13.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 266/3


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2015/1829 VAN DE COMMISSIE

van 23 april 2015

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1144/2014 van het Europees Parlement en de Raad inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1144/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad (1), en met name artikel 7, lid 2, artikel 11, lid 1, artikel 13, lid 1, tweede alinea, en artikel 15, lid 8,

Gezien Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen van de Raad (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 (2), en met name artikel 64, lid 6, onder a), en artikel 66, lid 3, onder d),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad (3) is ingetrokken bij Verordening (EU) nr. 1144/2014, waarin nieuwe voorschriften zijn vastgesteld voor de volledige of gedeeltelijke financiering door de Unie van op de interne markt en in derde landen uitgevoerde voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten en bepaalde levensmiddelen op basis van landbouwproducten.

(2)

De voorschriften die in deze verordening zijn vastgesteld, hebben voornamelijk betrekking op de monoprogramma's die door de lidstaten worden beheerd. Voor de multiprogramma's, die rechtstreeks door de Commissie worden beheerd, is Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (4) van toepassing. De voorwaarden voor indiening van een programma door een indienende organisatie, die zijn vastgesteld in artikel 1 van deze verordening, zijn evenwel van toepassing voor zowel de multi- als de monoprogramma's.

(3)

In artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1144/2014 is de lijst van indienende organisaties vastgesteld. Er moet voor elke categorie van indienende organisaties nader worden bepaald wat de voorwaarden zijn voor indiening van een aanvraag tot cofinanciering door de Unie van een voorlichtings- en afzetbevorderingsactie. Om te waarborgen dat de indienende organisaties representatief zijn voor de betrokken sector, dient te worden omschreven wat de vereiste graad van vertegenwoordiging is. Waar mogelijk wordt de eenvoudige regel van vertegenwoordiging van de meerderheid van de sector toegepast.

(4)

Door de Unie gecofinancierde voorlichtings- en afzetbevorderingsacties dienen erop gericht te zijn nieuwe markten in derde landen aan te boren en dienen te worden ondernomen door een bredere groep organisaties. Om het concurrentievermogen een stevige impuls te geven en een zo ruim mogelijke toegang tot de afzetbevorderingsregeling van de Unie te waarborgen, dienen regels te worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat een organisatie voor hetzelfde afzetbevorderingsprogramma niet meer dan twee opeenvolgende keren steun ontvangt.

(5)

Bij de selectie van uitvoeringsinstanties voor monoprogramma's moeten de indienende organisaties rekening houden met de kosteneffectiviteit. Zij dienen daarbij elke vorm van belangenconflicten te vermijden. Indien de indienende organisatie een publiekrechtelijke instelling in de zin van artikel 2, lid 1, punt 4, van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (5) is, gelden de voorschriften die zijn vervat in deze richtlijn en in de omzettingen ervan in nationaal recht.

(6)

De afzetbevorderingsregeling van de Unie moet fungeren als een aanvulling en een versteviging van door de lidstaten beheerde regelingen en dient een „Unieboodschap” te verspreiden. In dat opzicht moeten door de Unie gecofinancierde voorlichtings- en afzetbevorderingsacties blijk geven van een specifieke Uniedimensie, waarvoor criteria moeten worden vastgesteld.

(7)

Tot op heden hebben de indienende organisaties zich bij nagenoeg twee derde van de op de interne markt uitgevoerde programma's uitsluitend gericht op de lidstaat waar zij zijn gevestigd. Bovendien mag de oorsprong van de producten nu onder bepaalde voorwaarden zichtbaar zijn op het voorlichtings- en afzetbevorderingsmateriaal. Om werkelijk een meerwaarde voor de Unie te bieden, dient de beoogde markt van door de Unie gecofinancierde en op de interne markt uitgevoerde programma's te worden uitgebreid en mag deze niet beperkt zijn tot de lidstaat waar de indienende organisatie is gevestigd, tenzij de programma's een boodschap brengen over de Europese kwaliteitsregelingen of degelijke eetgewoonten overeenkomstig het witboek van de Europese Commissie over een strategie voor aan voeding, overgewicht en obesitas gerelateerde gezondheidskwesties (6).

(8)

Om overlappingen te vermijden met afzetbevorderingsacties die worden gefinancierd op grond van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad (7), moeten programma's die enkel een lokale impact hebben, worden uitgesloten van financiering op grond van de onderhavige verordening en moeten grensoverschrijdende programma's die op ruime schaal, met name op de interne markt, zullen worden uitgevoerd, worden bevorderd.

(9)

Door de Unie gecofinancierde voorlichtings- en afzetbevorderingsacties mogen niet op een bepaald handelsmerk noch op de oorsprong van een product zijn gericht, maar dienen een Unieboodschap te brengen. In dat opzicht dienen voorlichtings- en afzetbevorderingsacties op de interne markt, die op een in artikel 5, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1144/2014 bedoelde regeling betrekking hebben, een boodschap te brengen betreffende de kenmerken of de garanties van deze regelingen en zo met name de kennis over en de herkenning van de kwaliteitsregelingen van de Unie te vergroten.

(10)

Om de consument degelijk in te lichten, dient te worden bepaald dat alle informatie over de effecten van een product op de gezondheid op een erkende wetenschappelijke basis moet berusten en moet voldoen aan de bepalingen van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad (8) of moet zijn aanvaard door de voor volksgezondheid bevoegde nationale autoriteiten in het land waar de actie wordt uitgevoerd.

(11)

In het licht van de specifieke aard van de afzetbevorderingsacties dienen voorschriften te worden vastgesteld inzake de subsidiabiliteit van kosten die de begunstigde heeft gemaakt in het kader van de uitvoering van een programma.

(12)

Monoprogramma's moeten worden gefinancierd op grond van Verordening (EU) nr. 1306/2013. In artikel 19, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 907/2014 van de Commissie (9) is vastgesteld dat kosten met betrekking tot zekerheden voor rekening komen van de partij die de zekerheid stelt. Overeenkomstig artikel 126, lid 3, tweede alinea, onder a), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, dat van toepassing is op multiprogramma's, komen kosten die verband houden met een door de begunstigde gestelde zekerheid voor voorfinanciering, in aanmerking voor financiering door de Unie. Met het oog op een gelijke behandeling van mono- en multiprogramma's, die door dezelfde indiende organisaties kunnen worden ingediend, moet worden voorzien in een afwijking van artikel 19, lid 4, van Verordening (EU) nr. 907/2014 en moeten kosten voor zekerheden in aanmerking kunnen komen voor financiering door de Unie.

(13)

Met het oog op een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Unie moeten gepaste maatregelen ter bestrijding van fraude en ernstige nalatigheid worden getroffen. Daartoe dienen doeltreffende, afschrikkende en evenredige administratieve sancties te worden vastgesteld. De administratieve sancties in het kader van de onderhavige verordening moeten ontradend genoeg worden geacht om opzettelijke niet-naleving te ontmoedigen.

(14)

Omwille van de duidelijkheid en de rechtszekerheid moet Verordening (EG) nr. 501/2008 van de Commissie (10) houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad worden ingetrokken. Ze dient echter van toepassing te blijven voor programma's die in het kader van de bepalingen ervan zijn geselecteerd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voorwaarden voor indiening van een mono- of multiprogramma door een indienende organisatie

1.   De indienende organisaties als bedoeld in artikel 7, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1144/2014 mogen een voorstel voor een voorlichtings- en afzetbevorderingsactie indienen mits zij representatief zijn voor de betrokken sector of het betrokken product in de volgende zin:

a)

een beroeps- of brancheorganisatie die is gevestigd in een lidstaat of op Unieniveau, als bedoeld in artikel 7, lid 1, respectievelijk onder a) en b), van Verordening (EU) nr. 1144/2014, wordt geacht representatief te zijn voor de sector waarop het programma betrekking heeft:

i)

wanneer zij in de betrokken lidstaat of op Unieniveau ten minste 50 % van het totaal aantal producenten vertegenwoordigt, of 50 % van het volume of de waarde van de verhandelbare productie van het (de) betrokken product(en) of de betrokken sector, of

ii)

wanneer het gaat om een door de lidstaat overeenkomstig artikel 158 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (11) of artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad (12) erkende brancheorganisatie;

b)

een in artikel 7, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1144/2014 bedoelde groepering als gedefinieerd in artikel 3, punt 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad (13) wordt geacht representatief te zijn voor de benaming die krachtens de laatstgenoemde verordening beschermd is en onder dat programma valt, wanneer deze groepering ten minste 50 % van het volume of de waarde van de verhandelbare productie van het (de) product(en) met de beschermde benaming vertegenwoordigt;

c)

een producentenorganisatie of een unie van producentenorganisaties als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1144/2014 wordt geacht representatief te zijn voor het (de) product(en) of de sector waarop het programma betrekking heeft, wanneer ze erkend is door de lidstaat overeenkomstig artikel 154 of artikel 156 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 of artikel 14 van Verordening (EU) nr. 1379/2013;

d)

met uitzondering van na verlies van vertrouwen bij de consument uitgevoerde programma's is een instantie van de agrovoedingssector als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 1144/2014 representatief voor de sector(en) waarop het programma betrekking heeft via vertegenwoordigers van dat (die) product(en) of die sector bij haar leden.

2.   In afwijking van lid 1, onder a), i), en onder b), mogen lagere drempels worden aanvaard indien de indienende organisatie in het ingediende voorstel aantoont dat er bijzondere omstandigheden zijn, onder meer via gegevens over de marktstructuur, die een grond zijn om de indienende organisatie als representatief voor het (de) betrokken product(en) of de betrokken sector te behandelen.

3.   De indienende organisatie heeft de nodige technische, financiële en professionele middelen om het programma doeltreffend uit te voeren.

4.   Een indienende organisatie ontvangt niet meer dan twee opeenvolgende malen steun voor op eenzelfde geografische markt uitgevoerde voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende hetzelfde product of dezelfde regeling.

Artikel 2

Selectie van met de uitvoering van monoprogramma's belaste instanties

1.   Bij de selectie van uitvoeringsinstanties voor monoprogramma's moeten de indienende organisaties rekening houden met de kosteneffectiviteit. Daarbij nemen zij alle noodzakelijke maatregelen om situaties te voorkomen waarin de onpartijdige en objectieve uitvoering van het programma in het gedrang komt als gevolg van een economisch belang, politieke of nationale binding, familiale of emotionele banden of andere gedeelde belangen („belangenconflicten”).

2.   Indien de indienende organisatie een publiekrechtelijke instelling in de zin van artikel 2, lid 1, punt 4, van Richtlijn 2014/24/EU is, moet zij met de uitvoering van monoprogramma's belaste instanties selecteren overeenkomstig de nationale wetgeving tot omzetting van die richtlijn.

Artikel 3

Subsidiabiliteit van monoprogramma's

1.   Om subsidiabel te zijn, voldoen de monoprogramma's aan de volgende voorwaarden:

a)

ze zijn in overeenstemming met de regelgeving van de Unie die van toepassing is op de betrokken producten en de afzet ervan;

b)

ze worden uitgevoerd op ruime schaal, in termen van hun verwachte meetbare grensoverschrijdende effect. Op de interne markt betekent dit dat een programma wordt uitgevoerd hetzij in ten minste twee lidstaten met een coherent aandeel van het toegewezen budget, met name rekening houdend met de respectieve omvang van de markt in elk van de betrokken lidstaten, hetzij in één lidstaat indien die lidstaat een andere is dan die waar de indienende organisatie(s) is (zijn) gevestigd. Deze vereiste is niet van toepassing op programma's die een boodschap uitdragen in verband met de kwaliteitsregelingen van de Unie als bedoeld in artikel 5, lid 4, onder a), b) en c), van Verordening (EU) nr. 1144/2014 noch op programma's die een boodschap uitdragen betreffende goede eetgewoonten;

c)

ze hebben een Uniedimensie, zowel wat de inhoud van de boodschap als het effect betreft; ze bieden met name informatie over Europese productienormen, de kwaliteit en veiligheid van Europese levensmiddelen en de Europese eetgewoonten en -cultuur; ze promoten het imago van Europese producten op de interne markt en de internationale markten; ze maken de Europese producten en logo's beter bekend bij het grote publiek en in handelsondernemingen. Voor een programma op de interne markt dat op een of meer van de in artikel 5, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1144/2014 bedoelde regelingen betrekking heeft, betekent dit dat de hoofdboodschap van de Unie in het kader van het programma zich concentreert op deze regeling(en). Wanneer een of meerdere producten de regeling(en) illustreren binnen dit programma, is (zijn) dit (deze) ondergeschikt aan de hoofdboodschap van de Unie.

2.   Bovendien is een door een programma uitgedragen boodschap die informatie bevat over de effecten op de gezondheid:

a)

op de interne markt in overeenstemming met de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1924/2006, of is zij aanvaard door de voor volksgezondheid bevoegde nationale autoriteiten in de lidstaat waar de actie wordt uitgevoerd;

b)

in derde landen aanvaard door de voor volksgezondheid bevoegde nationale autoriteiten in het land waar de actie wordt uitgevoerd.

Artikel 4

Kosten van monoprogramma's die in aanmerking komen voor financiering door de Unie

1.   Kosten die in aanmerking komen voor financiering door de Unie, voldoen aan alle volgende criteria:

a)

ze zijn door de indienende organisatie daadwerkelijk tijdens de uitvoering van het programma gemaakt, met uitzondering van de kosten voor eindverslagen en evaluatie;

b)

ze worden aangegeven in de geraamde totale begroting van het programma;

c)

ze zijn noodzakelijk voor de uitvoering van het gecofinancierde programma;

d)

ze zijn aanwijsbaar en verifieerbaar en ze zijn met name opgenomen in de boekhouding van de indienende organisatie en bepaald overeenkomstig de boekhoudkundige normen die van toepassing zijn in de lidstaat waar de indienende organisatie is gevestigd;

e)

ze voldoen aan de bepalingen van de toepasselijke fiscale en sociale wetgeving;

f)

ze zijn redelijk en gerechtvaardigd en voldoen aan het beginsel van goed financieel beheer, met name wat zuinigheid en efficiëntie betreft.

2.   In de in artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1144/2014 bedoelde oproep tot het indienen van voorstellen wordt vermeld welke categorieën van kosten in aanmerking komen voor financiering door de Unie.

De volgende categorieën van kosten komen evenwel in aanmerking:

a)

in afwijking van artikel 19, lid 4, van Verordening (EU) nr. 907/2014, kosten voor een door een bank of financiële instelling verstrekte en door de indienende organisatie gestelde voorafgaande zekerheid voor een voorschot, indien deze zekerheid vereist is op grond van artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1144/2014;

b)

kosten die verband houden met externe audits wanneer deze audits vereist zijn ter ondersteuning van de betalingsverzoeken;

c)

personeelskosten, beperkt tot de salarissen, sociale lasten en andere uit de geldende nationale wetgeving of uit het arbeidscontract voortvloeiende loonkosten voor personeel dat is ingezet ten behoeve van de uitvoering van het programma; de kosten voor natuurlijke personen die in het kader van een onderhands contract, zijnde geen arbeidscontract, werkzaam zijn bij de indienende organisatie of die tegen betaling door een derde worden ingehuurd;

d)

btw-bedragen (belasting over de toegevoegde waarde) indien zij niet krachtens de nationale btw-wetgeving terugvorderbaar zijn en worden betaald door een begunstigde die geen niet-belastingplichtige is zoals omschreven in artikel 13, lid 1, eerste alinea, van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad (14);

e)

kosten voor door een onafhankelijke en gekwalificeerde externe instantie uitgevoerde, in artikel 15, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1144/2014 bedoelde studies om de resultaten van afzetbevorderings- en voorlichtingsacties te evalueren.

3.   De indirecte subsidiabele kosten worden bepaald aan de hand van een vaste omrekeningscoëfficiënt van 4 % van de totale directe subsidiabele personeelskosten van de indienende organisatie.

Artikel 5

Administratieve sancties met betrekking tot monoprogramma's

1.   Bij onregelmatigheden wordt de indienende organisatie een administratieve sanctie opgelegd die bestaat in de betaling van tweemaal het verschil tussen het oorspronkelijk betaalde of gevraagde bedrag en het werkelijk verschuldigde bedrag.

2.   In geval van grove schuld, met name wanneer de in lid 1 bedoelde onregelmatigheden zich herhaaldelijk hebben voorgedaan of wanneer bij de indienende organisatie een ernstige tekortkoming is vastgesteld in de nakoming van haar verplichtingen in het kader van de procedure voor de selectie van de programma's of de uitvoering van de programma's, verliest de indienende organisatie gedurende drie jaar vanaf de datum waarop de overtreding is vastgesteld, het recht om deel te nemen aan voorlichtings- en afzetbevorderingsacties.

Artikel 6

Intrekking

Verordening (EG) nr. 501/2008 wordt ingetrokken. Zij blijft echter van toepassing op programma's die vóór 1 december 2015 zijn goedgekeurd overeenkomstig de bepalingen ervan.

Artikel 7

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is met ingang van 1 december 2015 van toepassing op met ingang van die datum ingediende voorstellen voor programma's.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 april 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 317 van 4.11.2014, blz. 56.

(2)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549.

(3)  Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad van 17 december 2007 inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt en in derde landen (PB L 3 van 5.1.2008, blz. 1).

(4)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(5)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65). Richtlijn 2004/18/EG wordt ingetrokken met ingang van 18 april 2016.

(6)  COM(2007) 279 definitief van 30.5.2007.

(7)  Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).

(8)  Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (PB L 404 van 30.12.2006, blz. 9).

(9)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 907/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de betaalorganen en andere instanties, het financieel beheer, de goedkeuring van de rekeningen, de zekerheden en het gebruik van de euro (PB L 255 van 28.8.2014, blz. 18).

(10)  Verordening (EG) nr. 501/2008 van de Commissie van 5 juni 2008 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt en in derde landen (PB L 147 van 6.6.2008, blz. 3).

(11)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

(12)  Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1).

(13)  Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1).

(14)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).