27.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 260/104


BESLUIT (EU) 2016/1700 VAN DE COMMISSIE

van 7 april 2016

betreffende de door Oostenrijk ten uitvoer gelegde staatssteunmaatregel SA.15836 (2012/C) (ex NN 34/2000 en NN 34A/2000) (Afzetbevorderingsmaatregelen van AMA)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 1972)

(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea,

Na de belanghebbenden te hebben uitgenodigd hun opmerkingen te maken (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij arrest van 27 oktober 2011 (2) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna „het Hof” genoemd) de uitspraak van het Gerecht van eerste aanleg (nu „het Gerecht”) (3) bevestigd waarbij Beschikking C(2004) 2037 van de Commissie van 30 juni 2004 in staatssteunzaak NN 34A/2000 inzake kwaliteitsprogramma's en de kwaliteitslabels „AMA Biosiegel” (hierna „het biolabel” genoemd) en „AMA Gütesiegel” (hierna „het kwaliteitslabel” genoemd) nietig werd verklaard.

(2)

Naar aanleiding van het arrest van het Hof moet de Commissie de maatregelen nemen die nodig zijn voor de uitvoering van dat arrest. Daarom moet zij een nieuw besluit vaststellen.

(3)

Met de genoemde arresten komt een einde aan een procedure waarvan de belangrijkste fasen hieronder worden uiteengezet.

1.   PROCEDURE VOOR DE COMMISSIE

1.1.   INLEIDING VAN DE PROCEDURE — KLACHTEN

(4)

Naar aanleiding van twee klachten van 21 september 1999 en 5 november 1999, geregistreerd op respectievelijk 23 september 1999 en 20 januari 2000, heeft de Commissie de Oostenrijkse autoriteiten bij brief van 15 februari 2000 verzocht de nodige informatie te verstrekken over de steunmaatregelen betreffende de afzetbevorderingsactiviteiten van Agrarmarkt Austria Marketing GesmbH (AMA Marketing), een dochteronderneming van Agrarmarkt Austria (AMA).

(5)

De Oostenrijkse autoriteiten hebben de gevraagde informatie verstrekt bij brief van 20 maart 2000, geregistreerd op 21 maart 2000.

(6)

Bij brief van 4 april 2000, geregistreerd op 7 april 2000, heeft de tweede klager aanvullende informatie verstrekt.

(7)

Voorts is van de tweede klager aanvullende informatie ontvangen op 18 mei 2000 en 30 mei 2001, geregistreerd op respectievelijk 26 mei 2000 en 6 juni 2001. Op 22 januari 2003 heeft de Commissie een derde klacht over hetzelfde onderwerp ontvangen.

1.2.   ZAAK NN 34/2000 EN ADMINISTRATIEVE OPSPLITSING

(8)

Op basis van de in de klachten vervatte informatie heeft de Commissie de Oostenrijkse autoriteiten bij brief van 19 juni 2000 laten weten dat zij de betrokken maatregelen als niet-aangemelde steun (NN 34/2000) had geregistreerd en heeft zij de Oostenrijkse autoriteiten verzocht nadere informatie te verstrekken. De Oostenrijkse autoriteiten antwoordden bij brief van 29 september 2000, geregistreerd op dezelfde dag, en bij brief van 16 oktober 2000, geregistreerd op 17 oktober 2000. Aanvullende informatie werd gevraagd bij brief van 15 oktober 2001, waarop de Oostenrijkse autoriteiten antwoordden bij brief van 7 november 2001. Bij brief van 19 december 2002 hebben de Oostenrijkse autoriteiten aanvullende informatie verstrekt en de Commissie in kennis gesteld van de gewijzigde (interne) richtsnoeren van AMA („AMA Richtlinien”) betreffende reclameactiviteiten voor producten met het AMA-kwaliteitslabel of het AMA-biolabel, die op 26 september 2002 in werking zijn getreden.

(9)

De Oostenrijkse autoriteiten beweerden met deze brief, die ook een ingevuld aanmeldingsformulier bevatte, de maatregelen inzake het kwaliteitslabel en het biolabel van AMA die in het kader van de nieuwe interne regels ten uitvoer werden gelegd, te hebben aangemeld (4). De Commissie stelde evenwel dat deze brief niet als aanmelding van een nieuwe steunmaatregel kon worden beschouwd omdat de gewijzigde richtsnoeren van AMA reeds in werking waren getreden op 26 september 2002 en dus ten uitvoer waren gelegd vóór de goedkeuring van de daarop gebaseerde steunmaatregelen (5).

(10)

Naar aanleiding van een verzoek van de Oostenrijkse autoriteiten dat van 8 maart 2004 dateerde en op diezelfde dag werd ontvangen, heeft de Commissie besloten zaak NN 34/2000 op te splitsen. Aan het onderzoek van de na 26 september 2002 geldende bepalingen betreffende het AMA-biolabel en het AMA-kwaliteitslabel werd registratienummer NN 34A/2000 toegewezen, terwijl de vóór die datum geldende maatregelen betreffende het AMA-biolabel en het AMA-kwaliteitslabel, alsmede de andere afzetbevorderingsmaatregelen van AMA door de Commissie onder registratienummer NN 34/2000 werden behandeld.

(11)

Op 16 maart 2004 is om interne administratieve redenen een nieuw dossier NN 34B/2000 geopend ten aanzien van de maatregelen die vóór 26 september 2002 ten uitvoer waren gelegd. De Commissie merkt op dat die zaak niet van invloed is op de inhoud van de onderhavige procedure.

(12)

Krachtens de nieuwe interne regels van AMA werd een nieuw design voor de labels ingevoerd en werden nieuwe kwaliteitsnormen vastgesteld voor de producten waarop een van die labels werd aangebracht. Uit de door de Oostenrijkse autoriteiten verstrekte toelichtingen en uit gedetailleerd onderzoek van de nieuwe labels en kwaliteitsnormen bleek dat die waren vastgesteld om aan de nieuwe communautaire voorschriften te voldoen.

(13)

Terwijl de nieuwe versie van de interne regels van AMA geen voorwaarden met betrekking tot de oorsprong van de producten bevatte, werd in de basisrechtshandeling voor AMA, de AMA-wet, nog steeds uitsluitend naar binnenlandse producten verwezen. In dit verband bevestigden de Oostenrijkse autoriteiten bij brief van 19 december 2002, geregistreerd op 23 december 2002, dat volgens de nieuwe regels de AMA-labels beschikbaar waren voor alle producten, ongeacht hun oorsprong, en verbonden zij zich ertoe de AMA-wet vervolgens aan te passen. Op grond van het bovenstaande waren de diensten van de Commissie van oordeel dat de niet-aangemelde steunregeling NN 34/2000 met ingang van 26 september 2002 grondig was gewijzigd om aan de staatssteunregels te voldoen en dat om die reden een afzonderlijke beoordeling van de regeling na die datum gerechtvaardigd was.

1.3.   NIET-AANGEMELDE STEUNMAATREGEL NN 34A/2000 NA DE OPSPLITSING

(14)

Met betrekking tot zaak NN 34A/2000 verstrekten de Oostenrijkse autoriteiten aanvullende informatie bij brieven van 2 april 2004 (geregistreerd op 5 april 2004), 19 april 2004, 29 april 2004, 4 mei 2004, 7 mei 2004, 13 mei 2004, 9 juni 2004, 16 juni 2004 en 24 juni 2004 (telkens geregistreerd op de dag van hun ontvangst).

(15)

Bij Beschikking C(2004) 2037 besloot de Commissie geen bezwaar tegen die maatregel te maken en was zij van mening dat die maatregel met de gemeenschappelijke markt verenigbaar was in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), EG (nu artikel 107, lid 3, onder c), VWEU), aangezien die voldeed aan de voorwaarden van de punten 13 en 14 van de Communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector (6) (hierna „de richtsnoeren 2000-2006” genoemd) en aan de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reclame voor in bijlage I van het Verdrag vermelde producten en voor bepaalde niet in bijlage I vermelde producten (7) (hierna „de reclamerichtsnoeren” genoemd). De in zaak NN 34A/2000 onderzochte steunregeling was beperkt in de tijd en verstreek op 31 december 2008 voor alle maatregelen betreffende het kwaliteitslabel (AMA Gütesiegel) en voor de kwaliteitsondersteuningsmaatregelen betreffende het biolabel (Biozeichen), terwijl de reclamemaatregelen betreffende het biolabel (Biozeichen) op 31 maart 2006 verstreken.

(16)

Overeenkomstig de beschikking waren alle maatregelen die AMA en AMA Marketing vóór 26 september 2002 ten uitvoer hadden gelegd en die tot zaak NN 34/2000 bleven behoren, uitdrukkelijk van het onderzoek in zaak NN 34A/2000 uitgesloten. In dit verband is het evenwel niet duidelijk wanneer de nieuwe interne regels van AMA werden ingevoerd, m.a.w. of de steunmaatregelen al vanaf 26 september 2002, de datum waarop de nieuwe regels in werking zijn getreden, op basis daarvan werden toegekend, dan wel of er na 26 september 2002 een overgangsperiode was waarin de steun nog overeenkomstig de oude regels werd toegekend.

(17)

In hun antwoord van 14 september 2012 hielden de Oostenrijkse autoriteiten staande dat er geen overgangsperiode gold en dat de nieuwe regels op 26 september 2002 van kracht waren geworden.

1.4.   KENNISGEVING VAN AFZETBEVORDERINGSMAATREGELEN VAN AMA (GENERIEKE AFZETBEVORDERING, AFZETBEVORDERING BUITEN OOSTENRIJK EN MARKTONDERZOEK) — N 239/2004

(18)

Op 28 mei 2004 hebben de Oostenrijkse autoriteiten de volgende afzetbevorderingsmaatregelen van AMA aangemeld: generieke afzetbevorderingsmaatregelen, afzetbevorderingsmaatregelen buiten Oostenrijk en marktonderzoek. De steunregeling, die onder staatssteunnummer N 239/2004 werd geregistreerd, werd goedgekeurd bij Beschikking C(2004) 3945 van de Commissie van 20 oktober 2004. Bij Beschikking C(2010) 377 van 21 januari 2010 heeft de Commissie onder staatssteunnummer N 496/2009 een verlenging van de genoemde steunregeling tot en met 31 december 2013 goedgekeurd. Op die beschikkingen zijn de hierboven vermelde uitspraken van het Hof niet van invloed en de goedgekeurde maatregelen vallen niet onder het onderhavige besluit.

1.5.   VERLENGING VAN NN 34A/2000

(19)

Bij brief van 15 maart 2006, geregistreerd op diezelfde dag, hebben de Oostenrijkse autoriteiten een verlenging tot en met 31 december 2010 aangemeld voor de maatregelen betreffende het biolabel (8) (staatssteunregeling N 175/2006, goedgekeurd bij Beschikking C(2006) 2281 van de Commissie van 2 juni 2006). Bij brief van 19 november 2008 heeft Oostenrijk een verlenging tot en met 31 december 2013 aangemeld van steunmaatregel NN 34A/2000 betreffende zowel het kwaliteitslabel als het biolabel, die op 31 december 2010 waren verstreken. De aangemelde steun, die als N 589/2008 werd geregistreerd en bij Beschikking C(2009) 1092 van de Commissie van 25 februari 2009 werd goedgekeurd, verving eveneens steunmaatregel N 175/2006.

(20)

Het onderhavige besluit heeft geen betrekking op de bovenvermelde goedgekeurde steunregelingen N 175/2006, N 589/2008, N 239/2004 en N 496/2009.

(21)

Onder het onderhavige besluit vallen de niet-aangemelde AMA-maatregelen in het kader van steunregeling NN 34/2000 (met betrekking tot de periode vóór 26 september 2002) en de AMA-maatregelen die waren behandeld in de nietig verklaarde beschikking van de Commissie betreffende steunmaatregel NN 34A/2000 (betreffende de periode na 26 september 2002).

2.   PROCEDURE VOOR DE RECHTERLIJKE INSTANTIES VAN DE UNIE (GERECHT EN HOF VAN JUSTITIE) EN BESLUIT TOT INLEIDING VAN DE PROCEDURE

2.1.   PROCEDURE VOOR HET GERECHT — ZAAK T-375/04

(22)

De beschikking van de Commissie in zaak NN 34A/2000 werd op 17 september 2004 door de in overweging 4 bedoelde klagers aangevochten bij het Gerecht van eerste aanleg (nu „het Gerecht”). De zaak werd geregistreerd onder nummer T-375/04.

(23)

In zijn arrest van 18 november 2009 heeft het Gerecht geconcludeerd dat de Commissie de formele onderzoeksprocedure had moeten inleiden wegens de contradictie tussen i) de formulering van de AMA-wet van 1992, die volgens het Gerecht de regeling tot binnenlandse producten beperkte, en ii) de interne richtsnoeren van AMA en de garanties van de Oostenrijkse autoriteiten, die staande hielden dat de regeling voor producten van andere lidstaten openstond. Het Gerecht kwam tot de bevinding dat deze contradictie volstond om ernstige twijfels op te roepen over de verenigbaarheid van de regeling met de interne markt.

(24)

Daarom kwam het Gerecht tot de conclusie (punt 86 van het arrest) dat de Commissie de procedure van voormalig artikel 88, lid 2, EG (nu artikel 108, lid 2, VWEU) had moeten inleiden. Op grond hiervan heeft het Gerecht de beschikking van de Commissie in zaak NN 34A/2000 nietig verklaard.

2.2.   PROCEDURE VOOR HET HOF VAN JUSTITIE — ZAAK C-47/10

(25)

De Republiek Oostenrijk is op 27 januari 2010 in beroep gegaan tegen het bovengenoemde arrest van het Gerecht. Het beroep werd geregistreerd onder zaaknummer C-47/10.

(26)

In zijn arrest van 27 oktober 2011 heeft het Hof van Justitie het beroep van de Republiek Oostenrijk afgewezen en het vonnis van het Gerecht volledig onderschreven.

2.3.   BESLUIT TOT INLEIDING VAN DE PROCEDURE EN DAAROPVOLGENDE PROCEDURELE STAPPEN

(27)

Naar aanleiding van het arrest van het Hof heeft de Commissie in zaak NN 34A/2000 de formele onderzoeksprocedure op grond van artikel 108, lid 2, VWEU ingeleid. Gelet op de gronden van het arrest heeft de Commissie de Oostenrijkse autoriteiten en de belanghebbenden in het besluit tot inleiding van de procedure van 12 juni 2012 (9) uitgenodigd binnen een maand hun opmerkingen te maken om de in overweging 23 beschreven twijfels ten aanzien van de contradictie te verduidelijken.

(28)

De Commissie heeft geen opmerkingen van derden ontvangen.

(29)

De Oostenrijkse regering antwoordde bij brief van 29 juni 2012, waarin zij verzocht om een verlenging van de antwoordtermijn. De Commissie heeft op 13 juli 2012 ingestemd met een verlenging van de antwoordtermijn.

(30)

De Oostenrijkse autoriteiten hebben hun opmerkingen op 14 september 2012 doorgestuurd.

(31)

Bij brief van 19 februari 2014 heeft de Commissie om aanvullende informatie verzocht. De Oostenrijkse autoriteiten hebben op 14 maart 2014 geantwoord en om verlenging van de antwoordtermijn verzocht. Oostenrijk heeft de Commissie op 7 mei 2014 aanvullende informatie verstrekt.

(32)

Op 17 december 2014 heeft de Commissie een nieuw verzoek om informatie gestuurd. Op 23 december 2014 hebben de Oostenrijkse autoriteiten om verlenging van de antwoordtermijn gevraagd. De Commissie heeft die verlenging bij brief van 8 januari 2015 toegestaan. De Oostenrijkse autoriteiten hebben hun antwoord voorgelegd op 26 februari 2015 en 3 maart 2015.

3.   BESCHRIJVING VAN DE STEUNMAATREGELEN

3.1.   BENAMING

(33)

Afzetbevorderingsmaatregelen van AMA

3.2.   DUUR VAN DE MAATREGEL

(34)

De AMA-wet waarbij AMA is opgericht, is in 1992 in werking getreden. Volgens de informatie die de Oostenrijkse autoriteiten bij brief van 4 juli 1997, geregistreerd op 7 juli 1997, hebben verstrekt, bestonden de afzetbevorderingsmaatregelen al sinds 1994, d.w.z. vóór 1 januari 1995, de datum waarop Oostenrijk tot de Europese Unie is toegetreden. Toch hebben de Oostenrijkse autoriteiten de AMA-maatregelen niet aan de Commissie meegedeeld overeenkomstig de artikelen 143 of 144 van de Akte van toetreding van de Republiek Oostenrijk (10).

(35)

In zijn schrijven van 14 september 2012 heeft Oostenrijk gesteld dat de Commissie van de afzetbevorderingsmaatregelen „op de hoogte was gebracht” door de „Österreichische Weinmarketing”. In de bij dat schrijven verstrekte informatie (11) wordt evenwel alleen verwezen naar passende maatregelen die de Commissie overeenkomstig artikel 93, lid 1, van het EG-Verdrag (nu artikel 108, lid 1, VWEU) voor de wijnbouwsector had opgelegd. Deze maatregelen vallen niet onder het toepassingsgebied van het onderhavige besluit.

(36)

Bij brief van 7 februari 1997 heeft de Commissie Oostenrijk in de context van het monitoringverslag van de OESO meegedeeld dat de afzetbevorderingsmaatregelen van AMA staatssteun konden vormen en heeft zij de Oostenrijkse autoriteiten derhalve verzocht alle informatie te verstrekken die voor de toetsing van deze maatregelen aan de geldende staatssteunregels nodig was, en de desbetreffende aanmeldingsformulieren in te vullen. Bij brief van 23 juni 1997 hebben de Oostenrijkse autoriteiten de gevraagde informatie verstrekt, samen met een ingevuld aanmeldingsformulier (12).

(37)

In hun schrijven van 14 september 2012 hielden de Oostenrijkse autoriteiten staande dat de brief van 23 juni 1997 een geldige aanmelding vormde en dat de lidstaat na afloop van de periode van twee maanden mocht aannemen dat voor deze maatregelen een geldige goedkeuring inzake staatssteun bestond.

(38)

Met betrekking tot de einddatum van de uitvoering moet een onderscheid worden gemaakt tussen de verschillende afzetbevorderingsactiviteiten van AMA.

(39)

De Commissie merkt in dit verband op dat zij bij beschikking van 20 oktober 2004 de volgende afzetbevorderingsmaatregelen van AMA heeft goedgekeurd onder staatssteunnummer N 239/2004: generieke afzetbevorderingsmaatregelen (reclame en pr-activiteiten), afzetbevorderingsmaatregelen buiten Oostenrijk en marktonderzoek.

(40)

Samengevat was, met betrekking tot het biolabel en het kwaliteitslabel van AMA, de einddatum van de maatregel 31 december 2008, behalve voor de reclamemaatregelen betreffende het biolabel, die op 31 december 2006 verstreken (zie overwegingen 15 en 19). De andere afzetbevorderingsmaatregelen van AMA waren van toepassing tot en met 20 oktober 2004, de datum waarop de aangemelde maatregel N 239/2004 werd goedgekeurd (zie hoofdstuk 1.4 en overweging 39).

(41)

Voorts merkt de Commissie op dat een maatregel betreffende een door AMA opgezette afzetbevorderingscampagne voor rundvlees werd aangemeld en bij brief van 15 december 1998 onder staatssteunnummer N 570/1998 werd goedgekeurd. De duur van de steun was beperkt tot twee jaar.

(42)

Afgezien van de maatregelen waarop de beschikkingen van de Commissie in de zaken N 570/1998, NN 34A/2000 en N 239/2004 betrekking hebben, is de Commissie niet op de hoogte van andere goedgekeurde steunmaatregelen betreffende de afzetbevorderingsactiviteiten van AMA in de betrokken periode.

3.3.   STEUNBEDRAG

(43)

Volgens de informatie in de gedetailleerde begrotingsverslagen over de jaren 1995-1999 (13) en 2000-2008 (14) werden de volgende bedragen uitgegeven voor de afzetbevorderingsactiviteiten van AMA:

1995

:

13 084 204,72 EUR

1996

:

16 241 658,38 EUR

1997

:

15 306 219,65 EUR

1998

:

18 217 604,15 EUR

1999

:

18 158 485,48 EUR

2000

:

15 867 096,22 EUR

2001

:

12 092 317,52 EUR

2002

:

13 538 228,32 EUR

2003

:

9 044 509,01 EUR

2004

:

10 559 442,86 EUR

2005

:

8 994 712,20 EUR

2006

:

12 193 320,12 EUR

2007

:

12 285 344,67 EUR

2008

:

15 087 084,71 EUR

(44)

Bij brief van 12 juni 2012 werd de Oostenrijkse autoriteiten gevraagd de bovenstaande cijfers te bevestigen en de begrotingen per jaar uit te splitsen naar steuncategorie (reclame voor kwaliteitslabels, reclame voor biolabels, generieke reclame, reclame buiten Oostenrijk, kwaliteitsmaatregelen en technische ondersteuning voor beide labels en voor generieke producten). De volgende cijfers werden verstrekt bij schrijven van 14 september 2012.

(EUR)

 

Werbemaßnahmen für Gütesiegel und Biozeichen

generische Werbung

Werbung außerhalb Österreichs

Qualitätsmaßnahmen

technische Hilfe für beide Siegel und generische Erzeugnisse

Sonstiges nicht zuordenbar

Summe

1995

1 299 346,00

6 362 489,86

3 571 312,11

371 139,09

582 771,80

897 145,82

13 084 204,68

1996

2 233 341,97

8 643 529,94

2 888 555,25

394 070,06

779 226,09

1 302 935,06

16 241 658,37

1997

1 711 790,25

8 550 846,55

2 679 179,98

362 098,72

752 833,66

1 249 471,22

15 306 220,38

1998

1 347 618,61

9 607 372,32

3 555 154,59

689 570,37

1 078 268,11

1 939 620,16

18 217 604,16

1999

1 950 511,57

9 740 191,85

3 444 902,31

802 776,30

874 229,94

1 345 873,52

18 158 485,49

2000

1 616 472,22

8 148 390,41

2 387 445,85

1 327 850,90

993 697,77

1 393 239,07

15 867 096,22

2001

1 537 390,80

5 448 146,98

2 234 769,81

728 167,14

899 896,37

1 243 946,42

12 092 317,52

2002

1 336 612,09

7 237 058,31

2 092 667,47

381 162,95

825 295,61

1 665 431,89

13 538 228,32

2003

1 628 162,19

3 561 930,45

1 487 154,69

74 665,78

491 988,97

1 800 606,93

9 044 509,01

2004

1 562 732,58

4 934 174,90

1 366 698,52

129 725,39

804 018,00

1 762 093,47

10 559 442,86

(45)

Met betrekking tot de periode 2002-2008 hebben de Oostenrijkse autoriteiten de volgende cijfers verstrekt over de maatregelen inzake biolabels en kwaliteitslabels.

Jahr

Gesamtkosten It. Jahresbericht

davon AMA-Gütesiegel

in % von Gesamt

davon AMA-Bio-Zeichen

in % von Gesamt

2002

13 538 228,32

1 356 909,27

10,02

320 695,40

2,37

2003

9 044 509,01

2 139 261,31

23,65

829 573,19

9,17

2004

10 559 442,86

1 187 575,61

11,25

994 446,40

9,42

2005

8 994 712,20

1 709 859,07

19,01

714 448,63

7,94

2006

12 193 320,12

2 834 299,23

23,24

327 752,62

2,69

2007

12 285 344,67

3 466 665,92

28,22

641 760,86

5,22

2008

15 087 995,71

3 410 221,60

22,60

1 273 517,59

8,44

Summe

81 703 552,89

16 104 792,01

 

5 102 194,69

 

3.4.   BEGUNSTIGDEN

(46)

Uit de beschikbare informatie blijkt dat de begunstigden van de afzetbevorderingsmaatregelen landbouwproducenten waren, alsmede ondernemingen die landbouwproducten verwerkten en afzetten, met inbegrip van de levensmiddelenindustrie.

3.5.   RECHTSGRONDSLAG

(47)

Het basisbesluit voor alle afzetbevorderingsmaatregelen van AMA is de AMA-wet — Bundesgesetz über die Errichtung der Marktordnungsstelle „Agrarmarkt Austria” (federale wet tot oprichting van de marktregulerende instelling „Agrarmarkt Austria”) (15).

(48)

Naar aanleiding van het verzoek om informatie van 30 april 2014 hebben de Oostenrijkse autoriteiten alle uitvoerende wetgevingshandelingen (Richtlinien, Verordnungen enz., met inbegrip van de interne richtsnoeren van AMA en andere interne regels) betreffende het kwaliteitslabel en het biolabel, alsmede de respectieve afzetbevorderingsmaatregelen voorgelegd.

3.6.   AMA MARKETING EN DE PARAFISCALE FINANCIERING VAN DE MAATREGEL

(49)

AMA is een publiekrechtelijk orgaan dat in 1992 bij de AMA-wet is opgericht en door de staat wordt gecontroleerd. De regeling wordt beheerd door AMA Marketing, een volle dochteronderneming van AMA.

(50)

In zaak NN 34A/2000 hebben de Oostenrijkse autoriteiten de onderstaande informatie over de positie en de activiteiten van AMA verstrekt.

(51)

Volgens de Oostenrijkse autoriteiten brengen AMA en AMA Marketing geen goederen of diensten op de markt. AMA Marketing houdt toezicht op het gebruik van het kwaliteitslabel en het biolabel, plant en coördineert afzetbevorderingsmaatregelen (reclame, beurzen, tentoonstellingen, pr-evenementen en dergelijke), produceert voorlichtingsmateriaal over kwaliteitsprogramma's en labels en geeft opdracht tot onderzoeksprojecten over uiteenlopende onderwerpen in verband met de kwaliteit van de landbouwproductie.

(52)

AMA Marketing voert geen reclamecampagnes en verricht geen productcontroles. In plaats daarvan selecteert AMA Marketing overeenkomstig de nationale wetgeving tot omzetting van Richtlijn 92/50/EEG van de Raad (16) en vervolgens Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (17) particuliere bedrijven voor het voeren van die campagnes of het verrichten van die controles.

(53)

De Oostenrijkse landbouw- en levensmiddelenbedrijven betalen verplichte, bij de AMA-wet ingestelde heffingen om die maatregelen voor 100 % te financieren. AMA en AMA Marketing worden zelf ook uit die heffingen gefinancierd.

(54)

In de AMA-wet (§ 21c, lid 1) is bepaald dat voor de volgende activiteiten of producten heffingen moeten worden betaald:

de overname van melk voor be- of verwerking,

het vermalen van granen,

het slachten van volwassen runderen, kalveren, varkens, lammeren, schapen en pluimvee,

het houden van legkippen voor de productie van eieren,

de productie van groenten en fruit,

de productie van aardappelen (behalve aardappelen voor de zetmeel- of alcoholproductie),

de productie en teelt van tuinbouwgewassen,

de exploitatie van wijngaarden,

de eerste verkoop van wijn.

(55)

In de AMA-wet (§ 21d) is ook het maximumbedrag van de bijdragen vastgesteld. De daadwerkelijke hoogte van de bijdragen wordt evenwel vastgesteld bij een verordening van de raad van bestuur van AMA (Verordnung des Verwaltungsrates).

(56)

Bij brief van 14 september 2012 hebben de Oostenrijkse autoriteiten meegedeeld dat in de periode 1995-2008 heffingen zijn geïnd ten belope van de volgende bedragen (18):

1995

13 833 026,19 EUR

1996

15 260 738,33 EUR

1997

14 340 815,84 EUR

1998

15 473 675,13 EUR

1999

15 260 405,37 EUR

2000

15 419 046,38 EUR

2001

15 228 252,40 EUR

2002

15 461 156,95 EUR

2003

13 529 199,62 EUR

2004

17 320 613,38 EUR

2005

16 003 552,29 EUR

2006

16 030 054,67 EUR

2007

15 909 792,32 EUR

2008

15 880 813,22 EUR

(57)

In 2003 bijvoorbeeld werd voor in totaal 13 529 199,62 EUR aan heffingen geïnd, onderverdeeld als volgt:

Melk

7 754 833,88

Volwassen runderen

1 141 663,81

Varkens

1 976 514,84

Kalveren

31 926,33

Schapen en lammeren

34 046,38

Slachtpluimvee

405 925,74

Legkippen

427 690,62

Fruit

769 823,87

Groenten

408 448,99

Aardappelen

243 896,60

Tuinbouwgewassen

334 428,56

(58)

Volgens § 21c, lid 2, van de AMA-wet zijn goederen die van oorsprong zijn van buiten Oostenrijk, van deze lasten vrijgesteld.

4.   AFZETBEVORDERINGSMAATREGELEN VAN AMA

(59)

Bij brief van 16 oktober 2000 hebben de Oostenrijkse autoriteiten in het kader van de procedure betreffende steunmaatregel NN 34/2000 jaarverslagen over de jaren 1995, 1996, 1997, 1998 en 1999 voorgelegd, waarin alle afzetbevorderingsmaatregelen van AMA waren opgesomd.

(60)

Wat het kwaliteitslabel en het biolabel betreft, hebben de Oostenrijkse autoriteiten een nadere beschrijving gegeven in het kader van de beoordeling van steunregeling NN 34A/2000.

(61)

Op basis van die informatie lijken de afzetbevorderingsactiviteiten te kunnen worden ingedeeld in de volgende steuncategorieën:

reclame, waaronder reclame betreffende het kwaliteitslabel en het biolabel, generieke reclamemaatregelen en reclamemaatregelen buiten Oostenrijk (hoofdstuk 4.1);

steun voor systemen voor kwaliteitsborging, kwaliteitscontroles en controles van biologische producten voor producten met kwaliteitslabel of biolabel (hoofdstuk 4.2), en

technische ondersteuningsmaatregelen (hoofdstuk 4.3).

(62)

In de hoofdstukken 4.1 tot en met 4.3 wordt per steuncategorie een gedetailleerde beschrijving van de maatregelen gegeven.

4.1.   RECLAMEMAATREGELEN

4.1.1.   RECLAMEMAATREGELEN BETREFFENDE HET KWALITEITSLABEL EN HET BIOLABEL

(63)

Volgens de informatie die de Oostenrijkse autoriteiten over steunregeling NN 34A/2000 hebben verstrekt, kon op het biolabel al dan niet een oorsprongsvermelding zijn aangebracht. Het kwaliteitslabel bevatte altijd een specifieke oorsprongsvermelding en een tweede veld met kleuren en/of symbolen die (grafisch) de oorsprong aangaven, afhankelijk van de lidstaat of het productiegebied.

Gebruikte logo's en subsidiabiliteit uit hoofde van de regeling

(64)

Volgens de informatie die de Oostenrijkse autoriteiten over steunregeling NN 34A/2000 hebben verschaft, zagen de labels er na 2002 uit als volgt:

Uitzicht van de labels vanaf het jaar 2002  (19)

Kwaliteitslabel  (20)

(Oostenrijk)

Kwaliteitslabel

(Beieren)

Biolabel

(zonder oorsprongsvermelding)

Biolabel

(met oorsprongsvermelding)

Image

Image

Image

Image

(65)

Uit de voorbeelden die voor de periode 1995-2002 aan de Commissie werden voorgelegd, blijkt dat het biolabel hetzelfde uitzicht had als in de periode na 2002, terwijl het kwaliteitslabel tot 31 december 1999 aan een ander ontwerp beantwoordde (zoals hieronder afgebeeld): in het centrale veld, d.i. het visueel dominerende deel van het label, stond in plaats van de verwijzing „AMA Gütesiegel” het woord „Oostenrijk” (in even grote letters).

Uitzicht van het kwaliteitslabel in de periode van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1999 (Oostenrijk)

Image

(66)

Vanaf januari 2000 is het originele kwaliteitslabel vervangen door het in overweging 65 afgebeelde label (21). Dit blijkt uit de jaarverslagen vanaf die periode.

(67)

Volgens de informatie die over steunregeling NN 34A/2000 is verstrekt, werden het biolabel en het kwaliteitslabel alleen verleend voor producten die voldeden aan bepaalde kwaliteitscriteria met betrekking tot de productiemethode, de productkenmerken en, in sommige gevallen, vereisten inzake de geografische oorsprong van het product.

(68)

De Oostenrijkse autoriteiten hebben verzekerd dat Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad (22) bij de gesubsidieerde reclame werd nageleefd.

(69)

Het biolabel werd uitsluitend verleend voor biologische producten die aan de criteria van Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad (23) voldeden.

(70)

Het kwaliteitslabel werd uitsluitend verleend voor producten die voldeden aan de kwaliteitseisen uit hoofde van artikel 24 bis, onder b), van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad (24). De producten, die aan de voor het gebruik van het kwaliteitslabel vereiste kwaliteitscriteria voldeden, beantwoordden aan de volgende hogere normen in de zin van punt 47 van de reclamerichtsnoeren 2001 (25).

Product

Criterium

Rundvlees

pH-waarde op zijn vroegst 36 uur na de slacht: pH36 < 5,8.

Varkensvlees

PSE-varkensvlees: pH-waarde op zijn vroegst 30 minuten na de slacht: pH1 = 6,0 of meer.

 

Alleen de vleesklassen S en E zijn toegestaan.

 

DFD-varkensvlees: pH-waarde op zijn vroegst 12 uur na de slacht: pH12 = max. 5,8.

Kalkoen

Bacteriologische vereisten: totaal aantal bacteriën ten hoogste L 50 000  KbE/cm2 en maximum aantal enterobacteriaceae L 500 KbE/cm2 vóór versnijding, wat overeenkomt met L 100 000  KbE/cm2, respectievelijk L 1 000  KbE/cm2 na versnijding.

Eieren

Alleen scharreleieren en eieren van kippen met vrije uitloop.

 

Deelname aan een programma voor preventie en bestrijding van salmonella.

Melk en zuivelproducten

Gehalte aan lipopolysacchariden ≤ 400 EU/ml.

 

Slechts één kwaliteitsklasse van de vier bestaande klassen.

 

Wat de microbiologische toleranties betreft, vormen de laagste limietwaarden die in de Oostenrijkse wet Milchhygieneverordnung zijn vastgesteld, de hoogste limietwaarden die voor producten met een kwaliteitslabel worden aanvaard. Als volgens de wet de tolerantie bijvoorbeeld 1-3 is, zijn voor het kwaliteitslabel slechts waarden tot 1 toegestaan.

 

Het gehalte aan gisten en schimmels in gefermenteerde melkproducten ≤ 10/ml, in boter ≤ 100/g en in kwark ≤ 1 000 /g.

Honing

Watergehalte max. 19 %, HMF-gehalte ≤ 20 ppm.

Granen en graanproducten

Tarwe: hectolitergewicht 80 kg, glutengehalte 30 %, eiwitgehalte 14 %, sedimentatiewaarde 50 Eh, valgetal 250 sec; rogge: hectolitergewicht 72 kg, amylogram 500AE; brouwgerst: eiwitgehalte max. 12 %, gehalte volle gerst 90 %.

Oliehoudende gewassen en spijsoliën

Zuurgetal (SZ) 0,2 mg/kg.

 

Peroxidegetal (POZ) (verse monsters) 1,5.

Consumptie-ijs

Alleen rauwe melk van de hoogste van drie kwaliteitscategorieën (categorie S).

 

Aantal bacteriën ≤ 50 000 (tolerantie + 30 000 ).

 

Alle hoogst toegestane microbiologische waarden moeten lager zijn dan die in de Oostenrijkse wet Speiseeisverordnung.

Fruit, groenten en consumptieaardappelen

Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen uitsluitend overeenkomstig de positieve lijst voor de geïntegreerde productie, bijvoorbeeld van de ca. 300 chemische stoffen voor gewasbescherming die in de Oostenrijkse wet Pflanzenschutzmittelgesetz zijn vermeld, zijn er slechts een 160-tal toegestaan voor producten met een kwaliteitslabel.

 

Bij stikstofbemesting van aardappelen slechts 100 kg zuivere N/ha toegestaan (goede landbouwpraktijk in Oostenrijk: 175 kg).

 

Geen stalmest toegestaan.

 

Geen bemesting zonder bodemanalyse noch boven nutriëntenniveau C (optimale nutriëntenvoorziening).

(71)

Op de labels werd als gebied van oorsprong het gebied vermeld waarin de be- of verwerking van het product plaatsvond en waarvan de waardebepalende grondstoffen (wertbestimmenden Rohstoffe) afkomstig waren. Als die grondstoffen niet in het gebied van oorsprong konden worden geteeld of verkregen, mocht een derde daarvan uit andere gebieden komen.

(72)

De voor de productie van verse eieren bestemde legkippen moesten in het betrokken gebied geboren zijn en daar zijn grootgebracht. De voor de productie van rund-, kalfs-, varkens-, kalkoen- en lamsvlees bestemde dieren moesten in de betrokken regio geboren zijn.

(73)

Met betrekking tot het voor het kwaliteitslabel gebruikte logo hebben de Oostenrijkse autoriteiten bij hun schrijven van 14 september 2012 de voor de periode tot en met 1999 geldende regels bijgevoegd. Uit deze informatie blijkt dat zowel in de regelgevende besluiten (AMA-Gütesiegel Richtlinien (26), Regulativ für die Verleihung des Rechts zur Führung der Urspungs- und Gütezeichen für Lebensmittel (27)) als op de aanvraagformulieren (Antrag auf Verleihung des Herkunfts- und Gütezeichens für Lebensmittel (28)) het in overweging 65 afgebeelde logo werd gebruikt.

(74)

Na 1999 werd voor het kwaliteitslabel het logo gebruikt dat in overweging 64 is afgebeeld.

In aanmerking komende kosten in het kader van de regeling

(75)

Wat het kwaliteitslabel betreft, kan op basis van de informatie in de jaarverslagen over de jaren 1995 tot en met 1999 en de informatie over steunregeling NN 34A/2000 worden geconcludeerd dat de steun werd verleend voor de kosten van reclamecampagnes die het kwaliteitsbewustzijn van de consument moesten verhogen en het kwaliteitslabel moesten promoten. Doel hiervan was het kwaliteitslabel het imago te geven van een leidraad bij aankopen (Orientierungshilfe beim Einkauf).

(76)

Wat het biolabel betreft, werd steun verleend voor de kosten van reclamecampagnes om de consument te informeren over de producten met een biolabel alsmede over de voorwaarden voor het gebruik van het label en over biologische landbouw in het algemeen.

(77)

De campagnes bestonden uit advertenties in gedrukte en elektronische media, in de verkooppunten en bij openbare evenementen, in informatiestands met brochures over de producten waarop het kwaliteits- of biolabel was aangebracht, in informatiefolders, als onderdeel van proeverijen op beurzen en bij andere openbare gelegenheden, alsmede uit andere middelen om de aandacht van de consument te trekken, zoals vloerstickers (in supermarkten) met symbolen en informatie over het kwaliteitslabel en het biolabel. De campagnes waren telkens op verschillende productgroepen gericht, afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden en de marktsituatie.

(78)

Volgens de informatie die de Oostenrijkse autoriteiten met betrekking tot maatregel NN 34A/2000 hebben verstrekt, werd in reclameboodschappen of bij activiteiten in de verkooppunten of in het kader van openbare evenementen in de periode 2002-2008 niet verwezen naar met name genoemde producenten of handelsmerken. Zij bevatten enkel informatie over met het kwaliteitslabel samenhangende kwaliteitseisen en kwaliteitscontroles, zodat de consumenten de bijzondere kwaliteit van de producten met het label konden herkennen. De steun voor activiteiten in de verkooppunten kon worden aangevraagd door alle belanghebbende ondernemingen die dergelijke campagnes in hun gebouwen wensten te organiseren. Zelf kregen die ondernemingen geen rechtstreekse steun in het kader van de aangemelde steunregeling.

(79)

Voorts moest, volgens de Oostenrijkse autoriteiten, de oorsprong van het product, als die werd vermeld, in de gesubsidieerde reclame een secundaire boodschap zijn. De Oostenrijkse autoriteiten hebben representatieve voorbeelden van gedrukte en audiovisuele reclame voorgelegd om te laten zien hoe de advertenties zodanig waren ontworpen dat boodschappen betreffende de oorsprong altijd ondergeschikt bleven.

(80)

Uit de informatie over steunmaatregel NN 34A/2000 blijkt dat een deel van de maatregelen betreffende het biolabel betrekking had op door de EU gecofinancierde afzetbevorderingsactiviteiten.

4.1.2.   GENERIEKE RECLAMEMAATREGELEN

(81)

Uit de informatie in de jaarverslagen 1995-1999 blijkt dat de reclamecampagnes betrekking hadden op melk en zuivelproducten, vlees en vleesproducten, eieren, fruit en groenten en aardappelen, alsmede op verwerkte producten op basis van deze grondstoffen, en op bloemen.

(82)

De reclamecampagnes bestonden uit advertenties in gedrukte en elektronische media en verkooppromotie op verkooppunten, beurzen en openbare evenementen. Bij de verkooppromotie werd gebruikgemaakt van informatiestands met productmonsters en brochures over de geadverteerde producten en van andere middelen om de aandacht van de consument te trekken, zoals producttests en prijsvragen (Gewinnspiele), alsmede posters, vlaggen en vloerstickers met informatie over de geadverteerde producten. Voorts werden verscheidene gedrukte en andere materialen aangemaakt om de afzet van verschillende producten of productgroepen te bevorderen. Daartoe behoorden onder meer informatiefolders, tijdschriften, kookboeken, bedrukte kleding en promotiegeschenken.

Concrete campagnes, uitgevoerd in het kader van de regeling

(83)

In de reclamevoorbeelden uit die periode waarover de Commissie beschikt, werd niet alleen op het kwaliteitslabel, maar ook elders in het reclamemateriaal met een woord of symbool naar de oorsprong van het product verwezen.

(84)

Hierna volgen enkele voorbeelden die afkomstig zijn uit het jaarverslag over 1995 en de door Oostenrijk aan de Commissie voorgelegde monsters:

een campagne van 1995 verwees naar „Geflügel aus Österreich” („Pluimvee uit Oostenrijk”). In het belangrijkste gezichtsveld van het logo stond de Oostenrijkse vlag;

een reclamecampagne van 1995 kreeg als titel „Appetit auf Österreich” („Trek in Oostenrijk”). In het belangrijkste gezichtsveld van het logo (met het woord „Österreich”) stond de Oostenrijkse vlag als achtergrond. In het beschrijvende gedeelte van de reclame werd duidelijk naar de oorsprong van de producten verwezen: „Lebensmittel aus Österreich — warum?” („Levensmiddelen uit Oostenrijk — waarom?”);

een afzetbevorderingscampagne voor eieren uit Oostenrijk werd in 1995 gevoerd onder het motto „Qualitätseier frisch aus Österreich” („Verse kwaliteitseieren uit Oostenrijk”);

aan de Commissie voorgelegd afzetbevorderingsmateriaal voor aardbeien droeg het logo „Obst aus Österreich” („Fruit uit Oostenrijk”);

bij een campagne voor kalfsvlees luidde het motto: „Österreichisches Rindfleisch, jedes Stück ein Gustostück” („Oostenrijks rundvlees, stuk voor stuk smaaktoppers”);

een campagne voor varkensvlees werd gevoerd onder het motto „Schweinefleisch aus Österreich, da weiß man was man isst” („Varkensvlees uit Oostenrijk, je weet wat je eet”);

voor kaas werd een campagne gevoerd onder het motto „Typisch Österreich, Käse mit Charakter” („Typisch Oostenrijks, kaas met karakter”).

(85)

In het jaarverslag over 1996 wordt de opdracht van AMA als volgt samengevat: „de binnenlandse consumenten, ondanks de toenemende diversiteit van het Europees wordende levensmiddelenaanbod, te overtuigen van de voordelen van Oostenrijkse producten” („die einheimischen Konsumenten, trotz der zunehmenden Vielfalt des europäisch werdender Lebensmittelangebotes, von den Vorzügen österreichischer Produkte zu überzeugen”) (29). En dan gaat het verder: „Dit cultiveren van een „voorkeur voor Oostenrijk” draagt wezenlijk bij aan het behoud van het marktaandeel voor onze landbouwproducten” („Diese Kultivierung der „Präferenz für Osterreich” ist ein wesentlicher Beitrag zur Marktanteilsicherung für unsere Agrarproducte”). In hetzelfde verslag staat dat de samenwerking tussen AMA Marketing en de nationale producenten zo succesvol was dat buitenlandse melk- en boterproducenten nauwelijks toegang kregen tot de Oostenrijkse markt (30).

(86)

In het laatste hoofdstuk van het verslag met als titel „Patriotismus bei Handel und Konsument gefragt” („Patriottisme op prijs gesteld door handel en consument”) staat dat het hoge marktaandeel van nationale producten ten opzichte van andere concurrerende EU-producten werd gewaarborgd (31). In het verslag werden de bij de campagne betrokken ondernemingen (detailhandelaren) opgesomd (32) en werd onderstreept dat het gebruik van het rood-wit-rood-logo gepaard ging met het belichten van de voordelen van Oostenrijkse producten voor de consument.

(87)

Met betrekking tot de campagnes en acties in het jaar 1996 kunnen de volgende voorbeelden worden gegeven:

a)

In het verslag wordt verwezen naar de campagne „Unsere Butter kann durch nichts ersetzt werden” („Onze boter is onvervangbaar”) (33).

b)

Andere in het jaarverslag geciteerde voorbeelden hebben betrekking op binnenlands vlees: „Österreichs bestes Rezept” („Oostenrijks beste recept”) en „Rindfleisch aus Österreich” („Rundvlees uit Oostenrijk”) (34). De materialen lijken op grote schaal te zijn verspreid. Het jaarverslag heeft het over 400 000 gedrukte exemplaren voor de brochure „Kalbfleisch aus Österreich” („Kalfsvlees uit Oostenrijk”) en over 800 000 exemplaren voor de brochure „Alles über Fleisch” („Alles over vlees”) (35).

(88)

Daarnaast heeft het verslag het ook over campagnes waarin niet naar de oorsprong van de producten werd verwezen, zoals „Melk — witte energie” (36) of de schoolcampagne onder het motto „Der unbesiegbare Apfel” („De onklopbare appel”) (37). In die schoolcampagne werd niet naar merknamen of naar de oorsprong van het product verwezen, maar uitsluitend naar de algemene kenmerken van de vruchten (voedingsstoffen, energie, vitaminen, mineralen enz.).

(89)

In het jaarverslag over 1997 wordt gesteld dat maatregelen van AMA het mogelijk hebben gemaakt „toegangsbarrières op te trekken tegen EU-leveranciers” en wordt het voorbeeld aangehaald van yoghurt waarvoor de nationale producenten een marktaandeel van 15 % hadden heroverd op buitenlandse producenten (38).

(90)

Voor 1999 heeft de reclame in sommige voorgelegde reclamevoorbeelden betrekking op specifieke ondernemingen (zo wordt in reclamedrukwerk met betrekking tot Oostenrijkse kaas verwezen naar de kaasmaker [……] (39) en in reclame voor Oostenrijkse eieren naar de detailhandelszaak in levensmiddelen [……] (40)).

(91)

In de reclame voor yoghurt met het AMA-kwaliteitslabel stond het volgende: „Joghurt aus Österreich” („Yoghurt uit Oostenrijk”) (41).

(92)

In de jaarverslagen over de jaren 1997, 1998 en 1999 zijn campagnes en slogans vermeld die vergelijkbaar zijn met wat hierboven is beschreven.

(93)

De jaarverslagen over 2000 en 2001 hebben betrekking op campagnes zoals:

a)

reclame voor melk („Frische Milch hat's in sich”) (42),

b)

een campagne voor schoolmelk (43),

c)

de campagne „Jugend 2000” („Jeugd 2000”) (44),

d)

een brochure voor 50-plussers (45).

4.1.3.   RECLAMEMAATREGELEN BUITEN OOSTENRIJK

(94)

Het doel van de reclamemaatregelen was consumenten en professionals te informeren over het aanbod aan producten uit Oostenrijk — hun smaak en culinair gebruik — en hen aan te moedigen (voor het eerst) dergelijke producten uit te proberen.

(95)

De reclamecampagnes bestonden uit advertenties in de media, brochures en folders, promotiegeschenken, producttests en direct e-mailings aan consumenten.

(96)

Voorts werd voor Oostenrijkse producten reclame gemaakt in de context van de Oostenrijkse promotieweken voor bepaalde levensmiddelen en op internationale beurzen in EU-lidstaten buiten Oostenrijk.

(97)

Volgens de Oostenrijkse autoriteiten hadden de bovenbedoelde heffingen voor de periode 2002-2008 geen discriminerende werking in de zin van artikel 90 van het EG-Verdrag (nu artikel 110 VWEU). Zij stellen met name dat er geen aanwijzingen zijn dat producten van Oostenrijkse oorsprong die buiten Oostenrijk in de handel werden gebracht, niet in dezelfde mate van de maatregel konden profiteren als in Oostenrijk in de handel gebrachte producten.

4.2.   STAATSSTEUN VOOR KWALITEITSPRODUCTEN

(98)

Wat het kwaliteitslabel en het biolabel van AMA betreft, werd steun verleend voor de ontwikkeling van kwaliteitsborgingssystemen (onderzoek naar de verbetering van de kwaliteit van de productie in het algemeen, opstelling en verspreiding van documenten inzake kwaliteitsborging, ontwikkeling van daarmee verband houdende informaticasystemen binnen AMA Marketing), kwaliteitscontroles en controles van biologische producten (controles ter plaatse door externe organen en laboratoriumanalyses). Alle routinematige kwaliteitscontroles werden door de vergunninghouders zelf betaald.

(99)

Daarnaast is in de jaarverslagen 1995-1999 een maatregel opgenomen die bestaat in de invoering van het kwaliteitsborgingssysteem ISO 9002.

4.3.   TECHNISCHE ONDERSTEUNINGSMAATREGELEN

4.3.1.   TECHNISCHE ONDERSTEUNING VOOR HET KWALITEITSLABEL EN HET BIOLABEL

(100)

Er werd steun verleend voor algemene voorlichtingsprojecten, pr-activiteiten om algemene kennis over de labels te verspreiden en wedstrijden die werden georganiseerd om de kwaliteitslabels te promoten (Gewinnspiele).

(101)

In aanmerking kwamen de kosten voor de organisatie van informatievergaderingen en de productie van folders, catalogi, nieuwsbrieven en internetbijdragen.

(102)

Doel was de consumenten feitelijke informatie te verschaffen over het programma inzake het kwaliteitslabel en het biolabel van AMA in het algemeen, zoals de kwaliteitgerichtheid van het kwaliteitslabelprogramma, de inhoud van de labels en de controlesystemen.

(103)

Volgens de informatie van de Oostenrijkse autoriteiten hadden deze maatregelen geen betrekking op specifieke productgroepen en zetten zij de consument er niet toe aan een bepaald product te kopen.

4.3.2.   TECHNISCHE ONDERSTEUNING VOOR ALGEMENE PRODUCTINFORMATIE, MET INBEGRIP VAN MARKTONDERZOEK

(104)

Volgens de jaarverslagen werd in de periode 1995 tot en met 1999 steun verleend voor algemene voorlichting en pr-activiteiten, voor de organisatie van en deelname aan beurzen en voor marktonderzoek.

(105)

De algemene voorlichting en pr-activiteiten waarvoor steun werd verleend, waren bedoeld om algemene kenmerken van levensmiddelen te presenteren en daarbij kwamen kwesties van algemeen belang aan bod, zoals advies- en informatieverstrekking in geval van een voedselschandaal. De pr-activiteiten omvatten ook de verbetering van de communicatiebasis in de media; hiervoor werd gebruikgemaakt van kanalen als persberichten, persconferenties, persdiensten, nieuwsbrieven, opendeurdagen en lobbying.

(106)

Daarnaast werd steun verleend voor de organisatie van en de deelname aan evenementen zoals wedstrijden, conferenties, seminars en workshops in Oostenrijk, evenals voor de „österreichischen Wochen” (Oostenrijkse weken) en beurzen in andere EU-lidstaten.

(107)

Steun voor marktonderzoek werd toegekend voor het opstellen van studies betreffende algemene gegevens over levensmiddelenmarkten, de ontwikkeling van de markten, consumentengedrag en trends en analyses op het gebied van de verkoop van de betrokken landbouwproducten.

5.   STEUNINTENSITEITEN

(108)

De steun dekte 100 % van de in aanmerking komende kosten van de afzetbevorderingsmaatregelen van AMA.

(109)

Volgens de door de Oostenrijkse autoriteiten verstrekte informatie bedroeg de steun voor kwaliteitsproducten en voor technische ondersteuning met betrekking tot het kwaliteits- en het biolabel nooit meer dan 100 000 EUR per begunstigde over een periode van drie jaar.

(110)

Met betrekking tot controlemaatregelen inzake het gebruik van het kwaliteitslabel hebben de Oostenrijkse autoriteiten bevestigd dat de steun in 2009 werd afgeschaft.

6.   BEOORDELING VAN DE STEUN

6.1.   GAAT HET OM STEUN?

(111)

Artikel 107, lid 1, VWEU, waarbij staatssteun wordt verboden, is van toepassing als het gaat om steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

6.1.1.   STEUNMAATREGEL VAN DE STATEN OF MET STAATSMIDDELEN BEKOSTIGD

(112)

Wat de indeling van de middelen als staatsmiddelen betreft, hoeft geen onderscheid te worden gemaakt tussen gevallen waarin de steun rechtstreeks wordt verstrekt door de staat, dan wel door openbare of particuliere instanties die daartoe door de staat zijn aangewezen of opgericht (46).

(113)

De Commissie merkt op dat in dit geval de steun niet rechtstreeks door de staat wordt verleend, maar door AMA, een intermediair orgaan dat bij wet is opgericht en door de staat wordt gecontroleerd (zie overweging 49). AMA beheert AMA Marketing en heeft die dochteronderneming volledig in handen; op basis daarvan kan worden aangenomen dat AMA een beslissende invloed uitoefent op AMA Marketing. Daarom zullen AMA en AMA Marketing in het kader van dit hoofdstuk gezamenlijk worden beoordeeld. Bijgevolg moet worden onderzocht of de door AMA geïnde heffingen kunnen worden beschouwd als staatsmiddelen die toerekenbaar zijn aan de staat.

(114)

AMA en AMA Marketing zijn bij wet opgericht. De staat stelt de doelstellingen van deze organen vast (§ 2 van de AMA-wet), alsmede hun beheerstructuur (§ 4 tot en met § 17 van de AMA-wet) en de samenstelling van de raad van bestuur (zie ook overweging 118). Deze organen worden dus door de staat gecontroleerd. Hun afzetbevorderingsactiviteiten worden gefinancierd uit parafiscale heffingen (zie overwegingen 49 en 53) (47). In de AMA-wet (§ 21a, lid 1) is bepaald waarvoor de geïnde heffingen moeten worden gebruikt. Op AMA wordt toezicht gehouden door overheidsinstellingen, zoals de Oostenrijkse Rekenkamer (48). Voorts is in § 29 van de AMA-wet bepaald dat AMA bij het voeren van administratieve procedures de algemene wet op de administratieve procedures (Allgemeines Verwaltungsverfahrensgesetz) moet toepassen.

(115)

De besluiten van AMA kunnen worden aangevochten bij het Bundesverwaltungsgericht (federale administratieve rechtbank) (49). Volgens de versie van de AMA-wet van 2004 kunnen de besluiten van AMA worden aangevochten bij het ministerie van Landbouw en Bosbouw.

(116)

Het innen van de bijdrage in het kader van de AMA-wet is een bevoegdheid van AMA. AMA is bevoegd voor de controle van bedrijfsgebouwen of landbouwpercelen en kan ondernemingen die een heffing verschuldigd zijn, om verslagen of bewijsstukken vragen (50). Inbreuken op de AMA-wet kunnen door de Bezirksverwaltungsbehörde (de administratieve instantie van het district) worden bestraft met een boete van ten hoogste 3 630 EUR (51). Ook een poging om de regels van AMA te omzeilen is strafbaar. Als de geldboete niet kan worden geïnd, kan een gevangenisstraf van ten hoogste zes weken worden opgelegd (52).

(117)

De Oostenrijkse autoriteiten hebben verklaard dat het doel, de reikwijdte en de maximale hoogte van de heffing in de AMA-wet zijn vastgesteld (53). De daadwerkelijke hoogte van de heffing wordt vastgesteld door de raad van bestuur van AMA (Verwaltungsrat der Agrarmarkt Austria). De raad van bestuur stelt de daadwerkelijke hoogte van de heffing vast op basis van de marktsituatie van elk betrokken product, de ontwikkeling van de verkoop, de inkomenssituatie van binnenlandse producten in Oostenrijk en het buitenland en de noodzaak en geschiktheid van de uitvoering van marktmaatregelen (54).

(118)

De raad van bestuur van AMA bestaat uit vier leden die de Kamer van Landbouw (Landwirtschaftskammer Österreich), de Federale Kamer van Arbeid (Bundesarbeitskammer), de Kamer van Economie (Wirtschaftskammer Österreich) en de Oostenrijkse federatie van vakbonden (Österreichischer Gewerkschaftsbund) vertegenwoordigen (55).

(119)

In het besluit tot inleiding van de procedure heeft de Commissie nagegaan of de rechtspraak in de zaak-Pearle op de voorliggende zaak toepasbaar is. Op 15 juli 2004 heeft het Hof van Justitie er in zijn arrest in de zaak-Pearle (56) op gewezen dat verplichte bijdragen die door een intermediair orgaan bij alle ondernemingen van een bedrijfssector worden geïnd, niet kunnen worden beschouwd als staatsmiddelen indien aan de volgende vier cumulatieve voorwaarden is voldaan:

de betrokken maatregel wordt vastgesteld door de beroepsorganisatie die de ondernemingen en de werknemers van een bedrijfssector vertegenwoordigt en dient niet als instrument voor de uitvoering van een door de staat vastgesteld beleid;

de aldus vastgestelde doelstellingen worden volledig gefinancierd door bijdragen van de ondernemingen van de sector;

de wijze van financiering en het percentage/bedrag van de bijdragen worden in de beroepsorganisatie van de bedrijfssector vastgesteld door de vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers, zonder ingrijpen van de staat;

de bijdragen worden verplicht aangewend voor de financiering van de maatregel, zonder mogelijkheid voor de staat om in te grijpen.

(120)

Op basis van de beschikbare informatie is de Commissie van mening dat de regeling niet aan al deze voorwaarden voldoet.

(121)

Wat de eerste voorwaarde betreft, moet worden opgemerkt dat de financiering van de afzetbevorderingsmaatregelen niet wordt beheerd door een beroepsorganisatie die de sector vertegenwoordigt, maar door AMA Marketing, een publiekrechtelijk orgaan dat door de staat is opgericht en wordt gecontroleerd (zie overweging 49 en § 3 van de AMA-wet).

(122)

Wat de derde voorwaarde betreft, worden de heffing en het maximumbedrag van de bijdragen bij wet (d.i. de AMA-wet) opgelegd en wordt de heffing geïnd door een instantie die door de staat wordt gecontroleerd en niet door een beroepsorganisatie van de bedrijfssector. Bovendien is de heffing op grond van de AMA-wet verplicht (zie overweging 53). Deze elementen wijzen erop dat de staat ingrijpt in de wijze van financiering van de steun.

(123)

De Commissie is dan ook van mening dat de onderhavige zaak verschilt van de omstandigheden waarin de bijdragen die in het arrest van het Hof van Justitie in de zaak-Pearle werden geanalyseerd, werden geacht geen staatsmiddelen te vormen.

(124)

Op 30 mei 2013 heeft het Hof van Justitie in de zaak-Doux Élevage geantwoord op een verzoek om een prejudiciële beslissing inzake de interpretatie van het begrip „staatsmiddelen” (57).

(125)

In zijn arrest heeft het Hof geconcludeerd dat het besluit waarbij een nationale overheidsinstantie een overeenkomst die, in het kader van een door de nationale overheid erkende sectorale organisatie, een bijdrage invoert om acties te kunnen voeren op het gebied van communicatie, promotie, externe relaties, kwaliteitsgarantie, onderzoek en verdediging van de belangen van de sector, tot alle ondernemingen van de landbouwsector uitbreidt, waardoor de betaling van de bijdrage een algemeen geldende verplichting wordt, geen bestanddeel van een steunmaatregel van de staat vormt.

(126)

Zoals blijkt uit zijn arrest, was het Hof van oordeel dat de betrokken bijdragen afkomstig waren van particuliere marktdeelnemers die een economische activiteit op de betrokken markten verrichtten, wat betekent dat dit mechanisme geen rechtstreekse of zijdelingse overdracht van staatsmiddelen inhield. De fondsen die werden gevormd door de betaling van die bijdragen, passeerden zelfs niet via de begroting van de staat of een andere publieke entiteit en de staat deed geen afstand van middelen, in welke vorm ook, zoals belastingen, heffingen, bijdragen of andere middelen die volgens de nationale wettelijke regeling naar de staatskas moesten vloeien.

(127)

Anders dan in die zaak gaat het in de onderhavige zaak niet om (vrijwillige) bijdragen die gezamenlijk door een sectorale organisatie zijn ingesteld. Zoals vermeld in overweging 53 betalen de Oostenrijkse landbouw- en levensmiddelenbedrijven verplichte heffingen die bij de AMA-wet zijn ingesteld. De heffingen zijn dan ook niet van particuliere aard, maar zijn door de staat bij wetgevingshandeling opgelegd.

(128)

Bovendien gaat het, in tegenstelling tot in de zaak-Doux Élevage, bij AMA niet om bijdragen die door particuliere organisaties zijn ingesteld. Zoals beschreven in overwegingen 49 tot en met 54 zijn de bijdragen vastgesteld door de staat en worden zij beheerd door AMA, een publiekrechtelijk orgaan dat bij de AMA-wet is opgericht en dat door de staat wordt gecontroleerd. AMA Marketing, een volledige dochteronderneming van AMA, beheert de regeling.

(129)

In de zaak-Doux Élevage was het Hof van oordeel dat de betrokken bijdragen gedurende hun hele parcours van privaatrechtelijke aard bleven en dat de nationale autoriteiten die middelen niet daadwerkelijk konden gebruiken om bepaalde ondernemingen te steunen. Integendeel, het waren de betrokken sectorale organisaties die beslisten over het gebruik van die middelen, en bijgevolg gingen die middelen volledig naar de verwezenlijking van door die organisaties vastgestelde doelen. Ook stonden die middelen niet constant onder staatscontrole en stonden zij niet ter beschikking van de overheidsinstanties.

(130)

In tegenstelling tot de zaak-Doux Élevage zijn in de onderhavige zaak de door AMA nagestreefde doelstellingen niet vastgesteld door een particuliere organisatie die over het gebruik van die middelen beslist, maar zijn zij vastgesteld in de wetgevingshandeling betreffende de overheidsinstantie (d.i. de AMA-wet, zie overweging 54).

(131)

Daarom is niet voldaan aan de voorwaarden van de zaak-Doux Élevage met betrekking tot het bestaan van particuliere middelen.

(132)

Om de genoemde redenen is de Commissie van mening dat de financiering van de betrokken, door AMA uitgevoerde acties aan de staat moet worden toegerekend en dat de middelen bijgevolg staatsmiddelen vormen.

6.1.2.   SELECTIEF VOORDEEL

(133)

Volgens de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie worden als steun beschouwd de maatregelen die, in welke vorm ook, bepaalde ondernemingen rechtstreeks of indirect bevoordelen of die moeten worden beschouwd als een economisch voordeel dat de begunstigde onderneming onder normale marktvoorwaarden niet zou hebben verkregen (58). Bovendien worden als steun aangemerkt maatregelen die, in verschillende vormen, de lasten verlichten die normaliter op het budget van een onderneming drukken en daardoor — zonder subsidies in de strikte zin van het woord te zijn — van gelijke aard zijn en tot identieke gevolgen leiden (59). Het Hof van Justitie heeft er ook op gewezen dat een overheidsmaatregel ter begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producten zijn karakter van kosteloos voordeel niet verliest doordat hij geheel of gedeeltelijk wordt gefinancierd uit van overheidswege verplicht gestelde bijdragen van de betrokken ondernemingen (60).

(134)

De maatregel komt, door middel van reclame, steun voor kwaliteitsproducten en technische ondersteuning, ten goede aan ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van landbouwproducten, met inbegrip van de levensmiddelenindustrie (zie overweging 46).

(135)

In dit verband werd de Oostenrijkse autoriteiten verzocht meer informatie te verstrekken over wie de begunstigden van elke afzetbevorderingsmaatregel waren en met hoeveel zij waren. In hun schrijven van 14 september 2012 hebben de Oostenrijkse autoriteiten geantwoord dat het niet mogelijk was vast te stellen wie de begunstigden van elke afzonderlijke maatregel waren, aangezien niet alleen de producenten en de detailhandelaren die het logo gebruikten van de regeling profiteerden, maar ook de producenten die niet rechtstreeks aan de regeling deelnamen en dus de sector als zodanig. Oostenrijk voerde aan dat de maatregelen ervoor zorgden dat de consument in het algemeen meer bewust werd, zodat zelfs niet aan de regeling deelnemende producenten de kwaliteit van hun producten moesten verhogen.

(136)

Daarnaast heeft de Commissie in het besluit tot inleiding van de procedure Oostenrijk verzocht te verduidelijken in welke mate de levensmiddelenindustrie van de afzetbevorderingsmaatregelen profiteert. De Oostenrijkse autoriteiten hebben hetzelfde argument aangevoerd als het bovenstaande (overweging 135).

(137)

Volgens de rechtspraak (61) behoudt een maatregel zijn selectieve aard, zelfs als die voor een volledige sector geldt (maar niet voor de overige sectoren). De argumenten van de Oostenrijkse autoriteiten als zou de maatregel van algemene aard zijn, moeten worden afgewezen.

6.1.3.   VERSTORING VAN DE MEDEDINGING EN EFFECT OP DE HANDEL

(138)

Volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie komt een verbetering van de concurrentiepositie van een onderneming dankzij staatssteun in het algemeen neer op verstoring van de concurrentie ten opzichte van andere, concurrerende ondernemingen die de betrokken steun niet ontvangen (62). Steun aan een onderneming die actief is op een markt waar handel binnen de Unie plaatsvindt, kan het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden (63).

(139)

In de periode 1995-2008 was er in de Unie een omvangrijke handel in landbouwproducten. Zo werd in 2004 binnen de Unie voor ongeveer 183 miljard EUR aan landbouwproducten ingevoerd en voor ongeveer 187 miljard EUR uitgevoerd, wat overeenkomt met ongeveer 57 % van de totale landbouwproductie ten bedrage van 324 miljard EUR (64).

(140)

Daarom kan er, gezien de omvangrijke handel in landbouwproducten in de Unie in de betrokken periode, van worden uitgegaan dat de maatregelen waarover dit besluit gaat, de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden. Overigens wordt dit bevestigd door een aantal verklaringen van AMA zelf in zijn jaarverslagen over de betrokken periode (zie overwegingen 84 tot en met 90), die de zienswijze van AMA weergeven dat de afzetbevorderingsactiviteiten de nationale productie konden bevorderen ten nadele van producenten uit andere lidstaten.

(141)

In het licht van het bovenstaande is in het onderhavige geval aan de voorwaarden van artikel 107, lid 1, VWEU voldaan. Bijgevolg kan worden geconcludeerd dat de maatregelen waarop dit besluit betrekking heeft, staatssteun vormen in de zin van dat artikel.

6.2.   TEMPOREEL TOEPASSINGSGEBIED VAN HET BESLUIT EN BESTAANDE STEUN

(142)

Het besluit tot inleiding van de procedure van 2012 had betrekking op de niet-aangemelde afzetbevorderingsmaatregelen van AMA in het kader van steunregeling NN 34/2000 en op de AMA-maatregelen van de nietig verklaarde beschikking van de Commissie betreffende steunmaatregel NN 34A/2000.

(143)

Ermee rekening houdend dat de AMA-wet en de uitvoeringsbepalingen daarvoor herhaaldelijk zijn gewijzigd, dat talrijke procedurele stappen zijn genomen en dat de steun bestaat uit tal van maatregelen met een verschillende looptijd, moeten de exacte begin- en einddatum van de toepassing van de maatregelen en dus het temporele toepassingsgebied van het besluit worden vastgesteld.

(144)

Volgens de informatie die de Oostenrijkse autoriteiten hebben verstrekt, bestaan de afzetbevorderingsmaatregelen al sinds 1994, d.w.z. vóór 1 januari 1995, de datum waarop Oostenrijk tot de Europese Unie is toegetreden. Toch zijn de AMA-maatregelen niet door de Oostenrijkse autoriteiten aan de Commissie meegedeeld overeenkomstig artikel 143 of 144 van de Akte van toetreding van de Republiek Oostenrijk (zie overweging 34) en kunnen zij daarom niet als bestaande steun worden beschouwd. Bijgevolg moeten die maatregelen als niet-aangemelde nieuwe steun worden beschouwd vanaf de datum van toetreding op 1 januari 1995, die derhalve moet worden beschouwd als de begindatum voor de toekenning van de steun.

(145)

Zoals beschreven in overweging 36 beweren de Oostenrijkse autoriteiten dat zij bij brief van 23 juni 1997 een ingevuld aanmeldingsformulier voor de afzetbevorderingsmaatregelen van AMA hebben voorgelegd, waarop de Commissie niet binnen de gestelde periode van twee maanden heeft gereageerd (65). Volgens hen was dit een geldige kennisgeving en moest de steun na de periode van twee maanden worden geacht te zijn goedgekeurd en bijgevolg als bestaande steun worden aangemerkt. Dezelfde argumenten werden aangevoerd in een juridisch advies dat bij het schrijven van 25 februari 2015 was gevoegd.

(146)

De Commissie is het niet eens met dit argument. Aangezien de maatregelen al vóór 1997 werden uitgevoerd, kan de bovengenoemde brief niet worden geacht een geldige kennisgeving van de maatregelen in de zin van artikel 108, lid 3, VWEU te zijn en kan de steun dus niet als een bestaande steunmaatregel worden aangemerkt. Volgens het arrest-Lorenz kan steun slechts worden geacht een bestaande steunmaatregel te zijn indien die nog niet ten uitvoer was gelegd toen de maatregel bij de Commissie werd aangemeld; als de steun vooraf nog niet ten uitvoer was gelegd, kan hij alleen worden geacht een bestaande steunmaatregel te zijn als de lidstaat de Commissie na afloop van een periode van twee maanden vooraf op de hoogte had gebracht. De Oostenrijkse autoriteiten hebben de maatregel evenwel vóór de formele kennisgeving ten uitvoer gelegd en de Commissie ook niet vooraf op de hoogte gebracht. Daarom is de onderhavige maatregel door de genoemde brief van 23 juni 1997 niet omgezet in een bestaande steunmaatregel in de zin van artikel 108, lid 1, VWEU.

(147)

In het licht van de bovenstaande gegevens en overwegingen concludeert de Commissie ten aanzien van het temporele toepassingsgebied van het besluit dat de begindatum van alle afzetbevorderingsmaatregelen van AMA 1 januari 1995 is (zie overwegingen 34 en 144).

(148)

Met betrekking tot de einddatum van de uitvoering hebben de Oostenrijkse autoriteiten bij brief van 14 september 2012 bevestigd dat de maatregelen die als steunregeling N 239/2004 waren aangemeld, betrekking hadden op een deel van de AMA-maatregelen die waren onderzocht in het kader van zaak NN 34/2000 (na een grondige wijziging van de maatregelen om aan de geldende regels te voldoen) (zie overweging 39).

(149)

In dezelfde brief hebben de Oostenrijkse autoriteiten bevestigd dat in de periode na 2002 AMA Marketing geen andere steunmaatregelen ten uitvoer heeft gelegd dan die welke vallen onder NN 34A/2000 en N 239/2004 (en de daaropvolgende verlengingen (66)).

(150)

Uit de door de Oostenrijkse autoriteiten verstrekte informatie blijkt dat de goedgekeurde steunregeling N 570/1998 geen betrekking heeft op de afzetbevorderingsmaatregelen van AMA waarop dit besluit betrekking heeft.

(151)

Met betrekking tot het biolabel en het kwaliteitslabel van AMA was de einddatum voor het toekennen van steun 31 december 2008, behalve voor de reclamemaatregelen betreffende het biolabel, die op 31 december 2006 verstreken (zie overwegingen 15 en 19).

(152)

De andere afzetbevorderingsmaatregelen van AMA waren van toepassing tot en met 20 oktober 2004, de datum waarop de beschikking betreffende N 239/2004 werd goedgekeurd (zie hoofdstuk 1.4 en overweging 39). Daarom heeft het toepassingsgebied van dit besluit betrekking op de periode van 1 januari 1995 tot en met 31 december 2008 voor alle maatregelen behalve voor de reclamemaatregelen betreffende het biolabel, waarvoor de periode loopt van 1 januari 1995 tot en met 31 december 2006, en voor de andere afzetbevorderingsmaatregelen, waarvoor de periode loopt van 1 januari 1995 tot en met 20 oktober 2004.

7.   ONRECHTMATIGHEID VAN DE STEUN

(153)

Overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU moet de Commissie op de hoogte worden gebracht van elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen. Overeenkomstig artikel 1, onder f), van Verordening (EG) nr. 659/1999 is nieuwe steun die in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU tot uitvoering wordt gebracht, onrechtmatig. De verplichting om staatssteun aan te melden is vastgesteld in artikel 2 van die verordening.

(154)

Oostenrijk heeft de Commissie niet, zoals vereist in artikel 108, lid 3, VWEU, van de bepalingen tot invoering van de maatregelen en van de heffing ter financiering daarvan op de hoogte gebracht voordat die tot uitvoering werden gebracht.

(155)

Zoals reeds in hoofdstuk 6 is aangetoond, vormen de door Oostenrijk ten uitvoer gelegde maatregelen staatssteun. Zoals vermeld in overweging 34, bestaan de afzetbevorderingsmaatregelen al sinds 1994, d.w.z. vóór 1 januari 1995, de datum waarop Oostenrijk tot de Europese Unie is toegetreden. Toch hebben de Oostenrijkse autoriteiten de AMA-maatregelen nooit aan de Commissie meegedeeld overeenkomstig artikel 143 of 144 van de Akte van toetreding van de Republiek Oostenrijk. Daarom vormde de steun op het tijdstip van toetreding nieuwe steun en hadden de Oostenrijkse autoriteiten die moeten aanmelden. Bij gebrek aan een gedegen aanmelding is de steun onwettig krachtens de desbetreffende bepalingen van het VWEU (zie in dit verband ook overweging 144).

(156)

Bovendien kan, zoals reeds beschreven in overwegingen 9, 36 en 148, noch de brief van 23 juni 1997, noch die van 19 december 2002 worden beschouwd als een geldige kennisgeving van deze nieuwe steun.

8.   BEOORDELING VAN DE VERENIGBAARHEID VAN DE STEUN

8.1.   REGELS INZAKE DE OORSPRONG VAN DE PRODUCTEN

(157)

Het Gerecht heeft de beschikking van de Commissie betreffende steunmaatregel NN 34A/2000 nietig verklaard wegens een contradictie in de AMA-wet van 1992. In § 21a betreffende de doeleinden van de bijdrage werd verwezen naar binnenlandse producten. Meer bepaald werd in punt 1 verwezen naar de doelstelling „bevordering en veiligstelling van de afzet van binnenlandse land- en bosbouwproducten en daarvan afgeleide producten” (67). In punt 2 werd verwezen naar „bevordering van andere afzetbevorderingsmaatregelen (meer bepaald de levering van diensten en personeelskosten in verband daarmee)”.

(158)

Volgens het Gerecht had de beperking tot binnenlandse producten in § 21a, lid 1, van de AMA-wet van 1992 twijfels opgeroepen over de verenigbaarheid van de betrokken steun, wat de Commissie ertoe had moeten brengen de formele onderzoeksprocedure in te leiden (68).

(159)

De kwestie van de nationale oorsprong van de producten is dus een element dat een grondige analyse vergt.

(160)

De klagers hebben gesteld dat de labels en de gesubsidieerde maatregelen alleen voor Oostenrijkse producenten beschikbaar waren. Zij beweerden in dit verband dat op grond van § 21a, lid 1, van de AMA-wet van 1992 uitsluitend Oostenrijkse producten van de gesubsidieerde reclamemaatregelen zouden profiteren.

(161)

In dit verband hebben de Oostenrijkse autoriteiten bij brief van 19 december 2002 verduidelijkt dat het kwaliteitslabel en het biolabel van AMA voor alle producten beschikbaar waren, ongeacht hun oorsprong. Bij brief van 5 maart 2004 hebben de Oostenrijkse autoriteiten de nieuwe interne regels betreffende de toekenning van deze labels toegezonden; die regels waren vastgesteld door AMA Marketing en waren goedgekeurd door het Oostenrijkse Bundesministerium für Land- und Forstwirtschaft, Umwelt und Wasserwirtschaft (BMLFUW — federale ministerie van Land- en Bosbouw, Milieu en Waterhuishouding). Volgens deze regels konden de labels worden toegekend aan alle producten die aan de kwaliteitseisen voldoen, ongeacht of zij uit Oostenrijk dan wel uit een andere lidstaat kwamen. Voorts hadden de Oostenrijkse autoriteiten toegezegd de AMA-wet van 1992 aan te passen; deze wet is dan ook met ingang van juli 2007 bij wet gewijzigd. Sinds die datum bevat § 21a, lid 1, van de AMA-wet niet langer een verwijzing naar „binnenlandse producten” (69).

(162)

Voor de periode na 30 juni 2007 zijn er bijgevolg geen bijzondere problemen met betrekking tot de oorsprong van de producten of tot de begunstigden van deze labels of maatregelen; voor de periode vóór die datum is er evenwel een grondige analyse nodig. Wegens de specifieke kenmerken van de verschillende maatregelen in het kader van deze regeling en het verschillende belang van de verwijzing naar de nationale oorsprong is een afzonderlijke analyse van elke maatregel noodzakelijk.

(163)

Wat het kwaliteitslabel betreft, bevatten de normen voor de uitvoering van de AMA-wet (Regulativ zur Verwendung des AMA-Gütesiegels für Lebensmittel) al sinds januari 2000 geen verwijzing meer naar binnenlandse producten, maar hadden zij betrekking op alle producten ongeacht hun herkomst. In punt 2.3 betreffende de opgave van de oorsprong (Herkunftsdeklaration) wordt voor de oorsprong van de producten expliciet verwezen naar een regio (bijv. Tirol of Beieren) of een land (bijv. Oostenrijk, Frankrijk), waaruit blijkt dat om het even welk gebied/land als oorsprong van de producten kon worden opgegeven. Het argument dat het kwaliteitslabel slechts werd verleend voor binnenlandse (d.w.z. Oostenrijkse) producten, moet worden afgewezen voor de periode na die datum.

(164)

Bovendien bevatten alle bepalingen betreffende de oorsprong van het product de volgende definitie van „inheems/binnenlands” („heimisch”): „Als in deze richtsnoeren het begrip „inheems/binnenlands” wordt gebruikt, wordt daaronder het gebied verstaan dat als oorsprong van het product is vermeld” („Wird in diesen Richtlinien der Begriff „heimisch” verwendet, ist darunter die im Herkunftsanteil des Zeichens angeführte Region zu verstehen.”) (70). Dit wijst er opnieuw op dat de verwijzing naar „binnenlandse producten” in de uitvoeringsbesluiten niet alleen slaat op Oostenrijkse producten, maar dat elk gebied als oorsprong kon worden opgegeven.

(165)

Het biolabel verwijst per se vooral naar de bijzondere kwaliteitskenmerken van een product. De betrokken labels in het kader van de regeling hadden als voornaamste boodschap een verwijzing naar BIO en stonden open voor alle producten, ongeacht hun oorsprong. Deze oorsprong mocht evenwel alleen als ondergeschikte boodschap worden vermeld.

(166)

De steun voor kwaliteitsproducten werd toegekend voor de ontwikkeling van kwaliteitsborgingssystemen, kwaliteitscontroles en controles van biologische producten (overweging 98). Ook die maatregelen zijn per se niet beperkt tot producten van een bepaalde nationale oorsprong.

(167)

Steun voor generieke reclame doet geen vragen rijzen over de oorsprong van die producten, aangezien in de campagnes alleen op algemene wijze reclame voor een product wordt gemaakt of naar een product wordt verwezen, zonder enige verwijzing naar de oorsprong.

8.2.   TOEPASSELIJKE REGELS

(168)

In artikel 107, lid 3, onder c), VWEU is bepaald dat steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken als verenigbaar met de interne markt kunnen worden beschouwd mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad.

(169)

Overeenkomstig de mededeling van de Commissie betreffende de vaststelling van regels voor de beoordeling van onrechtmatig verleende staatssteun (71) moet onrechtmatige steun in de zin van artikel 1, onder f), van Verordening (EG) nr. 659/1999 worden getoetst aan de regels die van toepassing waren op het ogenblik dat de steun werd verleend.

(170)

Tussen 1 januari 2000 en 31 december 2006 waren de richtsnoeren 2000-2006 van toepassing. Met ingang van 1 januari 2007 waren de Communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector 2007-2013 (72) (hierna „de richtsnoeren 2007-2013” genoemd) van toepassing overeenkomstig punt 194 ervan.

(171)

In dit verband moet worden opgemerkt dat overeenkomstig punt 196 van de richtsnoeren 2007-2013 de lidstaten een overgangsperiode tot en met 31 december 2007 hadden om de bestaande steunregelingen in overeenstemming te brengen met de bepalingen van de richtsnoeren. De definitie van „bestaande steun” is vastgelegd in artikel 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 659/1999. Krachtens artikel 1, onder b), ii), dat op het onderhavige geval van toepassing is, wordt onder „bestaande steun”„goedgekeurde steun” verstaan, d.w.z. steunregelingen en individuele steun die door de Commissie of de Raad zijn goedgekeurd.

(172)

De Commissie had steunregeling NN 34A/2000 inderdaad op 30 juni 2004 goedgekeurd. In september 2004 werd de betrokken beschikking evenwel aangevochten door klagers bij het Gerecht van eerste aanleg (nu „het Gerecht”), dat de beschikking van de Commissie nietig verklaarde bij arrest van 18 november 2009. Oostenrijk is tegen dit arrest in beroep gegaan; het Hof van Justitie heeft op 27 oktober 2011 dit beroep verworpen en het arrest van het Gerecht van eerste aanleg bevestigd.

(173)

De Oostenrijkse autoriteiten voeren aan dat het bij de betrokken regeling ging om bestaande steun, die pas vanaf 1 januari 2008 moest worden getoetst aan de nieuwe richtsnoeren 2007-2013. In zijn schrijven van 14 september 2012 verwijst Oostenrijk ook naar het beginsel van het gewettigd vertrouwen en stelt het dat de beschikking van de Commissie pas in 2011 nietig is verklaard.

(174)

Volgens de rechtspraak (73) geldt inzake het gewettigd vertrouwen dat: „… de ontvanger, wanneer een beroep tot nietigverklaring is ingesteld, een dergelijke zekerheid evenmin kan hebben zolang de gemeenschapsrechter zich niet definitief heeft uitgesproken”. Daarom kan in de onderhavige zaak geen gewettigd vertrouwen worden ingeroepen.

(175)

Bijgevolg kon steunregeling NN 34A/2000 niet worden aangemerkt als bestaande steun op grond van de beschikking van de Commissie van 30 juni 2004 en daarom is de overgangsperiode van punt 196 van de richtsnoeren 2007-2013 niet van toepassing. De steunregeling had met ingang van 1 januari 2007 in overeenstemming moeten worden gebracht met de richtsnoeren 2007-2013.

8.3.   STEUN VOOR RECLAMEMAATREGELEN

(176)

Wat reclamemaatregelen betreft, moet de verenigbaarheid van de steun in de periode van 1 januari 1995 tot en met 31 december 2001 worden beoordeeld in het licht van de mededeling van de Commissie betreffende de betrokkenheid van de lidstaten bij acties ter bevordering van de verkoop van landbouw- en visserijproducten (74) (hierna „de mededeling 1986” genoemd) en de kadervoorschriften voor nationale steunmaatregelen voor reclame voor landbouwproducten en bepaalde producten die niet onder bijlage II van het EEG-Verdrag vallen, met uitzondering van visserijproducten (75) (hierna „de kadervoorschriften voor reclame 1987” genoemd).

(177)

De steun die vanaf 1 januari 2002 werd toegekend, moet worden getoetst aan de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reclame voor in bijlage I van het Verdrag vermelde producten en voor bepaalde niet in bijlage I vermelde producten (hierna „de reclamerichtsnoeren 2001” genoemd) (76).

(178)

Bij de beoordeling van staatssteun die na 1 januari 2007 voor reclame voor landbouwproducten werd toegekend, past de Commissie sectie VI.D van de richtsnoeren 2007-2013 toe.

8.3.1.   TOEPASSINGSGEBIED VAN „RECLAME”

(179)

De kadervoorschriften voor reclame 1987 waren van toepassing op reclame, omschreven als alle acties waarbij, met gebruikmaking van massamedia (zoals pers, radio, tv en affiches), wordt getracht de consument ertoe aan te zetten het betrokken product te kopen. Hieronder vallen dus niet promotieactiviteiten in ruimere zin, zoals popularisering van wetenschappelijke kennis, de organisatie van jaarbeurzen en tentoonstellingen, de deelneming daaraan en soortgelijke publicrelationsacties, inclusief opinieonderzoek en marktstudies (77).

(180)

Het toepassingsgebied van de reclamerichtsnoeren 2001 is in beginsel hetzelfde als dat van de hierboven omschreven kadervoorschriften voor reclame 1987, zij het met een aantal verschillen. De eerste substantiële wijziging betreft het feit dat de marktdeelnemers werden toegevoegd als potentiële adressaten van de reclame (78). De tweede wijziging betreft de uitbreiding van de definitie van reclame met reclameactiviteiten die in het verkooppunt op de consument zijn gericht (zoals het verstrekken van materiaal voor die doeleinden) (79).

(181)

Het toepassingsgebied van sectie IV.D van de richtsnoeren 2007-2013 is identiek aan dat van de reclamerichtsnoeren 2001 (80).

(182)

Zowel de kadervoorschriften voor reclame 1987 als de reclamerichtsnoeren 2001 gelden voor reclameactiviteiten, maar niet voor afzetbevorderingsactiviteiten. Steun voor deze laatste categorie wordt aangemerkt als technische steun, waarvoor specifieke regels gelden.

(183)

In de onderhavige zaak werd steun verleend voor reclamecampagnes waarbij gebruik werd gemaakt van verschillende media en andere vormen van publiciteit. De reclamecampagnes hadden betrekking op:

het biolabel en het kwaliteitslabel,

generieke producten, en

reclame buiten Oostenrijk.

(184)

Uit de door de Oostenrijkse autoriteiten verstrekte informatie kan worden geconcludeerd dat de maatregelen tot doel hadden de consument ertoe aan te zetten het betrokken product te kopen (zie overwegingen 75 en 94). Daarom vallen de bovengenoemde maatregelen onder het toepassingsgebied van reclame en moeten zij worden onderzocht in het licht van de toepasselijke regels.

8.3.2.   STEUN VOOR RECLAME IN DE PERIODE VAN 1 JANUARI 1995 TOT EN MET 31 DECEMBER 2001

Voorwaarden voor verenigbaarheid

(185)

De verenigbaarheid van de vóór 1 januari 2002 verleende steun moet worden getoetst aan de mededeling 1986 en de kadervoorschriften voor reclame 1987 (overweging 176).

Algemene voorwaarden

(186)

Op grond van punt 2.2 van de kadervoorschriften voor reclame 1987 mag geen steun voor reclame worden verleend voor bepaalde ondernemingen.

(187)

Punt 3 stelt als voorwaarde dat de reclame betrekking moet hebben op ten minste één van de volgende categorieën (positieve criteria):

landbouwproducten waaraan een overschot bestaat;

nieuwe producten of vervangingsproducten waaraan geen overschot bestaat;

ontwikkeling van bepaalde gebieden;

ontwikkeling van het midden- en kleinbedrijf;

reclame voor producten van hoge kwaliteit en voor gezonde voedingsmiddelen.

(188)

Ten slotte mag, overeenkomstig punt 4 van de kadervoorschriften voor reclame 1987, de steun die op grond van die kadervoorschriften wordt verleend, niet hoger zijn dan het bedrag dat de sector zelf voor een bepaalde reclamecampagne inbrengt, wat betekent dat een maximale steunintensiteit van 100 % slechts kan worden toegestaan als het bedrijfsleven voor ten minste 50 % in de kosten bijdraagt, ofwel door vrijwillige bijdragen ofwel door middel van parafiscale heffingen of verplichte bijdragen. Daarom wordt een maximale steunintensiteit van 100 % toegestaan.

Schending van artikel 30 van het EEG-Verdrag

(189)

Zowel in punt 2 van de mededeling 1986 als in punt 2.1 van de kadervoorschriften voor reclame 1987 (81) wordt benadrukt dat steun voor reclame niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt als het afzetbevorderingsmateriaal in strijd is met artikel 30 van het EEG-Verdrag (nu artikel 34 VWEU).

(190)

Volgens punt 2.1 van de mededeling 1986 zijn generieke verkoopbevorderende campagnes waarin niet naar de oorsprong van het product wordt verwezen, campagnes ter bevordering van de export die in andere lidstaten worden georganiseerd, en campagnes op de binnenlandse markt waarbij specifieke kwaliteiten of variëteiten van producten worden aangeprezen, maar niet op een andere wijze specifiek naar de nationale oorsprong van het product wordt verwezen dan via verwijzingen naar de betrokken kwaliteiten of variëteiten of naar de normale omschrijving van het product, niet in strijd met artikel 34 VWEU.

(191)

Daarentegen vormen, overeenkomstig punt 2.2 van de mededeling 1986, de volgende campagnes duidelijk een inbreuk op artikel 30 van het EEG-Verdrag (nu artikel 34 VWEU): verkoopbevorderende campagnes waarbij de consumenten wordt aangeraden binnenlandse producten te kopen uitsluitend omdat zij van binnenlandse oorsprong zijn, of verkoopbevorderende campagnes die ten doel hebben de aankoop van producten uit andere lidstaten te ontraden of die producten voor de consument als minder waardevol voor te stellen (negatieve reclame).

(192)

Verder is in punt 2.3 van de mededeling 1986 bepaald dat verkoopbevorderende campagnes op de binnenlandse markt van een lidstaat, tenzij een aantal beperkingen in acht wordt genomen, strijdig kunnen zijn met artikel 30 van het EEG-Verdrag (nu artikel 34 VWEU) doordat wordt verwezen naar de binnenlandse oorsprong van de producten.

(193)

Krachtens punt 2.3.1 van de mededeling 1986 zijn verkoopbevorderende campagnes waarbij de aandacht wordt gevestigd op variëteiten of kwaliteiten van producten die in een lidstaat worden geproduceerd, in de praktijk niet beperkt tot nationale of regionale specialiteiten en vestigen zij vaak de aandacht op de bijzondere kwaliteiten van de producten die in een bepaalde lidstaat worden voortgebracht en op de binnenlandse oorsprong van die producten, ook al hebben die producten dezelfde kwaliteiten als overeenkomstige producten uit andere lidstaten. Indien bij dergelijke verkoopbevorderende campagnes te veel nadruk wordt gelegd op de binnenlandse oorsprong van de producten, kan er sprake zijn van een inbreuk op artikel 30 van het EEG-Verdrag (nu artikel 34 VWEU).

(194)

In de mededeling 1986 werd de lidstaten dan ook verzocht er vooral op toe te zien dat de volgende richtsnoeren strikt in acht werden genomen:

het producerende land mag via een woord of een symbool worden aangegeven op voorwaarde dat er een redelijk evenwicht bestaat tussen enerzijds de verwijzing naar de kwaliteiten en variëteiten van het product en anderzijds de binnenlandse oorsprong ervan;

de verwijzingen naar de binnenlandse oorsprong moeten ondergeschikt zijn aan de belangrijkste boodschap die via de campagne aan de consument wordt overgebracht en mogen niet als het belangrijkste verkoopargument worden aangewend;

de kwaliteiten van het product die mogen worden vermeld, zijn met name smaak, aroma, versheid, rijpheid, prijs-kwaliteitverhouding, voedingswaarde, beschikbare variëteiten, bruikbaarheid (recepten enz.). Verboden daarentegen zijn superlatieven als „de beste”, „de smakelijkste”, „de fijnste” en uitdrukkingen als „dit is het einde”, of verkoopbevorderende campagnes die, doordat wordt verwezen naar de binnenlandse oorsprong van het product, tot gevolg hebben dat het betrokken product wordt vergeleken met producten uit andere lidstaten. Verwijzing naar een kwaliteitscontrole is alleen toegestaan wanneer het product ook werkelijk grondig en objectief op zijn kwaliteiten wordt gecontroleerd.

Beoordeling

(195)

In een juridisch advies dat bij het schrijven van 25 februari 2015 was gevoegd, stellen de Oostenrijkse autoriteiten dat de inbreuk op artikel 30 van het EEG-Verdrag (nu artikel 34 VWEU) in een „historisch perspectief” moet worden gezien en dat er in de periode van 1995 tot en met 2002 geen enkele rechtszaak was waarin de tekst en de grafische boodschap van een label werden geacht een inbreuk op artikel 30 van het EEG-Verdrag te vormen. De Commissie is van mening dat dit argument geen hout snijdt. Zoals hierboven is aangetoond, bevatten zowel de mededeling 1986 (82) als de kadervoorschriften voor reclame 1987 expliciete, gedetailleerde richtsnoeren voor de lidstaten over hoe zij hun maatregelen moeten vormgeven om inbreuken op artikel 30 van het EEG-Verdrag te voorkomen.

(196)

Op basis van de informatie waarover de Commissie beschikte voor de periode vóór 2002, was het op het ogenblik dat het besluit tot inleiding van de procedure werd genomen, niet mogelijk de verenigbaarheid van de reclamemaatregelen met de bovenvermelde regels te beoordelen. Daarom werd de Oostenrijkse autoriteiten verzocht de nodige informatie te verstrekken met betrekking tot de bovengenoemde voorwaarden.

(197)

Het antwoord van de Oostenrijkse autoriteiten van 14 september 2012 bevatte onvoldoende informatie om de verenigbaarheid te beoordelen (de Oostenrijkse autoriteiten verwezen slechts naar de jaarverslagen over de jaren 1995 tot en met 2001). Daarom werd op 19 februari 2014 een nieuw verzoek gestuurd om inlichtingen betreffende deze punten, waarop Oostenrijk op 5 mei 2014 heeft geantwoord.

(198)

In het laatstgenoemde antwoord hebben de Oostenrijkse autoriteiten laten weten dat de reclamecampagnes betrekking hadden op landbouwproducten waaraan een overschot bestond en/of reclame voor producten van hoge kwaliteit. Bijgevolg werd voldaan aan de positieve criteria van punt 3 van de kadervoorschriften voor reclame 1987.

(199)

Volgens de door de Oostenrijkse autoriteiten verstrekte informatie werd in de reclame niet verwezen naar bepaalde ondernemingen.

(200)

Wat de maximale steunintensiteit betreft, maakten de heffingen in de sector meer dan 50 % uit van het steunbedrag (zie ook overwegingen 43 en 56). Daarom is voldaan aan het criterium van punt 4 van de kadervoorschriften voor reclame 1987 met betrekking tot de steunintensiteit.

(201)

In het besluit tot inleiding van de procedure had de Commissie twijfel geuit ten aanzien van een mogelijke inbreuk op artikel 30 van het EEG-Verdrag (nu artikel 34 VWEU). Volgens het voorlopige standpunt van de Commissie leek de verwijzing naar de nationale oorsprong op het kwaliteitslabel niet ondergeschikt te zijn (zie overweging 65). Bovendien merkte de Commissie op dat de verwijzing naar de oorsprong van het product in tal van reclamematerialen niet alleen op het kwaliteitslabel voorkwam, maar ook elders in de reclame (zie overweging 83).

(202)

Daarom werd de Oostenrijkse autoriteiten in het besluit tot inleiding van de procedure gevraagd om te beschrijven hoe het kwaliteitslabel en het biolabel er in de periode 1995-2001 uitzagen en om representatieve voorbeelden voor te leggen van afzetbevorderingsmateriaal waarin de labels werden gebruikt.

(203)

Op 14 september 2012 hebben de Oostenrijkse autoriteiten geantwoord dat de jaarlijkse staatssteunverslagen die zij over de jaren 1995-2004 hadden voorgelegd, deze informatie al bevatten. Bij brief van 19 februari 2014 heeft de Commissie geantwoord dat die informatie niet volstond voor een analyse van de verenigbaarheid en heeft zij gevraagd om een gedetailleerd overzicht (d.w.z. kennisgevingsformulieren) op basis van de regels die golden op het moment van de maatregel. Deze beoordeling werd verstrekt in het antwoord van 5 mei 2014.

(204)

De specifieke criteria voor de verenigbaarheid van de verschillende soorten reclame worden hieronder geanalyseerd.

Steun voor generieke reclame

(205)

Wat betreft de verwijzing naar bepaalde ondernemingen in sommige reclamecampagnes (overweging 90), merkt de Commissie op dat, volgens punt 2.2 van de kadervoorschriften voor reclame 1987, steun voor reclame voor bepaalde ondernemingen verboden is.

(206)

In hun schrijven van 14 september 2012 hebben de Oostenrijkse autoriteiten aangevoerd dat de genoemde ondernemingen hadden bijgedragen aan een deel van de kosten van de campagne (Druck und Werbeeinschaltung). Toch kunnen dergelijke campagnes waarin naar bepaalde ondernemingen wordt verwezen, niet op grond van de staatssteunregels worden goedgekeurd (punt 2.2 van de kadervoorschriften voor reclame 1987). Dat de ondernemingen aan een deel van de kosten van de campagne hadden bijgedragen, doet niets af aan deze beoordeling.

(207)

Uit de beschikbare informatie blijkt dat in sommige generieke reclamecampagnes uitdrukkelijk naar de oorsprong van het product (d.w.z. Oostenrijk) werd verwezen (zie de voorbeelden in overwegingen 84 en 90).

(208)

De maatregelen voldeden dus niet aan de punten 2.1 (83) en 2.2 van de kadervoorschriften voor reclame 1987 en vormden een inbreuk op artikel 30 van het EEG-Verdrag (nu artikel 34 VWEU). Daarom is de Commissie van mening dat de steun voor reclamemaatregelen in de periode van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1999, waarin naar de oorsprong van de producten of naar bepaalde ondernemingen werd verwezen, niet verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt (84).

(209)

Wat de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2001 betreft, werd in de reclamecampagnes alleen naar de specifieke kwaliteiten of variëteiten van de producten verwezen en waren er geen specifieke verwijzingen naar de nationale oorsprong ervan.

(210)

Daarom vormden de campagnes voor deze laatste periode geen inbreuk op artikel 30 van het EEG-Verdrag en voldeden zij dus aan de kadervoorschriften voor reclame 1987. Bijgevolg is de Commissie van mening dat die campagnes verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt.

Steun voor het kwaliteitslabel

(211)

In hun antwoord van 14 september 2012 hebben de Oostenrijkse autoriteiten aangegeven dat wat het kwaliteitslabel betreft, dezelfde labels werden gebruikt als die welke de Commissie in haar beschikking in zaak N 589/2008 had goedgekeurd. Daarom waren de Oostenrijkse autoriteiten tot de conclusie gekomen dat de verwijzing naar de nationale oorsprong een ondergeschikte rol had.

(212)

De Commissie is het niet eens met de opmerkingen van de Oostenrijkse autoriteiten. Zoals hierboven is uiteengezet (overweging 65), werd in de periode 1995 tot en met 1999 een ander logo voor het kwaliteitslabel gebruikt. In dat logo was de verwijzing naar de oorsprong niet ondergeschikt aan de kwaliteitsboodschap van het logo. Zowel de visuele boodschap (de Oostenrijkse vlag) als de aangebrachte tekst wijzen erop dat „Oostenrijk” de belangrijkste boodschap was.

(213)

Bijgevolg werd niet voldaan aan punt 2.3.1 van de mededeling 1986, waarin is bepaald dat verwijzingen naar de nationale oorsprong ondergeschikt moeten zijn aan de belangrijkste boodschap die via de campagne aan de consument wordt overgebracht, en dat zij niet als het belangrijkste verkoopargument mogen worden aangewend. Daarom is de Commissie van mening dat de steun voor het kwaliteitslabel in de periode van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1999 niet verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

(214)

Wat de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2001 betreft, is de Commissie van mening dat de nieuwe logo's, die dezelfde waren als die welke in de beschikking van de Commissie in zaak N 589/2008 werden beoordeeld, aan de voorwaarden van de kadervoorschriften voor reclame 1987 voldeden en is zij derhalve van mening dat de desbetreffende steun verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

Steun voor het biolabel

(215)

In de reclamemaatregelen betreffende het biolabel, als weergegeven in overweging 65, werden dezelfde logo's gebruikt als in de periode na 2002.

(216)

Aangezien bij dit soort reclame de aandacht wordt gevestigd op de variëteiten of kwaliteiten van de producten die in een lidstaat worden geproduceerd, vallen deze maatregelen onder punt 2.3.1 van de mededeling 1986, op grond waarvan geen overdreven nadruk mag worden gelegd op de nationale oorsprong van het product.

(217)

In een van de twee versies van het label werd helemaal niet naar de oorsprong van de producten verwezen. In de andere versie werd de oorsprong van het product als secundaire boodschap vermeld. De eerste versie leverde geen problemen op ten aanzien van een mogelijke inbreuk op artikel 30 van het EEG-Verdrag (nu artikel 34 VWEU). Op haar beurt voldeed de tweede versie aan de voorwaarden van punt 2.3.1 van de mededeling 1986, aangezien:

het logo was van die aard dat er een redelijk evenwicht bestond tussen, enerzijds, de verwijzing naar de kwaliteiten van het product (d.i. bio) en, anderzijds, de identificatie, met een woord of symbool, van het producerende land;

de verwijzing naar de nationale oorsprong was ondergeschikt aan de belangrijkste boodschap die aan de consument werd overgebracht en werd niet als het belangrijkste verkoopargument aangewend;

de kwaliteiten van de producten verwezen naar objectieve kwaliteiten ervan en er werden geen superlatieven gebruikt die tot gevolg hadden dat het gepromote product met producten uit andere lidstaten werd vergeleken;

er werd alleen naar een kwaliteitscontrole verwezen wanneer het product werkelijk grondig en objectief op zijn kwaliteiten werd gecontroleerd door AMA.

(218)

Daarom voldeed de steun voor reclame voor het biolabel voor de periode van 1 januari 1995 tot en met 31 december 2001 aan de voorwaarden van de mededeling 1986. Bijgevolg is de Commissie van mening dat de steun verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

Reclame buiten Oostenrijk

(219)

In de buiten Oostenrijk gevoerde reclamecampagnes werd niet op een andere wijze specifiek naar de nationale oorsprong van het product verwezen dan via verwijzingen naar de betrokken kwaliteiten of variëteiten of naar de normale omschrijving van het product. Deze campagnes strookten dus met punt 2.1 van de mededeling 1986 en vormden geen inbreuk op artikel 30 van het EEG-Verdrag (nu artikel 34 VWEU).

(220)

Daarom voldeed de steun voor reclame buiten Oostenrijk voor de periode van 1 januari 1995 tot en met 31 december 2001 aan de voorwaarden van de mededeling 1986. Bijgevolg is de Commissie van mening dat de steun verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

8.3.3.   STEUN VOOR RECLAME IN DE PERIODE VAN 1 JANUARI 2002 TOT EN MET 31 DECEMBER 2006: HET KWALITEITSLABEL EN HET BIOLABEL

(221)

Voor de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2006 moest de steun voor reclameactiviteiten voldoen aan de voorwaarden van de richtsnoeren 2000-2006. Overeenkomstig punt 18 van de richtsnoeren 2000-2006 moesten maatregelen voor verkoopbevorderings- en reclameactiviteiten voor landbouwproducten worden beoordeeld overeenkomstig de kadervoorschriften voor reclame 1987.

(222)

Vanaf 1 januari 2002 werden de reclamerichtsnoeren 2001 van toepassing en vervingen zij de mededeling 1986 en de kadervoorschriften voor reclame 1987 (punten 69 en 75 van de reclamerichtsnoeren 2001). De Commissie zal zich bij haar beoordeling voor de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2006 dan ook baseren op de reclamerichtsnoeren 2001.

(223)

Overeenkomstig punt 12 van de reclamerichtsnoeren 2001 is steun voor reclame voor landbouwproducten en andere producten slechts verenigbaar met de gemeenschappelijke markt als de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt niet zodanig veranderen dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad (negatieve criteria) en als de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën wordt vergemakkelijkt (positieve criteria).

Negatieve criteria

(224)

In punt 18 van de reclamerichtsnoeren 2001 is bepaald dat geen steun kon worden toegekend voor reclamecampagnes die een inbreuk vormden op artikel 28 van het EG-Verdrag (nu artikel 34 VWEU), op grond waarvan kwantitatieve invoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking tussen de lidstaten verboden zijn.

(225)

De steun mocht niet worden verleend voor rechtstreekse reclame voor de producten van een bepaalde onderneming of van bepaalde ondernemingen. Wanneer particuliere bedrijven met het voeren van door de overheid gefinancierde reclameactiviteiten werden belast, moest de keuze van het betrokken bedrijf op marktbeginselen gebaseerd zijn (punten 29 en 30 van de reclamerichtsnoeren 2001).

(226)

Voorts mochten de campagnes niet in strijd zijn met de secundaire Gemeenschapswetgeving en moesten zij voldoen aan Richtlijn 2000/13/EG (punten 25 tot en met 28 van de reclamerichtsnoeren 2001).

Positieve criteria

(227)

Op grond van de punten 31 en 32 van de reclamerichtsnoeren 2001 moest de reclame, om in aanmerking te komen voor een afwijking op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag (nu artikel 107, lid 3, onder c), VWEU), betrekking hebben op producten waaraan een overschot bestond of onvoldoende geëxploiteerde soorten, op nieuwe producten of vervangingsproducten waaraan geen overschot bestond, op producten van hoge kwaliteit, op de ontwikkeling van bepaalde gebieden of op de ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen.

(228)

In hoofdstuk 4 van de reclamerichtsnoeren 2001 wordt dieper ingegaan op de toepassing van de genoemde positieve criteria op bepaalde soorten reclame, namelijk steun voor reclame waarbij de oorsprong van het product onderdeel van de reclameboodschap is (hoofdstuk 4.1) en steun voor reclame voor kwaliteitsproducten (hoofdstuk 4.2).

Reclame waarbij de oorsprong van het product onderdeel van de reclameboodschap is

(229)

Overeenkomstig punt 23 van de reclamerichtsnoeren 2001 mocht het voortbrengende land met woorden of symbolen worden vermeld op voorwaarde dat er een redelijk evenwicht was tussen verwijzingen naar producteigenschappen en -soorten enerzijds en verwijzingen naar de nationale oorsprong anderzijds. De verwijzingen naar de nationale oorsprong moesten ondergeschikt zijn aan de hoofdboodschap die via de campagne aan de consument werd overgebracht en mochten niet de hoofdreden vormen waarom de consument tot de aanschaf van het product werd aangezet. Reclame waarbij de (regionale) oorsprong van een product als ondergeschikte boodschap werd vermeld, werd geacht niet in strijd te zijn met artikel 28 van het EG-Verdrag (nu artikel 34 VWEU). Om te beoordelen of de oorsprong inderdaad een ondergeschikte reclameboodschap was, moest de Commissie rekening houden met het totale aandeel van de tekst en/of het symbool, met inbegrip van afbeeldingen en de algemene presentatie, die naar de oorsprong verwijzen en het belang van de tekst en/of het symbool die naar het exclusieve verkoopargument verwijzen, dat wil zeggen naar het onderdeel van de reclameboodschap dat niet op de oorsprong was gericht (punten 40 en 41 van de reclamerichtsnoeren 2001).

Reclame voor kwaliteitsproducten

(230)

Wanneer de steun werd toegekend voor producten die aan bijzondere kwaliteitseisen voldeden, moest die openstaan voor alle in de Gemeenschap voortgebrachte producten, ongeacht hun oorsprong. Verder werd van de lidstaten verlangd dat zij de resultaten van vergelijkbare controles die in andere lidstaten werden uitgevoerd, zouden erkennen (punt 49 van de reclamerichtsnoeren 2001).

Reclame voor producten van met name de biologische landbouw

(231)

Overeenkomstig punt 55 van de reclamerichtsnoeren 2001 kon steun alleen worden toegestaan indien de producten waarop aanduidingen betreffende de biologische landbouwmethoden waren aangebracht, aan Verordening (EEG) nr. 2092/91 voldeden. Op alle producenten en verwerkers van producten van de biologische landbouw moest de in de verordening vastgestelde controleregeling worden toegepast.

Beoordeling

(232)

Wanneer de Commissie de bovenstaande bepalingen toepast op de reclamemaatregelen voor het kwaliteitslabel en het biolabel in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2006, komt zij tot de onderstaande conclusies.

(233)

Het kwaliteitslabel en een van de twee versies van het biolabel (zie overweging 64) bevatten een verwijzing naar de oorsprong van het product, maar deze boodschap kan worden beschouwd als ondergeschikt aan de hoofdboodschap betreffende de (biologische) kwaliteit van het product. De verwijzing naar de oorsprong van het product had een ondergeschikte positie in de grafische boodschap (achtergrond) en in de tekst van het logo.

(234)

Met betrekking tot het ontwerp van de labels merkt de Commissie op dat de centrale plaats van de labels bestond uit het veld waarin de tekst „AMA Gütesiegel” of „BIO” overheerste en dat de oorsprong van het product in beduidend kleinere letters werd vermeld. Op de zijvelden stonden de nationale kleuren (bijvoorbeeld rood en wit voor Oostenrijk), maar er werden geen aanvullende symbolen gebruikt om het land van productie aan te geven. Het centrale veld nam niet alleen de visueel dominerende ruimte op de labels in, maar vormde ongeveer 65 % van de totale breedte van het label (zie overweging 64). De Oostenrijkse autoriteiten hebben voorts gepreciseerd dat in alle reclame voor beide labels de productkwaliteit de hoofdboodschap was en dat de oorsprong van het product, als die al werd genoemd, slechts een ondergeschikte boodschap was (zie overweging 79).

(235)

Volgens de Oostenrijkse autoriteiten werd het biolabel slechts toegekend aan biologische producten die aan de criteria van Verordening (EEG) nr. 2092/91 voldeden (zie overweging 69).

(236)

De Oostenrijkse autoriteiten hebben verzekerd dat de bepalingen van Richtlijn 2000/13/EG in de gesubsidieerde reclame werden nageleefd (zie overweging 68).

(237)

De reclame had geen betrekking op producten van een bepaalde onderneming of van bepaalde ondernemingen. De Oostenrijkse autoriteiten hebben aangegeven dat wanneer reclame werd gemaakt in een verkooppunt, die reclame geen betrekking had op met name genoemde ondernemingen of producten, en dat de eigenaar van het verkooppunt niet van de steun profiteerde (zie overweging 78).

(238)

De Oostenrijkse autoriteiten hebben te kennen gegeven dat alle door AMA Marketing gefinancierde reclameactiviteiten werden uitgevoerd door particuliere bedrijven die werden geselecteerd via een openbare inschrijving (zie overweging 52).

(239)

Volgens de Oostenrijkse autoriteiten kon het kwaliteitslabel voor alle in de Unie geproduceerde producten worden gebruikt voor zover die aan de bijzondere voorschriften voor het gebruik van het label voldeden. Ofwel hadden die bijzondere voorschriften betrekking op de kwaliteit van het product, ofwel zorgden zij er alleen voor dat de vermelde geografische oorsprong van het product werd gewaarborgd. In elk geval kon aan de bijzondere voorschriften worden voldaan ongeacht de geografische oorsprong van de producten (zie overweging 161).

(240)

In het besluit tot inleiding van de procedure had de Commissie erop gewezen dat zij geen informatie had over de vraag of gelijkwaardige controles die in andere lidstaten waren verricht, werden erkend. In hun schrijven van 14 september 2012 hebben de Oostenrijkse autoriteiten bevestigd dat dergelijke controles werden erkend en hebben zij bewijsmateriaal verstrekt om dit te staven.

(241)

Hoewel de Oostenrijkse autoriteiten hadden bevestigd dat het kwaliteitslabel en het biolabel vanaf 2002 voor alle producten, ongeacht hun oorsprong, konden worden gebruikt, had de Commissie in haar besluit tot inleiding van de procedure twijfels geuit omdat de verwijzing naar nationale producten in de belangrijkste rechtsgrond voor de maatregelen, de AMA-wet, pas in 2007 is afgeschaft (zie overweging 161).

(242)

In hun schrijven hebben de Oostenrijkse autoriteiten de nieuwe interne regels meegedeeld, op grond waarvan de labels voor alle producten konden worden gebruikt, alsmede gegevens waaruit blijkt dat de labels na 2001 inderdaad voor een aantal niet-Oostenrijkse producten werden verleend. Voorts hebben zij nogmaals bevestigd dat de regels sinds 2002 van toepassing waren op alle producten ongeacht hun oorsprong.

(243)

In haar besluit tot inleiding van de procedure heeft de Commissie opgemerkt dat het niet duidelijk was of de nieuwe interne AMA-regels reeds vanaf 26 september 2002 ten uitvoer werden gelegd of dat er na 26 september 2002 een overgangsperiode was waarin de steun nog steeds volgens de oude regels werd toegekend. In hun schrijven van 14 september 2012 hebben de Oostenrijkse autoriteiten verklaard dat er geen dergelijke overgangsperiode was.

(244)

In overweging 175 van het besluit tot inleiding van de procedure heeft de Commissie gesteld dat zij niet over voldoende informatie beschikte om te beoordelen of de staatssteunregels van toepassing waren op de in overweging 80 genoemde gecofinancierde afzetbevorderingsmaatregelen betreffende het biolabel. Met het oog daarop werd de Oostenrijkse autoriteiten verzocht meer informatie te verstrekken, zowel over de goedkeuring van de maatregelen in het kader van de regels inzake staatssteun als over de duur van de programmeringsperiode. In hun schrijven van 14 september 2012 hebben de Oostenrijkse autoriteiten aangegeven dat de afzetbevorderingsmaatregelen betreffende het biolabel deel uitmaakten van het Oostenrijkse gecofinancierde voorlichtings- en afzetbevorderingsprogramma voor biologische producten.

(245)

In hun antwoord van 14 september 2012 hebben de Oostenrijkse autoriteiten ook het volgende verklaard: „In de periode 2002-2008 (20 september 2002-15 september 2005) liep een gecofinancierd voorlichtings- en afzetbevorderingsprogramma voor biologische producten. Dat programma was door de Commissie goedgekeurd bij Beschikking C(2002) 3116 van de Commissie van 22 augustus 2002 (85). Voorts had de Commissie bij Beschikking C(2007) 3299 van 10 juli 2007 ook een ander driejarig programma voor het biolabel goedgekeurd (1 oktober 2007-30 september 2010) (86).”

(246)

Om de hierboven beschreven redenen voldeed de steun voor de in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2006 uitgevoerde reclamemaatregelen aan de reclamerichtsnoeren 2001 en dus aan de richtsnoeren 2000-2006. Bijgevolg is de Commissie van mening dat deze steun verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

8.3.4.   RECLAMECAMPAGNES BUITEN OOSTENRIJK EN GENERIEKE RECLAME IN OOSTENRIJK, 2002-2004 (87)

(247)

Reclamecampagnes konden worden toegestaan als zij direct of indirect door een lidstaat op de markt van een andere lidstaat werden georganiseerd of als zij op de binnenlandse markt van de steunverlenende lidstaat werden gevoerd en daarbij alleen generieke reclame voor het product werd gemaakt zonder enige verwijzing naar de nationale oorsprong van dat product (punt 19, onder a) en b), van de reclamerichtsnoeren 2001).

(248)

Overeenkomstig de reclamerichtsnoeren 2001 nam de Commissie een positief standpunt in ten aanzien van reclamecampagnes die werden gevoerd om de consument te laten kennismaken met landbouwproducten en andere producten uit een bepaalde lidstaat of een bepaald gebied. De hoofdboodschap van dergelijke campagnes kon de oorsprong van het product zijn voor zover de campagne werd gevoerd buiten de lidstaat of het gebied waar de landbouwproducten en andere producten werden geproduceerd. De campagnes moesten beperkt blijven tot de weergave van de objectieve kenmerken van de betrokken producten en mochten in beginsel geen subjectieve beweringen over de kwaliteit van de producten bevatten (punten 35 tot en met 39 van de reclamerichtsnoeren 2001).

(249)

Op basis van de informatie die beschikbaar was op het ogenblik dat het besluit werd genomen tot inleiding van de procedure ten aanzien van generieke reclame en reclame buiten Oostenrijk voor de periode 2002-2004 (zie secties 2.7.1.2 en 2.7.1.3 van dat besluit), kon niet worden beoordeeld of de maatregelen verenigbaar waren met de voorwaarden van punt 19, onder b), en punten 29, 30 en 39 van de reclamerichtsnoeren 2001.

(250)

Daarom werd de Oostenrijkse autoriteiten in het besluit tot inleiding van de procedure verzocht de nodige informatie te verstrekken met betrekking tot de bovengenoemde voorwaarden.

Positieve criteria

(251)

De reclamecampagnes buiten de lidstaat en de generieke reclame binnen de lidstaat moesten voldoen aan de positieve criteria van de reclamerichtsnoeren 2001 (zie overwegingen 227 en 228).

(252)

Voorts is in punt 47 van de reclamerichtsnoeren 2001 bepaald dat het voor reclame voor producten die aan bijzondere kwaliteitseisen voldoen, noodzakelijk was dat de betrokken producten voldeden aan duidelijk hogere of gedetailleerdere normen of specificaties dan in de desbetreffende communautaire of nationale wetgeving was voorgeschreven.

(253)

In punt 60 van de reclamerichtsnoeren 2001 is bepaald dat in het geval van steun voor reclame, de directe steun, voor zover die afkomstig was uit de algemene begroting van de overheid, in de regel niet meer dan 50 % mocht bedragen en dat de ondernemingen van de sector ten minste 50 % van de kosten moesten dragen. De bijdrage van de sector kon ook afkomstig zijn van parafiscale heffingen of verplichte bijdragen.

(254)

Met betrekking tot generieke reclame en reclame buiten Oostenrijk kon op basis van de informatie waarover de Commissie beschikte op het ogenblik dat zij het besluit tot inleiding van de procedure voor de periode 2002-2004 nam, niet worden beoordeeld of de maatregelen met de bovengenoemde regels verenigbaar waren. Daarom werd de Oostenrijkse autoriteiten verzocht de nodige informatie te verstrekken met betrekking tot de voorwaarden van punt 32 van de reclamerichtsnoeren 2001 (overweging 174 van het besluit tot inleiding van de procedure).

(255)

In zijn antwoord van 14 september 2012 verwees Oostenrijk naar zijn schrijven van 13 december 2002. Dat schrijven bevatte evenwel alleen concrete voorbeelden en de nationale rechtsgrondslag voor de maatregelen. Daarom heeft de Commissie in haar verzoek om informatie van 19 februari 2014 de Oostenrijkse autoriteiten verzocht de desbetreffende aanmeldingsformulieren in te vullen en aan de Commissie voor te leggen. In hun antwoord van 30 april 2014 hebben de Oostenrijkse autoriteiten de gevraagde aanmeldingsformulieren voorgelegd. De op de formulieren ingevulde gegevens betroffen evenwel alleen algemene beschrijvingen van de voorwaarden van de regeling en volstonden niet om de maatregelen correct te beoordelen.

(256)

In haar verzoek om informatie van 17 december 2014 heeft de Commissie om aanvullende inlichtingen over deze maatregel gevraagd. In zijn antwoord van 25 februari 2015 heeft Oostenrijk het volgende bevestigd:

a)

in de reclamecampagnes werd voor de producten alleen generieke reclame gemaakt zonder enige verwijzing naar de nationale oorsprong van die producten (punt 19, onder a) en b), van de reclamerichtsnoeren 2001);

b)

de steun werd niet verleend voor rechtstreekse reclame voor de producten van een bepaalde onderneming of van bepaalde ondernemingen (punt 29 van de reclamerichtsnoeren 2001);

c)

de particuliere bedrijven die met het voeren van de door de overheid gefinancierde reclameactiviteiten werden belast, werden geselecteerd op basis van marktbeginselen (punt 30 van de reclamerichtsnoeren 2001);

d)

de campagnes gaven alleen de objectieve kenmerken van de producten weer en bevatten geen subjectieve beweringen over de kwaliteit van de producten (punten 35 tot en met 39 van de reclamerichtsnoeren 2001);

e)

de betrokken reclame had tot doel de afzet te bevorderen van producten van hoge kwaliteit (punten 31 en 32 van de reclamerichtsnoeren 2001). Deze normen of specificaties waren duidelijk hoger of gedetailleerder dan in de desbetreffende communautaire of nationale wetgeving was voorgeschreven.

(257)

Om de hierboven beschreven redenen voldeed de steun voor de reclamecampagnes buiten Oostenrijk en de generieke reclamemaatregelen in Oostenrijk die in de periode 2002-2004 plaatsvonden, aan de reclamerichtsnoeren 2001 en dus aan de richtsnoeren 2000-2006. Bijgevolg merkt de Commissie de steun aan als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

8.3.5.   STEUN VOOR RECLAME IN DE PERIODE 2007-2008

(258)

Bij de beoordeling van staatssteun die na 1 januari 2007 voor reclame voor landbouwproducten werd toegekend, past de Commissie sectie VI.D van de richtsnoeren 2007-2013 toe.

Steun voor reclame voor kwaliteitsproducten

(259)

Op het tijdstip van het besluit tot inleiding van de procedure beschikte de Commissie niet over voldoende informatie om te beoordelen of deze maatregelen in overeenstemming waren met de richtsnoeren 2007-2013. In dit verband heeft de Commissie bepaalde twijfels geuit over de naleving van de voorwaarden die waren gewijzigd ten opzichte van de richtsnoeren 2000-2006.

(260)

Met name vestigde de Commissie de aandacht van de Oostenrijkse autoriteiten op de wijzigingen die zijn vastgesteld in punt 153, onder c), tweede helft van de zin, in punt 155, tweede zin, en in punt 158 van de richtsnoeren 2007-2013. De Oostenrijkse autoriteiten werd dan ook verzocht de nodige informatie te verstrekken om aan te tonen dat de reclamemaatregelen voor kwaliteitsproducten voldeden aan de bovengenoemde voorwaarden van de richtsnoeren.

(261)

Krachtens punt 153 van de richtsnoeren 2007-2013 kon staatssteun voor reclamecampagnes binnen de Gemeenschap als verenigbaar met het Verdrag worden aangemerkt als aan de volgende voorwaarden werd voldaan:

de reclamecampagne had betrekking op kwaliteitsproducten, waaronder werd verstaan producten die voldeden aan de op grond van artikel 32 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (88) vast te stellen criteria, op door de Gemeenschap erkende benamingen (beschermde oorsprongsbenamingen (BOB's), beschermde geografische aanduidingen (BGA's) of andere oorsprongsbenamingen die op grond van Communautaire regelgeving waren beschermd) of op nationale of regionale kwaliteitslabels;

de campagne was er niet rechtstreeks op gericht reclame te maken voor de producten van een of meer specifieke ondernemingen;

de reclamecampagne voldeed aan artikel 2 van Richtlijn 2000/13/EG en aan de specifieke etiketteringsvoorschriften die voor diverse producten (met name wijn, zuivelproducten, eieren en pluimvee) waren vastgesteld (zie punt 152, onder j), van de richtsnoeren 2007-2013).

(262)

Volgens de informatie die de Oostenrijkse autoriteiten op 30 april 2014 hebben verstrekt, werd aan de voorwaarden van punt 153 van de richtsnoeren 2007-2013 voldaan.

(263)

In punt 155 van de richtsnoeren 2007-2013 staat dat, als het om nationale of regionale kwaliteitslabels ging, de oorsprong van de producten (enkel) mocht worden vermeld als ondergeschikte boodschap. Om te beoordelen of de vermelding van de oorsprong inderdaad een ondergeschikte boodschap was, moest de Commissie rekening houden enerzijds met de algehele belangrijkheid van de tekst en/of het symbool, inclusief afbeeldingen en de algemene presentatie, die naar de oorsprong verwezen, en anderzijds met de belangrijkheid van de tekst en/of het symbool die verwezen naar het exclusieve verkoopargument, d.w.z. het niet op de oorsprong toegespitste deel van de reclameboodschap.

(264)

In hun schrijven van 30 april 2014 hebben de Oostenrijkse autoriteiten bevestigd dat de in 2007 gebruikte labels dezelfde waren als die welke bij de beschikking van de Commissie van 2004 waren goedgekeurd (zie ook overweging 233). De Commissie verwijst naar deze beoordeling en is derhalve van mening dat aan de voorwaarden van punt 155 van de richtsnoeren 2007-2013 is voldaan.

(265)

Op grond van punt 156 van de richtsnoeren 2007-2013 mocht de rechtstreekse steun niet groter zijn dan 50 %. Indien de sector, in welke vorm ook, ten minste 50 % van de kosten bijdroeg, mocht de steunintensiteit 100 % bedragen van de in aanmerking komende kosten. Zoals reeds vermeld (overweging 200), werd aan deze voorwaarde voldaan.

(266)

In punt 158 van de richtsnoeren 2007-2013 is bepaald dat reclameactiviteiten waarvoor het jaarlijkse budget meer dan 5 miljoen EUR bedroeg, afzonderlijk moesten worden gemeld. Uit de door de Oostenrijkse autoriteiten verstrekte informatie (overweging 45) kan worden geconcludeerd dat aan deze voorwaarde werd voldaan, aangezien het jaarlijkse budget voor het kwaliteitslabel in de jaren 2007 en 2008 minder dan 5 miljoen EUR bedroeg.

(267)

Om de hierboven beschreven redenen voldoen de reclamemaatregelen die in de periode 2007-2008 werden uitgevoerd, aan de richtsnoeren 2007-2013 en zijn zij dus verenigbaar met de interne markt.

(268)

De Commissie merkt in dit verband op dat de reclamemaatregelen betreffende het biolabel eind 2006 afliepen en dus niet onder de beoordeling in het kader van de richtsnoeren 2007-2013 vielen (zie overweging 15).

Generieke reclame

(269)

De bepalingen betreffende generieke reclame en reclame in derde landen zijn niet relevant voor de periode 2007-2008, aangezien de steunmaatregelen die op deze activiteiten betrekking hadden, in 2004 afliepen toen steunregeling N 239/2004 werd goedgekeurd (zoals beschreven in overweging 39).

8.4.   TECHNISCHE ONDERSTEUNINGSMAATREGELEN EN STEUN VOOR KWALITEITSPRODUCTEN IN DE PERIODE 1995-1999

(270)

Pas sinds 1 januari 2000 gelden voor de landbouwsector specifieke richtsnoeren inzake staatssteun. De verenigbaarheid van de vóór die datum toegekende steun moet dus worden beoordeeld op basis van het Verdrag en in het licht van de vaste praktijk van de Commissie in die periode (zie overweging 169).

8.4.1.   AFZETBEVORDERING IN RUIMERE ZIN EN TECHNISCHE ONDERSTEUNINGSMAATREGELEN IN DE PERIODE 1995-1999

(271)

Afzetbevorderingsactiviteiten in ruimere zin, zoals popularisering van wetenschappelijke kennis, de organisatie van beurzen en tentoonstellingen, de deelneming daaraan en soortgelijke publicrelationsacties, inclusief opinieonderzoek en marktstudies, vielen buiten de werkingssfeer van de kadervoorschriften voor reclame 1987 (op grond van punt 1.1 daarvan). Wat de uitgaven voor deze activiteiten betreft, was het vaste praktijk van de Commissie om steun tot 100 % als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt aan te merken op grond van artikel 92, lid 3, onder c), van het Verdrag (nu artikel 107, lid 3, onder c), VWEU) (89).

(272)

Voorts nam de Commissie, overeenkomstig haar praktijk en beleid van die periode, een positief standpunt in tegenover „zachte” steunmaatregelen die bedoeld waren om in de landbouwsector technische ondersteuning te bieden. Zo werd bijvoorbeeld steun ten belope van ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten van maatregelen voor de verspreiding van nieuwe technieken toegestaan.

(273)

De in hoofdstuk 4.3 beschreven afzetbevorderingsmaatregelen van AMA vallen onder deze categorieën.

(274)

De betrokken maatregelen hadden tot doel algemene kennis te verspreiden via de organisatie van algemene voorlichtingsacties. Zij waren erop gericht de klanten feitelijke informatie te verstrekken en zetten hen er niet toe aan een bepaald product te kopen.

(275)

De maatregelen waren bijgevolg in overeenstemming met de toenmalige praktijk van de Commissie, die het nagestreefde doel legitiem achtte. De steunintensiteit van 100 % was ook in overeenstemming met de maximale steunintensiteit die op dat moment evenredig werd geacht in het licht van dat doel en van de beperkte negatieve gevolgen voor de mededinging en het handelsverkeer.

(276)

De steun voor afzetbevordering in ruimere zin in de periode 1995-1999 was in overeenstemming met de toenmalige vaste praktijk van de Commissie en de Commissie is van mening dat deze maatregelen daarom verenigbaar waren met de gemeenschappelijke markt op grond van artikel 92, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag (nu artikel 107, lid 3, onder c), VWEU).

8.4.2.   TECHNISCHE BIJSTAND, ADVIESDIENSTEN EN CONTROLEMAATREGELEN MET BETREKKING TOT KWALITEITSPRODUCTEN IN DE PERIODE 1995-1999

(277)

Met betrekking tot de steun voor technische bijstand en adviesdiensten in verband met het opstellen van kwaliteitsborgingssystemen was de Commissie van mening dat die diensten moesten worden gezien als een vorm van „zachte steun” waarmee een doelstelling van algemeen belang werd nagestreefd en die evenredig was (met name wegens de geringe nadelige invloed op de concurrentievoorwaarden); bijgevolg waren die diensten volgens de Commissie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

(278)

De in hoofdstuk 4.3 beschreven maatregelen kunnen worden beschouwd als dergelijke „zachte” steun, die volgens de toenmalige vaste praktijk van de Commissie werd geacht verenigbaar te zijn met de gemeenschappelijke markt.

(279)

Wat betreft de controlemaatregelen die de naleving van de door de sector beheerde kwaliteits- en traceerbaarheidsnormen moesten waarborgen, stond de Commissie, volgens de benadering die zij de lidstaten in de brief over de veehouderij (90) had meegedeeld, doorgaans toe dat steun werd verleend tot 100 % van de kosten van verplichte controles. Aan de basis hiervan lag opnieuw het idee dat met die steun een doelstelling van gemeenschappelijk belang werd nagestreefd en dat die steun evenredig was, met name omdat dergelijke indirecte steun beperkte negatieve impact op de mededinging en het handelsverkeer had.

(280)

Met betrekking tot deze maatregelen werd de Oostenrijkse autoriteiten verzocht toe te lichten of de AMA-controles al dan niet verplicht waren en, als dat laatste het geval was, aan te geven of de maximale steunintensiteit in acht werd genomen.

(281)

In hun schrijven van 30 april 2014 hebben de Oostenrijkse autoriteiten geantwoord dat de betrokken controles verplicht waren uit hoofde van de uitvoerende rechtshandelingen van AMA en dat de maximale steunintensiteit in acht werd genomen.

(282)

Aan de voorwaarden voor de verenigbaarheid van de steun is bijgevolg voldaan.

8.5.   STAATSSTEUN VOOR KWALITEITSPRODUCTEN IN DE PERIODE 2000-2006

(283)

De activiteiten met betrekking tot de ontwikkeling van kwaliteitsregelingen en -controles kwamen in aanmerking voor steun betreffende zowel het biolabel als het kwaliteitslabel. Hierbij gaat het om steun voor de productie en de afzet van kwaliteitsproducten, die moet worden beoordeeld in het licht van punt 13 van de richtsnoeren 2000-2006.

Toepasselijke regels

(284)

In punt 13 van de richtsnoeren 2000-2006 zijn de voorwaarden vastgesteld waaronder steun ter bevordering van de productie en de afzet van landbouwproducten van hoge kwaliteit kon worden toegekend.

(285)

Overeenkomstig punt 13.2 van de richtsnoeren 2000-2006 kon steun worden verleend voor onder meer de kosten van advisering, technische studies, haalbaarheids- en vormgevingsstudies en marktonderzoek en voor de invoering van kwaliteitsborgingssystemen. In het geval van kmo's mochten de kosten niet meer bedragen dan 100 000 EUR per begunstigde over een periode van drie jaar, of 50 % van de in aanmerking komende uitgaven indien dat meer was. Voor grote ondernemingen gold alleen het eerste maximum.

(286)

Zoals vermeld in punt 13.3 van de richtsnoeren 2000-2006 was de Commissie van mening dat geen steun mocht worden toegekend voor door de fabrikant uitgevoerde routinematige kwaliteitscontroles. De steun mocht slechts worden verleend voor controles door of in opdracht van derden, zoals controles door de bestuurlijke autoriteiten of organisaties die voor het toezicht op de labels verantwoordelijk waren. Op grond van punt 13.4 van de richtsnoeren 2000-2006 kon steun voor controles op biologische productiemethoden die in het kader van Verordening (EEG) nr. 2092/91 werden verricht, worden toegestaan tot 100 % van de gemaakte kosten.

(287)

In punt 13.5 van de richtsnoeren 2000-2006 is bepaald dat steun kon worden verleend tot een aanvankelijk percentage van 100 % van de kosten van controles door instanties die voor het toezicht op het gebruik van kwaliteitsmerken en -labels in het kader van erkende kwaliteitsborgingssystemen verantwoordelijk waren. Die steun moest geleidelijk worden verlaagd, op zodanige wijze dat die in het zevende jaar na zijn invoering volledig was afgeschaft.

Beoordeling

(288)

De steun voor de kosten van de opstelling en verspreiding van kwaliteitsborgingsdocumenten en van de ontwikkeling van informatiesystemen binnen AMA Marketing was bedoeld om de administratieve kosten van AMA Marketing (een overheidsinstantie, geen marktdeelnemer) te financieren en vormt daarom geen staatssteun voor de productie, de distributie of de afzet van in bijlage I bij het Verdrag vermelde producten.

(289)

Zoals aangegeven in overweging 98 kon de steun voor kwaliteitscontroles worden verleend voor externe controles door daartoe aangewezen organen op voorwaarde dat van het bio- of kwaliteitslabel werd gebruikgemaakt. De controles betreffende het gebruik van het bio- of kwaliteitslabel werden gesubsidieerd ten belope van 100 %, terwijl de kosten van routinematige controles door de vergunninghouders werden gedragen en dus niet werden gesubsidieerd.

(290)

In hun schrijven van 14 september 2012 hebben de Oostenrijkse autoriteiten bevestigd dat de steun voor kwaliteitscontroles het maximum van 100 000 EUR per begunstigde over een periode van drie jaar nooit heeft overschreden. De voorwaarden van punt 13.2 van de richtsnoeren 2000-2006 zijn dan ook nagekomen.

(291)

In hun schrijven van 14 september 2012 en van 30 april 2014 hebben de Oostenrijkse autoriteiten onvoldoende informatie verstrekt om te kunnen beoordelen of de voorwaarden van punten 13.3, 13.4 en 13.5 van de richtsnoeren 2000-2006 werden nageleefd.

(292)

Daarom heeft de Commissie in haar verzoek om informatie van 17 december 2014 opnieuw om aanvullende inlichtingen over deze maatregel gevraagd. In zijn antwoord van februari 2015 heeft Oostenrijk het volgende bevestigd:

a)

de steun werd niet toegekend voor routinematige kwaliteitscontroles die door de fabrikant werden uitgevoerd (punt 13.3 van de richtsnoeren 2000-2006);

b)

de steun werd slechts verleend voor controles door of in opdracht van derden, zoals controles door de bestuurlijke autoriteiten of organisaties die voor het toezicht op de labels verantwoordelijk waren (punt 13.3 van de richtsnoeren 2000-2006);

c)

de steun werd, tot 100 % van de gemaakte kosten, toegekend voor controles op biologische productiemethoden die in het kader van Verordening (EEG) nr. 2092/91 werden verricht (punt 13.4 van de richtsnoeren 2000-2006).

(293)

In hun eerdere brieven van 14 september 2012 en 30 april 2014 hadden de Oostenrijkse autoriteiten reeds bevestigd dat de steun geleidelijk werd verlaagd en in 2009 volledig werd afgeschaft. Aangezien de steun op grond van de richtsnoeren 2000-2006 geleidelijk moest worden verlaagd, was aan de voorwaarden van punt 13.5 van de richtsnoeren 2000-2006 voldaan voor alle maatregelen tot en met 31 december 2006.

(294)

Aangezien deze steun evenwel ook na 1 januari 2007 werd toegekend (d.i. in de jaren 2007 en 2008), zijn op deze periode de richtsnoeren 2007-2013 van toepassing.

(295)

De voorwaarden van dit laatste rechtsinstrument zijn ten opzichte van de richtsnoeren 2000-2006 in twee opzichten gewijzigd: de lijst van de soorten steun is verfijnd (91) en dit soort steun kon alleen worden verleend aan primaire producenten (92).

(296)

Daarom voldoen die maatregelen die aan primaire producenten ten goede komen en na 2007 werden voortgezet, aan de richtsnoeren 2007-2013 en zijn zij verenigbaar zijn met de interne markt.

(297)

De steun die is verleend aan bedrijven die actief waren in de verwerking en de afzet, moet evenwel worden beoordeeld overeenkomstig punt 99 van de richtsnoeren 2007-2013. Daarvoor wordt verwezen naar de beoordeling in de onderstaande sectie 8.6.2.

(298)

Tot slot werd de Oostenrijkse autoriteiten in verband met de invoering van de kwaliteitsborgingsregeling ISO 9002 (zie overweging 99) in overweging 203 van het besluit tot inleiding van de procedure verzocht om aan te geven of deze maatregel ook na 1999 van toepassing was. De Oostenrijkse autoriteiten werd gevraagd om bij een bevestigend antwoord aan te tonen of de maatregel aan de voorwaarden van punt 13 van de richtsnoeren 2000-2006 voldeed.

(299)

In zijn antwoord van februari 2015 heeft Oostenrijk verklaard dat noch de ISO 9001:1994-norm, noch enige andere certificering ooit verplicht is geweest op grond van de AMA-richtsnoeren (kwaliteits- of biolabel). Voorts blijven de Oostenrijkse autoriteiten erbij dat de kwaliteitsborgingsregeling ISO 9002 niet verplicht en evenmin van toepassing was.

(300)

Om de hierboven beschreven redenen voldoet de steun voor kwaliteitsproducten die in de periode 2000-2006 is verleend, aan de reclamerichtsnoeren 2001. Bijgevolg is de Commissie van mening dat de steun verenigbaar was met de gemeenschappelijke markt.

8.6.   STAATSSTEUN VOOR KWALITEITSPRODUCTEN IN DE PERIODE VAN 1 JANUARI 2007 TOT EN MET 31 DECEMBER 2008

(301)

Dergelijke steun moet worden getoetst aan hoofdstuk IV.J van de richtsnoeren 2007-2013.

8.6.1.   STEUN VOOR PRIMAIRE PRODUCENTEN

(302)

Krachtens punt 98 van de richtsnoeren 2007-2013 kon de Commissie staatssteun die aan primaire producenten werd verleend ter bevordering van de productie van kwaliteitslandbouwproducten, aanmerken als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag (nu artikel 107, lid 3, onder c), VWEU) indien die steun aan alle voorwaarden van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie (93) voldeed.

(303)

In artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1857/2006 staat dat de steun verenigbaar was met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag (nu artikel 107, lid 3, onder c), VWEU) als die steun voor de in artikel 14, lid 2, genoemde in aanmerking komende kosten werd toegekend en voldeed aan de in de leden 3 tot en met 6 van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1857/2006 vastgestelde voorwaarden.

(304)

Overeenkomstig artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1857/2006 kon steun ter bevordering van de productie van kwaliteitslandbouwproducten tot 100 % van de in aanmerking komende uitgaven bedragen voor onder meer:

a)

marktonderzoek en het bedenken en vormgeven van producten (met inbegrip van de voorbereiding van aanvragen om erkenning van geografische oorsprongsaanduidingen en -benamingen of om een specificiteitscertificering); de kosten die erkende certificeringsinstanties in rekening brengen voor de initiële certificering van kwaliteitsborgings- en soortgelijke systemen;

b)

de invoering van kwaliteitsborgingssystemen zoals de ISO 9000-serie of de ISO 14000-serie, van systemen op basis van risicoanalyse en kritische controlepunten (HACCP), van traceerbaarheidssystemen, van systemen ter waarborging van echtheids- en handelsnormen, alsmede van milieuauditsystemen;

c)

verplichte controlemaatregelen die op grond van de communautaire of nationale regelgeving door of in opdracht van de bevoegde autoriteiten werden verricht, tenzij dergelijke kosten volgens de communautaire wetgeving door de ondernemingen moesten worden gedragen;

d)

een bedrag dat niet hoger was dan de in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1698/2005 vastgestelde steunbedragen voor in artikel 32 van die verordening bedoelde maatregelen.

(305)

Overeenkomstig artikel 14, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1857/2006 mocht de steun alleen worden toegekend met betrekking tot de kosten van diensten die door derden werden uitgevoerd en/of de controles die werden uitgevoerd door of in opdracht van derden, zoals de bevoegde bestuurlijke autoriteiten of in hun opdracht handelende instanties, of onafhankelijke organisaties die belast waren met de controle en het toezicht op het gebruik van geografische oorsprongsaanduidingen en -benamingen, biologische labels of kwaliteitslabels, mits deze benamingen en labels voldeden aan de communautaire wetgeving. Met betrekking tot investeringsuitgaven mocht geen steun worden toegekend.

(306)

Overeenkomstig artikel 14, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1857/2006 mocht geen steun worden toegekend in gevallen waarin de controles door de landbouwer of fabrikant zelf werden uitgevoerd of waarin de communautaire wetgeving, zonder het daadwerkelijke niveau van de lasten aan te geven, de producent tot het betalen van de controlekosten verplichtte.

(307)

In artikel 14, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1857/2006 is bepaald dat, met uitzondering van de in lid 2, onder f), van die verordening bedoelde steun, de steun in natura in de vorm van gesubsidieerde diensten moest worden toegekend en niet de vorm mocht aannemen van rechtstreekse geldelijke betalingen aan de producent.

(308)

De steun moest beschikbaar zijn voor al degenen die in het betrokken gebied op grond van objectief bepaalde voorwaarden daarvoor in aanmerking kwamen. Indien de diensten door producentengroeperingen of organisaties voor onderlinge hulpverlening in de landbouw werden verleend, mocht lidmaatschap van dergelijke verenigingen niet als voorwaarde worden gesteld voor toegang tot de dienstverlening en moesten eventuele bijdragen van niet-leden in de administratieve kosten van de betrokken groepering of organisatie beperkt blijven tot de proportionele kosten van de dienstverlening (artikel 14, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1857/2006).

(309)

Krachtens punt 100 van de richtsnoeren 2007-2013 stond de Commissie niet toe dat staatssteun werd verleend ter vergoeding van kosten van grote ondernemingen.

(310)

De meeste substantiële voorwaarden van de richtsnoeren 2007-2013 betreffende de verenigbaarheid van staatssteun voor primaire producenten hielden geen wijziging in ten opzichte van de hierboven beschreven richtsnoeren voor 2000-2006. Daarvoor wordt verwezen naar de beoordeling in hoofdstuk 8.5.

(311)

De substantiële wijzigingen ten opzichte van de vorige periode hielden verband met het feit dat de steun in natura (in de vorm van gesubsidieerde diensten) moest worden toegekend en dat de steun beschikbaar moest zijn voor al degenen die in het betrokken gebied op grond van objectief bepaalde voorwaarden daarvoor in aanmerking kwamen. De Oostenrijkse autoriteiten hebben bevestigd dat aan deze voorwaarden was voldaan.

(312)

De aan primaire producenten verleende steun voor kwaliteitsproducten is derhalve in overeenstemming met de richtsnoeren 2007-2013. Bijgevolg is de Commissie van mening dat deze steun verenigbaar was met de gemeenschappelijke markt op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag (nu artikel 107, lid 3, onder c), VWEU).

8.6.2.   STEUN AAN BEDRIJVEN DIE ACTIEF WAREN IN DE VERWERKING EN DE AFZET

Toepasselijke regels

(313)

Krachtens punt 99 van de richtsnoeren 2007-2013 kon de Commissie staatssteun die ter bevordering van de productie en de afzet van kwaliteitslandbouwproducten werd verleend aan bedrijven die landbouwproducten verwerkten en afzetten, aanmerken als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag (nu artikel 107, lid 3, onder c), VWEU) indien die steun aan alle voorwaarden van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie (94) voldeed.

(314)

Verordening (EG) nr. 70/2001 werd vervangen door Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie (95) (algemene groepsvrijstellingsverordening 2008-2013) en op grond van artikel 43 daarvan moeten alle verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 70/2001 worden gelezen als verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 800/2008. Overeenkomstig haar artikel 45 is Verordening (EG) nr. 800/2008 in werking getreden op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie, namelijk op 29 augustus 2008. Bijgevolg was tussen 1 januari 2007 en 28 augustus 2008 artikel 5, onder a), van Verordening (EG) nr. 70/2001 op de betrokken steun van toepassing en werd na die datum artikel 26 van Verordening (EG) nr. 800/2008 van toepassing.

(315)

Wat steun voor adviesdiensten betreft, bevatten die artikelen dezelfde voorwaarden: de steun kon worden verleend aan kmo's, de adviseringskosten van door externe adviseurs verrichte diensten kwamen voor steun in aanmerking, de steunintensiteit mocht niet meer bedragen dan 50 % van de in aanmerking komende kosten van de diensten en de betrokken diensten mochten niet van permanente of periodieke aard zijn, noch behoren tot de gewone bedrijfsuitgaven van de onderneming, zoals routinematig belastingadvies, regelmatige dienstverrichting op juridisch gebied of reclame.

(316)

Verder mocht, met betrekking tot zowel de primaire productie als de verwerking en de afzet, overeenkomstig punt 101 van de richtsnoeren steun voor investeringen die nodig waren om de productie-installaties te verbeteren, met inbegrip van investeringen voor het beheer van het documentatiesysteem en de uitvoering van proces- en productcontroles, alleen worden verleend overeenkomstig de regels voor investeringssteun van de richtsnoeren 2007-2013.

(317)

In dit verband heeft de Commissie in het besluit tot inleiding van de procedure bepaalde twijfels geuit over de naleving van de voorwaarden die waren gewijzigd ten opzichte van de richtsnoeren 2000-2006.

(318)

Met name heeft de Commissie de Oostenrijkse autoriteiten op de volgende inhoudelijke wijzigingen gewezen:

a)

in de richtsnoeren 2007-2013 werden steun voor de controle van biologische productiemethoden in het kader van Verordening (EEG) nr. 2092/91 en steun voor controles door andere instanties die verantwoordelijk waren voor het toezicht op het gebruik van kwaliteitsmerken en -labels in het kader van erkende kwaliteitsborgingssystemen, niet langer geacht verenigbaar te zijn met de gemeenschappelijke markt;

b)

verder werd bijzondere aandacht gevraagd voor de eisen van artikel 14, leden 5 en 6, van Verordening (EG) nr. 1857/2006. Volgens die bepalingen moesten de diensten in natura worden toegekend en beschikbaar zijn voor alle ondernemingen die in het betrokken gebied op grond van objectief vastgestelde voorwaarden daarvoor in aanmerking kwamen;

c)

een andere belangrijke wijziging ten opzichte van de richtsnoeren 2000-2006 was dat er een onderscheid werd gemaakt tussen de primaire productie enerzijds en de verwerking en afzet van landbouwproducten anderzijds. Wat de verwerking en afzet betreft, kon vanaf 2007 slechts steun worden verleend voor kmo's, werd het toepassingsgebied van de in aanmerking komende kosten beperkt tot advies- en andere diensten en werd de steunintensiteit tot 50 % verlaagd. Voorts kon, wat de primaire productie betreft, steun aan grote ondernemingen niet verenigbaar worden verklaard.

Beoordeling

(319)

Op basis van de informatie die in de fase van de voorlopige onderzoeksprocedure beschikbaar was, was het onduidelijk of de Oostenrijkse autoriteiten de onderzochte maatregelen in 2007 in overeenstemming hadden gebracht met de bovengenoemde voorwaarden van de richtsnoeren 2007-2013. De Oostenrijkse autoriteiten werd derhalve verzocht aanvullende informatie te verstrekken om aan te tonen dat in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 de kwaliteitsondersteuningsmaatregelen in overeenstemming waren met de nieuwe regels die golden vanaf 1 januari 2007.

(320)

In hun schrijven van 14 september 2012 voerden de Oostenrijkse autoriteiten aan dat de verplichting om zich aan de nieuwe staatssteunregels aan te passen, gold met ingang van 1 januari 2008, en niet van 1 januari 2007 zoals de Commissie had aangegeven (zie ook overwegingen 172 en 173). Daarom verstrekten de Oostenrijkse autoriteiten geen verdere informatie voor de beoordeling van de verenigbaarheid. In haar verzoek om inlichtingen van 19 februari 2014 heeft de Commissie de Oostenrijkse autoriteiten opnieuw verzocht de nodige informatie over dit punt te verstrekken. In hun antwoord van 30 april 2014 bleven de Oostenrijkse autoriteiten bij het standpunt dat zij in hun vorig schrijven hadden ingenomen en verstrekten zij geen verdere informatie voor de beoordeling van de verenigbaarheid.

(321)

In haar verzoek om inlichtingen van 17 december 2014 heeft de Commissie de Oostenrijkse autoriteiten opnieuw verzocht de informatie te verstrekken met het oog op de beoordeling van de verenigbaarheid van de kwaliteitsmaatregelen. Opnieuw stelden de Oostenrijkse autoriteiten dat de verplichting om zich aan de nieuwe staatssteunregels aan te passen, gold met ingang van 1 januari 2008, en niet van 1 januari 2007.

(322)

De Commissie wijst erop dat, in tegenstelling tot wat de Oostenrijkse autoriteiten staande houden, de verplichting om de regeling aan de nieuwe regels aan te passen, gold met ingang van 1 januari 2007, en niet van 1 januari 2008.

(323)

Op het tijdstip van de inwerkingtreding van de nieuwe regels (d.w.z. 1 januari 2007) had het Hof in zaak T-375/04 (zie overweging 22), die leidde tot de nietigverklaring van de beschikking van de Commissie betreffende steunmaatregel NN 34A/2000 van 30 juni 2004, nog geen uitspraak gedaan. De latere nietigverklaring, op 18 november 2009, van de beschikking van de Commissie had terugwerkende kracht.

(324)

Oostenrijk kon zich dus niet op die beschikking beroepen om de steun te beschouwen als een bestaande steunregeling in de zin van punt 196 van de richtsnoeren 2007-2013.

(325)

Bovendien was het vaste rechtspraak om te stellen dat:

„in wezen […] bij de ontvanger van de steunmaatregel geen rechtmatig vertrouwen kan ontstaan door een positieve beschikking van de Commissie indien ten eerste binnen de beroepstermijnen tegen deze beschikking is opgekomen en deze vervolgens nietig is verklaard door de gemeenschapsrechter, en, ten tweede, zolang de beroepstermijn niet is verstreken, of, in geval van beroep, zolang de gemeenschapsrechter niet definitief uitspraak heeft gedaan” (96).

(326)

Hoewel de onder deze sectie vallende maatregelen bij de beschikking van de Commissie betreffende steunmaatregel NN 34A/2000 van 30 juni 2004 als verenigbaar waren aangemerkt, werd op grond van die beschikking geen gewettigd vertrouwen gewekt, noch op het niveau van de begunstigden, noch op het niveau van de lidstaat. Al op 17 september 2004 werd een beroep tot nietigverklaring ingesteld en op de datum van de inwerkingtreding van de nieuwe regels voor staatssteun was de zaak nog hangende. De Oostenrijkse autoriteiten hadden dan ook, wegens het aanhangige beroep tot nietigverklaring, de richtsnoeren 2007-2013 moeten toepassen vanaf 1 januari 2007.

(327)

Zoals al gezegd, zijn de voorschriften voor ondernemingen die landbouwproducten verwerken en afzetten grondig gewijzigd in de richtsnoeren 2007-2013. Aangezien de Oostenrijkse autoriteiten geen aanpassingen hebben doorgevoerd, waren de maatregelen inzake biologische producten, grote ondernemingen en andere dan in natura verleende diensten (als beschreven in overweging 318) niet in overeenstemming met de richtsnoeren 2007-2013. Daarom is de Commissie van mening dat deze steunmaatregelen niet verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt. De andere maatregelen (d.i. voor zover zij geen betrekking hadden op biologische producten, grote ondernemingen en andere dan in natura verleende diensten (97)) voldeden aan de richtsnoeren 2007-2013 en zijn bijgevolg verenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

8.7.   TECHNISCHE ONDERSTEUNING IN DE PERIODE VAN 1 JANUARI 2000 TOT EN MET 31 DECEMBER 2006

(328)

De steun voor technische ondersteuning voor de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2006 moet worden getoetst aan punt 14 van de richtsnoeren 2000-2006. Overeenkomstig punt 14.1 van die richtsnoeren beschouwde de Commissie die steun als „zachte steunverlening” die bijdroeg tot de levensvatbaarheid op lange termijn van de landbouw in de Gemeenschap, terwijl er slechts zeer beperkte gevolgen voor de mededinging waren. De steun kon worden verleend tot 100 % van de kosten van onder meer de volgende activiteiten: de organisatie van wedstrijden, tentoonstellingen en vakbeurzen, daaronder begrepen ondersteuning in de kosten voor deelneming daaraan, en andere activiteiten om kennis over nieuwe technieken te verspreiden, zoals redelijke, kleinschalige proef- of demonstratieprojecten.

(329)

Het totale steunbedrag mocht niet groter zijn dan 100 000 EUR per begunstigde en per driejarige periode of, in het geval van kmo's, 50 % van de in aanmerking komende kosten indien dat meer was (punt 14.3 van de richtsnoeren 2000-2006). Die steun moest beschikbaar zijn voor al degenen die in het betrokken gebied op grond van objectief bepaalde voorwaarden daarvoor in aanmerking kwamen (punt 14.2 van de richtsnoeren 2000-2006).

8.7.1.   TECHNISCHE STEUN VOOR HET KWALITEITS- EN HET BIOLABEL IN DE PERIODE VAN 1 JANUARI 2000 TOT EN MET 31 DECEMBER 2006

(330)

Wat het biolabel en het kwaliteitslabel betreft, werd de steun verleend voor algemene voorlichtingsprojecten, voor pr-activiteiten om algemene kennis over de labels te verspreiden en voor kwaliteitswedstrijden (zie overwegingen 100 tot en met 103). Die maatregelen zetten de klanten er niet toe aan een bepaald product te kopen. Daarom gaat het hier niet zozeer om reclamemaatregelen dan wel om algemene afzetbevorderingsmaatregelen en zachte steunverlening, die onder punt 14 van de richtsnoeren 2000-2006 vallen.

(331)

De voorlichtingsmaatregelen vallen onder de verspreiding van kennis over nieuwe technieken. Dergelijke algemene maatregelen komen per definitie ten goede aan alle producenten die de labels gebruiken.

(332)

Steun voor de financiering van de kosten van technische ondersteuningsmaatregelen valt onder punt 14.1 van de richtsnoeren 2000-2006. In de informatie die zij over steunregeling NN 34A/2000 hebben verstrekt, hebben de Oostenrijkse autoriteiten aangegeven dat die steun nooit meer zou bedragen dan 100 000 EUR per begunstigde over een periode van drie jaar (zie overweging 109). In het besluit tot inleiding van de procedure werd de Oostenrijkse autoriteiten verzocht informatie te verstrekken om aan te tonen dat de bovengenoemde garanties werden nageleefd. Voorts werd hun gevraagd aan te geven of de voorschriften van de punten 14.2 en 14.3 van de richtsnoeren 2000-2006 ook met betrekking tot de periode 2000-2001 werden nageleefd (98).

(333)

In hun schrijven van 14 september 2012 hebben de Oostenrijkse autoriteiten bevestigd dat de steun voor deze maatregelen het maximum van 100 000 EUR per begunstigde over een periode van drie jaar nooit heeft overschreden. De voorwaarde van punt 14.3 van de richtsnoeren 2000-2006 was dan ook nagekomen.

(334)

Met betrekking tot de voorwaarden van punt 14.2 van de richtsnoeren 2000-2006 heeft de Commissie de Oostenrijkse autoriteiten in een nieuw verzoek om inlichtingen van 17 december 2014 verzocht de informatie te verstrekken die nodig was om de verenigbaarheid te beoordelen.

(335)

In hun antwoord van 25 februari 2015 hebben de Oostenrijkse autoriteiten bevestigd dat de regeling openstond voor al degenen die in het betrokken gebied op grond van objectief bepaalde voorwaarden daarvoor in aanmerking kwamen. De voorwaarde van punt 14.2 van de richtsnoeren 2000-2006 was dan ook nagekomen.

(336)

Bijgevolg was de steun voor technische ondersteuning in overeenstemming met de voorwaarden van de richtsnoeren 2000-2006 en is de Commissie van mening dat de steun verenigbaar was met de gemeenschappelijke markt op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag (nu artikel 107, lid 3, onder c), VWEU).

8.7.2.   TECHNISCHE ONDERSTEUNING VOOR GENERIEKE PRODUCTEN IN DE PERIODE VAN 1 JANUARI 2000 TOT EN MET 31 DECEMBER 2004 (99)

(337)

De steun voor de financiering van de kosten van de in de overwegingen 104 tot en met 107 beschreven technische ondersteuningsmaatregelen met betrekking tot generieke producten valt onder punt 14.1, 4e streepje, van de richtsnoeren 2000-2006. Wat de voorwaarden van de punten 14.2 en 14.3 betreft, had de Commissie op het ogenblik waarop zij het besluit tot inleiding van de procedure nam, geen informatie over deze periode op basis waarvan zij kon nagaan of aan deze voorwaarden was voldaan. De Oostenrijkse autoriteiten werd daarom verzocht de nodige informatie te verstrekken.

(338)

In hun schrijven van 14 september 2012 hebben de Oostenrijkse autoriteiten bevestigd dat de steun voor deze maatregelen het maximum van 100 000 EUR per begunstigde over een periode van drie jaar nooit heeft overschreden. De voorwaarde van punt 14.3 van de richtsnoeren 2000-2006 was dan ook nagekomen.

(339)

Wat betreft de voorwaarde van punt 14.2 van de richtsnoeren 2000-2006 inzake de steun die beschikbaar moest zijn voor al degenen die daarvoor in het betrokken gebied in aanmerking kwamen, merkt de Commissie op dat deze voorwaarde is vervuld, aangezien de technische ondersteuningsmaatregelen betrekking hadden op algemene productinformatie. De voorwaarde van punt 14.2 van de richtsnoeren 2000-2006 was dan ook nagekomen.

(340)

Bijgevolg was met betrekking tot de steun voor technische ondersteuningsmaatregelen voldaan aan de voorwaarden van de richtsnoeren 2000-2006. Derhalve is de Commissie van mening dat deze steun verenigbaar was met de gemeenschappelijke markt op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag (nu artikel 107, lid 3, onder c), VWEU).

8.8.   TECHNISCHE ONDERSTEUNING IN DE PERIODE VAN 1 JANUARI 2007 TOT EN MET 31 DECEMBER 2008

8.8.1.   TOEPASSELIJKE REGELS

Steun voor primaire landbouwproducenten

(341)

Krachtens punt 103 van de richtsnoeren 2007-2013 kon de Commissie staatssteun die aan primaire producenten werd toegekend voor technische ondersteuning, aanmerken als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag (nu artikel 107, lid 3, onder c), VWEU) indien die steun aan alle voorwaarden van artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1857/2006 voldeed.

(342)

Op grond van artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1857/2006 werd steun aangemerkt als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag (nu artikel 107, lid 3, onder c), VWEU) indien die steun voor de financiering van in aanmerking komende kosten van in artikel 15, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1857/2006 opgesomde technische ondersteuningsactiviteiten werd toegekend en voldeed aan de voorwaarden van artikel 15, leden 3 en 4, van Verordening (EG) nr. 1857/2006.

(343)

Overeenkomstig artikel 15, lid 2, onder d), van Verordening (EG) nr. 1857/2006 betreffende de organisatie van en de deelname aan fora voor de uitwisseling van kennis tussen bedrijven, wedstrijden, tentoonstellingen en beurzen, mocht steun worden toegekend voor de volgende in aanmerking komende kosten: deelnamekosten, reiskosten, kosten van publicaties, de huur van expositieruimte en symbolische prijzen die in het kader van wedstrijden werden uitgereikt, met een maximumwaarde van 250 EUR per prijs en per winnaar.

(344)

Op grond van artikel 15, lid 2, onder e), van Verordening (EG) nr. 1857/2006 mocht steun worden verleend voor de kosten met betrekking tot de vulgarisatie van wetenschappelijke kennis en tot feitelijke informatie over voor producten uit andere landen toegankelijke kwaliteitssystemen (zonder enige verwijzing naar individuele ondernemingen, merken of oorsprong).

(345)

Op grond van artikel 15, lid 2, onder f), van Verordening (EG) nr. 1857/2006 mocht steun worden verleend voor de kosten van publicaties, zoals catalogi of websites met feitelijke informatie over producenten uit een bepaald gebied of producenten van een bepaald product, mits de informatie en de presentatie neutraal waren en alle betrokken producenten dezelfde kans hadden om in de publicatie aan bod te komen.

(346)

Op grond van artikel 15, leden 3 en 4, van Verordening (EG) nr. 1857/2006 mocht steun voor technische ondersteuning worden verleend tot 100 % van de kosten, mits aan de volgende voorwaarden was voldaan: de steun moest in natura in de vorm van gesubsidieerde diensten worden toegekend en mocht niet de vorm aannemen van rechtstreekse geldelijke betalingen aan de producent; de steun moest beschikbaar zijn voor al degenen die in het betrokken gebied op grond van objectief bepaalde voorwaarden daarvoor in aanmerking kwamen; als de betrokken technische ondersteuning door producentengroeperingen of andere organisaties werd verricht, mocht lidmaatschap van die groeperingen of organisaties geen voorwaarde zijn om toegang tot die diensten te krijgen. Eventuele bijdragen van niet-leden in de administratieve kosten van de betrokken groepering of organisatie moesten beperkt blijven tot de kosten van de dienstverlening.

Bedrijven die actief waren in de verwerking en de afzet

(347)

Krachtens punt 105 van de richtsnoeren 2007-2013 kon de Commissie staatssteun voor technische ondersteuning die werd verleend aan bedrijven die landbouwproducten verwerkten en afzetten, aanmerken als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag (nu artikel 107, lid 3, onder c), VWEU) indien die steun aan alle voorwaarden van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 70/2001 voldeed. Krachtens artikel 43 van Verordening (EG) nr. 800/2008, die Verordening (EG) nr. 70/2001 verving, moesten alle verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 70/2001 worden gelezen als verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 800/2008 (100).

(348)

Met betrekking tot de voorwaarden van artikel 26 van Verordening (EG) nr. 800/2008 en artikel 5, onder a), van Verordening (EG) nr. 70/2001 wordt verwezen naar overweging 315.

(349)

In artikel 27 van Verordening (EG) nr. 800/2008 en artikel 5, onder b), van Verordening (EG) nr. 70/2001 is bepaald dat de intensiteit van de steun voor deelneming aan vakbeurzen en tentoonstellingen niet meer mocht bedragen dan 50 % van de in aanmerking komende kosten en dat onder „in aanmerking komende kosten” de kosten werden verstaan die werden gemaakt voor het huren, opzetten en gebruiken van een standplaats voor de eerste keer dat een onderneming aan een bepaalde vakbeurs of tentoonstelling deelnam.

8.8.2.   BEOORDELING VAN DE TECHNISCHE ONDERSTEUNING (PRIMAIRE PRODUCENTEN EN VERWERKING EN AFZET)

Steun voor primaire landbouwproducenten

(350)

De Commissie is van mening dat de regels inzake technische ondersteuning voor primaire landbouwproducenten die vanaf 1 januari 2007 van toepassing waren, in wezen nagenoeg identiek waren aan de voorwaarden van de richtsnoeren 2000-2006. De in artikel 15, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1857/2006 opgesomde in aanmerking komende kosten zijn in wezen dezelfde als de kosten die werden genoemd in punt 14 van de richtsnoeren 2000-2006 (101). De in artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1857/2006 vastgestelde voorwaarden zijn identiek aan wat in punt 14.2 van de richtsnoeren 2000-2006 is bepaald. In tegenstelling tot wat in de richtsnoeren 2000-2006 was bepaald, moest de steun op grond van de richtsnoeren 2007-2013 evenwel in natura in de vorm van gesubsidieerde diensten worden verleend. Op dit punt hebben de Oostenrijkse autoriteiten erop gewezen dat de technische ondersteuning zelfs al in de periode vóór 2007 in de vorm van gesubsidieerde diensten werd verleend.

(351)

Er wordt verwezen naar de beoordeling van de verenigbaarheid in hoofdstuk 8.7. Bijgevolg is de Commissie van mening dat deze steun verenigbaar was met de gemeenschappelijke markt.

Bedrijven die actief waren in de verwerking en de afzet

(352)

Met betrekking tot de technische steun voor ondernemingen die actief waren in de verwerking en de afzet, hebben de richtsnoeren 2007-2013 inhoudelijke wijzigingen ingevoerd ten opzichte van de vorige regels; daarom is een aparte beoordeling voor deze categorie nodig. Op basis van de informatie die beschikbaar was toen het besluit tot inleiding van de procedure werd genomen, was het onduidelijk of de Oostenrijkse autoriteiten de onderzochte maatregelen inzake technische ondersteuning in 2007 in overeenstemming hadden gebracht met de bovengenoemde voorwaarden van de richtsnoeren. De Oostenrijkse autoriteiten werd derhalve verzocht aanvullende informatie te verstrekken om aan te tonen dat in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008 de maatregelen in overeenstemming waren met de nieuwe regels. In dit verband heeft de Commissie twijfels geuit over de naleving van de voorwaarden die waren gewijzigd ten opzichte van de richtsnoeren 2000-2006. Met name heeft de Commissie de Oostenrijkse autoriteiten op de volgende inhoudelijke wijzigingen gewezen:

het onderscheid tussen de primaire productie enerzijds en de verwerking en de afzet van landbouwproducten anderzijds;

met betrekking tot de verwerking en de afzet van landbouwproducten kon op grond van de richtsnoeren 2007-2013 uitsluitend steun voor kleine en middelgrote ondernemingen verenigbaar worden verklaard, werd het toepassingsgebied van de in aanmerking komende kosten tot adviesdiensten en de deelname aan beurzen en tentoonstellingen beperkt en werd de steunintensiteit teruggebracht tot 50 %.

(353)

In hun schrijven van 14 september 2012 voerden de Oostenrijkse autoriteiten aan dat de verplichting om zich aan de nieuwe staatssteunregels aan te passen, gold met ingang van 1 januari 2008, en niet van 1 januari 2007 zoals de Commissie had aangegeven (zie ook overwegingen 172 tot en met 175). Daarom verstrekten de Oostenrijkse autoriteiten geen verdere informatie voor de beoordeling van de verenigbaarheid. In haar verzoek om inlichtingen van 19 februari 2014 heeft de Commissie Oostenrijk opnieuw verzocht de nodige informatie over dit punt te verstrekken. In hun antwoord van 30 april 2014 bleven de Oostenrijkse autoriteiten bij het standpunt dat zij in hun schrijven van 2012 hadden ingenomen en verstrekten zij geen verdere informatie voor de beoordeling van de verenigbaarheid.

(354)

Er wordt verwezen naar de motivering in overwegingen 322 tot en met 326, die ook geldt voor het soort steun waarover het in deze sectie gaat.

(355)

Om de hierboven uiteengezette redenen en voor zover de steun voor technische ondersteuning die in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008 werd verleend aan ondernemingen die landbouwproducten verwerkten en afzetten, niet voldeed aan de nieuwe voorwaarden voor dit soort steun in de richtsnoeren 2007-2013 (d.w.z. steun voor grote ondernemingen, steun voor de eerste deelname aan beurzen, een steunintensiteit van meer dan 50 % voor andere diensten dan adviesdiensten en voor deelname aan beurzen of een vergoeding in natura (overweging 350)), is de Commissie van mening dat de steun niet verenigbaar was met de gemeenschappelijke markt op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag (nu artikel 107, lid 3, onder c), VWEU).

(356)

Voor de andere dan de in bovenstaande overweging bedoelde maatregelen waren de verenigbaarheidscriteria niet gewijzigd ten opzichte van de richtsnoeren 2000-2006. Er wordt verwezen naar de beoordeling van de verenigbaarheid in overweging 328 en volgende. Deze maatregelen zijn bijgevolg verenigbaar.

8.9.   PARAFISCALE HEFFINGEN EN DWINGEND BESTEMMINGSVERBAND

(357)

Aangezien de maatregelen waarop dit besluit betrekking heeft, met parafiscale heffingen werden gefinancierd, moet de Commissie zowel de gefinancierde maatregelen, d.w.z. de werkelijk toegekende steun, onderzoeken als de wijze waarop die steun werd gefinancierd.

(358)

Volgens de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie moet de Commissie, als de wijze waarop de steun wordt gefinancierd, met name via verplichte bijdragen, integraal deel uitmaakt van de steunmaatregel, die financieringswijze in haar onderzoek van de steun opnemen (102).

(359)

Om een heffing of een gedeelte van een heffing als een integrerend onderdeel van een steunmaatregel te kunnen aanmerken, moet er krachtens de relevante nationale regels noodzakelijkerwijs een dwingend bestemmingsverband bestaan tussen de heffing en de steunmaatregel — in die zin dat de opbrengst van de heffing noodzakelijkerwijs voor de financiering van de steunmaatregel wordt bestemd (103) — en moet de hoogte van de heffing een rechtstreekse invloed hebben op de hoogte van de staatssteun (104).

8.9.1.   PERIODE 1995-2001

(360)

Overeenkomstig overweging 235 van het besluit tot inleiding van de procedure heeft de toepassing van deze criteria op de onderzochte maatregelen de Commissie tot de volgende, voorlopige conclusies gebracht: aan het eerste criterium leek te zijn voldaan, aangezien volgens de Oostenrijkse autoriteiten de geïnde heffingsopbrengsten uitsluitend ten goede kwamen aan de steunmaatregelen waarop het besluit betrekking had (zie overweging 53).

(361)

Wat betreft de vraag of het bedrag van de heffing een rechtstreeks effect op het bedrag van de staatssteun had, beschikte de Commissie op het ogenblik dat zij het besluit tot inleiding van de procedure nam, niet over alle noodzakelijke informatie om te beoordelen of dit criterium was vervuld. Daarom werd de Oostenrijkse autoriteiten verzocht toe te lichten of het betrokken steunbedrag rechtstreeks verband hield met de opbrengst van de heffing, m.a.w. of het steunbedrag vooraf werd vastgesteld, dan wel afhing van de concrete behoeften van AMA op het gebied van de afzetbevordering.

(362)

De Commissie heeft er ook op gewezen dat, mocht zij na ontvangst van de vereiste informatie concluderen dat de heffing een integrerend onderdeel van de steunmaatregel vormde, zij zou moeten nagaan of bij de financiering van de regeling ingevoerde producten werden gediscrimineerd ten opzichte van in Oostenrijk vervaardigde producten (105) of uitgevoerde binnenlandse producten ten opzichte van op de binnenlandse markt afgezette binnenlandse producten (106) (overweging 236 van het besluit tot inleiding van de procedure).

(363)

De Oostenrijkse autoriteiten werd verzocht informatie over deze punten te verstrekken. Met name werd hun gevraagd aan te geven of § 21c, lid 2, van de AMA-wet, op grond waarvan goederen die van oorsprong zijn buiten Oostenrijk, van de heffing zijn vrijgesteld (zie overweging 58), reeds in 1995 van kracht was, dan wel door een latere wetswijziging is ingevoegd. Voorts werd de lidstaat verzocht toe te lichten of producten van Oostenrijkse oorsprong die buiten Oostenrijk in de handel werden gebracht, in dezelfde mate van de maatregel konden profiteren als in Oostenrijk verkochte producten.

(364)

In overweging 237 van het besluit tot inleiding van de procedure heeft de Commissie benadrukt dat zij ook moest nagaan of het aanrekenen van een heffing niet indruiste tegen de doelstellingen van de gemeenschappelijke marktordening in de landbouwsector. In dat verband moest worden onderzocht of de heffingen geen invloed hadden op de prijs van de eindproducten en of de binnenlandse producten bijgevolg niet werden gediscrimineerd ten opzichte van de ingevoerde producten.

(365)

In dit verband werd de Oostenrijkse autoriteiten in het besluit tot inleiding van de procedure verzocht gegevens te verstrekken over het procentuele aandeel van de heffing in de betrokken verkoopprijzen en aan te geven in welke mate een eventuele negatieve impact ten gevolge van de heffing werd gecompenseerd door de positieve effecten van de maatregelen die door dezelfde heffing werden gefinancierd. Voorts werd de Oostenrijkse autoriteiten verzocht toe te lichten of de prijzen van de betrokken producten grotendeels door de markt werden bepaald.

(366)

In hun schrijven van 14 september 2012 hebben de Oostenrijkse autoriteiten de Commissie meegedeeld dat buitenlandse producten overeenkomstig § 2c, lid 2, van de AMA-wet vrijgesteld waren van de betaling van de heffing. Die vrijstelling gold vanaf 1 januari 1994 en bijgevolg voor de hele periode waarop de beoordeling betrekking heeft.

(367)

Wat de samenhang met de doelstellingen van de gemeenschappelijke marktordening in de landbouwsector betreft, hebben de Oostenrijkse autoriteiten in hun schrijven van 14 september 2012 verklaard dat het, doordat de prijzen door vraag en aanbod op de betrokken markten werden bepaald en de autoriteiten daarin niet ingrepen, niet mogelijk was het procentuele aandeel van de heffing in de verkoopprijzen te berekenen.

(368)

In datzelfde antwoord hebben de Oostenrijkse autoriteiten aangevoerd dat het bedrag van de heffing geen rechtstreeks effect op het bedrag van de staatssteun had. Naast de inkomsten uit de AMA-heffing waren er nog andere financieringsbronnen. Voor de financiering van de maatregelen kon namelijk, los van de „netto-inkomsten” uit de heffing en de EU-fondsen (voor gecofinancierde acties), worden geput uit andere inkomsten die bestonden uit bij de marktdeelnemers geïnde licentierechten en uit de opbrengst van de in de AMA-winkel betaalde royalty's (kookboeken enz.).

(369)

De Oostenrijkse autoriteiten hebben aangetoond dat een deel van de financiering van de maatregelen van AMA niet door de heffing werd gedekt (107) en dat het uitgegeven steunbedrag (dat op zijn beurt de reikwijdte van de werkelijk uitgevoerde maatregelen beïnvloedde) dus niet uitsluitend van de opbrengst van de heffing afhing; bovendien was de opbrengst van de heffing niet uitsluitend bestemd voor de financiering van de steun (108).

(370)

De Commissie is derhalve van mening dat voor de periode 1995 tot en met 2001 niet was voldaan aan de criteria voor een dwingend bestemmingsverband in de zin van de rechtspraak.

8.9.2.   PERIODE 2002-2008

(371)

De Oostenrijkse autoriteiten werd ook verzocht de nodige informatie te verstrekken om de Commissie in staat te stellen te beoordelen of de parafiscale financiering van de maatregel (heffing) een integrerend deel uitmaakte van de steunmaatregelen voor de periode van 2002 tot en met 2008 (overweging 238 van het besluit tot inleiding van de procedure).

(372)

Om de bovenstaande redenen en aangezien de financieringsbronnen dezelfde zijn gebleven, is de Commissie van mening dat er ook voor de periode van 2002 tot en met 2008 geen dwingend bestemmingsverband bestond tussen de heffing en de staatssteunmaatregelen.

9.   CONCLUSIE INZAKE HET BESTAAN VAN STEUN EN DE VERENIGBAARHEID

(373)

Om de hierboven vermelde redenen en onverminderd overweging 378 vormen de afzetbevorderingsmaatregelen van AMA staatssteun.

(374)

Om de hierboven vermelde redenen en onverminderd overweging 378 zijn de in overwegingen 208, 213, 327, derde zin, en 355 bedoelde steunmaatregelen niet verenigbaar met de interne markt. De overige maatregelen die hierboven zijn beoordeeld, zijn verenigbaar met de interne markt.

(375)

Eventuele compensaties die op het tijdstip van de toekenning ervan voldeden aan de voorwaarden van de de-minimisverordening (109), worden geacht geen steun te vormen. Steun die op het tijdstip van de toekenning ervan voldeed aan de voorwaarden van een groepsvrijstelling of een goedgekeurde steunregeling, is verenigbaar met de interne markt voor zover de voor dat soort steun geldende maximale steunintensiteit in acht is genomen.

10.   TERUGVORDERING

(376)

Overeenkomstig het Verdrag en de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie is de Commissie, wanneer zij constateert dat een steunmaatregel niet verenigbaar is met de interne markt, bevoegd te beslissen dat de betrokken lidstaat die steunmaatregel moet intrekken of wijzigen (110). Het is eveneens vaste rechtspraak van het Hof dat de verplichting van een staat tot intrekking van steun die door de Commissie onverenigbaar wordt geacht met de interne markt, is bedoeld om de vroegere toestand te herstellen (111). In dit verband heeft het Hof verklaard dat die doelstelling wordt bereikt wanneer de ontvanger de middels onrechtmatige steun toegekende bedragen heeft terugbetaald, zodat het voordeel dat de ontvanger heeft behaald ten opzichte van de concurrenten op de markt, teniet wordt gedaan en de situatie zoals die was vóór de betaling van de steun is hersteld (112).

(377)

In aansluiting op die rechtspraak is in artikel 16 van Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad (113) (hierna „de procedureverordening” genoemd) het volgende bepaald: „Indien negatieve besluiten worden genomen in gevallen van onrechtmatige steun, besluit de Commissie dat de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen dient te nemen om de steun van de begunstigde terug te vorderen.”

(378)

Op grond van artikel 17 van de procedureverordening verjaren de bevoegdheden van de Commissie om onverenigbare steun terug te vorderen na een termijn van tien jaar. Die verjaringstermijn gaat in op de dag waarop de onrechtmatige steun aan de begunstigde werd verleend. Door elke maatregel van de Commissie ten aanzien van de onrechtmatige steun wordt de verjaring gestuit. De verjaring wordt geschorst zolang over het besluit van de Commissie een beroep aanhangig is bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.

(379)

De klacht die aanleiding heeft gegeven tot de onderhavige procedure, werd ontvangen op 21 september 1999 (zie overweging 4) en de Commissie heeft de regeling in 2000 als niet-aangemelde steun geregistreerd (zie overweging 8). Voorts werd in de beschikking van 2004 erkend dat de Commissie om administratieve redenen had besloten de procedure op te splitsen (zie overweging 10) en de maatregelen vóór en na 2003 afzonderlijk te beoordelen. Deze splitsing van de procedure is er gekomen naar aanleiding van het verzoek van de Oostenrijkse autoriteiten van 8 maart 2004.

(380)

De hierboven genoemde acties (splitsing van de procedure, erkend bij de beschikking van 2004) en brieven (Oostenrijks verzoek van 8 maart 2004) waren feiten die stuiting met zich brachten in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2015/1589.

(381)

Dit betekent dat de Commissie bevoegd is om terugvorderingen op te leggen vanaf 1 januari 1995, de datum van toetreding van de Republiek Oostenrijk tot de Europese Unie.

(382)

De beschikking van de Commissie betreffende steunmaatregel NN 34A/2000 werd op 30 juni 2004 aangevochten bij het Gerecht en tegen de uitspraak daarvan werd op 27 januari 2010 beroep aangetekend bij het Hof van Justitie. Het arrest van het Hof werd gegeven op 27 oktober 2011 (zie overweging 22). Overeenkomstig artikel 15, lid 2, derde zin, van Verordening (EG) nr. 659/1999 werd de verjaringstermijn dus geschorst tussen 30 juni 2004 en 27 oktober 2011.

(383)

Om de hierboven beschreven redenen is de verjaringstermijn van tien jaar voor terugvorderingen met betrekking tot de maatregelen die in dit besluit zijn beoordeeld, nog niet verstreken. De onverenigbare staatssteun als bedoeld in overweging 374 moet daarom door de Oostenrijkse autoriteiten worden teruggevorderd.

(384)

In artikel 16, lid 1, van de procedureverordening is het volgende bepaald: „Indien negatieve besluiten worden genomen in gevallen van onrechtmatige steun, besluit de Commissie dat de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen dient te nemen om de steun van de begunstigde terug te vorderen.”

(385)

In artikel 16, lid 3 van de procedureverordening is het volgende bepaald: „[…] terugvordering [dient] onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures van de betrokken lidstaat te geschieden, voor zover die procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van het besluit van de Commissie toelaten.”

(386)

De middelen waarmee de lidstaten overeenkomstig hun nationale recht terugvorderingsbesluiten ten uitvoer leggen, moeten van dien aard zijn dat aan het terugvorderingsbesluit volledige uitvoering wordt gegeven. Het is dan ook onontbeerlijk dat de door de lidstaten genomen nationale maatregelen tot een daadwerkelijke en onverwijlde tenuitvoerlegging van het besluit van de Commissie leiden.

(387)

Volgens vaste rechtspraak kan de Commissie bij een negatief besluit inzake niet-aangemelde steunmaatregelen, met name wanneer een lange periode is verstreken, haar toevlucht nemen tot een approximatieve inschatting van de terug te vorderen bedragen (114).

(388)

De Commissie wenst erop te wijzen dat volgens de rechtspraak „geen enkele bepaling van gemeenschapsrecht vereist dat de Commissie, wanneer zij de terugbetaling van met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar verklaarde steun gelast, het precieze bedrag van de terug te betalen steun vaststelt. Voldoende is dat de beschikking van de Commissie de gegevens bevat waarmee de adressaat van de beschikking zonder buitensporige moeilijkheden zelf het bedrag kan vaststellen” (115).

(389)

Gezien de aard van sommige van de betrokken maatregelen (d.i. maatregelen betreffende indirecte steun aan een groot aantal begunstigden) is de Commissie niet in staat om in het onderhavige besluit voor elke maatregel waarvoor terugvordering wordt gelast, het precieze steunbedrag per begunstigde vast te stellen.

(390)

De Commissie wijst er dan ook op dat de bedragen die de Oostenrijkse autoriteiten tijdens de onderzochte periode hebben meegedeeld (zie overwegingen 43 tot en met 45), het uitgangspunt vormen voor de berekening van de steun die van de respectieve begunstigden moet worden teruggevorderd. De categorieën onverenigbare steun en de betrokken perioden worden in het onderhavige besluit vastgesteld.

(391)

Daarom is de Commissie van mening dat de Oostenrijkse autoriteiten in het kader van de terugvorderingsprocedure een redelijke methode voor de berekening van de steun per begunstigde moeten uitwerken en aan de Commissie moeten meedelen, in een geest van loyale samenwerking met de Commissie,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De staatssteun die Oostenrijk ten aanzien van de volgende maatregelen en perioden ten uitvoer heeft gelegd, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie:

steun voor generieke reclame in de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2001,

steun voor reclame in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2006,

steun voor/door middel van reclamecampagnes buiten Oostenrijk en generieke reclame in Oostenrijk in de periode van 1 januari 2002 tot en met 1 januari 2004,

steun voor reclame voor kwaliteitsproducten in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008,

steun voor/door middel van afzetbevorderingsmaatregelen in ruimere zin en maatregelen inzake technische ondersteuning in de periode van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1999,

steun in de vorm van technische bijstand, adviesdiensten en controlemaatregelen met betrekking tot kwaliteitsproducten in de periode van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1999,

steun voor kwaliteitsproducten in de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2006,

steun in de vorm van technische ondersteuning in de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2006,

steun in de vorm van technische ondersteuning voor generieke producten in de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2004,

steun in de vorm van technische ondersteuning voor primaire producenten in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008.

Artikel 2

De volgende staatssteunregelingen, die Oostenrijk onrechtmatig ten uitvoer heeft gelegd in strijd met artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, zijn niet verenigbaar met de interne markt ten aanzien van de volgende perioden:

steun voor generieke reclame in de periode van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1999,

steun voor het kwaliteitslabel in de periode van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1999,

steun voor kwaliteitsproducten in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008,

technische ondersteuning voor ondernemingen die actief waren in de verwerking en de afzet, in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008.

Artikel 3

Individuele steun die op grond van de in artikel 2 bedoelde regelingen is toegekend, is geen steun voor zover die op het tijdstip van de toekenning voldeed aan de voorwaarden van een verordening die op grond van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad (116) was vastgesteld en op het tijdstip van de toekenning van de steun van toepassing was.

Artikel 4

Individuele steun die op grond van de in artikel 2 bedoelde regelingen is toegekend en op het tijdstip van de toekenning voldeed aan de voorwaarden van een op grond van artikel 1 van Verordening (EG) nr. 994/98 vastgestelde verordening of aan de voorwaarden van een andere goedgekeurde steunregeling, is verenigbaar met de interne markt tot de maximaal toegestane steunintensiteit die voor dat soort steun gold.

Artikel 5

Oostenrijk vordert de in artikel 2 bedoelde onverenigbare steun van de begunstigden terug.

Over de terug te vorderen bedragen is rente verschuldigd vanaf de datum waarop zij zijn betaald tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan.

De rente wordt op samengestelde grondslag berekend overeenkomstig hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie (117).

Artikel 6

De terugvordering van de in artikel 2 bedoelde steun geschiedt onverwijld en daadwerkelijk.

Oostenrijk ziet erop toe dat dit besluit binnen vier maanden na de datum van kennisgeving ervan ten uitvoer wordt gelegd.

Artikel 7

Binnen twee maanden na de kennisgeving van dit besluit verstrekt Oostenrijk de Commissie de volgende informatie:

a)

de lijst van begunstigden die steun hebben ontvangen in het kader van de in artikel 2 bedoelde regelingen, en het totaalbedrag aan steun dat ieder van hen in het kader van de regelingen heeft ontvangen;

b)

het totale bedrag (hoofdsom en terugvorderingsrente) dat van de begunstigden moet worden teruggevorderd;

c)

een gedetailleerde beschrijving van de reeds genomen en de voorgenomen maatregelen om aan dit besluit te voldoen;

d)

documenten waaruit blijkt dat de begunstigde werd gelast de steun terug te betalen.

Oostenrijk houdt de Commissie op de hoogte van de stand van uitvoering van de nationale maatregelen die het heeft genomen om dit besluit ten uitvoer te leggen, totdat de steun die krachtens de in artikel 2 bedoelde regelingen is verleend, volledig is terugbetaald. Het verstrekt, op eenvoudig verzoek van de Commissie, onverwijld informatie over de reeds genomen en de voorgenomen maatregelen om aan dit besluit te voldoen. Het verstrekt eveneens nadere inlichtingen over de reeds van de begunstigden teruggevorderde steunbedragen en terugvorderingsrente.

Artikel 8

Dit besluit is gericht tot de Republiek Oostenrijk.

Gedaan te Brussel, 7 april 2016.

Voor de Commissie

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  Uitnodiging tot het indienen van opmerkingen overeenkomstig artikel 108, lid 2, VWEU met betrekking tot steunmaatregel SA.15836 van 12 juni 2012, C(2012) 3760 final (PB C 301 van 5.10.2012, blz. 22).

(2)  Zaak C-47/10 P, Republiek Oostenrijk/Scheucher-Fleisch GmbH e.a., ECLI:EU:C:2011:698.

(3)  Zaak T-375/04, Scheucher-Fleisch GmbH e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen, ECLI:EU:T:2009:445.

(4)  Dezelfde argumenten werden aangevoerd in een juridisch advies dat bij het schrijven van 26 februari 2015 was gevoegd.

(5)  De AMA-maatregelen betreffende het kwaliteitslabel en het biolabel, die sinds 26 september 2002 in het kader van de gewijzigde interne regels ten uitvoer werden gelegd, werden op 30 juni 2004 goedgekeurd bij de beschikking van de Commissie in zaak NN 34A/2000 (zie overwegingen 10 tot en met 16).

(6)  PB C 28 van 1.2.2000, blz. 2.

(7)  PB C 252 van 12.9.2001, blz. 5.

(8)  Zoals reeds vermeld in overweging 15 waren, in het kader van steunregeling NN 34A/2000, de reclamemaatregelen betreffende het biolabel in de tijd beperkt tot 31 maart 2006 en de kwaliteitsondersteuningsmaatregelen betreffende het biolabel tot 31 december 2008.

(9)  Zie voetnoot 1.

(10)  Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (PB C 241 van 29.8.1994, blz. 21, als aangepast bij PB L 1 van 1.1.1995, blz. 1).

(11)  Namelijk de verwijzing naar de beschikking van de Commissie in zaak N88/98.

(12)  Zie overweging 145 en volgende.

(13)  De Oostenrijkse autoriteiten hebben deze verslagen voorgelegd als bijlage bij hun brief van 16 oktober 2000 waarmee zij antwoordden op het verzoek van de Commissie om aanvullende informatie van 19 juni 2000.

(14)  De Oostenrijkse autoriteiten hebben deze verslagen voorgelegd bij brief van 14 september 2012.

(15)  Bundesgesetzblatt für die Republik Österreich (BGBl.) nr. 376/1992.

(16)  Richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening (PB L 209 van 24.7.1992, blz. 1).

(17)  Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114).

(18)  Bijlage bij punten 31 en 47 van het schrijven van 14 september 2012. Dit schrijven bestaat uit een hoofddocument en de bijlagen daarbij.

(19)  Deze labels waren afgebeeld in overweging 13 van de beschikking van de Commissie betreffende steunmaatregel NN 34A/2000.

(20)  Dit logo werd ook voor de periode 1999-2002 gebruikt.

(21)  Dat label werd gebruikt in de productrichtsnoeren van het jaar 2000 (Richtlinien für Frischfleisch, Fleischerbetriebe, Fleischwaren, Frischeier, Putenfleisch, Milch und Milchproducte, Obst, Gemüse und Speisekartoffeln, Speisefette, Speiseöle, Diverse Lebensmittel).

(22)  Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PB L 109 van 6.5.2000, blz. 29).

(23)  Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad van 24 juni 1991 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 198 van 22.7.1991, blz. 1).

(24)  Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL) en tot wijziging en intrekking van een aantal verordeningen (PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80).

(25)  Die normen zijn beschreven in overweging 59 van de beschikking van de Commissie betreffende steunmaatregel NN 34A/2000.

(26)  AMA-Gütesiegel Richtlinie Frischfleisch van april 1999, Richtlinien Frischfleisch van april 1997, Richtlinien Frischfleisch van april 1997 (Anpassung entsprechend Beiratsbeschluss vom 22.1.1998), Richtlinien Frischfleisch van februari 1996, Richtlinien diverse Lebensmittel.

(27)  Van februari 1997.

(28)  Volgens de Oostenrijkse autoriteiten werd dit formulier gebruikt tot en met 31 december 2000.

(29)  Activiteitenverslag (Tätigkeitsbericht) van AMA 1996, blz. 3.

(30)  Activiteitenverslag (Tätigkeitsbericht) van AMA 1996, blz. 12.

(31)  Activiteitenverslag (Tätigkeitsbericht) van AMA 1996, blz. 35.

(32)  [……] — valt onder de geheimhoudingsplicht.

(33)  Activiteitenverslag (Tätigkeitsbericht) van AMA 1996, blz. 15.

(34)  Beide voorbeelden worden aangehaald in het activiteitenverslag (Tätigkeitsbericht) van AMA 1996, blz. 17.

(35)  Activiteitenverslag (Tätigkeitsbericht) van AMA 1996, blz. 19.

(36)  Activiteitenverslag (Tätigkeitsbericht) van AMA 1996, blz. 13.

(37)  Activiteitenverslag (Tätigkeitsbericht) van AMA 1996, blz. 26.

(38)  Activiteitenverslag (Tätigkeitsbericht) van AMA 1997, blz. 3. „Die österreichische Naturqualität hat sich mit der Unterstützung der AMA auch 1997 am Heimmarkt eine Position gesichert, mit der es gelungen ist, Eintrittsbarieren gegenüber EU-Anbietern aufzubauen und gleichzeitig den heimischen Produkten Unverwechselbarkeit zu garantieren. Dass der” Geschmack der Natur „am Heimmarkt sogar Marktanteile zurückgewonnen hat, ist im Marktsegment Fruchtjoghurt klar abzulesen. So konnten 1997 von den heimischen Herstellern 15 % Marktanteil von ausländischen Anbietern zurückgewonnen werden”.

(39)  Valt onder de geheimhoudingsplicht.

(40)  Idem.

(41)  Dit reclamevoorbeeld staat op blz. 10 van het activiteitenverslag (Tätigkeitsbericht) van AMA 1999.

(42)  Activiteitenverslag (Tätigkeitsbericht) van AMA 2000, blz. 9.

(43)  Activiteitenverslag (Tätigkeitsbericht) van AMA 2000, blz. 10.

(44)  Activiteitenverslag (Tätigkeitsbericht) van AMA 2000, blz. 11.

(45)  Activiteitenverslag (Tätigkeitsbericht) van AMA 2000, blz. 12.

(46)  Arrest van 13 maart 2001 in zaak C-379/98, Preussen Elektra, ECLI:EU:C:2001:160, punt 58, en arrest van 20 november 2003 in zaak C-126/01, GEMO, ECLI:EU:C:2003:622, punt 23.

(47)  Schrijven van 14 september 2012.

(48)  Ibidem.

(49)  § 21i van de AMA-wet.

(50)  § 21k van de AMA-wet.

(51)  § 21l van de AMA-wet.

(52)  § 21l, lid 2, van de AMA-wet.

(53)  In respectievelijk § 21a, lid 1, § 21c en § 21d.

(54)  Zie voetnoot 47.

(55)  § 11, lid 1, van de AMA-wet.

(56)  Arrest van het Hof van Justitie van 15 juli 2004 in zaak C-345/02, Pearle, ECLI:EU:C:2004:448, punten 35-38.

(57)  Arrest van 30 mei 2013 in zaak C-677/11, Doux Élevage SNC en Coopérative agricole GBP-ARREE/Ministère de l'Agriculture, ECLI:EU:C:2013:348, punten 32, 35 en 38.

(58)  Arrest van het Hof van Justitie in zaak C-280/00, Altmark, ECLI:EU:C:2003:415, punt 84.

(59)  Arrest van het Hof van Justitie in zaak C-355/00, Freskot AE/Elliniko Dimosio, ECLI:EU:C:2003:298, punt 83.

(60)  Arrest van het Hof van Justitie van 22 maart 1977 in zaak 78/76, Steinike & Weinlig, ECLI:EU:C:1977:52, punt 22.

(61)  Arrest van het Hof van Justitie in zaak C-75/97, België/Commissie, ECLI:EU:C:1999:311, punt 31.

(62)  Arrest van het Hof van Justitie in zaak 730/79, Philip Morris Holland BV/Commissie, ECLI:EU:C:1980:209, punten 11 en 12.

(63)  Zie met name het arrest van het Hof van Justitie in zaak 102/87, Franse Republiek/Commissie, ECLI:EU:C:1988:391.

(64)  Bron: Eurostat.

(65)  Overeenkomstig artikel 1, onder b), iii), juncto artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1) kan de betrokken lidstaat, indien de Commissie geen besluit heeft genomen binnen twee maanden na de kennisgeving, de voorgenomen steunmaatregel tot uitvoering brengen na de Commissie hiervan vooraf in kennis te hebben gesteld, tenzij de Commissie een besluit neemt binnen een termijn van 15 werkdagen na die kennisgeving. Verordening (EG) nr. 659/1999 is in 1999 in werking getreden en is dus niet van toepassing op de betrokken brief, die dateert van 1997. Toch werden de bovenstaande bepalingen van Verordening (EG) nr. 659/1999 opgevat als codificatie van de zogenoemde Lorenz-jurisprudentie (arrest van het Hof van Justitie in zaak 120/73, Lorenz, ECLI:EU:C:1973:152, punten 4-6), op grond waarvan steun wordt geacht te zijn goedgekeurd en als een bestaande steunmaatregel wordt aangemerkt na het verstrijken van twee maanden na de kennisgeving en de voorafgaande kennisgeving zonder reactie van de Commissie.

(66)  N 175/2006, N 589/2008 en N 496/2009.

(67)  Förderung und Sicherung des Absatzes von inlandischen land- und forstwirtschaftlichen Erzeugnissen.

(68)  Zaak T-375/04, Scheucher-Fleisch GmbH e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen, ECLI:EU:T:2009:445, punten 86 en 87.

(69)  BGBl. Teil I, Nr. 55/2007.

(70)  Deze verwijzing staat sinds 1995 in alle artikelen die in de regels betreffende het logo voor vers vlees over de oorsprong van de producten gaan.

(71)  PB C 119 van 22.5.2002, blz. 22.

(72)  PB C 319 van 27.12.2006, blz. 1.

(73)  C-199/06 CELF/SIDE, ECLI:EU:C:2008:79, punt 68.

(74)  PB C 272 van 28.10.1986, blz. 3.

(75)  PB C 302 van 12.11.1987, blz. 6.

(76)  PB C 252 van 12.9.2001, blz. 5.

(77)  Punt 1.1 van de kadervoorschriften voor reclame 1987.

(78)  Punt 5, onder b), van de reclamerichtsnoeren 2001.

(79)  Punt 7 van de reclamerichtsnoeren 2001.

(80)  Punt 152, onder a), van de richtsnoeren 2007-2013.

(81)  Hierbij wordt opgemerkt dat in punt 2.1.1 (met voetnoot 1) van de kadervoorschriften voor reclame 1987 rechtstreeks wordt verwezen naar de richtsnoeren die de Commissie in de mededeling 1986 heeft gegeven.

(82)  Zoals blijkt uit de mededeling 1986, was het de bedoeling om daarin richtsnoeren te geven die ervoor zouden zorgen dat de afzetbevorderingscampagnes van de lidstaten binnen de grenzen zouden blijven die het Hof van Justitie toestond in zijn jurisprudentie, meer bepaald in zaak 222/82, Apple & Pear Development Council/K.J. Lewis Ltd e.a., ECLI:EU:C:1983:370.

(83)  Waarin wordt verwezen naar de mededeling 1986.

(84)  Zie ook overweging 65.

(85)  De totale begroting van de maatregel bedroeg 4 165 399 EUR en werd gecofinancierd uit EU-fondsen ten bedrage van 2 082 699 EUR en uit nationale middelen ten bedrage van 709 721,78 EUR. De rest werd gefinancierd uit de AMA-heffing.

(86)  De totale begroting bedroeg 2 659 974 EUR. In de jaren 2007 en 2008 bedroeg het EU-aandeel 550 047 EUR en het nationale aandeel 142 967 EUR.

(87)  De periode na 2004 valt onder beschikking N 239/2004. Zie overweging 39.

(88)  Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1).

(89)  Zie in dit verband bijvoorbeeld de beschikkingen van de Commissie in zaak N 570/1998 (reeds aangehaald in overweging 41), in zaak N 662/1998 (beschikking van de Commissie van 30 april 1999, SG(99) D/3095) en C(1999) 4227 (Beschikking 2000/132/EG van de Commissie van 25 november 1999 betreffende de maatregel die Duitsland voornemens is ten uitvoer te leggen om de afzet te bevorderen van landbouwproducten uit Mecklenburg-Voorpommeren (PB L 37 van 12.2.2000, blz. 31). Voor de beoordeling in deze sectie verwijst de Commissie naar de in die beschikkingen gemaakte beoordeling.

(90)  Voorstellen voor dienstige maatregelen in verband met door de lidstaten toegekende steun in de sector veehouderij en producten van de veehouderij, nr. S/75/29416 van 29 september 1975.

(91)  Zie overweging 304.

(92)  Zie de gedetailleerde analyse van hoofdstuk IV.J van de richtsnoeren 2007-2013 in onderstaand hoofdstuk 8.6.

(93)  Verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001 (PB L 358 van 16.12.2006, blz. 3).

(94)  Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PB L 10 van 13.1.2001, blz. 33).

(95)  Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (PB L 214 van 9.8.2008, blz. 3).

(96)  Arrest van het Hof in zaak C-1/09, Centre d'exportation du livre français (CELF) en Ministre de la Culture et de la Communication/Société internationale de diffusion et d'édition (SIDE), ECLI:EU:C:2011:123, punt 45.

(97)  In tegenstelling tot wat in het vorige rechtskader was vastgesteld, kwamen deze categorieën niet langer in aanmerking op grond van de richtsnoeren 2007-2013. Zie overweging 318.

(98)  Met betrekking tot de referentieperiode waarover gegevens moesten worden verstrekt, werd de Oostenrijkse autoriteiten verzocht rekening te houden met de opmerkingen in overweging 243 over het (al dan niet) bestaan van een overgangsperiode.

(99)  De na 2004 genomen generieke maatregelen vielen onder de beschikking van de Commissie in zaak N 239/2004 (zie ook overweging 20). De in overweging 22 en volgende genoemde arresten van de rechterlijke instanties hadden geen invloed op die beschikking.

(100)  Zoals uiteengezet in overweging 314 was tussen 1 januari 2007 en 28 augustus 2008 artikel 5, onder a) en b), van Verordening (EG) nr. 70/2001 op de betrokken steun van toepassing, en waren na die datum de artikelen 26 en 27 van Verordening (EG) nr. 800/2008 van toepassing. Aangezien die artikelen evenwel dezelfde voorwaarden bevatten, hoeft bij de beoordeling geen onderscheid te worden gemaakt tussen de bovengenoemde perioden.

(101)  De richtsnoeren 2000-2006 bevatten een niet-uitputtende lijst van activiteiten die onder technische steun vallen.

(102)  Arrest van het Hof van 21 oktober 2003 in de gevoegde zaken C-261/01 en C-262/01, Van Calster, ECLI:EU:C:2003:571, punt 49.

(103)  Arrest van het Hof van 13 januari 2005 in zaak C-174/02, Streekgewest Westelijk Noord-Brabant, ECLI:EU:C:2005:10, punt 26, Arrest van het Hof van 27 oktober 2005 in de gevoegde zaken C-266/04 tot en met C-270/04, C-276/04 en C-321/04 tot en met C-325/04, Nazairdis SAS e.a./Caisse nationale de l'organisation autonome d'assurance vieillesse des travailleurs non salariés des professions industrielles et commerciales (Organic), ECLI:EU:C:2005:657, punten 46-49.

(104)  Streekgewest Westelijk Noord-Brabant, reeds geciteerd in voetnoot 103, punt 28, en Arrest van het Hof van 15 juni 2006, C-41/05, Air Liquide, ECLI:EU:C:2006:403, punt 46.

(105)  Wat de discriminatie tussen binnenlandse en uitgevoerde producten betreft, zie onder meer het arrest van het Hof van Justitie van 23 april 2002 in zaak C-234/99, Nygard, ECLI:EU:C:2002:244, punten 21 en 22.

(106)  Wat de discriminatie tussen binnenlandse en ingevoerde producten betreft, zie onder meer het arrest van het Hof van Justitie van 11 maart 1992 in de gevoegde zaken C-78/90 tot en met C-83/90, Compagnie Commerciale de l'Ouest, ECLI:EU:C:1992:118, punt 26.

(107)  Volgens het schrijven van 25 februari 2015 varieerden de uit licenties geïnde bedragen van 2,01 % tot 2,84 % van de jaarlijkse inkomsten. De opbrengst van de AMA-winkel varieerde van 0,08 % tot 0,48 % van de jaarlijkse inkomsten.

(108)  Zie bijvoorbeeld de toestand in het jaar 2001: zoals blijkt uit de tabellen in overwegingen 43 en 56, werd 15 miljoen EUR geïnd aan heffingen, terwijl slechts 12 miljoen EUR als steun werd betaald. Hoewel de bedragen en percentages van jaar tot jaar verschillen (in sommige jaren was het steunbedrag hoger dan het bedrag aan geïnde heffingen) is het duidelijk dat de hoogte van de heffing niet rechtstreeks leidde tot een bepaald steunniveau.

(109)  Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PB L 352 van 24.12.2013, blz. 1); Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PB L 379 van 28.12.2006, blz. 5); Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun (PB L 10 van 13.1.2001, blz. 30); mededeling van de Commissie inzake de-minimis-steun (PB C 68 van 6.3.1996, blz. 9); Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PB L 352 van 24.12.2013, blz. 9); Verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PB L 337 van 21.12.2007, blz. 35); Verordening (EG) nr. 1860/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun in de landbouwsector en de visserijsector (PB L 325 van 28.10.2004, blz. 4).

(110)  Zaak C-70/72, Commissie/Duitsland, ECLI:EU:C:1973:87, punt 13.

(111)  De gevoegde zaken C-278/92 tot en met C-280/92, Spanje/Commissie, ECLI:EU:C:1994:325, punt 75.

(112)  Zaak C-75/97, België/Commissie, ECLI:EU:C:1999:311, punten 64 en 65.

(113)  Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB L 248 van 24.9.2015, blz. 9).

(114)  Zaak T-366/00, Scott SA/Commissie, ECLI:EU:T:2007:99, punt 96.

(115)  Zaak C-480/98, Spanje/Commissie, ECLI:EU:C:2000:559, punt 25.

(116)  Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen (PB L 142 van 14.5.1998, blz. 1).

(117)  Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1).