27.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 57/3


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 183/2014 VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2013

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen ten aanzien van technische reguleringsnormen voor het specificeren van de berekening van specifieke en algemene kredietrisicoaanpassingen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (1), en met name artikel 110, lid 4, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 575/2013 definieert kredietrisicoaanpassingen als het bedrag van de voorziening voor specifieke en algemene verliezen op leningen voor kredietrisico’s die overeenkomstig het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving in de financiële overzichten van de instelling worden opgevoerd, maar omvat geen specifieke regels voor het bepalen wat specifieke en algemene kredietrisicoaanpassingen zijn.

(2)

Er moet in regels worden voorzien met betrekking tot de specificatie van de bedragen die moeten worden meegeteld in de berekening van kredietrisicoaanpassingen die verliezen weerspiegelen welke uitsluitend op kredietrisico betrekking hebben. De berekening van kredietrisicoaanpassingen voor het bepalen van de eigenvermogensvereisten moet beperkt zijn tot bedragen die het tier 1-kernkapitaal (CET1) van de instelling hebben verminderd.

(3)

Uitsluitend op kredietrisico betrekking hebbende verliezen die in het lopende boekjaar ingevolge het toepasselijk kader voor financiële verslaggeving zijn opgevoerd, moeten als kredietrisicoaanpassingen worden opgevoerd op voorwaarde dat de instelling het effect in het CET1 opvoert. Dit is relevant voor situaties waarin, ondanks niet in overeenstemming met artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 goedgekeurde totale tussentijdse winsten gedurende het jaar of aan het einde van het jaar, dergelijke in de loop van een boekjaar vastgelegde bijzondere waardeverminderingsverliezen optreden, en waarin opvoering ervan als kredietrisicoaanpassingen in een vroegere impact op blootstellingswaarden of op tier 2 dan op CET1 zou resulteren. Voor tussentijdse verliezen overeenkomstig artikel 36, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 is een dergelijke aanpassing niet noodzakelijk voor zover de verliezen voor het lopende boekjaar ingevolge dat artikel onmiddellijk van het CET1 worden afgetrokken.

(4)

Sommige bepalingen van Verordening (EU) nr. 575/2013 betreffende kredietrisicoaanpassingen hebben expliciet betrekking op posten buiten de balanstelling. Indien geen dergelijk onderscheid wordt gemaakt, gelden de relevante bepalingen zowel voor posten binnen als buiten de balanstelling.

(5)

Er moeten regels worden vastgesteld die gelden voor overeenkomstig het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving opgevoerde, uitsluitend op kredietrisico betrekking hebbende verliezen waarmee het tier 1-kernkapitaal van een instelling is verminderd. Die regels moeten gelden voor bijzondere waardeverminderingen en waardeaanpassingen voor financiële activa of voorzieningen voor posten buiten de balanstelling, voor zover deze verliezen weerspiegelen die uitsluitend betrekking hebben op kredietrisico en mits zij ingevolge het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving in de resultatenrekening zijn opgevoerd. Voor zover die verliezen op tegen reële waarde gewaardeerde financiële instrumenten betrekking hebben, moeten die regels eveneens voor bedragen die ingevolge de toepasselijke kaders voor financiële verslaggeving als bijzondere waardeverminderingen zijn opgevoerd of soortgelijke aangebrachte aanpassingen gelden mits zij verliezen weerspiegelen met betrekking tot een achteruitgang of een verslechtering van de kredietkwaliteit van een activum of een portefeuille van activa. Het is in dit stadium niet passend regelgeving vast te stellen voor andere bedragen die ingevolge het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving geen bijzondere waardevermindering van een financieel instrument vormen of geen gelijkaardig concept weerspiegelen, ook al kunnen die wijzigingen een kredietrisicocomponent omvatten.

(6)

Om een volledige regeling voor de berekening vast te stellen, is het noodzakelijk dat elk bedrag dat relevant is voor de toepassing van artikel 110, lid 4, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 575/2013 aan algemene kredietrisicoaanpassingen of aan specifieke kredietrisicoaanpassingen wordt toegerekend.

(7)

Met betrekking tot de identificatie van de bedragen die in de berekening van specifieke kredietrisicoaanpassingen kunnen worden meegeteld, is het enige criterium van Verordening (EU) nr. 575/2013 dat specifieke kredietrisicoaanpassingen overeenkomstig artikel 62, onder c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 ingevolge de standaardbenadering voor kredietrisico niet in aanmerking komen voor opneming in tier 2-kapitaal. Bijgevolg moet het onderscheiden van bedragen die in de berekening van specifieke kredietrisicoaanpassingen of algemene kredietrisicoaanpassingen moeten worden meegeteld, gebeuren in overeenstemming met de criteria voor het identificeren van het hetgeen in het tier 2-kapitaal kan worden opgenomen.

(8)

Verordening (EU) nr. 575/2013 geeft uitvoering aan de internationaal overeengekomen normen van het derde internationale regelgevingskader voor banken van het Bazels Comité voor bankentoezicht (2) (hierna „Bazel III” genoemd). De passende regels betreffende kredietrisicoaanpassingen moeten bijgevolg eveneens consistent zijn met het Bazelse kader volgens hetwelk een van de criteria voor het onderscheid tussen algemene kredietrisicoaanpassingen en specifieke kredietrisicoaanpassingen moet zijn dat algemene voorzieningen of algemene reserves voor verliezen op leningen vrij beschikbaar zijn om verliezen te dekken die later ontstaan. Overeenkomstig Bazel III zijn voorzieningen of reserves voor verliezen op leningen die voor toekomstige, momenteel niet-geïdentificeerde verliezen, worden aangehouden vrij beschikbaar om later ontstaande die voortvloeien uit kredietrisico verliezen te dekken en komen zij dan ook in aanmerking voor opneming in tier 2-kapitaal. Bovendien moeten in de berekening van algemene kredietrisicoaanpassingen meegetelde bedragen tijd- en bedragsmatig volledig beschikbaar zijn om, ten minste op gone concern-basis, dergelijke verliezen te dekken indien bij insolventie door middel van kapitaal verliezen kunnen worden geabsorbeerd alvorens de depositohouders geld verliezen.

(9)

Het moet mogelijk zijn de regels op dit gebied toe te passen ongeacht het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving. Om echter de instellingen in staat te stellen op algemene wijze een onderscheid te maken tussen specifieke kredietrisicoaanpassingen en algemene kredietrisicoaanpassingen, moet voor elk type kredietrisicoaanpassing in criteria worden voorzien voor de behandeling van kredietrisicoverliezen binnen een toepasselijke kader voor financiële verslaggeving. Aangezien de behandeling van ingevolge de toepasselijke kaders voor financiële verslaggeving opgevoerde verliezen die uitsluitend op kredietrisico betrekking hebben van de vervulling van die criteria afhangt, moeten, gezien de restrictieve aard van de criteria voor algemene kredietrisicoaanpassingen, verreweg de meeste van deze bedragen normaal als specifieke kredietrisicoaanpassingen worden ingedeeld.

(10)

Internationale standaarden voor jaarrekeningen zijn aan herzieningen onderhevig, hetgeen wijzigingen van de criteria voor het maken van onderscheid tussen specifieke kredietrisicoaanpassingen en algemene kredietrisicoaanpassingen kan vereisen. In het licht van de aan de gang zijnde besprekingen, in het bijzonder met betrekking tot bijzonderewaardeverminderingsmodellen, lijkt het voorbarig om in verband met kredietrisicoaanpassingscriteria op dat model te anticiperen.

(11)

Verordening (EU) nr. 575/2013 vereist de identificatie van de specifieke kredietrisicoaanpassingen voor een afzonderlijke blootstelling. Het is bijgevolg noodzakelijk te bepalen op welke wijze specifieke kredietrisicoaanpassingen moeten worden behandeld die verliezen in verband met het kredietrisico van een hele groep van blootstellingen weerspiegelen. Voorts is het noodzakelijk te bepalen voor welke blootstellingen in de groep en in welke mate de specifieke kredietrisicoaanpassingen moeten worden opgevoerd. De toewijzing aan de blootstellingen in de groep van gedeelten van dit uit dergelijke specifieke kredietrisicoaanpassingen resulterend bedrag moet gebeuren evenredig aan de risicogewogen posten. Hiertoe moeten blootstellingswaarden worden bepaald zonder rekening te houden met enige specifieke kredietrisicoaanpassing.

(12)

Om wanbetaling ingevolge artikel 178, lid 3, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 vast te stellen, is het noodzakelijk daarbij alleen specifieke kredietrisicoaanpassingen te betrekken die individueel voor een afzonderlijke blootstelling of een afzonderlijke debiteur worden aangebracht, en daarbij geen specifieke kredietrisicoaanpassingen te betrekken die voor hele groepen van blootstellingen worden aangebracht. Bij specifieke kredietrisicoaanpassingen die voor hele groepen van blootstellingen worden aangebracht, worden geen debiteuren geïdentificeerd van tot dergelijke groepen behorende blootstellingen waarvoor geacht wordt een wanbetalingsgebeurtenis te hebben plaatsgevonden. Meer bepaald is het bestaan van een specifieke kredietrisicoaanpassing voor een groep van blootstellingen geen voldoende reden om te concluderen dat voor elke debiteur of elke blootstelling die tot deze groep behoort wanbetalingsgebeurtenissen hebben plaatsgevonden.

(13)

Het is noodzakelijk dat de instellingen kunnen aantonen op welke wijze de criteria voor het maken van een onderscheid tussen specifieke kredietrisicoaanpassingen en algemene kredietrisicoaanpassingen in de context van het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving worden gebruikt. Daarom moeten de instellingen dit proces documenteren.

(14)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de Europese Bankautoriteit aan de Commissie heeft voorgelegd.

(15)

De Europese Bankautoriteit heeft openbare publieksraadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening gebaseerd is, de potentiële desbetreffende kosten en baten geanalyseerd overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (3) en het advies van de overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 opgerichte Stakeholdergroep Bankwezen ingewonnen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Identificatie van algemene en specifieke kredietrisicoaanpassingen voor de toepassing van de artikelen 111, 159, 166, 167, 168, 178, 246 en 266 van Verordening (EU) nr. 575/2013

1.   Voor de toepassing van deze verordening zijn de bedragen die door een instelling moeten worden meegeteld in de berekening van algemene en specifieke kredietrisicoaanpassingen gelijk aan alle bedragen waarmee het tier 1-kernkapitaal van een instelling is verminderd om overeenkomstig het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving verliezen te weerspiegelen die uitsluitend betrekking hebben op kredietrisico en als zodanig in de resultatenrekening zijn opgevoerd, ongeacht of zij het gevolg zijn van bijzondere waardeverminderingen, waardeaanpassingen of voorzieningen voor posten buiten de balanstelling.

Alle resulterende bedragen ingevolge de eerste alinea die tijdens het boekjaar zijn opgevoerd mogen in de berekening van algemene en specifieke kredietrisicoaanpassingen alleen worden meegeteld als de betrokken bedragen van het tier 1-kernkapitaal van een instelling zijn afgetrokken, hetzij overeenkomstig artikel 36, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 hetzij, in geval van tussentijdse of eindejaarsresultaten die niet zijn goedgekeurd, overeenkomstig artikel 26, lid 2, van die verordening, middels een overeenkomstige onmiddellijke vermindering van het tier 1-kernkapitaal voor de bepaling van het eigen vermogen.

2.   De in lid 1 bedoelde bedragen worden meegeteld in de berekening van de algemene kredietrisicoaanpassingen door de instelling als zij aan beide volgende criteria voldoen:

a)

zij zijn tijd- en bedragsmatig vrij en volledig beschikbaar om kredietrisicoverliezen te dekken die nog niet zijn ontstaan;

b)

zij weerspiegelen kredietrisicoverliezen voor een groep van blootstellingen waarvoor de instelling momenteel niet over evidentie beschikt dat een verliesgebeurtenis is opgetreden.

3.   Alle andere in lid 1 bedoelde bedragen worden meegeteld in de berekening van specifieke kredietrisicoaanpassingen.

4.   Behoudens vervulling van de criteria van lid 2, telt de instelling de volgende verliezen mee in de berekening van algemene kredietrisicoaanpassingen:

a)

verliezen opgevoerd ter dekking van gedurende de laatste jaren ervaren hoger gemiddeld portefeuilleverlies, hoewel er momenteel geen evidentie van verliesgebeurtenissen is die dit in het verleden waargenomen verliesniveau confirmeert;

b)

verliezen waarvoor de instelling niet op de hoogte is van een verslechtering van de kredietkwaliteit voor een groep van blootstellingen, maar waarbij op basis van ervaring uit het verleden een zekere mate van niet-betaling statistisch waarschijnlijk is.

5.   De instelling telt altijd de volgende verliezen mee in de berekening van specifieke kredietrisicoaanpassingen als bedoeld in lid 3:

a)

in de resultatenrekening opgevoerde verliezen voor tegen reële waarde gewaardeerde instrumenten die ingevolge het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving een bijzondere waardevermindering voor kredietrisico vormen;

b)

verliezen als gevolg van actuele of vroegere gebeurtenissen die van invloed zijn op een significante individuele blootstelling of blootstellingen die niet individueel significant zijn en individueel of collectief worden beoordeeld;

c)

verliezen waarvoor uit historische ervaring, aangepast op basis van actuele waarneembare gegevens, blijkt dat het verlies heeft plaatsgevonden, maar met betrekking waartoe de instelling er nog niet van op de hoogte is welke individuele blootstelling deze verliezen heeft geleden.

Artikel 2

Toewijzing van specifieke kredietrisicoaanpassingen voor een groep van blootstellingen aan de blootstellingen binnen de groep

1.   Indien een specifieke kredietrisicoaanpassing verliezen met betrekking tot het kredietrisico van een groep van blootstellingen weerspiegelt, wijzen de instellingen die specifieke kredietrisicoaanpassing evenredig aan de risicogewogen posten aan alle afzonderlijke blootstellingen van die groep toe. Hiertoe worden de blootstellingswaarden bepaald zonder rekening te houden met enige specifieke kredietrisicoaanpassing.

2.   Voor de behandeling van verwachte verliesposten waarvan sprake in artikel 159 van Verordening (EU) nr. 575/2013 voor een groep van niet-noodlijdende blootstellingen, hoeven de instellingen geen specifieke kredietrisicoaanpassing aan de afzonderlijke blootstellingen van de groep toe te wijzen.

3.   Indien een specifieke kredietrisicoaanpassing verband houdt met een groep van blootstellingen met betrekking waartoe de eigenvermogensvereisten voor kredietrisico deels ingevolge de standaardbenadering en deels ingevolge de interneratingbenadering worden berekend, wijst de instelling alvorens te handelen als bedoeld in de leden 1 en 2 die specifieke kredietrisicoaanpassing evenredig aan de risicogewogen posten van de groep toe aan de groep van blootstellingen die het voorwerp zijn van elk van de benaderingen. Hiertoe worden de blootstellingswaarden bepaald zonder rekening te houden met enige specifieke kredietrisicoaanpassing.

4.   Bij het toewijzen van de specifieke kredietrisicoaanpassingen aan blootstellingen, zorgen de instellingen ervoor dat hetzelfde gedeelte niet een tweede maal aan een andere blootstelling wordt toegewezen.

Artikel 3

Berekening van kredietrisicoaanpassingen voor de bepaling van de blootstellingswaarde overeenkomstig de artikelen 111, 166, 167, 168, 246 en 266 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Voor het bepalen van de blootstellingswaarde overeenkomstig de artikelen 111, 166 tot en met 168, 246 en 266 van Verordening (EU) nr. 575/2013 worden door de instellingen specifieke kredietrisicoaanpassingen met betrekking tot een blootstelling berekend als de bedragen van de specifieke kredietrisicoaanpassingen voor die afzonderlijke blootstelling, of als de bedragen van de specifieke kredietrisicoaanpassingen die de instelling overeenkomstig artikel 2 aan die blootstelling heeft toegewezen.

Artikel 4

Berekening van algemene en specifieke kredietrisicoaanpassingen voor de behandeling van verwachte verliesposten overeenkomstig artikel 159 van Verordening (EU) nr. 575/2013

1.   Voor de behandeling van verwachte verliesposten overeenkomstig artikel 159 van Verordening (EU) nr. 575/2013 berekent de instelling de totale algemene kredietrisicoaanpassingen in verband met de blootstellingen die betrokken zijn bij de behandeling van verwachte verliesposten als de som van die bedragen, geïdentificeerd als algemene kredietrisicoaanpassingen overeenkomstig artikel 1 van deze verordening, die de instelling heeft toegewezen ingevolge artikel 110, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

2.   Voor de behandeling van verwachte verliesposten overeenkomstig artikel 159 van Verordening (EU) nr. 575/2013 worden de totale specifieke kredietrisicoaanpassingen in verband met de blootstellingen die betrokken zijn bij de behandeling van verwachte verliesposten berekend als de som van de bedragen van de punten a) en b), met uitsluiting van noodlijdende blootstellingen:

a)

de overeenkomstig artikel 1 als specifieke kredietrisicoaanpassingen geïdentificeerde bedragen die betrekking hebben op het kredietrisico van een afzonderlijke blootstelling;

b)

de overeenkomstig artikel 1 als specifieke kredietrisicoaanpassingen geïdentificeerde bedragen die betrekking hebben op het kredietrisico van een groep van blootstellingen en die overeenkomstig artikel 2 zijn toegewezen.

3.   De totale specifieke kredietrisicoaanpassingen met betrekking tot een noodlijdende blootstelling worden berekend als de som van alle bedragen van de specifieke kredietrisicoaanpassingen voor die afzonderlijke blootstelling, of als de bedragen van de specifieke kredietrisicoaanpassingen die de instelling aan die blootstelling heeft toegewezen overeenkomstig artikel 2.

Artikel 5

Berekening van specifieke kredietrisicoaanpassingen voor eigenvermogensvereisten ten behoeve van de vaststelling van wanbetaling overeenkomstig artikel 178 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Voor de vaststelling van wanbetaling overeenkomstig artikel 178 van Verordening (EU) nr. 575/2013 worden specifieke kredietrisicoaanpassingen berekend als de bedragen van de specifieke kredietrisicoaanpassingen met betrekking tot het kredietrisico van een afzonderlijke blootstelling of een afzonderlijke debiteur.

Artikel 6

Documenten

De instellingen documenteren de identificatie en berekening van algemene kredietrisicoaanpassingen en specifieke kredietrisicoaanpassingen.

Artikel 7

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.

(2)  http://www.bis.org/publ/bcbs189_dec2010.pdf

(3)  Verordening EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).