13.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 266/14


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/1831 VAN DE COMMISSIE

van 7 oktober 2015

tot vaststelling van toepassingsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1144/2014 van het Europees Parlement en de Raad inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1144/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad (1), en met name artikel 4, lid 3, artikel 13, lid 2, tweede alinea, artikel 14, lid 1, tweede alinea, en artikel 25,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 1144/2014 is Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad (2) ingetrokken en zijn nieuwe regels vastgesteld inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten die op de interne markt en in derde landen worden uitgevoerd. Verordening (EU) nr. 1144/2014 verleent de Commissie ook de bevoegdheid om in dit verband gedelegeerde en uitvoeringshandelingen vast te stellen. Om ervoor te zorgen dat het nieuwe rechtskader goed functioneert en uniform wordt toegepast, moeten bepaalde regels via dergelijke handelingen worden vastgesteld. Die handelingen moeten in de plaats komen van Verordening (EG) nr. 501/2008 van de Commissie (3), die is ingetrokken bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1829 van de Commissie (4).

(2)

De voorlichtings- en afzetbevorderingsacties mogen niet oorsprongsgericht zijn. Toch mag de oorsprong van de producten overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1144/2014 onder bepaalde voorwaarden worden vermeld. Er moeten regels worden vastgesteld om met name te waarborgen dat de verwijzing naar de oorsprong geen afbreuk doet aan de hoofdboodschap van de Unie voor een programma.

(3)

Om te voorkomen dat bij de doelgroep verwarring ontstaat omtrent het verschil tussen een generieke campagne waarbij naar een oorsprong wordt verwezen, en een campagne die verwijst naar specifieke producten die in het kader van een kwaliteitsregeling van de Unie met een beschermde geografische aanduiding zijn geregistreerd, moet de verwijzing naar de oorsprong worden beperkt tot uitsluitend de nationale oorsprong. Toch moet het, rekening houdend met de in artikel 5, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1144/2014 vastgestelde lijst van in aanmerking komende regelingen, voor die specifieke regelingen mogelijk zijn om de oorsprong aan te geven in andere bewoordingen dan de nationale oorsprong. Bovendien moet het mogelijk zijn om een supranationale oorsprong te vermelden, zoals „noords”, „uit de Alpen” of „uit het Middellandse Zeegebied”, aangezien het hierbij om pan-Europese gemeenschappelijke verwijzingen gaat.

(4)

De voorlichtings- en afzetbevorderingsacties mogen niet op handelsmerken zijn afgestemd. Toch mogen overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1144/2014 tijdens bepaalde activiteiten en onder bepaalde voorwaarden handelsmerken van de producten worden vermeld. Het tonen van handelsmerken moet worden beperkt tot demonstraties en proeverijen, namelijk activiteiten die speciaal worden opgezet om de verkoop te verhogen, en tot het bijbehorende voorlichtings- en afzetbevorderingsmateriaal dat tijdens die specifieke activiteiten wordt getoond. Er moeten regels worden vastgesteld die waarborgen dat elk handelsmerk even zichtbaar is en dat de grafische presentatie kleiner is dan de presentatie van de hoofdboodschap van de Unie voor de campagne. Om ervoor te zorgen dat het beginsel dat de acties niet op handelsmerken mogen zijn afgestemd, blijft gelden, moeten regels worden vastgesteld om te garanderen dat, behalve in naar behoren gerechtvaardigde gevallen, meerdere merken worden getoond en dat de aan handelsmerken gewijde oppervlakte beperkt blijft tot een bepaald maximumpercentage van de communicatieruimte.

(5)

Verordening (EU) nr. 1144/2014 biedt indienende organisaties de mogelijkheid bepaalde delen van hun programma's zelf uit te voeren. De regels voor de toepassing van die bepalingen moeten worden vastgesteld.

(6)

Monoprogramma's moeten worden uitgevoerd in gedeeld beheer tussen de lidstaten en de Unie overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5), terwijl multiprogramma's moeten worden gefinancierd in het kader van direct beheer overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6). Aangezien dezelfde indienende organisatie zowel mono- als multiprogramma's kan hebben, mogen de regels voor de uitvoering van de twee soorten programma's zo min mogelijk van elkaar afwijken. Met het oog daarop moeten voor monoprogramma's regels gelden die gelijkwaardig zijn aan de bepalingen betreffende subsidies van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 die voor multiprogramma's gelden, bijvoorbeeld dat geen zekerheid hoeft te worden gesteld om de goede uitvoering van het contract te waarborgen.

(7)

De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de goede uitvoering van de door de Commissie geselecteerde monoprogramma's. Er moeten bepalingen worden vastgesteld betreffende de aanwijzing van de nationale autoriteiten die voor de uitvoering van deze verordening verantwoordelijk zijn. Om ervoor te zorgen dat eenvormige voorwaarden worden toegepast, moeten regels worden vastgesteld betreffende het sluiten van contracten voor de uitvoering van de geselecteerde monoprogramma's. Daartoe moet de Commissie de lidstaten een modelcontract ter beschikking stellen en moet een redelijke termijn voor het sluiten van de contracten worden vastgesteld. Aangezien programma's in tal van soorten maatregelen kunnen voorzien, moet flexibiliteit aan de dag worden gelegd met betrekking tot de begindatum van de uitvoering van een programma.

(8)

Met het oog op een goed financieel beheer moeten indienende organisaties en uitvoeringsinstanties worden verplicht om registers en andere bewijsstukken bij te houden aan de hand waarvan kan worden aangetoond dat het programma correct is uitgevoerd en dat de gedeclareerde kosten voor financiering door de Unie in aanmerking komen.

(9)

De lidstaten moeten de uitvoering van monoprogramma's controleren overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1306/2013. Zij moeten er ook toe worden verplicht om, voordat het contract met de betrokken indienende organisatie wordt gesloten, de selectie van de uitvoeringsinstantie goed te keuren en om de betalingsaanvragen te controleren voordat betalingen worden verricht. Alle betalingsaanvragen, behalve de voorschotaanvragen, moeten een financieel verslag bevatten waarin de door de indienende organisatie gemaakte subsidiabele kosten zijn gedeclareerd en nader zijn omschreven, alsmede een verslag over de technische uitvoering van het programma; saldobetalingsaanvragen moeten daarnaast ook een evaluatieverslag bevatten.

(10)

Met het oog op vereenvoudiging en vermindering van de administratieve lasten moet de periode waarop de tussentijdse verslagen en de bijbehorende betalingsaanvragen betrekking hebben, worden vastgesteld op een jaar. Voorts moet, wanneer om terugbetaling van bepaalde bedragen wordt verzocht, een certificaat betreffende de financiële staten worden voorgelegd dat door een onafhankelijke en gekwalificeerde auditor is afgegeven. Dat certificaat moet ten genoegen van de lidstaten het bewijs leveren dat de gedeclareerde kosten subsidiabel zijn.

(11)

Om de lidstaten in staat te stellen om, als vastgesteld in artikel 14, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1144/2014, na te gaan of het materiaal dat in het kader van de uitvoering van een programma wordt geproduceerd, in overeenstemming is met het recht van de Unie, en dat met name de bepalingen betreffende de hoofdboodschap van de Unie, de vermelding van de oorsprong en het tonen van handelsmerken worden toegepast, moet worden bepaald dat het gebruikte materiaal, met inbegrip van het beeldmateriaal, aan de lidstaat moet worden voorgelegd.

(12)

Om ervoor te zorgen dat de indienende organisaties over contante middelen beschikken, moeten regelingen voor de betaling van voorschotten worden vastgesteld. Om de financiële belangen van de Unie doeltreffend te beschermen moet worden bepaald dat voor de betaling van een voorschot een zekerheid moet worden gesteld. Deze zekerheid moet geldig blijven tot de betaling van het saldo, wanneer het voorschot wordt verrekend. Aangezien indienende organisaties die zijn gevestigd in lidstaten die financiële steun ontvangen, moeilijkheden kunnen ondervinden om een zekerheid te stellen voor het volledige bedrag dat kan worden voorgeschoten, moet specifiek worden bepaald dat zij voorschotten in twee delen kunnen krijgen.

(13)

Ter wille van een goed financieel beheer moet worden bepaald dat voorschotten en tussentijdse betalingen met een veiligheidsmarge onder de totale bijdrage van de Unie moeten blijven.

(14)

In het licht van de reeds opgedane ervaring moet de inhoud van de controles ter plaatse die de lidstaten moeten uitvoeren, worden vastgesteld, en met name de frequentie, de omvang en de plaats ervan. Het is dan ook passend te bepalen dat elk programma ten minste eenmaal tijdens de uitvoering aan een controle ter plaatse moet worden onderworpen. Ermee rekening houdend dat de voorlichtings- en afzetbevorderingsactiviteiten op verschillende tijdstippen worden uitgevoerd en vaak van beperkte duur zijn en dat bepaalde programma's buiten de lidstaat van herkomst van de indienende organisatie of buiten de Unie worden uitgevoerd, moeten de controles ter plaatse worden verricht in de gebouwen van de indienende organisaties en, in voorkomend geval, in de lokalen van de uitvoeringsinstantie.

(15)

In geval van onverschuldigde betalingen moet de rentevoet worden afgestemd op de overeenkomstige rentevoet die voor multiprogramma's geldt.

(16)

Om de doeltreffendheid en efficiëntie van de voorlichtings- en afzetbevorderingsprogramma's te evalueren moet worden bepaald dat zowel de indienende organisaties als de lidstaten de programma's en de algemene prestaties van het afzetbevorderingsbeleid op adequate wijze moeten monitoren en evalueren.

(17)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening bevat de uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1144/2014 wat betreft de zichtbaarheid van de oorsprong en van handelsmerken in mono- en multiprogramma's, alsmede regels op grond waarvan een indienende organisatie bepaalde delen van een monoprogramma zelf mag uitvoeren.

Voorts voorziet zij in specifieke regels voor het sluiten van contracten en voor het beheer, de monitoring en de controle van monoprogramma's en in een systeem van indicatoren voor de beoordeling van de impact van voorlichtings- en afzetbevorderingsprogramma's.

HOOFDSTUK II

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN VOOR MONO- EN MULTIPROGRAMMA'S

AFDELING 1

Zichtbaarheid van de oorsprong

Artikel 2

Algemene voorschriften voor de vermelding van de oorsprong op elk voorlichtings- en afzetbevorderingsmateriaal

1.   Centraal in het programma staat de boodschap van de Unie; die hoofdboodschap mag niet op een specifieke oorsprong gericht zijn.

2.   Elke vermelding van een oorsprong voldoet aan de volgende cumulatieve voorwaarden:

a)

zij mag niet tot een tegen artikel 34 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ingaande beperking van het vrije verkeer van landbouwproducten en levensmiddelen leiden;

b)

zij mag de consument er niet toe aanzetten om binnenlandse producten uitsluitend wegens de oorsprong ervan te kopen en moet verwijzen naar de specifieke eigenschappen van het product, veeleer dan enkel naar de oorsprong ervan; en

c)

zij vormt een aanvulling op de hoofdboodschap van de Unie.

3.   De hoofdboodschap van de Unie voor het programma mag niet worden verhuld door materiaal dat betrekking heeft op de oorsprong van het product, zoals foto's, kleuren, symbolen of muziek. De oorsprong wordt vermeld in een andere zone dan die van de hoofdboodschap van de Unie.

4.   De oorsprong mag alleen op visueel voorlichtings- en afzetbevorderingsmateriaal worden vermeld. In audiomateriaal mag de oorsprong niet worden vermeld.

Artikel 3

Specifieke vermelding van de oorsprong op voorlichtings- en afzetbevorderingsmateriaal als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder a) en b), van Verordening (EU) nr. 1144/2014

1.   De vermelding van de oorsprong op voorlichtings- en afzetbevorderingsmateriaal als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder a) en b), van Verordening (EU) nr. 1144/2014 blijft beperkt tot de nationale oorsprong, namelijk de naam van de lidstaat, of tot een gemeenschappelijke supranationale oorsprong. De vermelding van de oorsprong mag expliciet of impliciet zijn.

2.   De voorwaarden van artikel 4, lid 2, onder a) en b), van Verordening (EU) nr. 1144/2014 worden nageleefd en hierbij wordt rekening gehouden met de mate waarin de tekst of het symbool, inclusief de afbeeldingen en de algemene presentatie, die/dat naar de oorsprong verwijst, in het oog valt ten opzichte van de tekst of het symbool die/dat verwijst naar de hoofdboodschap van de Unie voor het programma.

Artikel 4

Vermelding van de oorsprong op voorlichtings- en afzetbevorderingsmateriaal dat betrekking heeft op regelingen die in aanmerking komen op grond van artikel 5, lid 4, onder c) en d), van Verordening (EU) nr. 1144/2014

1.   Bij voorlichtings- en afzetbevorderingsacties waarbij regelingen worden vermeld die in aanmerking komen op grond van artikel 5, lid 4, onder c), van Verordening (EU) nr. 1144/2014, mag de naam van het ultraperifere gebied worden vermeld in het desbetreffende grafische symbool mits aan de voorwaarden van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 179/2014 van de Commissie (7) wordt voldaan, en in het desbetreffende beeldmateriaal mits dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 4, lid 2, onder a) en b), van Verordening (EU) nr. 1144/2014.

2.   In afwijking van artikel 3, lid 1, mag bij voorlichtings- en afzetbevorderingsacties waarbij regelingen worden vermeld die in aanmerking komen op grond van artikel 5, lid 4, onder d), van Verordening (EU) nr. 1144/2014 en waarvan de naam naar de oorsprong verwijst, de specifieke oorsprong worden vermeld mits die acties voldoen aan de voorwaarden van artikel 4, lid 2, onder a) en b), van Verordening (EU) nr. 1144/2014.

AFDELING 2

Zichtbaarheid van handelsmerken

Artikel 5

Algemene voorschriften

1.   Onder handelsmerken als bedoeld in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1144/2014 worden de merken verstaan als gedefinieerd in de artikelen 4 en 66 van Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad (8) of in artikel 2 van Richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad (9).

2.   De handelsmerken van de producten waarvan de afzet door de indienende organisaties wordt bevorderd, mogen alleen zichtbaar zijn bij productdemonstraties of proeverijen.

De volgende definities zijn van toepassing:

a)   „demonstratie”: elk middel waarmee potentiële klanten tijdens beurzen of business-to-business-evenementen en op websites op de verdiensten van een product of een regeling worden gewezen om de aankoop van het product te bevorderen;

b)   „proeverij”: elke activiteit waarbij potentiële klanten tijdens beurzen of business-to-business-evenementen en in verkooppunten een product kunnen proeven.

3.   Op voorlichtings- en afzetbevorderingsmateriaal dat tijdens demonstraties en proeverijen wordt getoond of uitgedeeld, mogen ook handelsmerken zichtbaar zijn.

4.   De indienende organisaties die handelsmerken tonen, voldoen aan de volgende voorwaarden:

a)

in de aanvraag voor het programma geven zij aan waarom de vermelding van het handelsmerk noodzakelijk is om de doelstellingen van de campagne te halen en bevestigen zij dat het tonen van het handelsmerk beperkt blijft tot demonstraties en proeverijen;

b)

zij houden bewijsstukken bij waaruit blijkt dat alle leden van de betrokken indienende organisatie gelijke kansen hebben gekregen om hun handelsmerken te tonen;

c)

zij zorgen ervoor dat:

i)

de handelsmerken samen, en allemaal even goed zichtbaar worden getoond, in een zone die gescheiden is van die van de hoofdboodschap van de Unie;

ii)

het tonen van de handelsmerken geen afbreuk doet aan de hoofdboodschap van de Unie;

iii)

de hoofdboodschap van de Unie niet wordt verhuld door het tonen van materiaal, zoals foto's, kleuren of symbolen, waarop een handelsmerk is aangebracht;

iv)

de handelsmerken uitsluitend worden getoond in beeldmateriaal, met uitzondering van gadgets en mascottes, en in een kleiner formaat dan de hoofdboodschap van de Unie. In audiomateriaal mogen geen handelsmerken worden vermeld.

Artikel 6

Specifieke voorschriften

1.   Bij demonstraties of proeverijen mogen handelsmerken slechts als volgt worden getoond:

a)

allemaal samen in een banner aan de voorkant van de balie van de stand of een gelijkwaardige drager. Die banner mag niet groter zijn dan 5 % van het totale oppervlak van de voorkant van de balie van de stand of de gelijkwaardige drager; of

b)

apart, in afzonderlijke en identieke paviljoenen op neutrale en identieke wijze, aan de voorkant van de balie van het paviljoen of een gelijkwaardige drager voor elk handelsmerk. In dat geval mag de afbeelding van het handelsmerk niet groter zijn dan 5 % van het totale oppervlak van de voorkant van de balie van het paviljoen of de gelijkwaardige drager.

2.   Op websites mogen handelsmerken alleen samen worden getoond, en wel op een van de volgende twee wijzen:

a)

in een banner onder aan de webpagina, die niet groter is dan 5 % van de totale oppervlakte van de webpagina, waarbij elk handelsmerk kleiner moet zijn dan het embleem van de Unie dat naar de cofinanciering door de Unie verwijst;

b)

op een specifieke website, apart van de homepage, op een neutrale en identieke wijze voor elk handelsmerk.

3.   In drukwerk dat tijdens demonstraties of proeverijen wordt verspreid, mogen handelsmerken slechts samen worden weergegeven, in één banner onder aan de pagina die niet groter is dan 5 % van de totale oppervlakte van die pagina.

Artikel 7

Aantal handelsmerken dat mag worden getoond

1.   Er worden minstens vijf handelsmerken getoond.

2.   In afwijking van lid 1 mogen minder dan vijf merken worden getoond als aan de volgende twee voorwaarden wordt voldaan:

a)

in de lidstaat van herkomst van de indienende organisatie zijn er voor het product of de regeling waarop het programma betrekking heeft, minder handelsmerken;

b)

het was, om naar behoren gemotiveerde redenen, niet mogelijk om een programma voor meerdere producten of meerdere landen op te zetten, waarbij meer handelsmerken hadden kunnen worden getoond.

3.   De indienende organisatie toont naar behoren aan dat de in lid 2 vermelde voorwaarden worden nageleefd, staaft dit met alle noodzakelijke documenten, waaronder bewijsstukken dat zij andere indienende organisaties heeft gecontacteerd en hun een voorstel heeft gedaan om samen een programma voor meerdere producten of meerdere landen op te zetten, en geeft aan waarom een dergelijk programma niet is verwezenlijkt.

4.   Wanneer minder dan vijf merken worden getoond, is artikel 6 van toepassing en wordt de voor de handelsmerken toegewezen oppervlakte proportioneel verminderd.

Artikel 8

Vermelding van op grond van artikel 5, lid 4, onder d), van Verordening (EU) nr. 1144/2014 in aanmerking komende regelingen die als handelsmerk zijn geregistreerd

Als het programma betrekking heeft op een regeling als bedoeld in artikel 5, lid 4, onder d), van Verordening (EU) nr. 1144/2014, zijn de artikelen 5, 6 en 7 niet van toepassing op de namen en logo's van die als handelsmerk geregistreerde regelingen.

HOOFDSTUK III

BEHEER VAN MONOPROGRAMMA'S

AFDELING 1

Uitvoering en financiering van de programma's

Artikel 9

Aanwijzing van de bevoegde autoriteiten

De lidstaten wijzen de bevoegde nationale autoriteiten aan die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van deze verordening.

Zij delen de Commissie de naam en alle contactgegevens van de aangewezen autoriteiten mee en stellen haar ook in kennis van eventuele wijzigingen daarin.

De Commissie maakt deze gegevens in een passende vorm algemeen bekend.

Artikel 10

Het sluiten van contracten

1.   Zodra de Commissie een uitvoeringshandeling heeft vastgesteld als bedoeld in artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1144/2014, stuurt zij de betrokken lidstaten kopieën van de geselecteerde programma's toe.

2.   De lidstaten delen de betrokken indienende organisaties onmiddellijk mee of hun aanvraag al dan niet is aanvaard.

3.   Binnen 90 kalenderdagen na de kennisgeving van de in artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1144/2014 bedoelde handeling van de Commissie sluiten de lidstaten met de geselecteerde indienende organisaties contracten voor de uitvoering van de programma's, voor zover de in artikel 13 van die verordening bedoelde uitvoeringsinstanties zijn geselecteerd volgens de procedure van artikel 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1829. Na het verstrijken van die termijn mag geen enkel contract meer worden gesloten zonder voorafgaande toestemming van de Commissie.

4.   De begindatum van de uitvoering van het programma is de eerste dag van de maand na de datum waarop het contract is ondertekend. De begindatum kan echter tot maximaal zes maanden worden uitgesteld, in het bijzonder om rekening te houden met de seizoensgebondenheid van het product waarop het programma betrekking heeft, of met deelname aan een bepaald evenement of een bepaalde beurs.

5.   De lidstaten gebruiken de standaardcontracten die de Commissie hun ter beschikking stelt.

6.   Zo nodig mogen de lidstaten bepaalde voorwaarden van de standaardcontracten wijzigen om aan hun nationaal recht te voldoen, voor zover dit geen afbreuk doet aan de wetgeving van de Unie.

Artikel 11

Uitvoering van de programma's door de indienende organisaties

Een indienende organisatie mag bepaalde delen van een monoprogramma zelf uitvoeren onder de volgende voorwaarden:

a)

de indienende organisatie heeft ten minste drie jaar ervaring met het uitvoeren van voorlichtings- en afzetbevorderingsacties; en

b)

de indienende organisatie garandeert dat de kostprijs van de door haar uit te voeren acties niet hoger ligt dan de gebruikelijke markttarieven.

Artikel 12

Verplichtingen op het gebied van informatie en registratie

1.   De indienende organisaties houden de informatie up-to-date en stellen de betrokken lidstaat in kennis van evenementen en omstandigheden die waarschijnlijk aanzienlijke gevolgen zullen hebben voor de uitvoering van het programma of voor de financiële belangen van de Unie.

2.   De indienende organisaties en de uitvoeringsinstanties houden registers en andere bewijsstukken bij die de goede uitvoering van het programma en de als subsidiabel gedeclareerde kosten aantonen, met name:

a)

voor daadwerkelijke kosten: adequate registers en andere bewijsstukken ter staving van de gedeclareerde kosten, zoals contracten, onderaanbestedingscontracten, facturen en boekhoudbescheiden. De kostenboekhoudpraktijken en de interne controleprocedures maken onmiddellijke afstemming tussen de gedeclareerde bedragen, de in de boekhouding vastgelegde bedragen en de op de bewijsstukken genoteerde bedragen mogelijk.

Wat personeelskosten betreft, houden de indienende organisatie en de uitvoeringsinstanties een tijdsregistratie bij voor het aantal gedeclareerde uren. Als een betrouwbare tijdsregistratie van de aan de actie bestede uren ontbreekt, kan de lidstaat alternatieve bewijzen ter staving van het aantal gedeclareerde uren aanvaarden, voor zover hij van oordeel is dat die voldoende garanties bieden.

Voor personen die uitsluitend voor het programma werken, is het bijhouden van een tijdsregistratie niet vereist, maar moet een ondertekende verklaring worden voorgelegd waarin wordt bevestigd dat de betrokken personen uitsluitend voor de actie werken;

b)

voor forfaitaire kosten: adequate registers en andere bewijsstukken waarmee wordt gestaafd dat de kosten op basis waarvan het forfait is berekend, subsidiabel zijn.

Artikel 13

Betaling van het voorschot

1.   Binnen 30 dagen na de datum waarop het in artikel 10 bedoelde contract is ondertekend, kan de indienende organisatie bij de betrokken lidstaat een voorschotaanvraag indienen, vergezeld van de in lid 2 van dit artikel vastgestelde zekerheid.

2.   Het voorschot wordt slechts betaald op voorwaarde dat de indienende organisatie overeenkomstig hoofdstuk IV van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 907/2014 van de Commissie (10) ten gunste van de lidstaat een zekerheid heeft gesteld die gelijk is aan het bedrag van dat voorschot.

3.   Het voorschot mag niet meer bedragen dan 20 % van de maximale financiële bijdrage van de Unie, als bedoeld in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1144/2014.

4.   De lidstaat betaalt het voorschot hetzij binnen 30 dagen na de datum van ontvangst van de in lid 2 vastgestelde zekerheid, hetzij, als dat later is, binnen 30 dagen te rekenen vanaf de datum die tien dagen vóór de begindatum van de uitvoering van het programma valt.

5.   Het voorschot wordt verrekend bij de betaling van het saldo.

6.   In afwijking van de leden 1 en 5 van dit artikel kunnen indienende organisaties die gevestigd zijn in lidstaten die overeenkomstig artikel 15, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1144/2014 financiële steun ontvangen, een voorschotaanvraag in twee delen indienen. Aanvragers die ervoor kiezen om van deze optie gebruik te maken, dienen hun aanvraag voor het eerste deel van de voorschotbetaling in binnen de termijn die in lid 1 van dit artikel is vastgesteld. Een aanvraag voor het resterende deel van het voorschot mag pas worden ingediend nadat het eerste deel van het voorschot is verrekend.

Artikel 14

Aanvragen om tussentijdse betaling

1.   Behalve voor het laatste jaar van uitvoering van het programma worden de aanvragen om tussentijdse betaling van de financiële bijdragen van de Unie door de indienende organisatie bij de lidstaten ingediend binnen 60 dagen vanaf de datum waarop de uitvoering van een jaar van het programma is voltooid.

2.   Die aanvragen betreffen de subsidiabele kosten die tijdens het betrokken jaar zijn gemaakt, en gaan vergezeld van een tussentijds verslag dat een periodiek financieel en een periodiek technisch verslag omvat.

3.   Het in lid 2 bedoelde periodieke financiële verslag omvat:

a)

een financiële staat van elke indienende organisatie, waarin de met het programma gepaard gaande subsidiabele kosten nader zijn omschreven, samen met een verklaring waarin wordt gecertificeerd dat:

de verstrekte informatie volledig, juist en betrouwbaar is,

de gedeclareerde kosten subsidiabel zijn in overeenstemming met artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1829,

de kosten kunnen worden gestaafd met adequate registers en bewijsstukken die op verzoek of in het kader van de in deze verordening vastgestelde controles zullen worden overgelegd;

b)

een certificaat betreffende de financiële staten, dat door een erkende externe auditor ten behoeve van de betrokken indienende organisatie is opgesteld, wanneer de financiële bijdrage van de Unie in de daadwerkelijke kosten van het programma 750 000 EUR of meer bedraagt, en de financiële bijdrage van de Unie in de daadwerkelijke kosten die bij wijze van tussentijdse betaling wordt gevraagd, 325 000 EUR of meer bedraagt. Het certificaat levert het bewijs met betrekking tot de subsidiabiliteit van de voorgestelde kosten overeenkomstig artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1829 en met betrekking tot de naleving van de verplichtingen van artikel 12, lid 2, van deze verordening.

c)

een kopie van de betrokken facturen en bewijsstukken waaruit de subsidiabiliteit van de kosten blijkt, wanneer het onder b) bedoelde certificaat niet vereist is.

4.   Het in lid 2 bedoelde periodieke technische verslag omvat:

a)

een kopie van alle gebruikte visuele en andere materialen die nog niet aan de lidstaat waren toegezonden;

b)

een beschrijving van de werkzaamheden die zijn verricht in de periode waarop de tussentijdse betaling betrekking heeft, waarvoor wordt gebruikgemaakt van de output- en resultaatindicatoren van het programma als bedoeld in artikel 22, en

c)

een rechtvaardiging voor mogelijke verschillen tussen, enerzijds, de in het kader van het programma geplande activiteiten en de daarvan verwachte output en resultaten en, anderzijds, de daadwerkelijk verrichte activiteiten of verkregen output en resultaten.

Artikel 15

Aanvraag om saldobetaling

1.   De aanvraag om betaling van het saldo wordt door de indienende organisatie bij de lidstaat ingediend binnen 90 dagen na de voltooiing van het programma waarvoor het in artikel 10 bedoelde contract is gesloten.

2.   De aanvraag wordt als ontvankelijk beschouwd als zij vergezeld gaat van het laatste tussentijdse verslag, een eindverslag en een studie waarin de resultaten van de afzetbevorderings- en voorlichtingsacties worden geëvalueerd.

3.   Het in lid 2 bedoelde laatste tussentijdse verslag heeft betrekking op het laatste jaar van de uitvoering van het programma. In hun financiële staten certificeren de indienende organisaties dat alle ontvangsten zijn gedeclareerd.

4.   Het in lid 2 bedoelde eindverslag omvat:

a)

een door de indienende organisatie opgesteld financieel eindverslag met een definitieve financiële overzichtsstaat, waarin de financiële staten voor alle tussentijdse betalingen zijn geconsolideerd en alle gedane uitgaven zijn vermeld;

b)

een technisch eindverslag met:

i)

een overzicht van de uitgevoerde activiteiten en de output en de resultaten van het programma, opgesteld aan de hand van de in artikel 22 bedoelde indicatoren; en

ii)

een voor publicatie bestemde samenvatting.

5.   De in lid 2 bedoelde studie waarin de resultaten van de voorlichtings- en afzetbevorderingsmaatregelen worden geëvalueerd, wordt uitgevoerd door een onafhankelijke externe instantie. Die instantie maakt gebruik van de in artikel 22 bedoelde indicatoren.

Artikel 16

Betalingen door de lidstaat

1.   De som van de in de artikelen 13 en 14 bedoelde voorschotbetalingen en tussentijdse betalingen en mag niet meer bedragen dan 90 % van de totale financiële bijdrage van de Unie als bedoeld in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1144/2014.

2.   De lidstaten verrichten de in de artikelen 14 en 15 bedoelde betalingen binnen 60 dagen na ontvangst van de betalingsaanvraag voor zover alle controles overeenkomstig deze verordening zijn uitgevoerd.

3.   Waar verdere administratieve controles of controles ter plaatse als bedoeld in de artikelen 19 en 20 noodzakelijk zijn, kan een lidstaat de in lid 2 bedoelde termijn verlengen door middel van een kennisgeving aan de indienende organisatie.

Artikel 17

Afwijzing van niet-subsidiabele kosten en terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen

1.   Bij tussentijdse betalingen, de betaling van het saldo of nadat deze betalingen zijn verricht, wijzen de lidstaten kosten die niet-subsidiabel worden geacht, af, met name naar aanleiding van de controles waarin deze verordening voorziet.

2.   De indienende organisatie betaalt onverschuldigd betaalde bedragen terug overeenkomstig hoofdstuk III, afdeling 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 908/2014 van de Commissie (11).

De in artikel 83, lid 2, onder b), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (12) vastgestelde rentevoet is van toepassing.

AFDELING 2

Controle op de uitvoering van de programma's en kennisgevingen door de lidstaten

Artikel 18

Controles op de selectieprocedure van de uitvoeringsinstanties

Vóór de ondertekening van het in artikel 10 bedoelde contract gaan de lidstaten na of de uitvoeringsinstanties geselecteerd zijn volgens de aanbestedingsprocedure van artikel 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1829.

Artikel 19

Administratieve controles van monoprogramma's

1.   In het kader van de administratieve controles verifiëren de lidstaten systematisch de betalingsaanvragen, met name de verslagen die bij de aanvragen zijn gevoegd, en de subsidiabiliteit van de kosten overeenkomstig artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1829.

2.   De lidstaten vragen alle aanvullende informatie die zij nodig achten, en voeren, indien nodig, nadere controles uit, in het bijzonder wanneer:

a)

de gevraagde verslagen niet zijn ingediend of niet volledig zijn;

b)

de administratieve controle van het certificaat betreffende de financiële staten geen afdoende bewijs levert met betrekking tot de subsidiabiliteit van de kosten overeenkomstig artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1829 en met betrekking tot de naleving van de verplichtingen van artikel 12, lid 2, van deze verordening, of

c)

er twijfel is over de subsidiabiliteit van de in de financiële staten gedeclareerde kosten.

Artikel 20

Controles ter plaatse van monoprogramma's

1.   De lidstaten selecteren de te controleren betalingsaanvragen op basis van een risicoanalyse.

Bij de selectie wordt erop toegezien dat elk monoprogramma minstens eenmaal tijdens de uitvoering, en wel tussen de eerste tussentijdse betaling en de betaling van het saldo, ter plaatse wordt gecontroleerd.

2.   De controles ter plaatse bestaan uit technische en boekhoudkundige controles in de gebouwen van de indienende organisatie en, in voorkomend geval, van de uitvoeringsinstantie. De lidstaten verifiëren dat:

a)

de verstrekte informatie en documenten accuraat zijn;

b)

de kosten zijn gedeclareerd in overeenstemming met artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1829 en artikel 12, lid 2, van deze verordening;

c)

alle verplichtingen van het in artikel 10 bedoelde contract zijn nagekomen;

d)

de artikelen 10 en 15 van Verordening (EU) nr. 1144/2014 zijn nageleefd.

Onverminderd Verordening (EG) nr. 1848/2006 van de Commissie (13) stellen de lidstaten de Commissie zo spoedig mogelijk in kennis van eventuele bij de controles geconstateerde onregelmatigheden.

De controles ter plaatse kunnen worden beperkt tot een steekproef die ten minste 30 % van de subsidiabele kosten omvat. Die steekproef is betrouwbaar en representatief.

Als een niet-naleving wordt ontdekt, controleert de lidstaat alle documenten in verband met de gedeclareerde kosten of worden de resultaten van de steekproef geëxtrapoleerd.

3.   De lidstaten stellen een verslag op over elke ter plaatse verrichte controle. Dat verslag geeft duidelijk de reikwijdte en de resultaten van de uitgevoerde controles aan.

Artikel 21

Kennisgevingen aan de Commissie betreffende monoprogramma's

1.   Voor alle voor monoprogramma's verrichte betalingen delen de lidstaten uiterlijk op 15 juli van elk jaar de Commissie gegevens over het voorgaande kalenderjaar mee met betrekking tot:

a)

de financiële uitvoering en de in artikel 22 bedoelde outputindicatoren;

b)

de impact van de programma's, beoordeeld met behulp van het in artikel 22 bedoelde systeem van indicatoren;

c)

de resultaten van de administratieve controles en de controles ter plaatse, uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 19 en 20.

2.   Deze kennisgeving gebeurt elektronisch aan de hand van de technische specificaties voor gegevensoverdracht die de Commissie beschikbaar stelt.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 22

Systeem van indicatoren voor de beoordeling van de impact van voorlichtings- en afzetbevorderingsprogramma's

1.   Bij deze verordening wordt een gemeenschappelijk kader voor de beoordeling van de impact van voorlichtings- en afzetbevorderingsprogramma's vastgesteld op basis van een systeem van indicatoren. Dat systeem omvat de volgende drie reeksen prestatie-indicatoren: output-, resultaat- en impactindicatoren.

a)

Met de outputindicatoren wordt gemeten in hoeverre de in elk programma geplande activiteiten zijn uitgevoerd.

b)

Met de resultaatindicatoren worden de directe en onmiddellijke effecten van de activiteiten gemeten.

c)

Met de impactindicatoren worden de voordelen gemeten die verder gaan dan de onmiddellijke effecten.

2.   In elk voorstel voor een voorlichtings- en afzetbevorderingsprogramma dat de indienende organisatie bij de Commissie indient, wordt aangegeven welke indicatoren van elke reeks prestatie-indicatoren zullen worden gebruikt om de impact van dat programma te beoordelen. De indienende organisatie maakt, indien van toepassing, gebruik van de in de bijlage opgenomen indicatoren of kan andere indicatoren gebruiken als zij kan aantonen dat, gezien de aard van het betrokken programma, die indicatoren beter geschikt zijn.

Artikel 23

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is met ingang van 1 december 2015 van toepassing op met ingang van 1 december 2015 ingediende programmavoorstellen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 oktober 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 317 van 4.11.2014, blz. 56.

(2)  Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad van 17 december 2007 inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt en in derde landen (PB L 3 van 5.1.2008, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 501/2008 van de Commissie van 5 juni 2008 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt en in derde landen (PB L 147 van 6.6.2008, blz. 3).

(4)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1829 van 23 april 2015 van de Commissie tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1144/2014 van het Europees Parlement en de Raad inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen (zie bladzijde 3 van dit Publicatieblad).

(5)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).

(6)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(7)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 179/2014 van de Commissie van 6 november 2013 houdende aanvulling van Verordening (EU) nr. 228/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het register van marktdeelnemers, het steunbedrag voor de afzet van producten buiten het productiegebied, het logo, de vrijstelling van invoerrechten voor bepaalde runderen en de financiering van bepaalde maatregelen in samenhang met specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie (PB L 63 van 4.3.2014, blz. 3).

(8)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk (PB L 78 van 24.3.2009, blz. 1).

(9)  Richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 299 van 8.11.2008, blz. 25).

(10)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 907/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de betaalorganen en andere instanties, het financieel beheer, de goedkeuring van de rekeningen, de zekerheden en het gebruik van de euro (PB L 255 van 28.8.2014, blz. 18).

(11)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 908/2014 van de Commissie van 6 augustus 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft betaalorganen en andere instanties, financieel beheer, goedkeuring van de rekeningen, voorschriften inzake controles, zekerheden en transparantie (PB L 255 van 28.8.2014, blz. 59).

(12)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(13)  Verordening (EG) nr. 1848/2006 van de Commissie van 14 december 2006 betreffende onregelmatigheden in het kader van de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en terugvordering van bedragen die in dat kader onverschuldigd zijn betaald, alsmede de organisatie van een informatiesysteem op dit gebied en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 595/91 van de Raad (PB L 355 van 15.12.2006, blz. 56).


BIJLAGE

Lijst van de in artikel 22 bedoelde indicatoren voor de beoordeling van de impact van voorlichtings- en afzetbevorderingsprogramma's

Het systeem van indicatoren voor acties die de indienende organisaties ondernemen in het kader van voorlichtings- en afzetbevorderingsprogramma's, omvat niet noodzakelijk alle factoren die een rol kunnen spelen en de output, de resultaten en de impact van een operationeel programma kunnen beïnvloeden. Daarom moet de informatie die de indicatoren opleveren, worden geïnterpreteerd in het licht van kwantitatieve en kwalitatieve gegevens over andere belangrijke factoren die het slagen of mislukken van de uitvoering van het programma beïnvloeden.

1.

Outputindicatoren zijn bijvoorbeeld:

aantal georganiseerde evenementen;

aantal op televisie of radio uitgezonden spots of aantal gedrukte of onlineadvertenties dat is gepubliceerd;

aantal persberichten;

omvang van de bij de specifieke activiteiten beoogde doelgroep (bijvoorbeeld aantal vaklui aan wie mailings zijn gericht);

aantal abonnees van elektronische nieuwsbrieven.

2.

Resultaatindicatoren zijn bijvoorbeeld:

aantal vaklui/deskundigen/importeurs/consumenten dat heeft deelgenomen aan een evenement (zoals een studiebijeenkomst, een workshop, een proeverij enz.);

aantal vaklui/deskundigen/importeurs/consumenten dat is bereikt met tv- of radiospots of met gedrukte of onlineadvertenties;

aantal vaklui/deskundigen/importeurs/consumenten dat heeft deelgenomen aan een evenement en contact heeft opgenomen met de producentenorganisatie of de producenten;

aantal niet-betaalde artikelen in de pers in de periode waarop het verslag over de voorlichtingscampagne betrekking heeft;

aantal bezoekers op de website of „vind-ik-leuk's” op hun facebooksite;

waarde van de mediaclips.

3.

Impactindicatoren zijn bijvoorbeeld:

de verkooptrends in de sector in het jaar na de afzetbevorderingscampagnes in de regio waar die campagnes hebben plaatsgevonden, ten opzichte van het voorgaande jaar en vergeleken met de algemene verkooptrends op de betrokken markt;

de ontwikkeling van de consumptie van het product in dat land;

de waarde en het volume van de door de Unie uitgevoerde hoeveelheden gepromoot product;

wijzigingen in het marktaandeel van de producten van de Unie;

ontwikkeling van de gemiddelde verkoopprijs van de uitgevoerde producten in het land waar de acties hebben plaatsgevonden;

wijziging van de mate waarin de logo's van kwaliteitsregelingen van de Unie worden herkend;

wijziging van het imago van kwaliteitsproducten van de Unie;

verbetering van de bekendheid van intrinsieke waarden of andere verdiensten van de landbouwproducten van de Unie, als vermeld in artikel 3, onder a), van Verordening (EU) nr. 1144/2014;

verhoging van het consumentenvertrouwen na de uitvoering van het programma;

rendement op de investering.