8.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 117/52


BESLUIT (GBVB) 2015/740 VAN DE RAAD

van 7 mei 2015

betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Zuid-Sudan en tot intrekking van Besluit 2014/449/GBVB

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 10 juli 2014 Besluit 2014/449/GBVB (1) vastgesteld, gelet op zijn aanhoudende ernstige bezorgdheid over de situatie in Zuid Sudan.

(2)

Op 3 maart 2015 heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties Resolutie 2206 (2015) (VNVR-Resolutie) aangenomen, in het licht van zijn ernstige ongerustheid en bezorgdheid over het conflict tussen de regering van de Republiek Zuid-Sudan en de oppositie sinds december 2013, zijn bezorgdheid over het daaruit voortvloeiende grote menselijk leed en zijn krachtige veroordeling van de vroegere en huidige schendingen van de mensenrechten en het internationale humanitaire recht, alsmede vanwege de grootschalige ontheemding van mensen en de erger wordende humanitaire crisis. De Veiligheidsraad heeft gewezen op de verantwoordelijkheid van alle partijen bij het conflict voor het lijden van de bevolking van Zuid-Sudan. Ook heeft hij bepaald dat de situatie in Zuid-Sudan een bedreiging vormt voor de internationale vrede en de veiligheid in de regio.

(3)

In de punten 9 en 12 van VNVR-Resolutie 2206 (2015) is voorzien in beperkende maatregelen in de vorm van reisverboden en de bevriezing van tegoeden die kunnen worden toegepast ten aanzien van personen en entiteiten die zijn aangewezen door het Comité van de Veiligheidsraad dat is opgericht uit hoofde van punt 16 van VNVR-Resolutie 2206 (2015) („het Comité”). In de punten 6, 7 en 8 van VNVR-Resolutie 2206 (2015) is eveneens voorzien in criteria voor de aanwijzing van personen en entiteiten waarvoor de beperkende maatregelen van de punten 9 en 12 van de resolutie gelden.

(4)

Omwille van de duidelijkheid moeten de beperkende maatregelen van Besluit 2014/449/GBVB en de beperkende maatregelen van VNVR-Resolutie 2206 (2015) worden opgenomen in een enkel rechtsinstrument.

(5)

Besluit 2014/449/GBVB moet derhalve dienovereenkomstig worden ingetrokken,

(6)

Voor de uitvoering van bepaalde maatregelen is verder optreden van de Unie nodig,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De verkoop, levering, overdracht of uitvoer van wapens en alle soorten aanverwant materieel, waaronder wapens en munitie, militaire voertuigen en militaire uitrusting, paramilitaire uitrusting en onderdelen daarvoor, aan Zuid-Sudan door onderdanen van de lidstaten of vanaf het grondgebied van de lidstaten — ongeacht of de goederen daar oorspronkelijk vandaan komen — of met gebruik van onder hun vlag varende schepen of tot hun nationale luchtvaartmaatschappij behorende vliegtuigen, is verboden.

2.   Het is tevens verboden:

a)

direct of indirect technische bijstand, tussenhandeldiensten of andere diensten te verlenen in verband met de in lid 1 bedoelde goederen of in verband met het leveren, vervaardigen, onderhouden en gebruiken van dergelijke goederen, aan natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten of lichamen in Zuid-Sudan of bestemd voor gebruik in Zuid-Sudan;

b)

direct of indirect financiering of financiële bijstand te verstrekken in verband met de in lid 1 bedoelde goederen, met inbegrip van met name subsidies, leningen en exportkredietverzekering alsmede verzekering en herverzekering voor de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van die goederen, of voor de verlening van daarmee verband houdende technische bijstand, tussenhandeldiensten of andere diensten aan natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen in Zuid-Sudan of voor gebruik in Zuid-Sudan;

c)

bewust en opzettelijk deel te nemen aan activiteiten die tot doel of gevolg hebben dat de onder a) of b) bedoelde maatregelen worden omzeild.

Artikel 2

1.   Artikel 1 is niet van toepassing op:

a)

de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van niet-dodelijke militaire uitrusting die uitsluitend is bedoeld voor toezicht op de mensenrechten, humanitair of beschermend gebruik, of voor institutioneleopbouwprogramma's van de VN, de Afrikaanse Unie (AU), de EU of de Intergouvernementele Ontwikkelingsautoriteit (IGAD), of voor materieel dat bedoeld is voor crisisbeheersingsoperaties van de VN, de AU en de EU;

b)

de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van andere voertuigen dan gevechtsvoertuigen, die zijn gemaakt van of uitgerust met materiaal dat bescherming biedt tegen kogels en die uitsluitend bestemd zijn voor de bescherming, in Zuid-Sudan, van personeel van de EU of haar lidstaten of van personeel van de VN, de AU of IGAD;

c)

het verlenen van technische bijstand, tussenhandeldiensten en andere diensten in verband met de onder a) bedoelde uitrusting of programma's en operaties;

d)

het verstrekken van financiering en financiële bijstand in verband met de onder a) bedoelde uitrusting of programma's en operaties;

e)

de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van mijnopruimingsuitrusting en materieel voor gebruik bij mijnopruimingsoperaties;

f)

de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van niet-dodelijke militaire uitrusting die uitsluitend is bedoeld ter ondersteuning van de hervorming van de veiligheidssector in Zuid-Sudan, alsook de verstrekking van financiering, financiële bijstand of technische bijstand in verband met dergelijke uitrusting,

mits deze vooraf door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat zijn goedgekeurd.

2.   Artikel 1 is evenmin van toepassing op beschermende kleding, waaronder scherfwerende vesten en militaire helmen, die door personeel van de EU of van haar lidstaten, door personeel van de VN of IGAD, of door vertegenwoordigers van de media, medewerkers van humanitaire organisaties en ontwikkelingswerkers en aanverwant personeel louter voor persoonlijk gebruik tijdelijk naar Zuid-Sudan worden uitgevoerd.

3.   De lidstaten nemen de in dit artikel bedoelde leveringen per geval in overweging, met volledige inachtneming van de criteria in Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad (2). De lidstaten eisen afdoende waarborgen tegen misbruik van de krachtens dit artikel verleende vergunningen en treffen zo nodig maatregelen voor het terughalen van de uitrusting.

Artikel 3

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om binnenkomst op of doorreis via hun grondgebied te beletten van personen die:

a)

die door de Veiligheidsraad of het Comité zijn aangewezen overeenkomstig de punten 6, 7, 8 en 9 van VNVR-Resolutie 2206 (2015), zoals genoemd in bijlage I bij dit besluit;

b)

niet onder a) vallen, en die het politieke proces in Zuid-Sudan belemmeren, onder meer door daden van geweld of schendingen van staakt-het vuren-overeenkomsten, alsmede personen die verantwoordelijk voor ernstige schendingen van de mensenrechten in Zuid-Sudan, en personen die met hen geassocieerd zijn, als vermeld in bijlage II.

2.   Lid 1 houdt niet in dat de lidstaten verplicht zijn de binnenkomst op hun grondgebied van hun eigen onderdanen te weigeren.

Artikel 4

1.   Dit artikel is van toepassing op de in bijlage I vermelde personen.

2.   Artikel 3, lid 1, is niet van toepassing wanneer:

a)

de reis gerechtvaardigd is om humanitaire redenen, religieuze voorschriften daaronder begrepen, zoals per geval bepaald door het Comité;

b)

binnenkomst of doorreis noodzakelijk is in verband met een gerechtelijk proces;

c)

reizen de doelstellingen vrede en nationale verzoening in Zuid-Sudan en de stabiliteit in de regio zou bevorderen, zoals per geval bepaald door het Comité.

Artikel 5

1.   Dit artikel is van toepassing op de in bijlage II vermelde personen.

2.   Artikel 3, lid 1, laat de gevallen onverlet waarin lidstaten uit hoofde van het internationale recht gebonden zijn, en wel:

a)

als gastland van een internationale intergouvernementele organisatie;

b)

als gastland van een internationale conferentie die is bijeengeroepen door of plaatsvindt onder auspiciën van de VN;

c)

krachtens een multilaterale overeenkomst die voorrechten en immuniteiten verleent; of

d)

krachtens het Concordaat (Verdrag van Lateranen) van 1929 dat werd gesloten tussen de Heilige Stoel (Staat Vaticaanstad) en Italië.

3.   Lid 2 wordt geacht ook van toepassing te zijn op gevallen waarin een lidstaat optreedt als gastland van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE).

4.   De Raad wordt naar behoren geïnformeerd in elk van de gevallen waarin een lidstaat krachtens lid 2 of lid 3 een vrijstelling verleent.

5.   De lidstaten kunnen vrijstellingen van de krachtens artikel 3, lid 1, opgelegde maatregelen verlenen voor reizen die plaatsvinden op grond van dringende humanitaire noden die deze reizen rechtvaardigen, of met het oog op het bijwonen van intergouvernementele vergaderingen en vergaderingen die gestimuleerd worden door de EU of waarvoor de EU als gastheer optreedt of waarvoor een lidstaat als fungerende voorzitter van de OVSE als gastheer optreedt, wanneer daar een politieke dialoog wordt gevoerd waarbij de beleidsdoelstellingen van beperkende maatregelen, zoals de democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat in Zuid-Sudan rechtstreeks worden bevorderd.

6.   Een lidstaat die de in lid 5 bedoelde vrijstellingen wil verlenen, brengt zulks schriftelijk ter kennis van de Raad. De vrijstelling wordt geacht te zijn verleend, tenzij één of meer leden van de Raad binnen twee werkdagen na ontvangst van de kennisgeving van de voorgestelde vrijstelling schriftelijk bezwaar maken. Indien één of meer leden van de Raad bezwaar maken, kan de Raad met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten de voorgestelde vrijstelling te verlenen.

7.   Wanneer een lidstaat krachtens de leden 2,3,5 en 6 toestemming verleent tot binnenkomst op of doorreis via zijn grondgebied van de in bijlage II vermelde personen, geldt deze toestemming alleen voor het doel waarvoor ze is verleend en alleen voor de rechtstreeks daarbij betrokken personen.

Artikel 6

1.   Alle tegoeden en economische middelen die, rechtstreeks of onrechtstreeks, eigendom zijn, in het bezit zijn, of onder zeggenschap staan van:

a)

personen en entiteiten die door de Veiligheidsraad of het Comité zijn aangewezen overeenkomstig de leden 6, 7, 8 en 12 van UNSCR 2206 (2015), zoals genoemd in bijlage I bij dit besluit;

b)

personen die het politieke proces in Zuid-Sudan belemmeren, onder meer door daden van geweld of schendingen van staakt-het vuren-overeenkomsten, alsook personen die verantwoordelijk voor ernstige schendingen van de mensenrechten in Zuid-Sudan, en natuurlijke of rechtspersonen, entiteiten of lichamen die met hen geassocieerd zijn, zoals vermeld in bijlage II,

worden bevroren.

2.   Er worden geen tegoeden of economische middelen rechtstreeks of onrechtstreeks ter beschikking gesteld aan of ten behoeve van de in bijlage I of II genoemde natuurlijke of rechtspersonen, entiteiten of lichamen.

Artikel 7

1.   Dit artikel is van toepassing op de in bijlage I vermelde personen en entiteiten.

2.   De bevoegde autoriteit van een lidstaat kan, onder voorwaarden die zij passend acht, het vrijgeven van bepaalde bevroren tegoeden of andere economische middelen of het ter beschikking stellen van bepaalde tegoeden of andere economische middelen toestaan, nadat zij heeft vastgesteld dat de betrokken tegoeden of economische middelen:

a)

noodzakelijk zijn voor basisuitgaven, zoals betalingen voor voedsel, huur of hypotheeklasten, geneesmiddelen of geneeskundige behandelingen, belastingen, verzekeringspremies of nutsvoorzieningen;

b)

uitsluitend dienen voor de betaling van redelijke honoraria en de vergoeding van gemaakte kosten in verband met de verlening van juridische diensten;

c)

dienen als honoraria of kosten voor het routinematig aanhouden of beheren van bevroren tegoeden en economische middelen.

De betrokken lidstaat stelt het Comité vooraf in kennis van het voornemen om, waar van toepassing, toestemming te verlenen voor de vrijgave van bepaalde bevroren tegoeden of economische middelen. Bij ontstentenis van een negatief besluit van het Comité binnen vijf dagen na die kennisgeving kunnen toestemmingen worden verleend.

3.   De bevoegde autoriteit van een lidstaat kan, onder voorwaarden die zij passend acht, het vrijgeven van bepaalde bevroren tegoeden of andere economische middelen of het ter beschikking stellen van bepaalde tegoeden of andere economische middelen toestaan, nadat zij heeft vastgesteld dat de betrokken tegoeden of economische middelen nodig zijn voor de betaling van buitengewone lasten, mits deze vaststelling door de betrokken lidstaat is gemeld bij het Comité en door het Comité is goedgekeurd.

4.   In afwijking van artikel 6, lid 1, kunnen de bevoegde autoriteiten van een lidstaat tevens toestemming verlenen voor de vrijgave van bepaalde bevroren tegoeden of economische middelen, mits de betrokken lidstaat heeft vastgesteld dat de betrokken tegoeden of economische middelen het voorwerp zijn van een justitieel, administratief of arbitrair retentierecht of vonnis, en dat de tegoeden of economische middelen uitsluitend zullen worden aangewend om te voldoen aan dit retentierecht of vonnis, mits het retentierecht is verkregen of de beslissing is gegeven vóór de datum van de aanneming van Resolutie 2206 (2015) van de VN-Veiligheidsraad, namelijk 3 maart 2015, niet ten goede komt aan een natuurlijke of rechtspersoon, entiteit of lichaam genoemd in bijlage I of II, en door de betrokken lidstaat is gemeld aan het Comité.

5.   Artikel 6, lid 1, is niet van toepassing op het overmaken op bevroren rekeningen van:

a)

rente of andere inkomsten op die rekeningen; of

b)

betalingen die verschuldigd zijn overeenkomstig contracten, overeenkomsten of verplichtingen die zijn gesloten of ontstaan vóór de datum waarop de in artikel 6 voorziene maatregelen op deze rekeningen van toepassing werden,

mits deze rente, andere inkomsten en betalingen onderworpen blijven aan de in artikel 6, lid 1, voorziene maatregelen.

6.   Artikel 6 belet niet dat een op een lijst geplaatste natuurlijke of rechtspersoon, entiteit of lichaam een betaling verricht die verschuldigd is uit hoofde van een contract dat is gesloten vóór de datum waarop die natuurlijke persoon of rechtspersoon, entiteit of lichaam in bijlage I is opgenomen, mits de betrokken lidstaat heeft vastgesteld dat de betaling niet rechtstreeks of onrechtstreeks wordt ontvangen door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, entiteit of lichaam genoemd in bijlage I of II en na kennisgeving door de betrokken lidstaat aan het Comité van zijn voornemen de betaling te verrichten of te ontvangen of, in voorkomend geval, toestemming te verlenen tot het uit dezen hoofde vrijgeven van tegoeden, andere financiële activa of economische middelen, 10 werkdagen voordat de toestemming wordt verleend.

Artikel 8

1.   Dit artikel is van toepassing op de in bijlage II vermelde personen en entiteiten.

2.   De bevoegde autoriteit van een lidstaat kan, onder voorwaarden die zij passend acht, het vrijgeven van bepaalde bevroren tegoeden of andere economische middelen of het ter beschikking stellen van bepaalde tegoeden of andere economische middelen toestaan, nadat zij heeft vastgesteld dat de betrokken tegoeden of economische middelen:

a)

noodzakelijk zijn voor het dekken van uitgaven voor de basisbehoeften van de in bijlage II genoemde personen en gezinsleden te hunnen laste, zoals betalingen voor voedsel, huur of hypotheeklasten, geneesmiddelen of geneeskundige behandelingen, belastingen, verzekeringspremies of openbare voorzieningen;

b)

uitsluitend bestemd zijn voor de betaling van redelijke honoraria en vergoeding van gemaakte kosten in verband met de verlening van juridische diensten;

c)

uitsluitend bestemd zijn voor de betaling van honoraria of kosten voor het routinematig houden of beheren van bevroren tegoeden of economische middelen; of

d)

noodzakelijk zijn voor de betaling van buitengewone lasten, mits de bevoegde autoriteit, ten minste twee weken voor zij de toestemming geeft, de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten en de Commissie in kennis heeft gesteld van de redenen waarom zij meent dat specifieke toestemming moet worden gegeven.

De betrokken lidstaat stelt de andere lidstaten en de Commissie in kennis van elke toestemming die overeenkomstig dit lid is verleend.

3.   In afwijking van artikel 6, lid 1, kunnen de bevoegde autoriteiten van een lidstaat toestemming geven voor de vrijgave van bepaalde bevroren tegoeden of economische middelen mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de tegoeden of economische middelen zijn het voorwerp van een scheidsrechterlijke beslissing die is gegeven vóór de datum waarop de natuurlijke persoon of rechtspersoon, de entiteit of het lichaam bedoeld in artikel 6, lid 1, op de lijst in bijlage II is geplaatst, dan wel van een vóór of na die datum in de Unie gegeven rechterlijke of administratieve beslissing of in de betrokken lidstaat uitvoerbare rechterlijke beslissing;

b)

de tegoeden of economische middelen zullen uitsluitend worden aangewend om te voldoen aan de vorderingen die bij de beslissing zijn gewaarborgd of geldig zijn verklaard, overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften betreffende de rechten van de houders van die vorderingen;

c)

de beslissing komt niet ten goede aan een op de lijst in bijlage I of II geplaatste natuurlijke persoon of rechtspersoon, entiteit of lichaam; en

d)

de erkenning van de beslissing is niet in strijd met de openbare orde van de betrokken lidstaat.

De betrokken lidstaat stelt de andere lidstaten en de Commissie in kennis van elke toestemming die overeenkomstig dit lid is verleend.

4.   Artikel 6, lid 1, belet niet dat een op de lijst geplaatste natuurlijke persoon of rechtspersoon, entiteit of lichaam, betalingen doet die verschuldigd zijn uit hoofde van een contract dat is gesloten vóór de datum waarop die natuurlijke persoon of rechtspersoon, entiteit of lichaam op de lijst in bijlage II werd geplaatst, mits de betrokken lidstaat heeft vastgesteld dat de betaling niet rechtstreeks of onrechtstreeks wordt ontvangen door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, entiteit of lichaam als vermeld in bijlage I of II.

5.   Artikel 6, lid 2, is niet van toepassing op het overmaken op bevroren rekeningen van:

a)

rente of andere inkomsten op die rekeningen;

b)

betalingen die verschuldigd zijn overeenkomstig contracten, overeenkomsten of verplichtingen die zijn gesloten of ontstaan vóór de datum waarop de in artikel 6 voorziene maatregelen op deze rekeningen van toepassing werden; of

c)

betalingen die verschuldigd zijn uit hoofde van een gerechtelijke, administratieve of scheidsrechterlijke beslissing die in de Unie is gegeven of in de betrokken lidstaat uitvoerbaar is,

mits deze rente, andere inkomsten en betalingen onderworpen blijven aan de in artikel 6, lid 1, voorziene maatregelen.

Artikel 9

1.   Wanneer de Veiligheidsraad of het Comité een persoon of entiteit op de lijst plaatst, neemt de Raad die persoon of die entiteit op in bijlage I.

2.   De Raad besluit op voorstel van een lidstaat of van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid om de lijst in bijlage II vast te stellen en aan te passen.

3.   De Raad stelt de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon, entiteit of lichaam in kennis van zijn in de leden 1 en 2 bedoelde besluiten, met inbegrip van de redenen voor plaatsing op de lijst, hetzij rechtstreeks, indien het adres bekend is, hetzij middels de bekendmaking van een kennisgeving, zodat die natuurlijke persoon of rechtspersoon, entiteit of dat lichaam daarover opmerkingen kan indienen.

4.   Indien er opmerkingen worden ingediend of substantieel nieuw bewijsmateriaal wordt overgelegd, heroverweegt de Raad zijn besluiten en brengt hij de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon, entiteit of het lichaam daarvan op de hoogte.

Artikel 10

1.   In de bijlagen I en II worden de gronden vermeld voor opneming van personen en entiteiten als bedoeld in de artikelen 3, lid 1, en 6, lid 1, zoals bepaald door de Veiligheidsraad of het Comité met betrekking tot bijlage I, en de Raad met betrekking tot bijlage II.

2.   De bijlagen I en II bevatten tevens, voor zover beschikbaar, de informatie ter identificatie van de betrokken personen en entiteiten, zoals bepaald door de Veiligheidsraad of het Comité met betrekking tot bijlage I, en de Raad met betrekking tot bijlage II. Met betrekking tot personen kan die informatie bestaan uit namen, inclusief aliassen, geboortedatum en geboorteplaats, nationaliteit, paspoort- en identiteitskaartnummers, geslacht, adres, indien bekend, en functie of beroep. Met betrekking tot rechtspersonen, entiteiten of lichamen, kan dergelijke informatie bestaan uit namen, plaats en datum van registerinschrijving, registratienummer en plaats van vestiging. De bijlagen I en II bevatten ook de datum van aanwijzing.

Artikel 11

Teneinde de in dit besluit opgenomen maatregelen zo veel mogelijk effect te doen sorteren, moedigt de Unie derde landen aan soortgelijke beperkende maatregelen als de in dit besluit genoemde te treffen.

Artikel 12

1.   Dit besluit wordt voortdurend geëvalueerd. Het wordt zo nodig verlengd of gewijzigd, indien de Raad van oordeel is dat de doelstellingen ervan niet zijn bereikt en in het licht van desbetreffende besluiten van de Veiligheidsraad.

2.   De maatregelen als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder b), en artikel 6, lid 1, onder b), worden met regelmatige tussenpozen en ten minste om de twaalf maanden opnieuw bezien. Zij zijn niet meer van toepassing ten aanzien van de betrokken personen of entiteiten indien de Raad overeenkomstig de in artikel 9 bedoelde procedure vaststelt dat niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing ervan.

Artikel 13

Besluit 2014/449/GBVB wordt ingetrokken.

Artikel 14

Dit besluit treedt in werking op de datum na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 7 mei 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

E. RINKĒVIČS


(1)  Besluit 2014/449/GBVB van de Raad van 10 juli 2014 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Zuid-Sudan (PB L 203 van 11.7.2014, blz. 100).

(2)  Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (PB L 335 van 13.12.2008, blz. 99).


BIJLAGE I

Lijst van de in de artikel 3, lid 1, onder a), en artikel 6, lid 1, onder a), bedoelde personen en entiteiten

 


BIJLAGE II

Lijst van de in de artikel 3, lid 1, onder b), en artikel 6, lid 1, onder b), bedoelde personen en entiteiten

 

Naam

Identificatiegegevens

Motivering

Datum van plaatsing op de lijst

1.

Santino DENG

(ook bekend als: Santino Deng Wol)

Commandant van de derde infanteriedivisie van het Sudanese Volksbevrijdingsleger (Sudan People's Liberation Army — SPLA)

Santino Deng is commandant van de derde infanteriedivisie van het SPLA, die heeft deelgenomen aan de herovering van Bentiu in mei 2014. Santino Deng heeft aldus het Akkoord van 23 januari over het staken van de vijandelijkheden geschonden.

11.7.2014

2.

Peter GADET

(ook bekend als: Peter Gatdet Yaka; Peter Cadet; Peter Gadet Yak; Peter Gadet Yaak: Peter Gatdet Yaak; Peter Gatdet; Peter Gatdeet Yaka)

Leider van de Nuer-militie, die tegen de regering ageert. Geboorteplaats: district Mayoum, deelstaat Unity

Peter Gadet is de leider van de Nuer-militie die tussen 15 en 17 april 2014 een aanval heeft uitgevoerd op Bentiu, in weerwil van het Akkoord van 23 januari over het staken van de vijandelijkheden. Bij deze aanval zijn meer dan 200 burgers om het leven gekomen. Aldus heeft Peter Gadet de geweldscyclus aangewakkerd en het politieke proces in Zuid-Sudan belemmerd. Hij is tevens verantwoordelijk voor ernstige schendingen van de mensenrechten.

11.7.2014