23.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 16/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2015/96 VAN DE COMMISSIE

van 1 oktober 2014

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 167/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft voorschriften voor milieuprestaties en prestaties van de aandrijfeenheid voor landbouw- en bosbouwvoertuigen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 167/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 5 februari 2013 inzake de goedkeuring van en het markttoezicht op landbouw- en bosbouwvoertuigen (1), en met name artikel 19, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De interne markt omvat een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd. Daartoe worden een allesomvattend EU-typegoedkeuringssteem en een versterkt stelsel voor markttoezicht voor landbouw- en bosbouwvoertuigen en de bijbehorende systemen, onderdelen en technische eenheden, zoals ingesteld bij Verordening (EU) nr. 167/2013, toegepast.

(2)

De term „landbouw- en bosbouwvoertuigen” bestrijkt veel verschillende typen voertuigen met een of meer assen en twee, vier of meer wielen en rupsvoertuigen, zoals trekkers op wielen, rupstrekkers, aanhangwagens en getrokken uitrustingsstukken, die voor veel verschillende landbouw- en bosbouwdoeleinden, met inbegrip van speciale werkzaamheden, worden gebruikt.

(3)

Op verzoek van het Europees Parlement en met als doel de vaststelling van typegoedkeuringswetgeving te vereenvoudigen en te versnellen, is op het gebied van de EU-typegoedkeuringswetgeving voor voertuigen een nieuwe regelgevingsaanpak ingevoerd, volgens welke de wetgever van de gewone wetgevingsprocedure slechts de fundamentele regels en beginselen vaststelt en de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de nadere technische bijzonderheden aan de Commissie overdraagt. Op grond van dit principe worden in Verordening (EU) nr. 167/2013 de fundamentele bepalingen inzake functionele en arbeidsveiligheid en milieuprestaties vastgesteld en wordt de bevoegdheid om de bijbehorende technische specificaties in gedelegeerde handelingen vast te leggen aan de Commissie overgedragen.

(4)

De technische voorschriften voor de typegoedkeuring van landbouw- en bosbouwvoertuigen wat betreft de milieuprestaties en de prestaties van de aandrijfeenheid moeten derhalve nu worden vastgesteld.

(5)

In 2010 heeft de Commissie een Europese strategie voor schone en energiezuinige voertuigen (2) opgesteld. In deze strategie wordt voorgesteld dat de Unie dient op te treden op gebieden waar zij een duidelijke toegevoegde waarde kan bieden en de maatregelen van de industrie en van nationale en regionale overheden kan aanvullen. Deze maatregelen moeten gericht zijn op verbetering van de milieuprestaties van voertuigen en tegelijkertijd ook op versterking van het concurrentievermogen van de automobielindustrie van de Unie. Met name moeten de koolwaterstofemissies van landbouw- en bosbouwvoertuigen aanzienlijk terug worden gebracht om de luchtkwaliteit te verbeteren en te voldoen aan de grenswaarden voor verontreiniging. Dit moet niet alleen worden verwezenlijkt door de uitlaat- en verdampingsemissies van koolwaterstoffen van deze voertuigen te verminderen, maar ook door de niveaus van vluchtige deeltjes te helpen verlagen.

(6)

Door te verwijzen naar de bepalingen van Richtlijn 97/68/EG van het Europees Parlement en de Raad (3), worden in deze verordening de in opeenvolgende fasen toe te passen grenswaarden voor emissies van verontreinigende gassen en deeltjes vastgesteld, alsmede de testprocedure voor verbrandingsmotoren bestemd voor het aandrijven van landbouw- of bosbouwtrekkers. De emissiegrenswaarden van de fasen III A, III B en IV voor motoren van landbouw- en bosbouwvoertuigen vormen ambitieuze grenswaarden voor emissies van verontreinigende gassen en deeltjes en zijn afgestemd op internationale normen, en behoren daarmee tot de maatregelen die zijn ontwikkeld ter vermindering van de emissies van deeltjes en ozonprecursoren zoals stikstofoxiden en koolwaterstoffen.

(7)

Om technische handelsbarrières tussen de lidstaten te voorkomen, is een gestandaardiseerde methode voor de meting van het brandstofverbruik en de kooldioxide-emissies van landbouw- en bosbouwvoertuigen nodig. Ook is het passend ervoor te zorgen dat klanten en gebruikers objectieve en juiste informatie krijgen.

(8)

Een van de hoofddoelen van de wetgeving van de Unie inzake de goedkeuring van voertuigen is ervoor te zorgen dat nieuwe voertuigen, onderdelen en technische eenheden die in de handel worden gebracht een hoog niveau van milieubescherming bieden. Het bereiken van dat doel mag niet in het gedrang worden gebracht doordat bepaalde onderdelen of uitrustingsstukken worden gemonteerd nadat voertuigen in de handel of in het verkeer zijn gebracht. Daarom moeten passende maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat onderdelen of uitrustingsstukken die op landbouw- en bosbouwvoertuigen kunnen worden gemonteerd en die de werking van voor de bescherming van het milieu essentiële systemen in aanzienlijke mate nadelig kunnen beïnvloeden, door een goedkeuringsinstantie vooraf worden gecontroleerd alvorens in de handel te worden gebracht. Die maatregelen moeten technische bepalingen omvatten betreffende de voorschriften waaraan die onderdelen of uitrustingsstukken moeten voldoen.

(9)

Richtlijn 2003/37/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) voorziet in de EG-typegoedkeuring van gehele voertuigen voor terreinvoertuigen en „side-by-side”-voertuigen als landbouw- en bosbouwvoertuigen. Die voertuigtypen moeten derhalve ook onder deze verordening vallen met betrekking tot de voorschriften voor hun milieuprestaties en prestaties van de aandrijfeenheid, mits het betrokken voertuigtype tot een voertuigcategorie als bedoeld in Verordening (EU) nr. 167/2013 behoort.

(10)

De vooruitgang van de techniek maakt een aanpassing van de technische voorschriften in de bijlagen bij die richtlijn noodzakelijk. De daarin opgenomen motorcategorieën, grenswaarden en tenuitvoerleggingsdata moeten worden afgestemd op toekomstige wijzigingen in Richtlijn 97/68/EG overeenkomstig artikel 71 van Verordening (EU) nr. 167/2013.

(11)

De voorschriften voor milieuprestaties en prestaties van de aandrijfeenheid met betrekking tot emissies van verontreinigende gassen en deeltjes moeten niet gelden voor voertuigen die zijn uitgerust met motoren die niet onder de werkingssfeer van Richtlijn 97/68/EG vallen, tot de datum waarop die motoren wel onder die richtlijn vallen. Voor voertuigen die zijn uitgerust met motoren die niet onder de werkingssfeer van Richtlijn 97/68/EG vallen, kan echter typegoedkeuring van gehele voertuigen worden verleend krachtens deze verordening.

(12)

De Unie is bij Besluit 97/836/EG van de Raad (5) toegetreden tot de Overeenkomst van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) betreffende het aannemen van eenvormige technische eisen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van goedkeuringen verleend op basis van deze eisen („Herziene Overeenkomst van 1958”). In haar mededeling „CARS 2020: Actieplan voor een concurrerende en duurzame Europese automobielindustrie” heeft de Commissie benadrukt dat de aanvaarding van de internationale regelgeving in het kader van de VN/ECE-overeenkomst van 1958 de beste manier is om non-tarifaire handelsbelemmeringen op te heffen. De voorschriften die worden vastgesteld in de bij Verordening (EU) nr. 167/2013 ingetrokken richtlijnen moeten derhalve in voorkomend geval worden vervangen door verwijzingen naar de overeenkomstige VN/ECE-reglementen.

(13)

Verordening (EU) nr. 167/2013 voorziet in de mogelijkheid om VN/ECE-reglementen voor de EU-typegoedkeuring van voertuigen toe te passen als basis voor de wetgeving van de Unie. Overeenkomstig die verordening moet typegoedkeuring krachtens VN/ECE-reglementen die op gelijke voet met de wetgeving van de Unie worden toegepast, worden beschouwd als EU-typegoedkeuring krachtens die verordening en de bijbehorende gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.

(14)

Door VN/ECE-reglementen op gelijke voet met wetgeving van de Unie toe te passen, wordt niet alleen een einde gemaakt aan dubbele technische voorschriften, maar ook aan dubbele administratieve en certificeringsprocedures. Bovendien zou typegoedkeuring die rechtstreeks op internationale normen is gebaseerd de markttoegang in derde landen moeten verbeteren, met name in de landen die partij zijn bij de Herziene Overeenkomst van 1958, en daardoor het concurrentievermogen van de industrie van de Unie moeten vergroten.

(15)

Vanwege de omvang en de gevolgen van het overwogen optreden in de betrokken sector, zijn de in deze verordening vervatte maatregelen onontbeerlijk om de milieu- en veiligheidsdoeleinden, namelijk de goedkeuring van voertuigen in de Unie, te kunnen verwezenlijken. Deze doelstellingen kunnen door de lidstaten afzonderlijk niet naar behoren worden behaald.

(16)

Aangezien voorschriften voor milieuprestaties en prestaties van de aandrijfeenheid voor landbouw- en bosbouwvoertuigen essentieel zijn voor de typegoedkeuring van deze voertuigen, moet deze verordening van toepassing zijn met ingang van de datum van toepassing van Verordening (EU) nr. 167/2013,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening bevat de gedetailleerde technische voorschriften en testprocedures inzake milieuprestaties en prestaties van de aandrijfeenheid met betrekking tot de emissies van verontreinigende stoffen en de toegestane externe geluidsniveaus alsmede de goedkeuring van en het markttoezicht op landbouw- en bosbouwvoertuigen en de motoren, systemen, onderdelen en technische eenheden daarvan overeenkomstig Verordening (EU) nr. 167/2013.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel 3 van Verordening (EU) nr. 167/2013. Verder wordt verstaan onder:

1.

„uitgestoten verontreinigende stoffen”: uitlaatemissies van verontreinigende gassen en deeltjes;

2.

„nabehandelingssysteem voor verontreinigende uitlaatemissies”: de geleiding van uitlaatgassen door een voorziening die of systeem dat als doel heeft de uitgestoten verontreinigende stoffen chemisch of fysisch te wijzigen voordat zij in de atmosfeer terechtkomen, met inbegrip van katalysatoren, deeltjesvangers of andere onderdelen, systemen of technische eenheden voor de vermindering of behandeling van de uitlaatemissies van de motor van verontreinigende gassen en deeltjes;

3.

„emissiebeperkingssysteem voor extern geluid”: alle onderdelen en technische eenheden die samen het uitlaat- en het geluiddempingssysteem vormen, met inbegrip van het uitlaatsysteem, het luchtinlaatsysteem, de geluiddemper of alle systemen, onderdelen en technische eenheden die van belang zijn voor de toegestane niveaus van de externe geluidsemissies van het landbouw- of bosbouwvoertuig, van een type waarvan het voertuig is voorzien bij de typegoedkeuring of uitbreiding van de typegoedkeuring;

4.

„voorziening voor verontreinigingsbeheersing”: een deelsysteem of technische eenheid die deel uitmaakt van het nabehandelingssysteem voor verontreinigende uitlaatemissies;

5.

„vervangingsvoorziening voor verontreinigingsbeheersing” een deelsysteem of technische eenheid die bedoeld is om een nabehandelingssysteem voor verontreinigende uitlaatemissies op een voertuig waarvoor krachtens Verordening (EU) nr. 167/2013 en deze verordening typegoedkeuring is verleend, geheel of gedeeltelijk te vervangen.

6.

„motortype”: een categorie motoren die onderling niet verschillen wat betreft de essentiële motorkenmerken zoals vermeld in bijlage II, aanhangsel 1, bij Richtlijn 97/68/EG;

7.

„oudermotor”: een motor die representatief is voor de aandrijfeenheid- of motorfamilie zoals bedoeld in bijlage I, punt 7, bij Richtlijn 97/68/EG;

8.

„motorfamilie”: een groep motoren van een fabrikant overeenkomstig bijlage I, punt 6, bij Richtlijn 97/68/EG die gezien hun ontwerp naar verwachting vergelijkbare eigenschappen bezitten wat betreft de uitlaatemissies van verontreinigende stoffen en die aan de voorschriften van deze verordening voldoen;

9.

„ruilmotor”: een nieuw gebouwde motor die bedoeld is om een motor in een landbouw- of bosbouwvoertuig te vervangen en die alleen voor dat doel is geleverd;

10.

„hulpaggregaten”: alle uitrustingsstukken, apparaten en voorzieningen die zijn opgenomen in de lijst van bijlage 4, tabel 1, bij VN/ECE-Reglement nr. 120, wijzigingenreeks 01;

11.

„motorvermogen”: het vermogen dat op een testbank wordt verkregen aan het eind van de krukas of het equivalent ervan bij het overeenkomstige toerental;

12.

„nettomotorvermogen”: het motorvermogen dat onder atmosferische referentieomstandigheden op een testbank wordt verkregen aan het eind van de krukas of het equivalent ervan bij het overeenkomstige toerental, met de in bijlage 4, tabel 1, bij VN/ECE-reglement nr. 120, wijzigingenreeks 01 (6), vermelde hulpaggregaten.

HOOFDSTUK II

VERPLICHTINGEN VAN DE FABRIKANTEN

Artikel 3

Algemene verplichtingen

1.   De fabrikant zorgt ervoor dat alle nieuwe voertuigen die binnen de Unie in de handel worden gebracht, worden geregistreerd of in het verkeer worden gebracht en alle nieuwe systemen, onderdelen en technische eenheden die de milieuprestaties en de prestaties van de aandrijfeenheid van het voertuig kunnen beïnvloeden en die binnen de Unie in de handel of in het verkeer worden gebracht, dusdanig zijn ontworpen, gebouwd en gemonteerd dat het voertuig bij normaal gebruik en onderhouden overeenkomstig de voorschriften van de fabrikant kan voldoen aan de voorschriften van deze verordening.

2.   Door middel van fysieke demonstratie en tests toont de fabrikant van voertuigen, motoren, systemen, onderdelen en technische eenheden tegenover de goedkeuringsinstantie aan dat de voertuigen, motoren, systemen, onderdelen en technische eenheden die in de Unie op de markt worden aangeboden, worden geregistreerd of in het verkeer worden gebracht, voldoen aan de gedetailleerde technische voorschriften en de testprocedures van de artikelen 6 tot en met 9 bis van en de bijlagen I en II bij Richtlijn 97/68/EG.

3.   Dit artikel is niet van toepassing op voertuigtypen voor uitvoer naar derde landen.

Artikel 4

Algemene voorschriften inzake de emissies van verontreinigende stoffen en de externe geluidsniveaus

1.   De fabrikant leeft de in de bijlagen I en II opgenomen voorschriften met betrekking tot de emissies van verontreinigende stoffen na.

De fabrikant leeft de in bijlage III opgenomen voorschriften met betrekking tot het externe geluidsniveau na.

2.   De typegoedkeuring wat de voorschriften voor de uitlaatemissies van vervuilende stoffen en het externe geluidsniveau betreft, kan door de typegoedkeuringsinstanties worden uitgebreid tot verschillende voertuigvarianten, versies en motortypen of -families, mits de parameters voor de voertuigvariant, de aandrijfeenheid en het systeem voor verontreinigingsbeheersing identieke prestaties bieden of binnen de in artikel 19, lid 4, van Verordening (EU) nr. 167/2013 gespecificeerde niveaus liggen.

3.   De fabrikant stelt de goedkeuringsinstantie onverwijld in kennis van elke wijziging van systemen, onderdelen en technische eenheden die de milieuprestaties en de prestaties van de aandrijfeenheid van het landbouw- of bosbouwvoertuig kunnen beïnvloeden nadat het goedgekeurde voertuigtype overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 167/2013 in de handel is gebracht. De kennisgevingsverplichting heeft betrekking op de volgende gegevens:

a)

de parameters van het type of de motorfamilie, zoals opgenomen in bijlage II bij Richtlijn 97/68/EG en in bijlage I, punt 9, bij deze verordening;

b)

het nabehandelingssysteem voor verontreinigende uitlaatemissies van de motor, zoals beschreven in bijlage I, punt 6, bij Richtlijn 97/68/EG en bijlage I, punt 9.1, en bijlage II, punt 3.2, bij deze verordening;

c)

het emissiebeperkingssysteem voor extern geluid van het voertuig, overeenkomstig de voorschriften van bijlage III.

4.   In aanvulling op de bepalingen van de leden 1, 2 en 3 en artikel 14 leeft de fabrikant de volgende voorschriften na met betrekking tot het milieu en de aandrijfeenheid:

d)

wat de referentiebrandstoffen betreft, de voorschriften van bijlage 7 bij VN/ECE-Reglement nr. 120, wijzigingenreeks 01, en bijlage V bij Richtlijn 97/68/EG;

e)

wat de voorzieningen voor verontreinigingsbeheersing en vervangingsvoorzieningen voor verontreinigingsbeheersing betreft, de voorschriften van bijlage III, aanhangsel 5, bij Richtlijn 97/68/EG;

f)

wat de testapparatuur betreft, de voorschriften van bijlage III bij Richtlijn 97/68/EG.

5.   De fabrikant overlegt bewijsmateriaal aan de goedkeuringsinstantie om aan te tonen dat de in lid 3 bedoelde wijzigingen de milieuprestaties van een voertuig niet nadelig beïnvloeden ten opzichte van de ten tijde van de typegoedkeuring aangetoonde milieuprestaties.

6.   De fabrikant toont aan dat vervangingsvoorzieningen voor verontreinigingsbeheersing waarvoor typegoedkeuring krachtens de artikelen 9 tot en met 13 van deze verordening is vereist en die in de Unie in de handel of in het verkeer worden gebracht, in voorkomend geval zijn goedgekeurd overeenkomstig de gedetailleerde technische voorschriften en testprocedures van bijlage I, punt 4.1.1, bij Richtlijn 97/68/EG.

7.   Voertuigen die met een vervangingsvoorziening voor verontreinigingsbeheersing zijn uitgerust, dienen aan dezelfde milieutestvoorschriften en emissiegrenswaarden voor verontreinigende stoffen te voldoen als voertuigen die met een originele voorziening voor verontreinigingsbeheersing zijn uitgerust.

Artikel 5

Specifieke verplichtingen met betrekking tot de typegoedkeuring van voertuigen of motoren

1.   De fabrikant zorgt ervoor dat de uitlaatemissies van verontreinigende gassen en deeltjes van het motortype niet hoger liggen dan de uitlaatemissies van verontreinigende gassen en deeltjes zoals die voor de motorcategorieën en vermogensbereiken die onder de werkingssfeer van Richtlijn 97/68/EG vallen, zijn vastgesteld.

2.   De fabrikant zorgt ervoor dat de prestaties van de aandrijfeenheid overeenstemmen met het niveau zoals dat, toen het voertuig op de markt werd aangeboden of voor het eerst in het verkeer werd gebracht, in het informatiedossier aan de goedkeuringsinstantie is gemeld.

Het gebruik van manipulatievoorzieningen, zoals gedefinieerd in bijlage I, punt 2.8 quater, bij Richtlijn 97/68/EG, die de effectiviteit van de emissiebeheersingsapparatuur verminderen, is verboden overeenkomstig bijlage III, punt 4.1.1, bij Richtlijn 97/68/EG.

3.   Na een typegoedkeuring aangebrachte wijzigingen in de fabricage van een systeem, onderdeel of technische eenheid maken een typegoedkeuring niet automatisch ongeldig, tenzij de originele kenmerken of technische parameters ervan zodanig zijn veranderd dat de functionaliteit van de motor of het verontreinigingsbeheersingssysteem wordt beïnvloed.

Artikel 6

Voorschriften voor typegoedkeuring van motoren als technische eenheid

Om voor een motor of motorfamilie EU-typegoedkeuring als technische eenheid te kunnen verkrijgen, toont de fabrikant overeenkomstig bijlage I bij deze verordening aan dat de motoren zijn onderworpen aan de tests en voldoen aan de voorschriften van deze verordening en van Richtlijn 97/68/EG.

HOOFDSTUK III

VERPLICHTINGEN VAN DE LIDSTATEN

Artikel 7

Gelijkwaardigheid van alternatieve typegoedkeuringen

1.   De nationale autoriteiten erkennen overeenkomstig bijlage IV alternatieve typegoedkeuringen als gelijkwaardig aan een goedkeuring krachtens deze verordening.

2.   Om een alternatieve typegoedkeuring erkend te krijgen als gelijkwaardig aan een goedkeuring krachtens deze verordening, verschaft de fabrikant, in aanvulling op de in de eerste alinea bedoelde voorschriften, niet-discriminatoire toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, zoals voorgeschreven in hoofdstuk XV van Verordening (EU) nr. 167/2013 en de desbetreffende gedelegeerde handeling.

Artikel 8

Meting van emissies van verontreinigende stoffen

De technische diensten meten de uitlaatemissies van verontreinigende stoffen van landbouw- en bosbouwvoertuigen en motoren overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 97/68/EG, zoals aangepast door de voorschriften van bijlage I bij deze verordening.

Artikel 9

Meting van het externe geluidsniveau

1.   Voor typegoedkeuringsdoeleinden meten de technische diensten het externe geluidsniveau van landbouw- en bosbouwvoertuigen van categorie T, uitgerust met luchtbanden, en van categorie C, uitgerust met rubberen rupsbanden, overeenkomstig de testvoorwaarden en methoden van bijlage III, punt 1.3.1.

2.   Tevens worden de testvoorwaarden en methoden van bijlage III, punt 1.3.2, toegepast en worden de resultaten door de technische diensten geregistreerd overeenkomstig de bepalingen van bijlage III, punt 1.3.2.4.

3.   Voor typegoedkeuringsdoeleinden meten de technische diensten het externe geluidsniveau van landbouw- en bosbouwvoertuigen van categorie C, uitgerust met metalen rupsbanden, overeenkomstig de testvoorwaarden en methoden voor de test in stilstand van bijlage III, punt 1.3.2.

4.   Tevens worden de testvoorwaarden en methoden van bijlage III, punt 1.3.3, toegepast en worden de resultaten door de technische diensten geregistreerd.

Artikel 10

Voorschriften inzake de prestaties van de aandrijfeenheid

Voor de evaluatie van de prestaties van de aandrijfeenheid van landbouw- en bosbouwvoertuigen worden metingen van het nettomotorvermogen, het motorkoppel en het specifieke brandstofverbruik uitgevoerd overeenkomstig VN/ECE-Reglement nr. 120, wijzigingenreeks 01.

Artikel 11

Specifieke bepalingen met betrekking tot de typegoedkeuring van voertuigen of motoren

1.   Typegoedkeuringen mogen worden verleend voor voertuigen die zijn uitgerust met motoren die niet onder de werkingssfeer van Richtlijn 97/68/EG vallen.

2.   Vanaf 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van de wetgeving waarbij de werkingssfeer van Richtlijn 97/68/EG wordt uitgebreid tot voertuigen die zijn uitgerust met motoren die nu nog niet onder de werkingssfeer van die richtlijn vallen [of uiterlijk op 1 januari 2018], weigeren de lidstaten typegoedkeuring krachtens deze verordening te verlenen voor voertuigen die niet aan alle voorschriften van deze verordening voldoen.

3.   Vanaf drie jaar na de datum van inwerkingtreding van de wetgeving waarbij de werkingssfeer van Richtlijn 97/68/EG tot die motoren wordt uitgebreid [of uiterlijk op 31 december 2018] komen krachtens lid 1 verleende typegoedkeuringen te vervallen.

Met ingang van 1 januari 2019 beschouwen de lidstaten dergelijke conformiteitscertificaten van nieuwe voertuigen als niet langer geldig voor de toepassing van artikel 38 van Verordening (EU) nr. 167/2013, en verbieden zij de registratie, de verkoop en het in het verkeer brengen van dergelijke voertuigen.

4.   Voor typegoedkeuringsdoeleinden worden de data in artikel 9, leden 3 quater, 3 quinquies en 4 bis, van Richtlijn 97/68/EG voor landbouw- en bosbouwvoertuigen van de categorieën T2, T4.1 en C2, zoals gedefinieerd in artikel 4, leden 3, 6 en 9, en artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 167/2013 die zijn uitgerust met motoren van de categorieën L tot en met R, met 3 jaar uitgesteld. De overgangs- en afwijkingsclausules in artikel 9, lid 4 bis, en artikel 10, lid 5, van Richtlijn 97/68/EG en artikel 39 van Verordening (EU) nr. 167/2013 worden dienovereenkomstig eveneens uitgesteld.

5.   Een ruilmotor dient te voldoen aan dezelfde grenswaarden waaraan de te vervangen motor moest voldoen toen deze in de handel werd gebracht.

6.   Ruilmotoren worden overeenkomstig het aanhangsel van bijlage I van merktekens voorzien.

Artikel 12

EU-typegoedkeuringsprocedures

Onverminderd artikel 11 en afhankelijk van de inwerkingtreding van de in artikel 68 van Verordening (EU) nr. 167/2013 bedoelde uitvoeringsmaatregelen mogen de nationale autoriteiten, om redenen die verband houden met de emissies van voertuigen, niet weigeren EU-typegoedkeuring of nationale typegoedkeuring te verlenen voor een nieuw voertuig- of motortype en mogen zij de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van een nieuw voertuig en de verkoop of het gebruik van nieuwe motoren niet verbieden, indien dat voertuig of die motoren aan deze verordening en de maatregelen ter uitvoering ervan voldoen.

Artikel 13

Op de markt aanbieden of op een voertuig monteren van vervangingsvoorzieningen voor verontreinigingsbeheersing

Vervangingsvoorzieningen voor verontreinigingsbeheersing die ook onder een typegoedkeuring van een systeem vallen met betrekking tot een voertuig worden overeenkomstig artikel 26, lid 3, van Verordening (EU) nr. 167/2013 niet onderworpen aan aanvullende goedkeuring als onderdeel of technische eenheid.

Artikel 14

Flexibele regeling

1.   In afwijking van artikel 10, lid 3, staan de lidstaten overeenkomstig de bepalingen van bijlage V op verzoek van de fabrikant het in de handel brengen van een beperkt aantal voertuigen met motoren die voldoen aan de voorschriften van artikel 9 van Richtlijn 97/68/EG in het kader van een flexibele regeling toe, mits een goedkeuringsinstantie de desbetreffende vergunning voor het in het verkeer brengen heeft verleend.

2.   De in lid 1 bedoelde flexibele regeling gaat telkens in op het tijdstip waarop een fase begint, en is even lang geldig als de fase zelf.

De in bijlage V, punt 1.2, bedoelde flexibele regeling blijft beperkt tot de duur van fase III B of tot een periode van drie jaar als een volgende fase ontbreekt.

3.   Voertuigtypen die in het kader van de flexibele regeling in het verkeer worden gebracht, moeten zijn uitgerust met motortypen die voldoen aan de bepalingen van bijlage V.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 15

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2016.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 1 oktober 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 60 van 2.3.2013, blz. 1.

(2)  COM(2010) 186 definitief van 28.4.2010.

(3)  Richtlijn 97/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1997 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige verbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines (PB L 59 van 27.2.1998, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2003/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de typegoedkeuring van landbouw- of bosbouwtrekkers en aanhangwagens, verwisselbare getrokken machines, systemen, onderdelen en technische eenheden daarvan en tot intrekking van Richtlijn 74/150/EEG van de Raad (PB L 171 van 9.7.2003, blz. 1).

(5)  Besluit 97/836/EG van de Raad van 27 november 1997 inzake de toetreding van de Europese Gemeenschap tot de overeenkomst van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties betreffende het aannemen van eenvormige technische eisen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van goedkeuringen verleend op basis van deze eisen („Herziene Overeenkomst van 1958”) (PB L 346 van 17.12.1997, blz. 78).

(6)  PB L 257 van 30.9.2010, blz. 298.


LIJST VAN BIJLAGEN

Nummer bijlage

Titel bijlage

Blz.

I

Voorschriften voor de EU-typegoedkeuring van een type motor of motorfamilie voor een type landbouw- of bosbouwvoertuig als technische eenheid met betrekking tot de uitgestoten verontreinigende stoffen

15

II

Voorschriften voor de EU-typegoedkeuring van een met een motortype of motorfamilie uitgerust type landbouw- of bosbouwvoertuig met betrekking tot de uitgestoten verontreinigende stoffen

21

III

Voorschriften voor externe geluidsemissies

23

IV

Erkenning van alternatieve typegoedkeuringen

27

V

Bepalingen voor landbouw- en bosbouwvoertuigen en motoren die in de handel worden gebracht in het kader van de in artikel 14 vastgestelde flexibele regeling

28


BIJLAGE I

Voorschriften voor de EU-typegoedkeuring van een type motor of motorfamilie voor een type landbouw- of bosbouwvoertuig als technische eenheid met betrekking tot de uitgestoten verontreinigende stoffen

1.   Algemeen

De bepalingen van Richtlijn 97/68/EG zijn van toepassing op de EU-typegoedkeuring van een type motor of motorfamilie voor een type landbouw- of bosbouwvoertuig als technische eenheid met betrekking tot de uitgestoten verontreinigende stoffen, met de volgende aanpassingen:

1.1.

voor de toepassing van deze verordening worden de verwijzingen naar niet voor de weg bestemde mobiele machines in Richtlijn 97/68/EG gelezen als verwijzingen naar landbouw- en bosbouwvoertuigen;

1.2.

voor de toepassing van deze verordening worden de verwijzingen naar fabrikant van originele uitrusting (OEM) in Richtlijn 97/68/EG gelezen als verwijzingen naar voertuigfabrikant;

1.3.

voor de toepassing van deze verordening worden de data voor het in de handel brengen van motoren in Richtlijn 97/68/EG gelezen als data voor het voor het eerst in het verkeer brengen van motoren en voertuigen.

1.4.

voor de toepassing van deze verordening worden de data voor typegoedkeuring van motortype en motorfamilies in Richtlijn 97/68/EG gelezen als data voor EU-typegoedkeuring of nationale typegoedkeuring voor een motortype of motorfamilie of een voertuigtype.

2.   Aanvraag voor EU-typegoedkeuring voor een motortype of motorfamilie als technische eenheid

2.1.

De aanvraag voor de typegoedkeuring van een motortype of een motorfamilie met betrekking tot de uitgestoten verontreinigende stoffen wordt ingediend door de fabrikant van de motor of diens vertegenwoordiger.

2.2.

De aanvraag voor typegoedkeuring gaat vergezeld van het informatiedossier overeenkomstig artikel 22 van Verordening (EU) nr. 167/2013 en de op grond van artikel 68, onder c), van die verordening vastgestelde uitvoeringshandeling.

2.3.

Een motor die de in bijlage I bij Richtlijn 97/68/EG beschreven kenmerken van het motortype of de oudermotor bezit, wordt ter beschikking gesteld van de technische dienst die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de goedkeuringstests.

3.   Specificaties en tests

De bepalingen van bijlage I, punten 4, 8 en 9 en aanhangsels 1 en 2, en de bijlagen III, IV en V bij Richtlijn 97/68/EG zijn van toepassing.

4.   Typegoedkeuring van systemen, onderdelen en technische eenheden

Op grond van de bepalingen voor EU-typegoedkeuring van de hoofdstukken IV tot en met VII, IX en X van Verordening (EU) nr. 167/2013, moet voor technische eenheden, onderdelen en systemen die van invloed zijn op de milieuprestaties en de prestaties van de aandrijfeenheid van landbouw- en bosbouwvoertuigen typegoedkeuring worden verleend alvorens zij in de handel of voor het eerst in het verkeer worden gebracht.

Overeenkomstig de artikelen 19 en 52 van Verordening (EU) nr. 167/2013 zijn die voorschriften in het bijzonder van toepassing op:

motoren,

nabehandelingssystemen voor verontreinigende uitlaatemissies,

emissiebeperkingssysteem voor extern geluid.

Inlichtingenformulieren met betrekking tot de typegoedkeuring moeten overeenstemmen met de op grond van artikel 68 van Verordening (EU) nr. 167/2013 vastgestelde uitvoeringshandelingen.

5.   Merktekens op de motor

De motor wordt voorzien van merktekens overeenkomstig de voorschriften van artikel 34 van Verordening (EU) nr. 167/2013 en de op grond van artikel 68, onder h), van die verordening vastgestelde uitvoeringshandeling.

6.   Overeenstemming van de productie

In aanvulling op hetgeen is bepaald in artikel 28 van Verordening (EU) nr. 167/2013 moet de overeenstemming van de productie van motoren worden gecontroleerd overeenkomstig de bepalingen van bijlage I, punt 5, bij Richtlijn 97/68/EG.

7.   Kennisgeving over de afgifte van goedkeuringen

Aan de lidstaten wordt overeenkomstig artikel 31 en hoofdstuk XVI van Verordening (EU) nr. 167/2013 door de fabrikant een bericht gezonden van goedkeuring, uitbreiding, weigering of intrekking van de goedkeuring, dan wel van de definitieve stopzetting van de productie van een motortype krachtens deze bijlage of van een type landbouw- of bosbouwvoertuig krachtens bijlage II.

8.   Markttoezicht

Op grond van artikel 7 van Verordening (EU) nr. 167/2013 wordt markttoezicht uitgeoefend overeenkomstig de op grond van artikel 68, onder g), j) en m), van die verordening vastgestelde uitvoeringshandelingen.

9.   Motorfamilie

9.1.   Parameters die de motorfamilie definiëren

De motorfamilie kan worden gedefinieerd aan de hand van basisontwerpparameters die gemeenschappelijk moeten zijn voor alle motoren binnen die familie. In sommige gevallen kan er interactie optreden tussen de parameters. Met dit effect moet ook rekening worden gehouden om ervoor te zorgen dat alleen motoren met vergelijkbare eigenschappen wat betreft de uitlaatemissies van verontreinigende stoffen tot een motorfamilie worden gerekend.

Ten aanzien van motoren die geacht worden tot dezelfde motorfamilie te behoren, moet de volgende lijst van basisparameters gemeenschappelijk zijn:

9.1.1.

Verbrandingscyclus: tweetakt/viertakt

9.1.2.

Koelmiddel: lucht/water/olie

9.1.3.

Individuele-cilinderinhoud

tussen 85 % en 100 % van de grootste cilinderinhoud binnen de motorfamilie

9.1.4.

Luchtaanzuiging: natuurlijke aanzuiging/drukvulling

9.1.5.

Brandstoftype: diesel/benzine

9.1.6.

Type/ontwerp van de verbrandingskamer

9.1.7.

Kleppen en poorten — configuratie, grootte en aantal

9.1.8.

Brandstofsysteem

Voor diesel:

pomp-leiding-verstuiver

in de leiding geplaatste pomp

verdeelpomp

enkelvoudig element

afzonderlijke verstuiver

Voor benzine:

carburator

indirecte benzine-inspuiting

directe inspuiting

9.1.9.

Diverse kenmerken

Uitlaatgasrecirculatie

Waterinspuiting/emulsie

Luchtinspuiting

Drukkoelsysteem

Type ontsteking (compressie, elektrische ontsteking)

9.1.10.

Uitlaatgasnabehandeling

Oxidatiekatalysator

Reductiekatalysator

Driewegkatalysator

Thermische reactor

Deeltjesvanger

9.2.   Keuze van de oudermotor

9.2.1.

De oudermotor van de familie wordt overeenkomstig de essentiële kenmerken van de motorfamilie in bijlage II, aanhangsel 2, bij Richtlijn 97/68/EG gekozen aan de hand van het hoofdcriterium, namelijk de hoogste brandstoftoevoer per slag bij het opgegeven toerental voor het maximumkoppel. Indien twee of meer motoren volgens dit hoofdcriterium overeenstemmen, wordt de oudermotor geselecteerd aan de hand van een tweede criterium, namelijk de hoogste brandstoftoevoer per slag bij het nominale toerental. Onder bepaalde omstandigheden kan de goedkeuringsinstantie concluderen dat de slechtste emissiewaarde van de familie het best kan worden bepaald door een tweede motor te testen. Deze instantie kan derhalve een tweede testmotor selecteren aan de hand van kenmerken die erop wijzen dat die motor de hoogste emissieniveaus heeft van alle motoren binnen die motorfamilie.

9.2.2.

Indien motoren binnen dezelfde motorfamilie andere variabele kenmerken hebben die geacht worden van invloed te zijn op de uitgestoten verontreinigende stoffen, moeten die kenmerken eveneens worden bepaald en bij de keuze van de oudermotor in aanmerking worden genomen.

Aanhangsel

Merktekens op de motor

1.

Een als technische eenheid goedgekeurde motor moet voorzien zijn van elk van de volgende merktekens:

a)

het handelsmerk of de handelsnaam van de motorfabrikant;

b)

de typeaanduiding van de motor, de motorfamilie (indien van toepassing) en een uniek motornummer;

c)

Het EU-typegoedkeuringsmerk overeenkomstig de op grond van artikel 68, onder h), van Verordening (EU) nr. 167/2013 vastgestelde uitvoeringshandeling.

2.

De in punt 1 bedoelde merktekens moeten voldoende duurzaam voor de nuttige levensduur van de motor en duidelijk leesbaar en onuitwisbaar zijn. Indien etiketten of plaatjes worden gebruikt, moeten deze zodanig worden bevestigd dat ook zij voldoende duurzaam zijn voor de nuttige levensduur van de motor en de etiketten/plaatjes niet kunnen worden verwijderd zonder deze te vernietigen of te beschadigen.

3.

De in punt 1 bedoelde merktekens moeten worden aangebracht op een motoronderdeel dat noodzakelijk is voor de normale werking van de motor en normaal niet tijdens de levensduur van de motor hoeft te worden vervangen. De merktekens moeten zich op een zodanige plaats bevinden dat zij gemakkelijk leesbaar zijn voor de gemiddelde persoon nadat de motor is gemonteerd in het landbouw- of bosbouwvoertuig met alle voor de werking van de motor noodzakelijke hulpaggregaten. Indien een motorkap moet worden verwijderd om de merktekens zichtbaar te maken, wordt aan dit voorschrift geacht te zijn voldaan indien dit gemakkelijk uitvoerbaar is.

In geval van twijfel wordt geacht aan dit voorschrift te zijn voldaan, wanneer een aanvullend merkteken met ten minste het motornummer alsmede de naam, het handelsmerk of het logo van de fabrikant is aangebracht. Dit aanvullende merkteken moet zich op of naast een belangrijk onderdeel bevinden dat normaal niet tijdens de levensduur van de motor hoeft te worden vervangen en dat gemakkelijk toegankelijk is bij routinematig onderhoud zonder het gebruik van gereedschappen; anders moet het op redelijk grote afstand van het originele merkteken op het carter van de motor worden aangebracht. Zowel het originele als het (eventuele) aanvullende merkteken moet gemakkelijk leesbaar zijn nadat alle hulpaggregaten zijn geïnstalleerd die nodig zijn voor de werking van de motor. Een motorkap die aan de voorschriften in de vorige alinea voldoet, is toegestaan. Het aanvullende merkteken wordt op duurzame wijze aangebracht, bij voorkeur rechtstreeks op het bovenvlak van de motor, bijvoorbeeld door graveren of bevestigen van een etiket/plaatje dat voldoet aan de voorschriften van punt 2.

4.

Het motornummer moet zodanig zijn samengesteld dat de productievolgorde ondubbelzinnig kan worden vastgesteld.

5.

Alvorens de motor de productielijn verlaat, moeten alle merktekens zijn aangebracht.

6.

De precieze plaats van de merktekens op de motor wordt in het inlichtingenformulier aangegeven, overeenkomstig de op grond van artikel 68, onder h), van Verordening (EU) nr. 167/2013 vastgestelde uitvoeringshandeling.

7.

In het geval van ruilmotoren wordt de tekst „RUILMOTOR” op een etiket op de motor, in de vorm van een metalen plaat, aangebracht.


BIJLAGE II

Voorschriften voor de EU-typegoedkeuring van een met een motortype of motorfamilie uitgerust type landbouw- of bosbouwvoertuig met betrekking tot de uitgestoten verontreinigende stoffen

1.   Algemeen

Tenzij anders bepaald in deze verordening is met betrekking tot de definities, symbolen, afkortingen, specificaties en tests, de specificaties voor de beoordeling van de overeenstemming van de productie, de parameters die de motorfamilie definiëren en de keuze van de oudermotor bijlage I bij Richtlijn 97/68/EG van toepassing.

2.   Aanvraag voor EU-typegoedkeuring voor een type landbouw- of bosbouwvoertuig

2.1.   Aanvraag voor de EU-typegoedkeuring van een landbouw- of bosbouwvoertuig met betrekking tot de uitgestoten verontreinigende stoffen

2.1.1.

De aanvraag voor typegoedkeuring van een type landbouw- of bosbouwvoertuig met betrekking tot de uitgestoten verontreinigende stoffen wordt ingediend door de fabrikant van het landbouw- of bosbouwvoertuig of door diens vertegenwoordiger.

2.1.2.

De aanvraag gaat vergezeld van het inlichtingenformulier overeenkomstig de op grond van artikel 68, onder a), van Verordening (EU) nr. 167/2013 vastgestelde uitvoeringshandeling.

2.1.3.

De fabrikant stelt een motor voor landbouw- of bosbouwvoertuigen die overeenstemt met de kenmerken van het motortype of de oudermotor overeenkomstig de bepalingen van bijlage I bij deze verordening en bijlage VII bij Richtlijn 97/68/EG ter beschikking van de technische dienst die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de goedkeuringstests.

2.2.   Aanvraag voor EU-typegoedkeuring voor een type landbouw- of bosbouwvoertuig met een goedgekeurde motor

2.2.1.

De aanvraag voor typegoedkeuring van een type landbouw- of bosbouwvoertuig met betrekking tot de uitgestoten verontreinigende stoffen wordt ingediend door de fabrikant van het landbouw- of bosbouwvoertuig of door diens vertegenwoordiger.

2.2.2.

De aanvraag gaat vergezeld van het inlichtingenformulier volgens het model in de op grond van artikel 68, onder a) en l), van Verordening (EU) nr. 167/2013 vastgestelde uitvoeringshandelingen en een afschrift van het EU-typegoedkeuringscertificaat voor de motor of de motorfamilie en, in voorkomend geval, voor systemen, onderdelen en technische eenheden die in het type landbouw- of bosbouwvoertuig zijn gemonteerd.

3.   Specificaties en tests

3.1.   Algemeen

De bepalingen van bijlage I, punten 4, 8 en 9 en aanhangsels 1 en 2, en de bijlagen III, IV en V bij Richtlijn 97/68/EG zijn van toepassing.

3.2.   Montage van de motor in het voertuig

De montage van de motor in het voertuig moet voldoen aan de volgende voorschriften wat betreft de typegoedkeuring van de motor:

3.2.1.

de inlaatonderdruk mag niet hoger zijn dan de voor de goedgekeurde motor aangegeven waarde,

3.2.2.

de uitlaattegendruk mag niet hoger zijn dan de voor de goedgekeurde motor aangegeven waarde.

3.3.   Voertuigonderdelen die van invloed kunnen zijn op de uitgestoten verontreinigende stoffen moeten zodanig zijn ontworpen, gebouwd en gemonteerd dat het voertuig onder normale gebruiksomstandigheden en ondanks de trillingen waaraan het kan worden blootgesteld, aan de technische voorschriften van deze verordening voldoet.

4.   Goedkeuring

Voor elk type landbouw- of bosbouwvoertuig dat is uitgerust met een motor waarvoor een goedkeuringscertificaat overeenkomstig bijlage I bij deze verordening of een gelijkwaardige typegoedkeuring overeenkomstig bijlage IV bij deze verordening is afgegeven, wordt een typegoedkeuringscertificaat afgegeven overeenkomstig de op grond van artikel 68, onder a), van Verordening (EU) nr. 167/2013 vastgestelde uitvoeringshandeling.


BIJLAGE III

Voorschriften voor externe geluidsemissies

1.   Toegestane externe geluidsniveaus

1.1.   Meetinstrumenten

Het instrumentarium, met inbegrip van de microfoons en kabels en, in voorkomend geval, het windscherm moet voldoen aan de voorschriften voor een instrument van klasse 1 van IEC 61672-1:2002. De filters moeten voldoen aan de voorschriften voor een instrument van klasse 1 van IEC 61260:1995.

1.2.   Meetvoorwaarden

De meting geschiedt aan het landbouw- of bosbouwvoertuig bij de lege massa in rijklare toestand, op een voldoende stille open plaats (omgevingsgeluid en windgeluid ten minste 10 dB (A) lager dan het te meten externe geluidsniveau).

Deze plaats kan bijvoorbeeld bestaan uit een open ruimte met een straal van 50 m, waarvan het middengedeelte met een straal van ten minste 20 m praktisch horizontaal is, met een bodem van beton, asfalt of een soortgelijk materiaal; de bodem mag niet bedekt zijn met losse sneeuw, hoog gewas, mulle grond of as.

De bekleding van de rijbaan moet zodanig zijn, dat de banden geen overmatig geluid produceren. Deze voorwaarde geldt alleen voor metingen van het externe geluid dat wordt geproduceerd door rijdende landbouw- of bosbouwvoertuigen.

De metingen moeten geschieden bij helder weer en zwakke wind. Behalve de persoon die de apparatuur afleest, mogen zich geen personen in de nabijheid van het landbouw- of bosbouwvoertuig of de microfoon bevinden, aangezien de aanwezigheid van toeschouwers nabij het landbouw- of bosbouwvoertuig of de microfoon de aanwijzing van het meetapparaat aanzienlijk kan beïnvloeden. Pieken in de aanwijzing die geen klaarblijkelijk verband houden met kenmerken van het algemene geluidsniveau worden bij de aflezing buiten beschouwing gelaten.

1.3.   Meetmethode

1.3.1.   Meting van het externe geluidsniveau van rijdende landbouw- of bosbouwvoertuigen

Aan iedere zijde van het landbouw- of bosbouwvoertuig worden ten minste twee metingen verricht. Voor afstellingsdoeleinden mogen voorbereidende metingen worden verricht, maar deze worden buiten beschouwing gelaten.

De microfoon moet op 1,2 m hoogte boven de grond worden geplaatst, op een afstand van 7,5 m van de trajectas CC van het landbouw- of bosbouwvoertuig, gemeten volgens de loodlijn PP′ op deze as (figuur 1).

Evenwijdig aan PP′ en op 10 m afstand hiervan respectievelijk vóór en achter deze lijn worden op de testbaan twee lijnen AA′ en BB′ getrokken. Het landbouw- of bosbouwvoertuig wordt met constante snelheid en op de wijze als hierna vermeld tot aan de lijn AA′ gereden. Op dat moment wordt de gasklep zo snel mogelijk volledig geopend. De gasklep blijft in deze stand totdat de achterzijde van het landbouw- of bosbouwvoertuig de lijn BB′ overschrijdt, waarna de gasklep zo snel mogelijk wordt gesloten. Als aan het landbouw- of bosbouwvoertuig een aanhangwagen is gekoppeld, wordt hiermee geen rekening gehouden bij het bepalen of de lijn BB′ wordt overschreden.

Als meetresultaat geldt het maximaal geregistreerde geluidsniveau.

Figuur 1

Image

1.3.1.1.   De snelheid waarbij de meting plaatsvindt, is gelijk aan drie vierde van de door de constructie bepaalde maximumsnelheid (vmax) zoals opgegeven door de fabrikant, die kan worden bereikt met de hoogste overbrengingsverhouding welke voor rijden over de weg wordt gebruikt.

1.3.1.2.   Interpretatie van resultaten

1.3.1.2.1.

Teneinde rekening te houden met afwijkingen in de meetapparatuur wordt het resultaat van elke meting gevormd door de op het apparaat afgelezen waarde, verminderd met 1 dB(A).

1.3.1.2.2.

De metingen worden als geldig beschouwd, indien het verschil in aflezing tussen twee opeenvolgende metingen aan dezelfde zijde van het landbouw- of bosbouwvoertuig niet meer dan 2 dB(A) bedraagt.

1.3.1.2.3.

Als aan te houden waarde wordt het hoogste meetresultaat genomen. Indien deze waarde 1 dB(A) meer bedraagt dan het maximaal toegestane niveau voor de betrokken categorie landbouw- of bosbouwvoertuigen wordt overgegaan tot een nieuwe reeks van twee metingen. Drie van de vier aldus verkregen resultaten dienen binnen de voorgeschreven grenzen te liggen.

1.3.2.   Meting van het externe geluid van stilstaande landbouw- of bosbouwvoertuigen

1.3.2.1.   Plaats van de geluidsniveaumeter

Het meetpunt is het in figuur 2 aangegeven punt X, dat zich op 7 m van het dichtstbijzijnde oppervlak van het landbouw- of bosbouwvoertuig bevindt. De microfoon wordt 1,2 m boven de grond geplaatst.

1.3.2.2.   Aantal metingen: er moeten ten minste twee metingen worden verricht.

1.3.2.3.   Testomstandigheden voor landbouw- en bosbouwvoertuigen

Van een landbouw- of bosbouwvoertuig zonder snelheidsregulateur wordt de motor op een toerental gebracht gelijk aan drie vierde van dat waarbij de motor volgens opgave van de fabrikant van het landbouw- of bosbouwvoertuig zijn maximumvermogen ontwikkelt. Het aantal toeren per minuut moet worden gemeten met behulp van een onafhankelijk instrument, bijvoorbeeld een rollentestbank en een snelheidsmeter. Is de motor voorzien van een snelheidsregulateur die verhindert dat de motor het aantal toeren dat overeenstemt met zijn maximumvermogen overschrijdt, dan laat men hem draaien op de maximale snelheid die met de regulateur mogelijk is.

De motor moet op de normale bedrijfstemperatuur worden gebracht voordat tot de metingen wordt overgegaan.

1.3.2.4.   Interpretatie van resultaten

In het meetverslag moeten alle aflezingen van het externe geluidsniveau worden vermeld. Het motorvermogen wordt geregistreerd volgens de bepalingen van artikel 9 van deze verordening. De belastingstoestand van het landbouw- of bosbouwvoertuig moet eveneens worden vermeld.

De metingen worden als geldig beschouwd, indien het verschil in aflezing tussen twee opeenvolgende metingen aan dezelfde zijde van het landbouw- of bosbouwvoertuig niet meer dan 2 dB(A) bedraagt.

Als meetresultaat geldt de maximaal geregistreerde waarde.

1.3.3.   Testbepalingen voor het externe geluid van rijdende voertuigen van categorie C met metalen rupsbanden

Voor rijdende landbouw- en bosbouwvoertuigen van categorie C die met metalen rupsbanden zijn uitgerust, wordt het geluid gemeten met voertuigen die bij de lege massa in rijklare toestand met een constante snelheid van 5 km/h (± 0,5 km/h) en bij het nominale toerental van de motor over een laag vochtig zand rijden, zoals gespecificeerd in punt 5.3.2 van ISO 6395:2008. De microfoon wordt volgens de bepalingen van punt 1.3.1 geplaatst. De gemeten geluidswaarde wordt in het testrapport vermeld.

2.   Uitlaatsysteem (geluiddemper)

2.1.

Indien het landbouw- of bosbouwvoertuig een voorziening voor vermindering van het uitlaatgeluid (geluiddemper) heeft, dienen de voorschriften van dit punt te worden nageleefd. Als de aanzuigbuis van de motor is voorzien van een luchtfilter, die nodig is om te waarborgen dat het toegestane geluidsniveau niet wordt overschreden, dan wordt deze filter geacht deel uit te maken van de geluiddemper en gelden de voorschriften van dit punt 2 ook voor deze filter.

Het uiteinde van de uitlaat moet zodanig zijn geplaatst dat de uitlaatgassen niet in de cabine kunnen binnendringen.

Figuur 2

Posities bij meting aan stilstaande landbouw- of bosbouwvoertuigen

Image

2.2.

Het schema van het uitlaatsysteem moet bij het typegoedkeuringscertificaat van het landbouw- of bosbouwvoertuig worden gevoegd.

2.3.

De geluiddemper moet zijn voorzien van een duidelijk leesbare en onuitwisbare merk- en typeaanduiding.

2.4.

De geluiddemper mag slechts voorzien zijn van geluiddempend materiaal van vezelige substantie indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:

2.4.1.

er mag geen geluiddempend materiaal van vezelige substantie worden aangewend in de delen van de geluiddemper waardoor gas stroomt;

2.4.2.

met passende voorzieningen dient te worden verzekerd dat het geluiddempend materiaal van vezelige substantie gedurende de gehele tijd dat de geluiddemper wordt gebruikt, op zijn plaats blijft;

2.4.3.

het geluiddempend materiaal van vezelige substantie moet bestand zijn tegen een temperatuur die (in graden Celsius) ten minste 20 % hoger ligt dan de werkingstemperatuur die kan voorkomen op de plaats waar dat materiaal in de geluiddemper is gebruikt.


BIJLAGE IV

Erkenning van alternatieve typegoedkeuringen

De volgende typegoedkeuringen en, in voorkomend geval, de volgende goedkeuringsmerken worden erkend als gelijkwaardig met een goedkeuring krachtens deze verordening:

a)

voor de motorcategorieën H, I, J en K (fase III A) zoals gespecificeerd in artikel 9, leden 3 bis en 3 ter, van Richtlijn 97/68/EG, typegoedkeuringen overeenkomstig bijlage XII, punten 3.1, 3.2 en 3.3, bij Richtlijn 97/68/EG;

b)

voor de motorcategorieën L, M, N en P (fase III B) zoals gespecificeerd in artikel 9, lid 3 quater, van Richtlijn 97/68/EG, typegoedkeuringen overeenkomstig bijlage XII, punten 4.1, 4.2 en 4.3, bij Richtlijn 97/68/EG;

c)

voor de motorcategorieën Q en R (fase IV) zoals gespecificeerd in artikel 9, lid 3 quinquies, van Richtlijn 97/68/EG, typegoedkeuringen overeenkomstig bijlage XII, punten 5.1 en 5.2, bij Richtlijn 97/68/EG.


BIJLAGE V

Bepalingen voor landbouw- en bosbouwvoertuigen en motoren die in de handel worden gebracht in het kader van de in artikel 14 vastgestelde flexibele regeling

1.   Maatregelen van de fabrikant van het landbouw- of bosbouwvoertuig

1.1.   Uitgezonderd tijdens fase III B, verzoekt een fabrikant van landbouw- of bosbouwvoertuigen die gebruik wenst te maken van de flexibele regeling de goedkeuringsinstantie om toestemming om landbouw- of bosbouwvoertuigen in de handel te brengen overeenkomstig de desbetreffende bepalingen in deze bijlage. Het aantal landbouw- en bosbouwvoertuigen mag de in de punten 1.1.1 en 1.1.2 vastgestelde maxima niet overstijgen. De motoren moeten voldoen aan de in artikel 9 van Richtlijn 97/68/EG bedoelde voorschriften.

1.1.1.   Het aantal landbouw- en bosbouwvoertuigen dat in de handel wordt gebracht volgens de flexibele regeling, mag in elke motorcategorie niet meer bedragen dan 20 % van het per jaar door de fabrikant in de handel gebrachte aantal voertuigen met motoren in dat motorvermogensbereik (berekend als het gemiddelde van de verkoop op de markt van de Unie in de laatste vijf jaar). Wanneer een voertuigfabrikant gedurende een periode van minder dan vijf jaar landbouw- en bosbouwvoertuigen in de Unie in de handel heeft gebracht, wordt het gemiddelde berekend op basis van de daadwerkelijke periode gedurende welke de voertuigfabrikant landbouw- en bosbouwvoertuigen in de Unie in de handel heeft gebracht.

1.1.2.   Als alternatief voor punt 1.1.1 mag het aantal landbouw- en bosbouwvoertuigen dat in de handel wordt gebracht volgens de flexibele regeling in elk vermogensbereik niet hoger zijn dan de volgende maxima:

Bereik motorvermogen P (kW)

Aantal voertuigen

19 ≤ P < 37

200

37 ≤ P < 75

150

75 ≤ P < 130

100

130 ≤ P ≤ 560

50

1.2.   Tijdens fase III B verzoekt een voertuigfabrikant die gebruik wenst te maken van de flexibele regeling de goedkeuringsinstantie om toestemming om landbouw- of bosbouwvoertuigen in de handel te brengen overeenkomstig de desbetreffende bepalingen in deze bijlage. Het aantal landbouw- en bosbouwvoertuigen mag de in de punten 1.2.1 en 1.2.2 vastgestelde maxima niet overstijgen. De motoren moeten voldoen aan de in artikel 9 van Richtlijn 97/68/EG bedoelde voorschriften.

1.2.1.   Het aantal landbouw- en bosbouwvoertuigen dat in de handel wordt gebracht volgens de flexibele regeling, mag in elk motorvermogensbereik niet meer bedragen dan 40 % van het per jaar door de fabrikant in de handel gebrachte aantal landbouw- en bosbouwvoertuigen met motoren in die motorcategorie (berekend als het gemiddelde van de verkoop op de markt van de Unie in de laatste vijf jaar). Wanneer een voertuigfabrikant gedurende een periode van minder dan vijf jaar landbouw- en bosbouwvoertuigen in de Unie in de handel heeft gebracht, wordt het gemiddelde berekend op basis van de daadwerkelijke periode gedurende welke de voertuigfabrikant landbouw- en bosbouwvoertuigen in de Unie op de markt heeft gebracht.

1.2.2.   Als alternatief voor punt 1.2.1 mag het aantal landbouw- en bosbouwvoertuigen dat in de handel wordt gebracht volgens de flexibele regeling in elk vermogensbereik niet hoger zijn dan de volgende maxima:

Bereik motorvermogen P (kW)

Aantal voertuigen

19 ≤ P < 37

200

37 ≤ P < 75

175

75 ≤ P < 130

250

130 ≤ P ≤ 560

125

1.3.   De voertuigfabrikant doet zijn aanvraag bij de goedkeuringsinstantie vergezeld gaan van alle volgende gegevens:

a)

een monster van de etiketten die worden aangebracht op elk landbouw- of bosbouwvoertuig waarin een motor wordt gemonteerd die in het kader van de flexibele regeling in de handel is gebracht. Op de etiketten staat de volgende tekst vermeld: „Landbouw- of bosbouwvoertuig Nr. … (volgnummer voertuig) VAN … (totaal aantal voertuigen in het desbetreffende vermogensbereik) MET MOTOR nr. … MET TYPEGOEDKEURING (bv. overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 97/68/EG of erkende alternatieve typegoedkeuring overeenkomstig bijlage IV bij deze Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/96 van de Commissie)”;

b)

een monster van het op de motor aan te brengen aanvullende etiket waarop de in punt 2.2 vermelde tekst staat.

1.4.   De fabrikant van de landbouw- of bosbouwvoertuigen verstrekt de goedkeuringsinstantie alle nodige informatie in verband met de uitvoering van de flexibele regeling waarom de goedkeuringsinstantie kan verzoeken om haar besluit te nemen.

1.5.   De voertuigfabrikant dient om de twaalf maanden bij de goedkeuringsinstanties van elke lidstaat waar de landbouw- en bosbouwvoertuigen in de handel worden gebracht een verslag in over de uitvoering van de flexibele regeling waarvan hij gebruikmaakt. Het verslag bevat gecumuleerde gegevens over het aantal landbouw- en bosbouwvoertuigen dat volgens de flexibele regeling in de handel is gebracht, de serienummers van deze motoren en voertuigen, en de lidstaten waar de voertuigen in het verkeer zijn gebracht. Deze procedure blijft zonder uitzonderingen gedurende de gehele looptijd van de flexibele regeling van kracht.

2.   Maatregelen van de motorfabrikant

2.1.   Een motorfabrikant mag motoren in de handel brengen volgens de flexibele regeling die is goedgekeurd overeenkomstig de punten 1 en 3.

2.2.   De motorfabrikant brengt op deze motoren een etiket aan met de volgende tekst: „Motor in de handel gebracht volgens de flexibele regeling” overeenkomstig de voorschriften van bijlage XIII bij Richtlijn 97/68/EG.

3.   Maatregelen van de goedkeuringsinstantie

De goedkeuringsinstantie beoordeelt de inhoud van de aanvraag tot gebruikmaking van de flexibele regeling en de bijgevoegde documenten. Zij stelt de fabrikant van de landbouw- of bosbouwvoertuigen in kennis van haar besluit om gebruikmaking van de flexibele regeling al dan niet toe te staan conform de aanvraag.