21.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 182/31


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 687/2014 VAN DE COMMISSIE

van 20 juni 2014

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 185/2010 voor wat betreft de verduidelijking, harmonisering en vereenvoudiging van maatregelen voor de beveiliging van de luchtvaart, gelijkwaardigheid van beveiligingsnormen en beveiligingsmaatregelen voor vracht en post

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002 (1), en met name artikel 4, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uit de ervaring met de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 185/2010 van de Commissie (2) is gebleken dat er behoefte is aan wijzigingen van de uitvoeringsvoorwaarden van bepaalde gemeenschappelijke basisnormen.

(2)

Bepaalde specifieke maatregelen inzake luchtvaartbeveiliging moeten worden verduidelijkt, geharmoniseerd of vereenvoudigd, teneinde de juridische duidelijkheid te verbeteren, uiteenlopende interpretaties van de wetgeving te vermijden en te zorgen voor een zo goed mogelijke tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen inzake luchtvaartbeveiliging.

(3)

De wijzigingen hebben betrekking op de tenuitvoerlegging van een beperkt aantal maatregelen inzake verboden voorwerpen, beveiliging van luchtvaartuigen, beveiligingsonderzoeken van vracht, post, vlucht- en luchthavenbenodigdheden en beveiligingsapparatuur.

(4)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 272/2009 van de Commissie (3) moet de Commissie de gelijkwaardigheid erkennen van luchtvaartbeveiligingsnormen van derde landen en andere landen en gebieden waarop titel VI van het VWEU niet van toepassing is, voor zover aan de in die verordening vastgestelde criteria is voldaan.

(5)

De Commissie heeft gecontroleerd of luchthavens op Guernsey, het eiland Man en Jersey voldoen aan de criteria van deel E van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 272/2009.

(6)

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 185/2010 van de Commissie bevat een lijst van de derde landen en andere landen en gebieden waarop titel VI van het VWEU niet van toepassing is en waarvan de beveiligingsnormen als gelijkwaardig worden erkend aan de gemeenschappelijke basisnormen die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 272/2009.

(7)

In Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (4) en Verordening (EU) nr. 185/2010 zijn vergelijkbare beveiligingseisen vastgesteld voor entiteiten die actief zijn in de toeleveringsketen van vracht en post.

(8)

De luchtvaartbeveiligingseisen voor het programma van erkende agenten en bekende afzenders dat is vastgesteld in Verordening (EU) nr. 185/2010 en voor het douaneprogramma van geautoriseerde marktdeelnemers dat is vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 2454/93 moeten verder op elkaar worden afgestemd om wederzijdse erkenning mogelijk te maken, teneinde de sector en de overheidsinstanties vooruit te helpen en tegelijk het huidige beveiligingsniveau te behouden.

(9)

Verordening (EU) nr. 185/2010 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de beveiliging van de burgerluchtvaart,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 185/2010 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Punt 5, onder o), van deze bijlage wordt van toepassing met ingang van 1 juli 2014.

Punt 10, onder b), en punt 11, onder b), van deze bijlage worden van toepassing met ingang van 1 maart 2015.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 juni 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 97 van 9.4.2008, blz. 72.

(2)  Verordening (EU) nr. 185/2010 van de Commissie van 4 maart 2010 houdende vaststelling van gedetailleerde maatregelen voor de toepassing van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart (PB L 55 van 5.3.2010, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 272/2009 van de Commissie van 2 april 2009 ter aanvulling van de in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde gemeenschappelijke basisnormen voor de beveiliging van de burgerluchtvaart (PB L 91 van 3.4.2009, blz. 7).

(4)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1).


BIJLAGE

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 185/2010 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Hoofdstuk 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende punt 1.0.5 wordt toegevoegd:

„1.0.5.

Verwijzingen naar derde landen in dit hoofdstuk en in voorkomend geval in een afzonderlijk besluit van de Commissie hebben ook betrekking op andere landen en gebieden waarop, overeenkomstig artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, titel VI van dat Verdrag niet van toepassing is.”;

b)

punt 1.3.1.7 wordt geschrapt;

c)

het volgende punt 1.6 wordt toegevoegd:

„1.6.   VERBODEN VOORWERPEN

1.6.1.   Andere personen dan passagiers mogen de in Aanhangsel 1-A vermelde voorwerpen niet meenemen in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones.

1.6.2.   Als de persoon gemachtigd is om verboden voorwerpen mee te nemen in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones om taken uit te voeren die van essentieel belang zijn voor de exploitatie van luchthavenfaciliteiten of luchtvaartuigen, of voor het uitvoeren van taken tijdens de vlucht, kan een uitzondering op punt 1.6.1 worden toegestaan.

1.6.3.   Om de hereniging mogelijk te maken tussen de persoon die gemachtigd is om een of meer van de in Aanhangsel 1-A vermelde artikelen en het meegenomen artikel mogelijk te maken:

a)

moet die persoon over een machtiging beschikken en moet hij het voorwerp bij zich dragen. De machtiging moet ofwel worden vermeld op de identificatiekaart die toegang verschaft tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones, ofwel op een afzonderlijke schriftelijke verklaring. In de machtiging is aangegeven welke categorie voorwerpen of welke specifieke voorwerpen mogen worden meegedragen. Als de machtiging vermeld is op de identificatiekaart, moet ze herkenbaar zijn op „need to know”- basis, of

b)

moet in de beveiligingscontrolepost een systeem aanwezig zijn dat aangeeft welke personen gemachtigd zijn om welke categorie voorwerpen of welke specifieke voorwerpen bij zich te dragen.

De hereniging vindt plaats vóór de persoon toestemming krijgt om de desbetreffende voorwerpen mee te nemen in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones of aan boord van een luchtvaartuig, of wanneer de persoon staande wordt gehouden door personen die bewakings- of patrouilleringstaken uitvoeren krachtens punt 1.5.1, onder c).

1.6.4.   In aanhangsel 1-A vermelde voorwerpen mogen worden bewaard in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones voor zover dat in veilige omstandigheden gebeurt. Onder c), d) en e) van Aanhangsel 4-C vermelde voorwerpen mogen worden bewaard in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones voor zover ze niet toegankelijk zijn voor passagiers.”;

d)

het volgende Aanhangsel 1-A wordt toegevoegd:

„AANHANGSEL 1-A

ANDERE PERSONEN DAN PASSAGIERS

LIJST VAN VERBODEN VOORWERPEN

a)

vuurwapens en andere apparaten die projectielen kunnen afvuren — apparaten waarmee een projectiel kan worden afgevuurd en aldus ernstig letsel kan worden toegebracht, of die de indruk wekken daarvoor te kunnen worden gebruikt, zoals:

alle types vuurwapens, zoals pistolen, revolvers, geweren, jachtgeweren,

speelgoedgeweren, replica- en imitatiegeweren die voor echte wapens kunnen worden aanzien,

onderdelen van vuurwapens, met uitzondering van telescopische kijkers,

luchtdruk- en CO2-geweren, zoals pistolen, hagelgeweren, geweren en BB-guns,

alarmpistolen en startpistolen,

bogen, kruisbogen en pijlen,

harpoen- en speergeweren,

katapulten;

b)

verdovingsapparaten — apparaten die specifiek ontworpen zijn om te verdoven of te immobiliseren, zoals:

apparaten waarmee schokken kunnen worden toegebracht, zoals stunguns, taserwapens en stroomstokken,

apparaten om dieren te verdoven en te doden,

chemische stoffen, gassen en sprays, zoals mace, pepperspray, traangas, zuurspray en sprays om dieren te verjagen, waarmee personen kunnen worden uitgeschakeld of onschadelijk gemaakt,

c)

explosieven en brandgevaarlijke stoffen en apparaten — explosieven en brandgevaarlijke stoffen en apparaten waarmee ernstig letsel kan worden toegebracht of waarmee de veiligheid van het luchtvaartuig in gevaar kan worden gebracht, of die de indruk wekken daarvoor te kunnen worden gebruikt, zoals:

munitie,

slagpijpjes,

ontstekers en lonten,

replica's of imitaties van explosieve voorwerpen,

mijnen, granaten en andere militaire explosieven,

vuurwerk en ander pyrotechnisch materiaal,

rookblikken en -patronen,

dynamiet, buskruit en kneedspringstoffen;

d)

elk ander artikel dat kan worden gebruikt om ernstig letsel toe te brengen en dat niet gewoonlijk wordt gebruikt in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones, zoals vechtsportmateriaal, sabels, zwaarden enz.”.

2)

Hoofdstuk 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende punt 3.0.6 wordt toegevoegd:

„3.0.6.

Verwijzingen naar derde landen in dit hoofdstuk en in voorkomend geval in een afzonderlijk besluit van de Commissie hebben ook betrekking op andere landen en gebieden waarop, overeenkomstig artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, titel VI van dat Verdrag niet van toepassing is.”;

b)

punt 3.2.1.1 wordt vervangen door:

„3.2.1.1.

Ongeacht de plaats waar een luchtvaartuig in een luchthaven is geparkeerd, wordt elke buitendeur van het luchtvaartuig tegen toegang door onbevoegden beschermd door:

a)

te garanderen dat onbevoegden die zich toegang trachten te verschaffen tot het luchtvaartuig onmiddellijk staande worden gehouden, of

b)

de buitendeur te sluiten. Wanneer het luchtvaartuig zich in een kritiek deel bevindt, worden buitendeuren die voor personen onbereikbaar zijn vanaf de grond als gesloten beschouwd als de toegangshulpmiddelen zijn verwijderd en voldoende ver van het luchtvaartuig zijn geplaatst om redelijkerwijs de toegang van personen tot het luchtvaartuig te verhinderen, of

c)

te voorzien in elektronische middelen die toegang door onbevoegden onmiddellijk detecteren, of;

d)

te voorzien in een toegangssysteem met elektronische luchthavenidentiteitskaarten aan alle deuren die rechtstreeks naar de aviobrug voor passagiers leiden welke zich naast een open deur van het luchtvaartuig bevindt; dit systeem verleent alleen toegang aan personen die zijn opgeleid overeenkomstig punt 11.2.3.7. Bij het gebruik van de deur moeten deze personen erop toezien dat toegang door onbevoegden wordt voorkomen.”;

c)

aanhangsel 3-B wordt vervangen door:

„AANHANGSEL 3-B

BEVEILIGING VAN LUCHTVAARTUIGEN

DERDE LANDEN EN ANDERE LANDEN EN TERRITORIA WAAROP, OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 355 VAN HET VERDRAG BETREFFENDE DE WERKING VAN DE EUROPESE UNIE, TITEL VI VAN DAT VERDRAG NIET VAN TOEPASSING IS EN WAARVAN DE BEVEILIGINGSNORMEN ALS GELIJKWAARDIG AAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE BASISNORMEN WORDEN ERKEND

Met betrekking tot de beveiliging van luchtvaartuigen wordt erkend dat de volgende derde landen en landen en territoria waarop, overeenkomstig artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, titel VI van dat Verdrag niet van toepassing is, beveiligingsnormen toepassen die gelijkwaardig zijn aan de gemeenschappelijke basisnormen:

 

Verenigde Staten van Amerika

 

Faeröer, met betrekking tot de luchthaven van Vagar

 

Groenland, met betrekking tot de luchthaven van Kangerlussuaq

 

Guernsey

 

Jersey

 

Eiland Man

De Commissie moet de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onverwijld in kennis stellen wanneer zij over informatie beschikt dat de door het derde land of ander land of territorium gehanteerde normen voor de beveiliging die een belangrijk effect hebben op het algehele niveau van de luchtvaartbeveiliging in de EU, niet langer gelijkwaardig zijn aan de gemeenschappelijke basisnormen van de Unie.

De Commissie moet de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onverwijld in kennis stellen wanneer zij over informatie beschikt inzake maatregelen, met inbegrip van compenserende maatregelen, waaruit blijkt dat de gelijkwaardigheid van de betrokken, door het derde land of ander land of territorium toegepaste beveiligingsnormen is hersteld.”.

3)

Hoofdstuk 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende punt 4.0.5 wordt toegevoegd:

„4.0.5.

Verwijzingen naar derde landen in dit hoofdstuk en in voorkomend geval in een afzonderlijk besluit van de Commissie hebben ook betrekking op andere landen en gebieden waarop, overeenkomstig artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, titel VI van dat Verdrag niet van toepassing is.”;

b)

aanhangsel 4-B wordt vervangen door:

„AANHANGSEL 4-B

PASSAGIERS EN HANDBAGAGE

DERDE LANDEN EN ANDERE LANDEN EN TERRITORIA WAAROP, OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 355 VAN HET VERDRAG BETREFFENDE DE WERKING VAN DE EUROPESE UNIE, TITEL VI VAN DAT VERDRAG NIET VAN TOEPASSING IS EN WAARVAN DE BEVEILIGINGSNORMEN ALS GELIJKWAARDIG AAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE BASISNORMEN WORDEN ERKEND

Met betrekking tot passagiers en handbagage van luchtvaartuigen wordt erkend dat de volgende derde landen en landen en territoria waarop, overeenkomstig artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, titel VI van dat Verdrag niet van toepassing is, beveiligingsnormen toepassen die gelijkwaardig zijn aan de gemeenschappelijke basisnormen:

 

Verenigde Staten van Amerika

 

Faeröer, met betrekking tot de luchthaven van Vagar

 

Groenland, met betrekking tot de luchthaven van Kangerlussuaq

 

Guernsey

 

Jersey

 

Eiland Man

De Commissie moet de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onverwijld in kennis stellen wanneer zij over informatie beschikt dat de door het derde land of ander land of territorium gehanteerde normen voor de beveiliging die een belangrijk effect hebben op het algehele niveau van de luchtvaartbeveiliging in de EU, niet langer gelijkwaardig zijn aan de gemeenschappelijke basisnormen van de Unie.

De Commissie moet de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onverwijld in kennis stellen wanneer zij over informatie beschikt inzake maatregelen, met inbegrip van compenserende maatregelen, waaruit blijkt dat de gelijkwaardigheid van de betrokken, door het derde land of ander land of territorium toegepaste beveiligingsnormen is hersteld.”.

4)

Hoofdstuk 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende punt 5.0.5 wordt toegevoegd:

„5.0.5.

Verwijzingen naar derde landen in dit hoofdstuk en in voorkomend geval in een afzonderlijk besluit van de Commissie hebben ook betrekking op andere landen en gebieden waarop, overeenkomstig artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, titel VI van dat Verdrag niet van toepassing is.”;

b)

aanhangsel 5-A wordt vervangen door:

„AANHANGSEL 5-A

RUIMBAGAGE

DERDE LANDEN EN ANDERE LANDEN EN TERRITORIA WAAROP, OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 355 VAN HET VERDRAG BETREFFENDE DE WERKING VAN DE EUROPESE UNIE, TITEL VI VAN DAT VERDRAG NIET VAN TOEPASSING IS EN WAARVAN DE BEVEILIGINGSNORMEN ALS GELIJKWAARDIG AAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE BASISNORMEN WORDEN ERKEND

Met betrekking tot ruimbagage wordt erkend dat de volgende derde landen en landen en territoria waarop, overeenkomstig artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, titel VI van dat Verdrag niet van toepassing is, beveiligingsnormen toepassen die gelijkwaardig zijn aan de gemeenschappelijke basisnormen:

 

Verenigde Staten van Amerika

 

Faeröer, met betrekking tot de luchthaven van Vagar

 

Groenland, met betrekking tot de luchthaven van Kangerlussuaq

 

Guernsey

 

Jersey

 

Eiland Man

De Commissie moet de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onverwijld in kennis stellen wanneer zij over informatie beschikt dat de door het derde land of ander land of territorium gehanteerde normen voor de beveiliging die een belangrijk effect hebben op het algehele niveau van de luchtvaartbeveiliging in de EU, niet langer gelijkwaardig zijn aan de gemeenschappelijke basisnormen van de Unie.

De Commissie moet de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onverwijld in kennis stellen wanneer zij over informatie beschikt inzake maatregelen, met inbegrip van compenserende maatregelen, waaruit blijkt dat de gelijkwaardigheid van de betrokken, door het derde land of ander land of territorium toegepaste beveiligingsnormen is hersteld.”.

5)

Hoofdstuk 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende punt 6.0.3 wordt toegevoegd:

„6.0.3.

Verwijzingen naar derde landen in dit hoofdstuk en in voorkomend geval in een afzonderlijk besluit van de Commissie hebben ook betrekking op andere landen en gebieden waarop, overeenkomstig artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, titel VI van dat Verdrag niet van toepassing is.”;

b)

punt 6.3.1.2, onder b), wordt vervangen door:

„b)

de bevoegde autoriteit of een onafhankelijke EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur die namens deze autoriteit optreedt, onderzoekt het beveiligingsprogramma en voert een controle ter plaatse van de gespecificeerde locaties uit teneinde na te gaan of de aanvrager voldoet aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 300/2008 en de uitvoeringsbesluiten daarvan.

Behalve voor de in punt 6.2. vastgestelde eisen wordt een onderzoek van de locatie van de aanvrager door de desbetreffende douaneautoriteit overeenkomstig artikel 14 quindecies van Verordening (EEG) nr. 2454/93 (1) van de Commissie als een controle ter plaatse beschouwd indien hij niet vroeger plaatsvond dan 3 jaar vóór de datum waarop de aanvrager heeft verzocht om goedkeuring als erkend agent. Het AEO-certificaat en de desbetreffende beoordeling van de douaneautoriteiten wordt door de aanvrager ter beschikking gesteld voor verdere inspectie.

(1)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1).”;"

c)

aan punt 6.3.1.4 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„met uitzondering van de in punt 6.2. vastgestelde eisen, wordt een onderzoek van de vestiging van de erkend agent uitgevoerd door de desbetreffende douaneautoriteit overeenkomstig artikel 14 quindecies van Verordening (EEG) nr. 2454/93 beschouwd als een controle ter plaatse.”;

d)

punt 6.3.1.5 wordt vervangen door:

„6.3.1.5.

Als de bevoegde autoriteit er niet meer van overtuigd is dat de erkend agent voldoet aan de eisen van Verordening (EG) nr. 300/2008 en de uitvoeringsbesluiten daarvan, trekt zij de status van erkend agent voor de gespecificeerde locaties in.

Indien de entiteit niet langer houder is van een AEO-certificaat als bedoeldonder b) of c) van artikel 14 bis, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 of als dit AEO-certificaat is opgeschort wegens niet-naleving van artikel 14 duodecies van die verordening, neemt de bevoegde autoriteit passende maatregelen om zich ervan te vergewissen dat de erkend agent voldoet aan de eisen van Verordening (EG) nr. 300/2008.

De entiteit stelt de bevoegde autoriteit in kennis van alle wijzigingen die verband houden met haar AEO-certificaat als bedoeld onder b) of c) van artikel 14 bis, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93.

Onmiddellijk na de intrekking, en in elk geval binnen 24 uur, zorgt de bevoegde autoriteit ervoor dat de verandering van status van de erkend agent wordt ingevoerd in de „EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen”.”;

e)

het volgende punt 6.3.1.8 wordt toegevoegd:

„6.3.1.8.

De bevoegde autoriteit verstrekt de douane alle informatie met betrekking tot de status van een erkende agent die relevant kan zijn voor die houder van een AEO-certificaat, als bedoeld onder b) of c) van artikel 14 bis, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93. Dit omvat de informatie in verband met nieuwe goedkeuringen van erkende agenten, intrekking van de status van erkend agent, controles ten behoeve van de verlenging van de geldigheid en inspecties, verificatieschema's en resultaten van deze beoordelingen.

Uiterlijk op 1 maart 2015 worden de voorwaarden voor deze uitwisseling van informatie vastgesteld tussen de bevoegde autoriteit en de nationale douaneautoriteiten.”;

f)

punt 6.3.2.3 wordt vervangen door:

„6.3.2.3

De erkend agent zorgt ervoor dat zendingen waarop niet eerder alle vereiste beveiligingscontroles zijn toegepast:

a)

worden gescreend overeenkomstig punt 6.2, of

b)

voor opslag worden aanvaard onder de exclusieve bevoegdheid van de erkend agent, niet kunnen worden geïdentificeerd als zendingen voor vervoer aan boord van een luchtvaartuig vóór selectie, en autonoom worden geselecteerd zonder tussenkomst van de verzender of een andere persoon of entiteit dan die welke voor dat doel zijn aangewezen en opgeleid door de erkend agent.

Punt b) mag alleen worden toegepast als het voor de verzender onvoorspelbaar is of de zending via de lucht zal worden vervoerd.”;

g)

punt 6.3.2.6, onder e), wordt vervangen door:

„e)

de reden waarom de beveiligingsstatus is afgegeven, met vermelding van:

„KC”: ontvangen van bekende afzender, of

„AC”: ontvangen van vaste afzender, of

„RA”: geselecteerd door een erkend agent, of

de gebruikte middelen of methoden voor het beveiligingsonderzoek, of

de redenen waarom de zending is vrijgesteld van het beveiligingsonderzoek;”;

h)

punt 6.4.1.2 wordt vervangen door:

„6.4.1.2.

De bevoegde autoriteit van elke lidstaat legt in haar nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart, zoals vermeld in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 300/2008, de verantwoordelijkheden vast voor de tenuitvoerlegging van de volgende procedure inzake de goedkeuring van bekende afzenders:

a)

de aanvrager vraagt de goedkeuring van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin zijn locatie zich bevindt.

De in aanhangsel 6-B opgenomen „Richtsnoeren voor bekende afzenders” en de in aanhangsel 6-C opgenomen „Valideringscontrolelijst voor bekende afzenders” worden aan de aanvrager verstrekt;

b)

de bevoegde autoriteit of de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur die namens deze autoriteit optreedt, voert een controle ter plaatse van de gespecificeerde locaties uit teneinde na te gaan of de aanvrager voldoet aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 300/2008 en de uitvoeringsbesluiten daarvan.

Om na te gaan of de aanvrager voldoet aan deze vereisten, maakt de bevoegde autoriteit of de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur die namens deze autoriteit optreedt, gebruik van de in aanhangsel 6-C opgenomen „Valideringscontrolelijst voor bekende afzenders”. Deze controlelijst bevat een verbintenisverklaring die moet worden ondertekend door de wettelijke vertegenwoordiger van de aanvrager of door de persoon die verantwoordelijk is voor de beveiliging van de desbetreffende locatie.

De informatie op de ingevulde controlelijst wordt als vertrouwelijk behandeld.

De ondertekende verbintenisverklaring wordt door de bevoegde autoriteit of de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur bewaard en op verzoek ter beschikking van de betrokken instantie gesteld;

c)

een onderzoek van de vestiging van de aanvrager door de desbetreffende douaneautoriteit overeenkomstig artikel 14 quindecies van Verordening (EEG) nr. 2454/93 wordt als een controle ter plaatse beschouwd indien dit onderzoek niet eerder plaatsvond dan 3 jaar vóór de datum waarop de aanvrager heeft verzocht om goedkeuring als bekende afzender. In die gevallen vult de aanvrager de informatie in die gevraagd wordt in deel 1 van de in aanhangsel 6-C opgenomen „Valideringscontrolelijst voor bekende afzenders” en stuurt deze naar de bevoegde autoriteit, samen met de verbintenisverklaring, die moet worden ondertekend door de wettelijke vertegenwoordiger of door de persoon die verantwoordelijk is voor de beveiliging van de desbetreffende locatie.

Het AEO-certificaat en de desbetreffende beoordeling van de douaneautoriteiten wordt door de aanvrager ter beschikking gesteld voor verdere inspectie.

De ondertekende verbintenisverklaring wordt door de bevoegde autoriteit of de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur bewaard en op verzoek ter beschikking van de betrokken instantie gesteld;

d)

als de bevoegde autoriteit tevreden is met de onder de punten a) en b) of, indien van toepassing, a) en c) verstrekte informatie, zorgt zij ervoor dat de nodige gegevens van de afzender uiterlijk de volgende werkdag in de EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen worden ingevoerd. Bij de invoer van de gegevens in de gegevensbank geeft de bevoegde autoriteit elke goedgekeurde locatie een unieke alfanumerieke identificatiecode in het standaardformaat.

Als de bevoegde autoriteit niet tevreden is met de onder a) en b) of, indien van toepassing, a) en c) verstrekte informatie deelt zij de redenen hiervoor onmiddellijk mee aan de entiteit die de goedkeuring als bekende afzender heeft aangevraagd;

e)

een bekende afzender wordt pas als goedgekeurd beschouwd wanneer zijn gegevens zijn opgenomen in de EU- gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen;

i)

aan punt 6.4.1.4 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„een onderzoek van de vestiging van de bekende afzender, uitgevoerd door de desbetreffende douaneautoriteit overeenkomstig artikel 14 quindecies van Verordening (EEG) nr. 2454/93 wordt beschouwd als een controle ter plaatse.”;”

j)

punt 6.4.1.5 wordt vervangen door:

„6.4.1.5.

Als de bevoegde autoriteit er niet meer van overtuigd is dat de bekende afzender voldoet aan de eisen van Verordening (EG) nr. 300/2008 en de uitvoeringsbesluiten daarvan, trekt zij de status van bekende afzender voor de gespecificeerde locaties in.

Indien de entiteit niet langer houder is van een AEO-certificaat als bedoeldonder b) of c) van artikel 14 bis, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 of als dit AEO-certificaat is opgeschort wegens niet-naleving van artikel 14 duodecies van die verordening, neemt de bevoegde autoriteit passende maatregelen om zich ervan te vergewissen dat de bekende afzender voldoet aan de eisen van Verordening (EG) nr. 300/2008.

De entiteit stelt de bevoegde autoriteit in kennis van alle wijzigingen die verband houden met haar AEO-certificaat als bedoeld onder b) of c) van artikel 14 bis, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93.

Onmiddellijk na de intrekking, en in elk geval binnen 24 uur, zorgt de bevoegde autoriteit ervoor dat de verandering van status van de bekende afzender wordt ingevoerd in de „EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen”.”;

k)

het volgende punt 6.4.1.7 wordt toegevoegd:

„6.4.1.7.

De bevoegde autoriteit verstrekt de douane alle informatie met betrekking tot de status van een bekende afzender die relevant kan zijn voor die houder zijn van een AEO-certificaat kan zijn, als bedoeld onder b) of c) van artikel 14 bis, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93. Dit omvat de informatie in verband met nieuwe erkenningen van bekende afzenders, intrekking van de status van bekende afzender, controles ten behoeve van de verlenging van de geldigheid en inspecties, verificatieschema's en resultaten van deze beoordelingen.

Uiterlijk op 1 maart 2015 worden de voorwaarden voor deze uitwisseling van informatie vastgesteld tussen de bevoegde autoriteit en de nationale douaneautoriteiten.”;

l)

punt 6.6.1.1, onder c), wordt vervangen door:

„c)

moet de vervoerder die de vervoersovereenkomst heeft gesloten met de erkend agent, bekende afzender of vaste afzender, instemmen met de in aanhangsel 6-E opgenomen vervoerdersverklaring, tenzij de vervoerder zelf is goedgekeurd als erkend agent.

De ondertekende verbintenisverklaring wordt bewaard door de erkend agent, bekende afzender of vaste afzender namens wie de vervoerder het vervoer verzorgt. Op verzoek wordt een kopie van de ondertekende verbintenisverklaring ter beschikking gesteld van de erkend agent of de luchtvaartmaatschappij die de zending ontvangt of van de betrokken bevoegde autoriteit, of”;

m)

punt 6.8.2.3 wordt vervangen door:

„6.8.2.3.

De bevoegde autoriteit mag een luchtvaartmaatschappij als ACC3 aanwijzen voor een beperkte periode, die uiterlijk op 30 juni 2016 eindigt, in het geval een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering niet kon plaatsvinden om objectieve redenen die buiten de verantwoordelijkheid van de luchtvaartmaatschappij vallen. Als een dergelijke aanwijzing voor een periode van meer dan zes maanden wordt verleend, gaat de bevoegde autoriteit na of de luchtvaartmaatschappij een interne kwaliteitsborging van het beveiligingprogramma toepast die gelijkwaardig is aan de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering.”;

n)

punt 6.8.3.1, onder c), wordt vervangen door:

„c)

een vaste afzender, onder verantwoordelijkheid van de ACC3 of een in het kader van een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering gevalideerde erkende agent de zending aan de vereiste beveiligingscontroles heeft onderworpen en de zending vanaf het ogenblik van beveiligingscontroles tot het ogenblik van inladen, beschermd is tegen manipulatie door onbevoegden en niet in een passagiersluchtvaartuig wordt vervoerd, of”;

o)

punt 6.8.3.2 wordt vervangen door:

„6.8.3.2.

Vracht en post die naar de Unie worden vervoerd, worden aan een beveiligingsonderzoek onderworpen met een van de in punt 6.2.1 vermelde middelen of methoden, volgens een norm die volstaat om redelijkerwijs te garanderen dat er geen verboden voorwerpen in zijn verborgen.”;

p)

punt 6.8.3.3, onder a), wordt vervangen door:

„a)

transfer- of transitvracht of -post, dat beveiligingsonderzoeken overeenkomstig punt 6.8.3.2 of beveiligingscontroles zelf of door een in het kader van een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering gevalideerde entiteit zijn uitgevoerd op de plaats van herkomst of elders in de toeleveringsketen en dat deze zendingen beschermd zijn tegen manipulatie door onbevoegden vanaf het ogenblik dat de beveiligingscontroles zijn uitgevoerd tot de zendingen worden ingeladen;”;

q)

de inleidende zin van punt 6.8.4.1 wordt vervangen door:

„6.8.4.1.

Om als EU-luchtvaartbeveiligingsgevalideerde erkende agent of bekende afzender te worden gevalideerd in het kader van een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering worden entiteiten die in derde landen zijn gevestigd, gevalideerd volgens een van de twee onderstaande opties en worden ze opgenomen in de gegevensbank van de ACC3's waaraan ze rechtstreeks vracht of post leveren voor vervoer naar de Unie:”;

r)

de volgende punten 6.8.4.4 tot en met 6.8.4.6 worden toegevoegd:

„6.8.4.4.

Een entiteit die luchtvracht of -post vervoert en die gebruik maakt van een netwerk van verschillende locaties in derde landen kan één aanwijzing als in het kader van een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering gevalideerde erkende agent krijgen voor alle locaties van het netwerk, voor zover:

a)

de relevante luchtvaartbeveiligingsactiviteiten van het netwerk, inclusief vervoersdiensten tussen de locaties, onder één beveiligingsprogramma of gestandaardiseerde beveiligingsprogramma's vallen, en

b)

de toepassing van het (de) beveiligingsprogramma's onderworpen is aan één intern programma voor de kwaliteitsborging van de beveiliging dat gelijkwaardig is aan EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering, en

c)

voor de aanwijzing van het netwerk als in het kader van een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering gevalideerde erkende agent zijn de volgende vestigingen van de entiteit onderworpen aan een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering:

i)

de locatie(s) van waar de vracht of post rechtstreeks wordt geleverd aan een ACC3, en

ii)

minstens twee of, indien dit hoger is, 20 % van de vestigingen van het netwerk van waar vracht of post wordt aangevoerd naar het (de) onder i. vermelde locatie(s), en

iii)

alle locaties in derde landen die vermeld zijn in Aanhangsel 6-I van de bijlage bij Besluit C(2010) 774 van de Commissie.

Om de aanwijzing als in het kader van een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering gevalideerde erkende agent te behouden voor alle locaties van het netwerk die nog niet zijn gevalideerd op uiterlijk 30 juni 2018, worden minstens twee of, indien dit hoger is, 20 % extra locaties van waar vracht of post wordt aangevoerd naar de in punt c), onder i., vermelde locatie(s) onderworpen aan een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering, tot alle locaties zijn gevalideerd.

Een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur stelt een stappenplan op met een lijst van de locaties die elk jaar moeten worden gevalideerd, geselecteerd op willekeurige basis. De opstelling van het stappenplan gebeurt onafhankelijk van de entiteit die het netwerk exploiteert en kan niet worden gewijzigd door die entiteit. Dit stappenplan vormt een integrerend onderdeel van het valideringsverslag op basis waarvan het netwerk wordt aangewezen als krachtens een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering gevalideerde erkende agent in een derde land.

Zodra een locatie van het netwerk is onderworpen aan een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering wordt zij, overeenkomstig punt 6.8.4.2, onder a), beschouwd als een krachtens een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering gevalideerde erkende agent.

6.8.4.5.

Als de conclusie van de in punt 6.8.4.4, onder c), punt ii, vermelde EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering van een vestiging van het netwerk luidt dat de locatie niet voldoet aan de doelstellingen van de controlelijst van Aanhangsel 6-C2, worden de vracht en post van die vestiging aan een beveiligingsonderzoek onderworpen op een vestiging die is gevalideerd overeenkomstig punt 6.8.4.2, onder a), tot uit de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering blijkt dat voldaan is aan de doelstellingen van de controlelijst.

6.8.4.6.

De punten 6.8.4.4 tot en met 6.8.4.6 verstrijken op 30 juni 2018.”.

6)

Aanhangsel 6-B wordt als volgt gewijzigd:

a)

vóór het deel „Inleiding” wordt de volgende alinea ingevoegd:

„Indien u houder bent van een AEO-certificaat dat vermeld is in artikel 14 bis, lid 1, onder b) of c), van Verordening (EEG) nr. 2454/93 (de zogenaamde AEOF- en AEOS-certificaten) en de vestiging waarvoor u de status van bekende afzender aanvraagt ten vroegste drie jaar vóór de datum waarop de status van bekende afzender is aangevraagd met succes is onderzocht door douaneautoriteiten, moet u Deel 1, dat betrekking heeft op de organisatie en verantwoordelijkheden, en de in Aanhangsel 6-C opgenomen verbintenisverklaring van de „Valideringscontrolelijst voor bekende afzenders” invullen en laten ondertekenen door een wettelijke vertegenwoordiger van uw bedrijf.”;

b)

het deel „Organisatie en verantwoordelijkheden” wordt vervangen door:

„Organisatie en verantwoordelijkheden

U moet nadere informatie verstrekken over uw organisatie (naam, btw-nummer of nummer van de kamer van koophandel of handelsregisternummer, indien van toepassing, nummer van het AEO-certificaat en datum van het laatste onderzoek van deze vestiging door de douaneautoriteiten, indien van toepassing), het adres van de vestiging die moet worden gevalideerd en het hoofdadres van de organisatie (indien verschillend van de te valideren vestiging). Vermeld ook de datum van het vorige valideringsbezoek en de laatste unieke alfanumerieke identificatiecode (indien van toepassing), alsook de aard van de bedrijfsactiviteiten, het aantal werknemers in de vestiging, de naam en functie van de persoon die verantwoordelijk is voor de beveiliging van luchtvracht/luchtpost en de contactgegevens.”.

7)

In aanhangsel 6-C wordt deel 1 vervangen door:

„Deel 1: Organisatie en verantwoordelijkheden

1.1

Datum van de validering (*)

dd/mm/jjjj

 

1.2

Datum van de vorige validering en unieke identificatiecode, indien van toepassing

dd/mm/jjjj

 

UNI

 

1.3

Naam van de te valideren organisatie (*)

Naam

Btw-nummer/nummer van de kamer van koophandel/handelsregisternummer (indien van toepassing)

1.4

Informatie over het AEOF- of AEOS-certificaat, indien van toepassing

Nummer van het AEO-certificaat

 

De datum waarop de douaneautoriteiten deze vestiging voor het laatst hebben onderzocht

 

1.5

Adres van de te valideren vestiging (*)

Nummer/Eenheid/Gebouw

 

Straat

 

Plaats

 

Postcode

 

Land

 

1.6

Hoofdadres van de organisatie (indien verschillend van dat van de te valideren vestiging, voor zover het zich in hetzelfde land bevindt)

Nummer/Eenheid/Gebouw

 

Straat

 

Plaats

 

Postcode

 

Land

 

1.7

Aard van de activiteit(en) — type behandelde vracht

1.8

Is de aanvrager verantwoordelijk voor…?

a)

Productie

b)

Verpakking

c)

Opslag

d)

Verzending

e)

Overige (toelichten)

 

1.9

Aantal werknemers in de vestiging (bij benadering)

 

1.10

Naam en functie van de persoon die verantwoordelijk is voor de beveiliging van de luchtvracht/luchtpost*

Naam

 

Functie

 

1.11

Telefoonnummer

Tel.

 

1.12

E-mail:adres (*)

E-mail”

 

8)

In aanhangsel 6-E wordt het zevende streepje van de tweede alinea vervangen door:

„—

Het vervoer mag niet worden uitbesteed aan een derde partij, tenzij de derde partij:

a)

een vervoerdersovereenkomst heeft met de erkende agent, bekende afzender of vaste afzender die verantwoordelijk is voor het vervoer (zelfde naam als hierboven), of

b)

is goedgekeurd of gecertificeerd door de bevoegde autoriteit, of

c)

een vervoerdersovereenkomst heeft met de ondertekenende vervoerder, waarbij de derde partij het vervoer niet verder mag uitbesteden en de beveiligingsprocedures in deze verklaring moet toepassen. De ondertekenende vervoerder blijft volledig verantwoordelijk voor het volledige vervoer namens de erkende agent, bekende afzender of vaste afzender, en”;

9)

Aanhangsel 6-F wordt vervangen door:

„AANHANGSEL 6-F

VRACHT EN POST

6-Fi

DERDE LANDEN EN ANDERE LANDEN EN TERRITORIA WAAROP, OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 355 VAN HET VERDRAG BETREFFENDE DE WERKING VAN DE EUROPESE UNIE, TITEL VI VAN DAT VERDRAG NIET VAN TOEPASSING IS EN WAARVAN DE BEVEILIGINGSNORMEN ALS GELIJKWAARDIG AAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE BASISNORMEN WORDEN ERKEND

6-Fii

DERDE LANDEN EN OVERZEESE LANDEN EN TERRITORIA WAAROP, OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 355 VAN HET VERDRAG BETREFFENDE DE WERKING VAN DE EUROPESE UNIE, TITEL VI VAN DAT VERDRAG NIET VAN TOEPASSING IS, WAARVOOR AANWIJZING ALS ACC3 NIET IS VEREIST, WORDEN VERMELD IN EEN AFZONDERLIJK BESLUIT VAN DE COMMISSIE.

6-Fiii

VALIDERINGSACTIVITEITEN VAN DERDE LANDEN EN ANDERE LANDEN EN TERRITORIA WAAROP, OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 355 VAN HET VERDRAG BETREFFENDE DE WERKING VAN DE EUROPESE UNIE, TITEL VI VAN DAT VERDRAG NIET VAN TOEPASSING IS EN DIE ALS GELIJKWAARDIG AAN DE EU-LUCHTVAARTBEVEILIGINGSVALIDERING WORDEN ERKEND”

10)

Hoofdstuk 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 8.0.4 wordt vervangen door:

„8.0.4

De lijst van verboden voorwerpen in vluchtbenodigdheden is dezelfde als die in aanhangsel 1-C. Verboden voorwerpen worden behandeld overeenkomstig punt 1.6”;

b)

punt 8.1.4 wordt vanaf 1 maart 2015 vervangen door:

„8.1.4   Aanwijzing van bekende leveranciers

8.1.4.1.   Een entiteit („de leverancier”) die zorgt voor de beveiligingsonderzoeken overeenkomstig punt 8.1.5 en die vluchtbenodigdheden levert, zij het niet rechtstreeks aan luchtvaartuigen, moet door de exploitant of entiteit waaraan zij levert, worden aangeduid als bekend leverancier („de aanwijzende entiteit”). Dit geldt niet voor een erkend leverancier.

8.1.4.2.   Om als bekend leverancier te kunnen worden aangewezen, moet de leverancier het volgende verstrekken aan de aanwijzende entiteit:

a)

de in aanhangsel 8-B opgenomen „Verbintenisverklaring — bekend leverancier van vluchtbenodigdheden”. Deze verklaring moet worden ondertekend door de wettelijke vertegenwoordiger, en

b)

het in punt 8.1.5 vermelde beveiligingsprogramma waarin de beveiligingscontroles zijn opgenomen.

8.1.4.3.   Alle bekende leveranciers moeten worden aangewezen op basis van valideringen van:

a)

de relevantie en volledigheid van het in punt 8.1.5 vermelde beveiligingsprogramma, en

b)

de toepassing van het beveiligingsprogramma, zonder tekortkomingen.

Als de bevoegde autoriteit of de aanwijzende entiteit er geen genoegen meer mee neemt dat de bekende leverancier voldoet aan de eisen van punt 8.1.5, trekt de aanwijzende entiteit de status van bekend leverancier onmiddellijk in.

8.1.4.4.   De bevoegde autoriteit bepaalt in haar nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart, zoals vermeld in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 300/2008, of de valideringen van het beveiligingsprogramma en de toepassing ervan worden uitgevoerd door een nationale auditeur, een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur of een persoon die optreedt in naam van de aanwijzende entiteit en die daartoe is aangesteld en opgeleid.

De valideringen moeten worden geregistreerd en moeten, indien niet anders vermeld in deze wetgeving, vóór de aanwijzing plaatsvinden en om de twee jaar worden herhaald.

Als de validering niet plaatsvindt in naam van de aanwijzende entiteit, moeten de gegevens over de validering ter beschikking worden gesteld van deze entiteit.

8.1.4.5.   De validering van de toepassing van het beveiligingsprogramma, waarbij moet worden bevestigd dat er geen tekortkomingen zijn, bestaat uit een van de volgende:

a)

een bezoek aan de leverancier, om de twee jaar, of

b)

regelmatige controles bij ontvangst van leveringen door die bekende leverancier, beginnende na de aanwijzing, inclusief:

een controle of de persoon die de leveringen namens de bekende leverancier levert goed is opgeleid, en

een controle of de leveringen goed beveiligd zijn, en

beveiligingscontrole van de leveringen, op dezelfde wijze als leveringen die afkomstig zijn van een onbekende leverancier.

Deze controles moeten op onvoorspelbare wijze worden uitgevoerd en moeten ofwel om de drie maanden plaatsvinden, ofwel betrekking hebben op 20 % van de leveringen van de bekende leverancier aan de aanwijzende entiteit.

Optie b) mag alleen worden gebruikt als de bevoegde autoriteit in haar nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart heeft vastgesteld dat de validering wordt uitgevoerd door een persoon die namens de aanwijzende entiteit optreedt.

8.1.4.6.   de methoden die worden toegepast en de procedures die worden gevolgd tijdens en na de aanwijzing worden vastgesteld in het beveiligingsprogramma van de aanwijzende entiteit.

8.1.4.7.   De aanwijzende entiteit houdt het volgende bij:

a)

een lijst van alle bekende leveranciers die zij heeft aangewezen, met vermelding van de datum waarop hun aanwijzing verstrijkt, en

b)

de ondertekende verklaring, een kopie van het beveiligingsprogramma en alle verslagen over de toepassing van dit programma voor elke bekende leverancier, tot minstens zes maanden na het verstrijken van de aanwijzing.

Op verzoek worden deze documenten ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteit met het oog op het toezicht op de naleving.”.

11)

Hoofdstuk 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Punt 9.0.4 wordt vervangen door:

„9.0.4

De lijst van verboden voorwerpen in luchthavenbenodigdheden is dezelfde als die in aanhangsel 1-A. Verboden voorwerpen worden behandeld overeenkomstig punt 1.6”;

b)

Punt 9.1.3 wordt vanaf 1 maart 2015 vervangen door:

„9.1.3   Aanwijzing van bekende leveranciers

9.1.3.1.   Elke entiteit („de leverancier”) die zorgt voor de beveiligingscontroles overeenkomstig punt 9.1.4 en luchthavenbenodigdheden levert, wordt door de luchthavenexploitant aangewezen als bekend leverancier.

9.1.3.2.   Om als bekend leverancier te kunnen worden aangewezen, moet de leverancier het volgende verstrekken aan de luchthavenexploitant:

a)

de in aanhangsel 9-A opgenomen „Verbintenisverklaring — bekend leverancier van luchthavenbenodigdheden”. Deze verklaring moet worden ondertekend door de wettelijke vertegenwoordiger, en

b)

het in punt 9.1.4 vermelde beveiligingsprogramma waarin de beveiligingscontroles zijn opgenomen.

9.1.3.3.   Alle bekende leveranciers moeten worden aangewezen op basis van valideringen van:

a)

de relevantie en volledigheid van het in punt 9.1.4 vermelde beveiligingsprogramma, en

b)

de toepassing van het beveiligingsprogramma, zonder tekortkomingen.

Als de bevoegde autoriteit of de luchthavenexploitant er geen genoegen meer mee neemt dat de bekend leverancier aan de eisen van punt 9.1.4 voldoet, trekt de luchthavenexploitant de status van bekend leverancier onmiddellijk in.

9.1.3.4.   De bevoegde autoriteit bepaalt in haar nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart, zoals vermeld in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 300/2008, of de valideringen van het beveiligingsprogramma en de toepassing ervan worden uitgevoerd door een nationale auditeur, een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur of een persoon die optreedt in naam van de luchthavenexploitant en die daartoe is aangesteld en opgeleid.

De valideringen moeten worden geregistreerd en moeten, indien niet anders vermeld in deze wetgeving, vóór de aanwijzing plaatsvinden en om de twee jaar worden herhaald.

Als de validering niet plaatsvindt in naam van de luchthavenexploitant, moeten de gegevens over de validering ter beschikking worden gesteld van deze entiteit.

9.1.3.5.   De validering van de toepassing van het beveiligingsprogramma, waarbij moet worden bevestigd dat er geen tekortkomingen zijn, bestaat uit een van de volgende:

a)

een bezoek aan de leverancier, om de twee jaar, of

b)

regelmatige controles bij aankomst van leveringen die door die bekende leverancier zijn geleverd in de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone, beginnende na de aanwijzing, inclusief:

een controle of de persoon die de leveringen namens de bekende leverancier levert goed is opgeleid, en

een controle of de leveringen goed beveiligd zijn, en

beveiligingscontrole van de leveringen, op dezelfde wijze als leveringen die afkomstig zijn van een onbekende leverancier

Deze controles moeten op onvoorspelbare wijze worden uitgevoerd en moeten ofwel om de drie maanden plaatsvinden, ofwel betrekking hebben op 20 % van de leveringen van de bekende leverancier aan de luchthavenexploitant.

Optie b) mag alleen worden gebruikt als de bevoegde autoriteit in haar nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart heeft vastgesteld dat de validering wordt uitgevoerd door een persoon die namens de luchthavenexploitant optreedt.

9.1.3.6.   De methoden die worden toegepast en de procedures die worden gevolgd tijdens en na de aanwijzing worden vastgesteld in het beveiligingsprogramma van de luchthavenexploitant.

9.1.3.7.   De luchthavenexploitant houdt het volgende bij:

a)

een lijst van alle bekende leveranciers die zij heeft aangewezen, met vermelding van de datum waarop hun aanwijzing verstrijkt, en

b)

de ondertekende verklaring, een kopie van het beveiligingsprogramma en alle verslagen over de toepassing van dit programma voor elke bekende leverancier, tot minstens zes maanden na het verstrijken van de aanwijzing.

Op verzoek worden deze documenten ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteit met het oog op het toezicht op de naleving.”.

12)

Hoofdstuk 12 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Punt 12.4.2 „Normen voor EDS” wordt vervangen door:

„12.4.2   Normen voor EDS

12.4.2.1.   Alle vóór 1 september 2014 geïnstalleerde EDS moeten minstens aan norm 2 voldoen.

12.4.2.2   Norm 2 verstrijkt op 1 september 2020.

12.4.2.3   De bevoegde autoriteit mag toestemming geven om EDS van norm 2, die geïnstalleerd zijn tussen 1 januari 2011 en 1 september 2014, te blijven gebruiken tot uiterlijk 1 september 2022.

12.4.2.4   Als de bevoegde autoriteit toestaat dat EDS van norm 2 verder mag worden gebruikt na 1 september 2020, stelt zij de Commissie daarvan in kennis.

12.4.2.5.   Alle vanaf 1 september 2014 geïnstalleerde EDS moeten minstens aan norm 3 voldoen.

12.4.2.6   Vanaf 1 september 2020 moeten alle EDS aan norm 3 voldoen, tenzij punt 12.4.2.3 van toepassing is.”;

b)

De lijst van aanhangsels na punt 12.11 wordt vervangen door:

„AANHANGSEL 12-A

In een afzonderlijk besluit van de Commissie zijn gedetailleerde bepalingen inzake prestatievereisten voor WTMD vastgesteld.

AANHANGSEL 12-B

In een afzonderlijk besluit van de Commissie zijn gedetailleerde bepalingen inzake prestatievereisten voor EDS vastgesteld.

AANHANGSEL 12-C

In een afzonderlijk besluit van de Commissie zijn gedetailleerde bepalingen inzake prestatievereisten voor apparatuur voor het screenen van vloeistoffen, spuitbussen en gels (LAG's) vastgesteld.

AANHANGSEL 12-D

In een afzonderlijk besluit van de Commissie zijn gedetailleerde bepalingen inzake prestatievereisten voor EDD vastgesteld.

AANHANGSEL 12-E

In een afzonderlijk besluit van de Commissie zijn gedetailleerde bepalingen inzake goedkeuringsprocedures voor EDD vastgesteld.

AANHANGSEL 12-F

In een afzonderlijk besluit van de Commissie zijn gedetailleerde bepalingen inzake testgebieden en testomstandigheden voor de goedkeuring van EDD vastgesteld.

AANHANGSEL 12-G

In een afzonderlijk besluit van de Commissie zijn gedetailleerde bepalingen inzake kwaliteitscontrolevereisten voor EDD vastgesteld.

AANHANGSEL 12-H

In een afzonderlijk besluit van de Commissie zijn gedetailleerde bepalingen inzake „Free Running EDD — Normen voor toepassingsmethoden” vastgesteld.

AANHANGSEL 12-I

In een afzonderlijk besluit van de Commissie zijn gedetailleerde bepalingen inzake „Remote Explosive Scent Tracing EDD — Normen voor toepassingsmethoden” vastgesteld.

AANHANGSEL 12-J

In een afzonderlijk besluit van de Commissie zijn gedetailleerde bepalingen inzake prestatievereisten voor MDE vastgesteld.

AANHANGSEL 12-K

In een afzonderlijk besluit van de Commissie zijn gedetailleerde bepalingen inzake prestatievereisten voor beveiligingsscanners vastgesteld.

AANHANGSEL 12-L

In een afzonderlijk besluit van de Commissie zijn gedetailleerde bepalingen inzake prestatievereisten voor de detectie van explosievensporen (ETD) vastgesteld.”