdubbeld en dat dit een schade veroorzakende factor is die het oorzakelijke verband verbreekt. Aangezien echter werd vastgesteld dat de VAA-kosten in de beoordelingsperiode slechts licht zijn gestegen, werd dit argument afgewezen.

(353)

De producenten-exporteurs en Tata hebben aangevoerd dat een stijging van de investeringen duidelijk wijst op een verbeterde situatie en dat de schade niet door de Indiase invoer wordt veroorzaakt. De Commissie was het hier niet mee eens. Ten eerste waren zelfs de gestegen investeringen [22-24 miljoen EUR] relatief laag ten aanzien van de totale verkoop van de bedrijfstak van de Unie, die meer dan 400 miljoen EUR bedroeg. Bovendien had een producent in de Unie te kampen met een defect van een grote menger voor vloeibaar ijzer. De vervanging van de menger heeft in het OT grote uitgaven aan vaste activa gekost. ECL heeft aangevoerd dat de gedaalde winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie het gevolg is van het defect. Er moet worden opgemerkt dat een reeks berekeningen is gemaakt om de gevolgen van het defect van de menger voor de winstgevendheid te isoleren; derhalve werd dit argument afgewezen.

(354)

Jindal heeft ook aangevoerd dat het in het OT toegenomen verschil tussen de verkoopprijs per eenheid en de productiekosten wijst op het ontbreken van een oorzakelijk verband tussen de invoer met subsidiëring en de schade. Zoals uiteengezet in overweging 319, worden de verkoopprijs per eenheid en de productiekosten per eenheid niet op dezelfde basis vastgesteld en is er derhalve geen rechtstreeks verband tussen deze twee indicatoren. De sterkere stijging van de prijs dan van de productiekosten in het OT was hoe dan ook onvoldoende om de nagestreefde winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie te herstellen.

(355)

Dezelfde producent-exporteur was van mening dat, aangezien de invoerprijzen in 2011 en in het OT (volgens Comext-gegevens) op een vergelijkbaar niveau lagen, mag worden geconcludeerd dat er een tijdsverband bestaat tussen de onderbieding/aanzienlijk lagere prijzen en de goede prestaties van de bedrijfstak van de Unie in 2011. Deze hypothese is gebaseerd op premissen die de Commissie niet onderschrijft. De situatie van de bedrijfstak van de Unie was in 2011 niet gezond, aangezien de winstgevendheid onder de streefwinst van 5 % lag.

5.3.   Conclusie inzake oorzakelijk verband

(356)

Er is een oorzakelijk verband vastgesteld tussen de door de producenten in de Unie geleden schade en de invoer met subsidiëring uit het betrokken land. Er bestaat een tijdsverband tussen de onderbieding van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie door de invoer met subsidiëring en de daling van de verkoop en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in de EU. In het onderzoektijdvak werden de prijzen van de bedrijfstak van de Unie door de invoer met subsidiëring uit India met 30,9 % en 31,7 % onderboden. Dit heeft geresulteerd in een zeer lage winstgevendheid van de bedrijfstak van de EU.

(357)

De Commissie heeft onderscheid gemaakt tussen en afzonderlijk gekeken naar de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie en de schade veroorzakende gevolgen van de invoer met subsidiëring. De economische crisis en de teruglopende vraag hebben aan het begin van de beoordelingsperiode tot de schade bijgedragen. Indien er geen aanzienlijke onderbieding van de bedrijfstak van de Unie door de invoer met subsidiëring had plaatsgevonden, zou de situatie van de bedrijfstak van de Unie echter niet in dezelfde mate zijn beïnvloed. Met name zou de verkoop niet zo sterk zijn gedaald, zou de bezettingsgraad hoger zijn geweest en zou de winstgevendheid duurzamer zijn geweest. De daling van het verbruik werd derhalve niet geacht het oorzakelijke verband tussen de invoer met subsidiëring en de aanmerkelijke schade te hebben verbroken.

(358)

De andere geïdentificeerde factoren, zoals invoer uit derde landen, uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie en de concurrentie van vervangingsproducten werden niet geacht het hierboven vastgestelde oorzakelijke verband te hebben verbroken, ook niet als hun eventuele gecombineerde effect in aanmerking wordt genomen.

(359)

Op basis van het bovenstaande is de Commissie tot de conclusie gekomen dat de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, werd veroorzaakt door de invoer met subsidiëring uit India en dat de andere factoren, zij het afzonderlijk of gezamenlijk, het oorzakelijke verband niet hebben verbroken. De schade bestond voornamelijk uit de daling van de verkoop in de Unie, het verlies aan marktaandeel door de bedrijfstak van de Unie, de lage bezettingsgraad en de lage winstgevendheid.

6.   BELANG VAN DE UNIE

(360)

Overeenkomstig artikel 31 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de instelling van compenserende maatregelen in strijd zou zijn met het belang van de Unie. Bij dit onderzoek werd in het bijzonder aandacht besteed aan de noodzaak de handel verstorende gevolgen van schade veroorzakende subsidiëring weg te nemen en daadwerkelijke mededinging te herstellen. Het belang van de Unie werd vastgesteld aan de hand van een afweging van alle betrokken belangen, waaronder die van de bedrijfstak van de Unie, distributeurs en eindgebruikers, zoals water-, riolerings- en irrigatiebedrijven.

6.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(361)

De productie-installaties van de bedrijfstak van de Unie zijn gevestigd in Frankrijk, Duitsland, Spanje en Oostenrijk. De bedrijfstak van de Unie bood rechtstreeks werk aan meer dan 2 400 werknemers in de productie en verkoop van het betrokken product. Twee van de drie producenten hebben aan het onderzoek meegewerkt. De niet-medewerkende producent heeft zich niet tegen de opening van het onderzoek verzet. Zoals hierboven is aangetoond, hebben de twee medewerkende ondernemingen aanmerkelijke schade geleden en negatieve gevolgen ondervonden van de invoer met subsidiëring.

(362)

De instelling van compenserende rechten zal naar verwachting leiden tot het herstel van eerlijke handelsvoorwaarden op de markt van de Unie en zal de producenten in de Unie in staat stellen om hun verkoop en lage bezettingsgraad te verhogen. Dit zal leiden tot een verbetering van de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie tot niveaus die noodzakelijk worden geacht voor deze kapitaalintensieve bedrijfstak, en zal het verlies van werkgelegenheid voorkomen. Als er geen maatregelen worden genomen, lijkt een verdere verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie zeer waarschijnlijk.

(363)

Derhalve wordt geconcludeerd dat het instellen van compenserende rechten in het belang van de Unie zou zijn.

6.2.   Belangen van niet-verbonden importeurs, distributeurs, gebruikers en andere belanghebbende partijen

(364)

Binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijnen hebben zich geen niet-verbonden importeurs bekendgemaakt. Een groot aantal distributeurs heeft zich gemeld en heeft uiting gegeven aan zijn opvattingen.

(365)

Beide producenten-exporteurs hebben aangevoerd dat het niet in het belang van de Unie zou zijn om compenserende maatregelen tegen India in te stellen, gelet op de dominante positie van de klager op de markt van de Unie en rekening houdend met het feit dat de klager beschikt over productiefaciliteiten voor het betrokken product in China en dat hij deze productie gemakkelijk in de Unie zou kunnen invoeren indien maatregelen tegen India worden ingesteld, waardoor zijn machtspositie nog zou worden verstevigd.

(366)

Uit het onderzoek is gebleken dat de invoer in de Unie vanuit de verbonden Chinese faciliteiten van de klager in het onderzoektijdvak verwaarloosbaar was. Er zijn ook geen aanwijzingen dat de klager deze Chinese productiefaciliteiten in de toekomst zal gebruiken ter vervanging van de Indiase invoer, mochten de maatregelen worden ingesteld.

(367)

Zoals aangegeven in de voorlopige antidumpingverordening, heeft de Commissie een aanvullend verzoek om informatie toegezonden, met het oog op een meer diepgaande analyse van de gevolgen van de maatregelen voor de gebruikers in de Unie. De Commissie heeft ongeveer vijftig antwoorden gekregen, voornamelijk van de EU-distributeurs van het betrokken product, bouwondernemingen en diverse nutsbedrijven voor water, waarvan de identiteit is opgenomen in het niet-vertrouwelijke dossier.

(368)

Bijna alle gebruikers die het aanvullende verzoek om informatie hebben beantwoord, waren bezorgd over het zeer grote marktaandeel van de klager en vreesden dat na de instelling van de rechten de belangrijkste concurrenten van de klager, de Indiase ondernemingen, zouden worden gedwongen om de markt van de Unie te verlaten, zodat de klager zou overblijven als dominante speler. Sommige distributeurs hebben ook aangevoerd dat SG PAM heeft geweigerd om met hen handel te drijven of hen ongunstigere voorwaarden heeft aangeboden sinds zij met de producenten-exporteurs zijn beginnen samen te werken. Eén gebruiker heeft twee prijsoffertes verstrekt, waaruit volgens hem blijkt dat SG PAM in december 2015 zijn prijzen met ongeveer 25 % heeft verhoogd. Sommige gebruikers hebben ook beweerd dat SG PAM zijn sterke positie heeft gebruikt om aanbestedingen ten voordele van zijn producten te manipuleren.

(369)

Hoewel het juist is dat de mededingingsregels van de EU een onderneming met een aanzienlijk marktaandeel strengere gedragsnormen opleggen, zijn het uiteindelijk de mededingingsautoriteiten die moeten bepalen of er sprake is van een machtspositie en of deze wordt misbruikt. De mededingingsautoriteiten onderzoeken eerst de product- en geografische markt. In de zaak met betrekking tot HDPE- en MDPE-rioleringsbuizen werd bijvoorbeeld niet uitgesloten dat deze met buizen van nodulair ijzer en stalen buizen concurreerden, maar uiteindelijk werd de definitie van de productmarkt opengelaten (78). In het onderhavige geval heeft de Commissie, bij gebrek aan een officiële klacht inzake mededinging, de product- en geografische markt niet kunnen definiëren.

(370)

Exclusieve distributieovereenkomsten die gunstiger voorwaarden bieden, of zelfs strengere verticale beperkingen bij de distributie van goederen, zijn niet noodzakelijkerwijs illegaal (79) en het is uiteindelijk een mededingingsautoriteit die moet beoordelen of dergelijke belemmeringen concurrentieverstorend zijn of zelfs misbruik opleveren. Aangaande de prijsoffertes die naar verluidt op prijsverhogingen door SG PAM zouden wijzen, heeft de Commissie vastgesteld dat het moeilijk is om deze te vergelijken zonder een meer diepgaand onderzoek naar de desbetreffende precieze offertes en omstandigheden. Daarnaast heeft de Commissie slechts één bewijs van vermeende prijsverhogingen ontvangen, dat op zichzelf niet kan aantonen dat deze prijsverhogingen wijdverbreid waren.

(371)

In antisubsidieprocedures onderzoekt de Commissie mededingingsbezwaren om vast te stellen of het, alles in aanmerking genomen, duidelijk tegen het belang van de Unie zou zijn om compenserende maatregelen in te stellen. Een dergelijke analyse kan geen beoordeling van de concurrentie in de strikt juridische zin omvatten; deze kan enkel door een bevoegde mededingingsautoriteit worden uitgevoerd. Naast het feit dat de klager reeds over een sterke marktpositie beschikt, werd hoe dan ook geen solide bewijsmateriaal verstrekt dat erop zou kunnen wijzen dat de klager zich concurrentieverstorend zal gedragen, mochten compenserende maatregelen worden ingesteld. Er werd geen besluit van een mededingingsautoriteit verstrekt waaruit blijkt dat de klager zich met betrekking tot het betrokken product concurrentieverstorend gedraagt. Er werd geen rechterlijke uitspraak verstrekt waaruit blijkt dat de klager aanbestedingen manipuleert.

(372)

Er wordt aan herinnerd dat de instelling van compenserende maatregelen tot doel heeft om de gelijke concurrentievoorwaarden te herstellen, waarbij producenten in de Unie en producenten uit derde landen onder eerlijke voorwaarden met elkaar concurreren, en niet om producenten-exporteurs te dwingen de markt te verlaten. Bijgevolg zouden overeenkomstig de regelgeving van de Unie slechts rechten worden ingesteld op een niveau dat ervoor zorgt dat de Indiase exporteurs kunnen blijven concurreren met producenten in de Unie, maar tegen eerlijke prijzen. De gecombineerde antidumpingmaatregelen en compenserende maatregelen worden ingesteld op het niveau van de dumping- en subsidiemarge, onder het niveau van de prijsonderbieding.

(373)

Bovendien zijn er diverse producenten in derde landen (China, Turkije, Rusland en Zwitserland) die reeds op de markt van de Unie verkopen. Hun verkoopvolumes in de beoordelingsperiode waren laag en liepen terug. Een van de oorzaken van deze daling van de verkoop van andere importeurs lijkt echter agressieve concurrentie van de Indiase producenten te zijn. De Indiase prijzen met subsidiëring waren veel lager dan de prijzen van alle andere grote uitvoerlanden (met uitzondering van Rusland). De gebruikers hebben bevestigd dat indien de bedrijfstak van de Unie de prijzen eenzijdig verhoogt, de invoer uit andere landen eerder op middellange termijn zou stijgen, zodra deze exporteurs uit derde landen de door de lidstaten vereiste extra certificaten hebben ontvangen. De gebruikers hebben ook bevestigd dat de Zwitserse onderneming, ondanks haar aanwezigheid op de markt van de Unie, meer verfijnde, hoogwaardige buizen vervaardigt, die niet gemakkelijk door de Indiase producten te vervangen zijn.

Gemiddelde invoerprijs in EUR

 

2011

2012

2013

OT

India

665

703

671

664

China

955

1 014

1 059

1 054

Zwitserland

1 711

1 678

1 554

1 526

Rusland

697

696

652

627

Turkije

1 246

1 544

1 272

1 010

Bron: Eurostat.

6.3.   Conclusie inzake belang van de Unie

(374)

De Commissie was er derhalve van overtuigd dat bij het afwegen van de belangen de bescherming van de bedrijfstak van de Unie tegen schade veroorzakende subsidiëring voorrang moet krijgen op het belang van de gebruikers om mogelijke negatieve gevolgen voor de concurrentie op de markt van de Unie te vermijden. Hoewel wordt gevreesd dat de compenserende rechten de reeds sterke positie van de leidende producent in de Unie zouden kunnen versterken, waarborgen een aantal verzachtende factoren, zoals de blijvende concurrentie van Indiase exporteurs, andere exporteurs en vervangende producten, dat voldoende concurrentiedruk op de bedrijfstak van de Unie wordt gehandhaafd om mogelijke negatieve gevolgen voor de concurrentie op de markt van de Unie te vermijden. Ten slotte is de Commissie bereid om de gevolgen van haar maatregelen voor de concurrentie op de markt van de Unie te monitoren.

7.   DEFINITIEVE COMPENSERENDE MAATREGELEN

(375)

Gelet op de conclusies van de Commissie inzake subsidiëring, schade, het oorzakelijke verband en het belang van de Unie en overeenkomstig artikel 15, lid 1, van de basisverordening moet een definitief compenserend recht worden ingesteld op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet), van oorsprong uit India.

7.1.   Schademarge

(376)

Om de omvang van deze maatregelen te bepalen, werd rekening gehouden met de vastgestelde subsidiemarge en het bedrag aan rechten dat noodzakelijk is om de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade op te heffen.

(377)

Bij de berekening van het recht dat nodig is om de gevolgen van de schade veroorzakende subsidiëring op te heffen, werd ervan uitgegaan dat een eventuele maatregel de bedrijfstak van de Unie in staat moet stellen om de productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te maken die onder normale concurrentievoorwaarden, dat wil zeggen in afwezigheid van invoer met subsidiëring, door een dergelijke bedrijfstak redelijkerwijs op de verkoop van het soortgelijke product in de Unie kan worden behaald.

(378)

Daarom werd de schademarge berekend op basis van een vergelijking van de gewogen gemiddelde prijs van de met subsidiëring ingevoerde producten, zoals vastgesteld voor de prijsonderbiedingsberekeningen in overweging 301, met de geen schade veroorzakende prijs van de bedrijfstak van de Unie voor het soortgelijk product. De geen schade veroorzakende prijs werd vastgesteld door een redelijke winst op te tellen bij de productiekosten. Zoals vermeld in overweging 327, werd de streefwinstmarge vastgesteld op 5 %.

(379)

Het verschil dat deze vergelijking opleverde, werd vervolgens uitgedrukt als percentage van de gemiddelde totale cif-prijs bij invoer.

(380)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft Jindal aangevoerd dat met het oog op de vaststelling van een geen schade veroorzakende prijs voor de bedrijfstak van de Unie de geen schade veroorzakende prijs wegens de structurele overcapaciteit en de ondoelmatigheden van de bedrijfstak van de Unie neerwaarts moet worden gecorrigeerd, in plaats van de VAA-kosten en de winst op te tellen bij de productiekosten. Zoals vermeld in overweging 351, was de Commissie niet van oordeel dat er sprake was van structurele overcapaciteit; derhalve heeft zij dit argument afgewezen.

(381)

Na de mededeling van feiten en overwegingen hebben beide producenten-exporteurs aangevoerd dat de voor de berekening van de schademarge gebruikte methode gebrekkig is, aangezien de vergelijking met de verkoopprijzen in de Unie niet is gebaseerd op de werkelijk aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Unie aangerekende prijs, maar op een geconstrueerde uitvoerprijs, die kunstmatig laag is. Derhalve zijn de schademarges kunstmatig hoog.

(382)

De berekening van een schademarge heeft tot doel te bepalen of de toepassing op de uitvoerprijs van de invoer met subsidiëring van een lager recht dan het recht op basis van de subsidiemarge volstaat om de door de invoer met subsidie veroorzaakte schade op te heffen. Deze beoordeling wordt gebaseerd op de uitvoerprijs aan de grens van de Unie, daar deze zich bevindt op een niveau dat vergelijkbaar wordt geacht met de prijs af fabriek van de bedrijfstak van de Unie. In het geval van uitvoer via verbonden importeurs wordt de uitvoerprijs naar analogie met de aanpak die wordt gevolgd voor de berekening van de dumpingmarge berekend op basis van de wederverkoopprijs aan de eerste onafhankelijke afnemer. Anders zou de beoordeling van dezelfde schademarge op basis van de twee methoden twee verschillende resultaten opleveren. De Commissie was derhalve van oordeel dat de toegepaste methode een correcte basis vormt voor het vergelijken van de prijzen en dus voor de vaststelling van de schademarge. Dit argument wordt derhalve afgewezen en de methode voor de vaststelling van de schademarge wordt bevestigd.

7.2.   Definitieve maatregelen

(383)

In het licht van de bovenstaande bevindingen moet een definitief compenserend recht worden ingesteld dat hoog genoeg is om een einde te maken aan de door de invoer met subsidiëring veroorzaakte schade, zonder de vastgestelde subsidiemarge te overschrijden.

(384)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de bedrijfstak van de Unie verzocht om de maatregelen niet als ad-valoremrechten, maar als specifieke rechten in te stellen. Er wordt aan herinnerd dat in het voorlopige stadium ad-valoremantidumpingrechten werden ingesteld. Een ad-valoremrecht is de vorm van maatregelen die doorgaans de voorkeur krijgt, aangezien dit de maatregelen doeltreffender maakt in het geval van schommelende uitvoerprijzen. De bedrijfstak van de Unie heeft er om drie redenen om verzocht om maatregelen in te stellen in de vorm van specifieke rechten:

de Indiase uitvoerprijzen van buizen van nodulair ijzer hebben een dalende ontwikkeling doorgemaakt, die sinds de instelling van de voorlopige antidumpingrechten nog is versterkt;

sinds de instelling van de voorlopige antidumpingmaatregelen zijn de Indiase producenten-exporteurs reeds begonnen met absorptiepraktijken en afspraken tussen verbonden ondernemingen zijn in dit geval zeer waarschijnlijk;

de prijzen van buizen van nodulair ijzer kunnen schommelen naargelang de grondstofprijzen schommelen.

(385)

Met betrekking tot de eerste en tweede reden van de bedrijfstak, die enigszins met elkaar in verband staan, heeft een eventuele daling van de Indiase uitvoerprijzen na het onderzoektijdvak niet noodzakelijkerwijs geleid tot een stijging van de subsidiëring. De mate waarin een ad-valoremrecht niet doeltreffend zou zijn om de mate van subsidiëring na het onderzoektijdvak te neutraliseren, moet, indien nodig, worden onderworpen aan een tussentijds nieuw onderzoek op verzoek van de bedrijfstak van de Unie overeenkomstig artikel 19 van de basisverordening. Met betrekking tot het derde punt heeft de bedrijfstak zelf erkend dat de prijzen van de belangrijkste grondstof voor het vervaardigen van nodulaire buizen, ijzererts, sinds 2014 zijn gedaald. De daling van de ijzerertsprijzen speelt waarschijnlijk een rol in de daling van de prijzen van nodulaire buizen aan het einde van het onderzoektijdvak. Een dergelijke prijsdaling leidt echter niet automatisch tot een stijging van de mate van subsidiëring. Het feit dat de prijzen van buizen van nodulair ijzer kunnen schommelen naargelang de grondstofprijzen schommelen, is geen reden om in plaats van een ad-valoremrecht een vast recht in te stellen.

(386)

Om al deze redenen wordt een vast recht, dat buitensporig belastend zou zijn voor importeurs in situaties waarin de uitvoerprijzen dalen in overeenstemming met de grondstofprijzen, niet gerechtvaardigd geacht. Bovendien zijn vaste rechten beter geschikt voor homogene producten, en niet voor een product als het onderhavige, dat in diverse productsoorten bestaat.

7.3.   Verbintenisaanbod

(387)

ECL heeft tijdens de hoorzitting met de raadadviseur-auditeur (zie overweging 5) en vervolgens schriftelijk een verbintenis aangeboden om te worden onderworpen aan het lagere FPS-percentage van 2 %, maar automatisch een hoger recht te aanvaarden zonder nieuw onderzoek indien het percentage van 5 % opnieuw van kracht zou worden. Overeenkomstig artikel 13 van de basisverordening bestaat een verbintenisaanbod ofwel uit een verbintenis van het land van oorsprong om de subsidie in te trekken of andere maatregelen te nemen met betrekking tot de gevolgen ervan of een verbintenis van de exporteur om zijn prijzen te herzien. Het door de exporteur ingediende aanbod omvatte geen verbintenis met betrekking tot de prijs. Een verbintenis is hoe dan ook een gelijkwaardige vorm van de op basis van de bevindingen van het onderzoek vastgestelde maatregelen. De Commissie heeft het verbintenisaanbod derhalve afgewezen.

(388)

Daarnaast kunnen importeurs ook verzoeken om terugbetaling van het precieze bedrag dat via deze regeling werd toegekend.

(389)

Daarom zijn de compenserende rechten vastgesteld door de schademarges en de subsidiemarges met elkaar te vergelijken. Bijgevolg worden de volgende compenserende rechten voorgesteld:

Onderneming

Subsidiemarges

Schademarges

Compenserend recht

ECL Group

9,0 %

54,6 %

9,0 %

Jindal Saw

8,7 %

48,8 %

8,7 %

Alle andere ondernemingen

9,0 %

54,6 %

9,0 %

(390)

De bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele compenserende rechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dat onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten gelden (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) uitsluitend voor de invoer van producten van oorsprong uit India die vervaardigd zijn door de vermelde specifieke juridische entiteiten. Deze rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(391)

Verzoeken in verband met de toepassing van individuele compenserende rechten voor bepaalde ondernemingen (bv. na een naamswijziging van de entiteit of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen onverwijld aan de Commissie (80) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien de naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van de productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de onderhavige verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

(392)

Om het gevaar van ontwijking zo veel mogelijk te beperken, moeten in dit geval bijzondere maatregelen worden genomen om een goede toepassing van de compenserende maatregelen te garanderen. Deze bijzondere maatregelen betreffen de verplichting om aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur over te leggen die voldoet aan de in artikel 1, lid 3, van deze verordening vermelde vereisten. Voor invoer die niet van een dergelijke factuur vergezeld gaat, geldt het recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”.

(393)

Om een goede toepassing van het compenserende recht te garanderen, moet het residuele recht niet alleen gelden voor niet-medewerkende producenten-exporteurs, maar ook voor producenten die het betrokken product in het OT niet naar de Unie hebben uitgevoerd.

(394)

Het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 ingestelde comité heeft geen advies uitgebracht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief compenserend recht ingesteld op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet), met uitzondering van buizen en pijpen van nodulair gietijzer zonder inwendige en uitwendige bekleding („kale buizen”), momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7303 00 10 en ex 7303 00 90 (Taric-codes 7303001010 en 7303009010), van oorsprong uit India.

2.   Het definitieve compenserende recht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven en door onderstaande ondernemingen vervaardigde product is als volgt:

Onderneming

Definitief compenserend recht (%)

Aanvullende Taric-code

Electrosteel Castings Ltd

9,0

C055

Jindal Saw Limited

8,7

C054

Alle andere ondernemingen

9,0

C999

3.   De individuele compenserende rechten voor de in lid 2 vermelde ondernemingen worden uitsluitend toegepast indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur wordt overgelegd die een verklaring bevat die is gedateerd en ondertekend door een met naam en functie geïdentificeerde medewerker van de entiteit die deze factuur heeft opgesteld, en die luidt als volgt: „Ik, ondergetekende, verklaar dat de (hoeveelheid) buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet) die naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in India. Ik verklaar dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.” Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 17 maart 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.

(2)  PB C 83 van 11.3.2015, blz. 4.

(3)  PB C 461 van 20.12.2014, blz. 35.

(4)  Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1559 van de Commissie van 18 september 2015 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet), van oorsprong uit India (PB L 244 van 19.9.2015, blz. 25).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/388 van de Commissie van 17 maart 2016 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet), van oorsprong uit India (zie bladzijde 53 van dit Publicatieblad).

(7)  Verordening (EG) nr. 1784/2000 van de Raad van 11 augustus 2000 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve invordering van het voorlopige recht op de invoer van bepaalde hulpstukken (fittings) van smeedbaar gietijzer voor buisleidingen uit Brazilië, Tsjechië, Japan, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Thailand (PB L 208 van 18.8.2000, blz. 8).

(8)  Antwoord van de Indiase overheid op de antisubsidievragenlijst van 15 mei 2015, blz. 24.

(9)  PB C 394 van 17.12.1998, blz. 6.

(10)  Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 17 december 2008 in zaak T-462/04, Jurispr. 2008, blz. II-3685, punt 67.

(11)  Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 17 december 2008 in zaak T-462/04, Jurispr. 2008, blz. II-3685, punten 68-74.

(12)  Punt 3.13 van de nieuwe regelgeving bepaalt: „[…] de regering behoudt zich het recht voor om beperkingen op te leggen en/of het percentage of plafond van de in dit hoofdstuk bedoelde vrijstelling te wijzigen […]”.

(13)  Public Notice nr. 42(RE2012)/2009-14 van het directoraat-generaal voor Buitenlandse Handel van India.

(14)  Zie Verordening (EU) nr. 115/2012 van de Commissie van 9 februari 2012 tot instelling van een voorlopig compenserend recht op bepaalde roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan van oorsprong uit India (PB L 38 van 11.2.2012, blz. 6), overweging 64.

(15)  Panelverslag, DS 194, bijlage B-3, punt 4.

(16)  Panelverslag van 29 juni 2001, DS 194 Verenigde Staten — Measures treating export restraints as subsidies, punt 8.29.

(17)  Panelverslag, DS 194, punt 8.44.

(18)  Verslag van de beroepsinstantie van 21 februari 2005, DS 296 Verenigde Staten — Countervailing duty investigation on Dynamic Random Access Memory (DRAMS) from Korea, punten 110 en 111.

(19)  Verslag van de beroepsinstantie, DS 296, punt 116.

(20)  Verslag van de beroepsinstantie, DS 296, punt 116.

(21)  Verslag van de beroepsinstantie, DS 296, punt 115.

(22)  Verslag van de beroepsinstantie, DS 296, punt 114, in overeenstemming met het panelverslag ter zake (DS 194, punt 8.31).

(23)  Verslag van de beroepsinstantie, DS 296, punt 115.

(24)  Panelverslag, DS 194, punt 8.25.

(25)  Verslag van de deskundigengroep inzake de preferentiële toekenning van mijnbouwconcessies voor ijzererts, mangaan en chromiet, ingediend bij het ministerie van Staal op 26 augustus 2005, blz. 36. Het verslag staat op de website van het ministerie van Staal en werd laatstelijk geraadpleegd op 23 november 2015 (http://steel.gov.in/GRANT%20OF%20MINING%20LEASES.pdf).

(26)  Panelverslag van 14 juli 2014, DS 436 Verenigde Staten — Countervailing Measures on Certain Hot-Rolled Carbon Steel Flat Products from India, punt 7.211.

(27)  Panelverslag, DS 436, punt 7.211.

(28)  Op bladzijde 1 van het Dang-verslag staat dat de deskundigengroep werd voorgezeten door Shri R.K Dang, voormalig minister van Mijnbouw, en dat vertegenwoordigers van ministeries, overheden van deelstaten, de bedrijfstak en brancheorganisaties, alsmede deskundigen op het gebied van milieu en mijnbouw deel uitmaakten van de groep.

(29)  Op basis van de gemiddelde binnenlandse prijs van ijzererts in die periode zou dit overeenkomen met een percentage tussen 12 % en 15 %.

(30)  Douanebericht nr. 27/2011 van 1 maart 2011. Het bericht staat op de website van het ministerie van Financiën en werd laatstelijk geraadpleegd op 23 november 2015 (http://indiabudget.nic.in/ub2011-12/cen/cus2711.pdf).

(31)  Tweede lijst van het uitvoertarief, bekendgemaakt door de Centrale Dienst Accijnzen en Douane. De lijst werd laatstelijk geraadpleegd op 23 november 2015 (http://www.cbec.gov.in/resources//htdocs-cbec/customs/cs-tariff2015-16/sch2-exptariff.pdf).

(32)  Douanebericht nr. 30/2015 van 30 april 2015, bekendgemaakt door de Centrale Dienst Accijnzen en Douane. Het bericht werd laatstelijk geraadpleegd op 23 november 2015 (http://www.cbec.gov.in/resources//htdocs-cbec/ub1516/do-ltr-jstru1-post-budget.pdf).

(33)  OECD Trade Policy Studies, „The Economic Impact of Export Restrictions on Raw Materials”, bekendgemaakt op 16 november 2010. Laatstelijk geraadpleegd op 23 november 2015 (http://www.oecd.org/publications/the-economic-impact-of-export-restrictions-on-raw-materials-9789264096448-en.htm).

(34)  Bureau van de Comptroller and Auditor General (CAG) van India, „Audit report on dual freight policy for transportation of iron ore traffic in Indian Railways”, 8 mei 2015. De gegevens staan op de website van de CAG en zijn laatstelijk geraadpleegd op 23 november 2015 (http://www.saiindia.gov.in/english/home/public/In%20_Media/14of2015.pdf).

(35)  Indiase overheid, ministerie van Financiën, departement Economische Zaken, werkdocument nr. 3/2014-DEA, „India's Merchandise Exports: some important issues and policy suggestions”, blz. 40. Dit document staat op de website van het ministerie van Financiën. Het werd laatstelijk geraadpleegd op 23 november 2015 (http://finmin.nic.in/workingpaper/Working%20Paper%20on%20Trade%2028082014.pdf).

(36)  „India hikes rail freight rates on iron ore exports”, artikel in The Wall Street Journal, 16 maart 2010, laatstelijk geraadpleegd op 23 november 2015 (http://www.wsj.com/articles/SB10001424052748703734504575125151243861216).

(37)  De laatste wijziging van de op ijzererts toepasselijke vrachttarieven was Addendum nr. 16 bij Tarievencirculaire nr. 36 van 2009 van 1 september 2015, goedgekeurd door het ministerie van Spoorwegen (Indiase overheid). Zie: http://www.indianrailways.gov.in/railwayboard/uploads/directorate/traffic_comm/Freight_Rate_2k15/RC_36_09_Addendum-16.pdf, laatstelijk geraadpleegd op 26 januari 2016.

(38)  Ministerie van Staal, verslag van de werkgroep staalindustrie voor het twaalfde vijfjarenplan (2012-2017), november 2011. Het verslag staat op de website van de Planningscommissie van de Indiase overheid en werd laatstelijk geraadpleegd op 23 november 2015 (http://planningcommission.gov.in/aboutus/committee/wrkgrp12/wg_steel2212.pdf).

(39)  Het twaalfde vijfjarenplan (2012–2017), Economic Sectors Volume II, hoofdstuk 13, blz. 67, punt. 13.72. Het plan, van 10 mei 2013, staat op de website van de Planningscommissie van de Indiase overheid en werd laatstelijk geraadpleegd op 23 november 2015 (http://planningcommission.gov.in/plans/planrel/12thplan/pdf/12fyp_vol2.pdf).

(40)  Zie blz. 185, voetnoot 38, van het desbetreffende verslag.

(41)  http://niti.gov.in/content/index.php, geraadpleegd op 27 januari 2016.

(42)  Dit wordt bevestigd op de gearchiveerde website van de Planningscommissie (http://planningcommission.gov.in/), geraadpleegd op 27 januari 2016.

(43)  Bladzijde 57 van het desbetreffende verslag (zie voetnoot 38).

(44)  Zie overweging 138.

(45)  Zie de referenties in voetnoot 39.

(46)  Ministerie van Staal, Permanent Comité voor kolen en staal (2012-2013), evaluatie van het ijzerertsbeleid, 38e verslag. Het verslag staat op de website van India Environmental Portal en werd laatstelijk geraadpleegd op 23 november 2015 (http://admin.indiaenvironmentportal.org.in/files/file/Review%20of%20Export%20of%20Iron%20Ore%20Policy.pdf).

(47)  Bron: Indian Bureau of Mines (http://ibm.nic.in/index.php?c=pages&m=index&id=87&mid=17951) en antwoorden van de Indiase overheid op de vragenlijst. De gegevens worden weergegeven per boekjaar (van 1 april van jaar x tot en met 31 maart van jaar x + 1).

(48)  Bron: Indian Bureau of Mines (http://ibm.nic.in/index.php?c=pages&m=index&id=87&mid=17951) en antwoorden van de Indiase overheid op de vragenlijst. De gegevens worden weergegeven per boekjaar (van 1 april van jaar x tot en met 31 maart van jaar x + 1).

(49)  Maandelijkse gemiddelde verkoopprijs van mineralen van het Indian Bureau of Mines, link naar de website verstrekt door de Indiase overheid, laatstelijk geraadpleegd op 23 november 2015 (http://ibm.nic.in/index.php?c=pages&m=index&id=87&mid=17951).

(50)  Het referentiepunt is gebaseerd op dit niveau van ijzergehalte.

(51)  Internationaal Monetair Fonds, prijzen van primaire goederen, laatstelijk geraadpleegd op 23 november 2015 (http://www.imf.org/external/np/res/commod/External_Data.xls).

(52)  http://www.industry.gov.au/Office-of-the-Chief-Economist/Publications/Pages/default.aspx, laatstelijk geraadpleegd op 1 februari 2016.

(53)  Australische overheid, ministerie van Industrie, Innovatie en Wetenschap, „China Resources Quarterly, Southern winter ~ Northern summer 2015” (http://www.industry.gov.au/Office-of-the-Chief-Economist/Publications/Pages/Westpac-Industry-Science-China-Resources-Quarterly.aspx), laatstelijk geraadpleegd op 1 februari 2016.

(54)  Volgens de door ECL verstrekte gegevens omvatten de stuwadoorskosten voor fijne ijzerertsdeeltjes die voor uitvoer zijn bestemd onder meer de huur voor de opslag in de haven, kosten voor het gebruik van gespecialiseerde uitrusting in de haven en extra kosten voor het op het schip laden van het ijzererts.

(55)  Zie http://www.mining-tax.com.au, geraadpleegd op 29 januari 2016.

(56)  Maandelijkse gemiddelde verkoopprijs van mineralen van het Indian Bureau of Mines, link naar de website verstrekt door de Indiase overheid (http://ibm.nic.in/index.php?c=pages&m=index&id=87&mid=17951), laatstelijk geraadpleegd op 23 november 2015.

(57)  Internationaal Monetair Fonds, prijzen van primaire goederen, laatstelijk geraadpleegd op 23 november 2015 (http://www.imf.org/external/np/res/commod/External_Data.xls).

(58)  Australische overheid, ministerie van Industrie, Innovatie en Wetenschap, „China Resources Quarterly, Southern spring ~ Northern autumn 2015” (http://www.industry.gov.au/Office-of-the-Chief-Economist/Publications/Pages/Westpac-Industry-Science-China-Resources-Quarterly.aspx), laatstelijk geraadpleegd op 1 februari 2016.

(59)  http://www.industry.gov.au/Office-of-the-Chief-Economist/Publications/Pages/default.aspx, laatstelijk geraadpleegd op 1 februari 2016.

(60)  Gebaseerd op gegevens beschikbaar op http://www.industry.gov.au/Office-of-the-Chief-Economist/Publications/Pages/Resources-and-energy-quarterly.aspx#, laatstelijk geraadpleegd op 1 februari 2016, gecorrigeerd met betrekking tot i) vochtgehalte, ten belope van een gewogen gemiddelde van – 6,75 %, en ii) 360 INR stuwadoorskosten.

(61)  Panelverslag, DS 194, punt 8.59.

(62)  Panelverslag, DS 194, punt 8.59, tot afwijzing van het desbetreffende argument van Canada in punt 8.56.

(63)  Panel, nieuw onderzoek op grond van artikel XVI.5, L/1160, goedgekeurd op 24 mei 1960 (BISD 9S/188), punt 12.

(64)  Zie bijvoorbeeld Verordening (EG) nr. 661/2008 van de Raad van 8 juli 2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, op grond van artikel 11, lid 2, en een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek, op grond van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 384/96 (PB L 185 van 12.7.2008, blz. 1).

(65)  Verslag van de beroepsinstantie, DS 436, punt 4.317.

(66)  Australische overheid, ministerie van Industrie en Wetenschap, „China Resources Quarterly, Southern winter ~ Northern summer 2015”, blz 20. Het document werd laatstelijk geraadpleegd op 23 november 2015 (http://www.industry.gov.au/Office-of-the-Chief-Economist/Publications/Documents/crq/CRQ-Winter-2015.pdf).

(67)  Zie in dit verband overweging 88 van Verordening (EG) nr. 320/2008 van de Raad van 7 april 2008 tot intrekking van het compenserend recht op bepaalde micro-elektronische schakelingen, DRAM's genaamd, van oorsprong uit de Republiek Korea, en tot beëindiging van de procedure (PB L 96 van 9.4.2008, blz. 1).

(68)  Verslag van de beroepsinstantie, DS 436, punt 4.398.

(69)  Verslag van de beroepsinstantie, DS 436, punt 4.393.

(70)  Panelverslag, 436R, punten 7.131 en 7.132.

(71)  Panelverslag, Verenigde Staten — Final Countervailing Duty Determination with Respect to Certain Softwood Lumber from Canada, WT/DS257/R en Corr.1, goedgekeurd op 17 februari 2004, zoals gewijzigd bij verslag van de beroepsinstantie WT/DS257/AB/R, punt 7.116.

(72)  Zie Europese Gemeenschappen en bepaalde lidstaten — Measures Affecting Trade in Large Civil Aircraft, WT/DS316/R van 30 juni 2010, punt 7.919.

(73)  De laatste wetgevingshandeling is de Tweede lijst van het uitvoertarief, bekendgemaakt door de Centrale Dienst Accijnzen en Douane, zie voetnoot 31.

(74)  De laatste wijziging van de op ijzererts toepasselijke vrachttarieven was Addendum nr. 16 bij Tarievencirculaire nr. 36 van 2009 van 1 september 2015, goedgekeurd door het ministerie van Spoorwegen (Indiase overheid). Zie: http://www.indianrailways.gov.in/railwayboard/uploads/directorate/traffic_comm/Freight_Rate_2k15/RC_36_09_Addendum-16.pdf, laatstelijk geraadpleegd op 26 januari 2016.

(75)  http://ec.europa.eu/eurostat/data/database → Population and social conditions → Labour market → Labour costs → Labour cost index, nominal value — annual data (NACE Rev. 2) (lc_lci_r2_a), gegevensreeks „Industry (except construction)”.

(76)  Arrest van het Gerecht van 20 mei 2015 in zaak T-310/12, Yuanping Changyuan Chemicals/Raad, punten 134 en 135.

(77)  Verordening (EU) nr. 1043/2011 van de Commissie van 19 oktober 2011 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van oxaalzuur van oorsprong uit India en de Volksrepubliek China (PB L 275 van 20.10.2011, blz. 1), overweging 103.

(78)  Zaak M.565, Solvay/Winerberger, punt 19, ook genoemd in andere zaken (M.2294 EtexGroup/Glynwed PipeSystems, punt 8).

(79)  Richtsnoeren inzake verticale beperkingen (2010/C-130/01) van de Commissie.

(80)  Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat H, CHAR 4/35, 1049 Brussel, BELGIË.