23.1.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 16/23


BESLUIT (EU) 2016/77 VAN DE RAAD

van 18 januari 2016

tot bevestiging van het namens de Europese Unie in de tiende ministeriële conferentie van de Wereldhandelsorganisatie ingenomen standpunt over exportconcurrentie en ontwikkelingskwesties

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 91, 100 en 207, lid 4, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Unie hecht het grootste belang aan het functioneren en de geleidelijke versterking van het multilaterale handelsstelsel. In dit opzicht beoogde zij op de tiende ministeriële conferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in Nairobi een alomvattend resultaat voor de Doha-ronde te bereiken, maar de WTO-leden hebben uitsluitend consensus bereikt over een beperktere reeks kwesties, namelijk exportconcurrentie in de landbouw en ontwikkelingskwesties van bijzonder belang voor de WTO-leden die zijn erkend als minst ontwikkelde landen.

(2)

Tal van WTO-leden die gelijke spelregels willen creëren voor handelaars vragen al geruime tijd om discipline bij het aanwenden van ondersteuningsmaatregelen voor de export van landbouwproducten; deze kwestie vormt een essentieel onderdeel van de Doha-ronde. De Unie had zich ten doel gesteld op de tiende ministeriële conferentie van de WTO een evenwichtig en alomvattend resultaat te bereiken voor alle vormen van exportsteun op landbouwgebied (exportsubsidies, exportkredieten, exporterende staatshandelsondernemingen en voedselhulp), dus niet uitsluitend voor exportsubsidies, overeenkomstig de ontwerpmodaliteiten van de WTO (TN/AG/W/4/Rev.4), zoals bijgewerkt door het gezamenlijke voorstel van de Unie en een aantal landen van 16 november 2015 (JOB/AG/48).

(3)

Ontwikkeling vormt de kern van de Doha-ronde van de handelsbesprekingen, en er is in de WTO dan ook actief onderhandeld over verscheidene kwesties, waaronder de tenuitvoerlegging van preferentiële behandeling aan dienstverleners uit de minst ontwikkelde landen en katoen.

(4)

Het besluit betreffende preferentiële oorsprongsregels voor de minst ontwikkelde landen dat op de negende ministeriële conferentie van de WTO in Bali (WT/MIN(13)/42) isvastgesteld, bepaalt dat preferentiële oorsprongsregels zo transparant, eenvoudig en objectief mogelijk moeten zijn. Het door de groep van de minst ontwikkelde landen ingediende voorstel (JOB/TNC/53) beoogt bindende resultaten te bereiken in alle door dat besluit bestreken gebieden. De Unie heeft deze resultaten op de tiende ministeriële conferentie van de WTO gesteund, rekening houdend met haar bestaande stelsel van unilaterale preferentiële oorsprongsregels, aangezien zij niet verder gaan dan de ambitieuze reeks preferentiële regels die reeds in de Unie gelden en bindend zijn voor alle WTO-leden.

(5)

Het standpunt dat tijdens de tiende ministeriële conferentie van de WTO namens de Unie is ingenomen met betrekking tot exportconcurrentie en ontwikkeling moet worden bevestigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het standpunt dat namens de Unie is ingenomen tijdens de tiende ministeriële conferentie van de WTO ten aanzien van de ontwerpbesluiten van de WTO betreffende exportconcurrentie (WT/MIN(15)/45) en ontwikkelingskwesties (WT/MIN(15)/46, WT/MIN(15)/47, WT/MIN(15)/48) wordt bevestigd.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 18 januari 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

A.G. KOENDERS