25.4.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 124/1 |
RICHTLIJN 2014/52/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 16 april 2014
tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad (4) heeft de beginselen van milieueffectbeoordeling van projecten geharmoniseerd door de invoering van minimumvereisten (met betrekking tot het type te beoordelen projecten, de belangrijkste verplichtingen van de opdrachtgevers, de inhoud van de beoordeling en de inspraak van de bevoegde instanties en het publiek) en draagt bij aan een hoog beschermingsniveau van het milieu en de menselijke gezondheid. Het staat de lidstaten vrij strengere beschermingsmaatregelen vast te stellen overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). |
(2) |
In de mededeling van de Commissie van 30 april 2007 getiteld „De tussentijdse evaluatie van het Zesde Milieuactieprogramma” en het verslag van de Commissie van 23 juli 2009 over de toepassing en de doeltreffendheid van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad (5), de voorloper van Richtlijn 2011/92/EU, wordt benadrukt dat de beginselen voor de milieueffectbeoordeling van projecten moeten worden verbeterd en dat Richtlijn 85/337/EEG moet worden aangepast aan de aanzienlijk gewijzigde juridische, technische en beleidscontext. |
(3) |
Richtlijn 2011/92/EU moet worden gewijzigd om de kwaliteit van de milieueffectbeoordelingsprocedure te verbeteren, de procedure in overeenstemming te brengen met de beginselen van slimme regelgeving en de samenhang en synergieën met de overige wetgeving en beleidsinitiatieven van de Unie, alsmede met de door de lidstaten voor hun bevoegdheidsdomeinen ontwikkelde strategieën en beleidsmaatregelen te versterken. |
(4) |
Teneinde de beoordelingsprocedures voor grensoverschrijdende projecten te coördineren en te vergemakkelijken, met name om raadplegingen te houden overeenkomstig het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband van 25 februari 1991 (Verdrag van Espoo), kunnen de deelnemende lidstaten een paritair samengestelde gemeenschappelijke instantie instellen. |
(5) |
Via de mechanismen zoals neergelegd in Verordeningen (EU) nr. 347/2013 (6), (EU) nr. 1315/2013 (7), (EU) nr. 1316/2013 (8) van het Europees Parlement en de Raad, die van belang zijn voor door de Unie medegefinancierde infrastructuurprojecten, kan ook de uitvoering van de vereisten van Richtlijn 2011/92/EU worden gefaciliteerd. |
(6) |
Richtlijn 2011/92/EU moet bovendien zodanig worden herzien dat deze zal waarborgen dat het milieu beter wordt beschermd, hulpbronnen efficiënter worden gebruikt en duurzame groei in de Unie wordt bevorderd. Daartoe moeten de voorziene procedures worden vereenvoudigd en geharmoniseerd. |
(7) |
Milieuoverwegingen zoals een efficiënt en duurzaam gebruik van hulpbronnen, de bescherming van de biodiversiteit, klimaatverandering en risico's op ongevallen en rampen hebben het afgelopen decennium aan belang gewonnen bij de beleidsvorming. Deze moeten derhalve worden meegenomen als belangrijke elementen in de beoordelings- en besluitvormingsprocessen. |
(8) |
In haar mededeling van 20 september 2011 getiteld „Stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa” heeft de Commissie zich ertoe verbonden bij de herziening van Richtlijn 2011/92/EU rekening te houden met overwegingen inzake een efficiënt en duurzaam hulpbronnengebruik. |
(9) |
De mededeling van de Commissie van 22 september 2006 getiteld „Thematische strategie voor bodembescherming” en het Stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa onderstrepen het belang van een duurzaam bodemgebruik en de noodzaak om de niet-duurzame toename van de bebouwde oppervlakte („ruimtebeslag”) aan te pakken. Bovendien worden in het eindrapport van de VN-Conferentie over Duurzame Ontwikkeling, die van 20 tot 22 juni 2012 in Rio de Janeiro plaatsvond, de economische en sociale effecten erkend van een goed grondbeheer, met inbegrip van de bodem, en wordt gepleit voor dringende maatregelen om de bodemaantasting te keren. Bij openbare en publieke projecten moeten de effecten ervan op het grondgebruik, met name ruimtebeslag, op het bodemgebruik, waaronder organische materialen, erosie, bodemverdichting en afdekking worden bekeken en beperkt, van toepassing zijnde bodembestemmingsplannen; nationaal, regionaal en lokaal ruimtelijkordeningsbeleid zijn in dit verband ook van belang. |
(10) |
Op grond van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake biologische diversiteit („het verdrag”), waarbij de Unie op grond van Besluit 93/626/EEG van de Raad (9) partij is, moeten aanzienlijke nadelige effecten van projecten op de biodiversiteit, als gedefinieerd in artikel 2 van het verdrag, voor zover mogelijk en op passende wijze worden beoordeeld teneinde die effecten te vermijden of te minimaliseren. Deze voorafgaande beoordeling van deze effecten moet bijdragen tot het bereiken van de door de Raad in zijn conclusies op 25-26 maart 2010 vastgestelde EU-kerndoelstelling om tegen 2020 een halt toe te roepen aan het verlies van biodiversiteit en de achteruitgang van ecosysteemdiensten, en deze waar mogelijk te herstellen. |
(11) |
Maatregelen die worden genomen om aanzienlijke nadelige effecten op het milieu, in het bijzonder op ingevolge van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (10) en Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (11) beschermde soorten en habitats, te vermijden, te voorkomen, te beperken en, indien mogelijk, te compenseren, moeten bijdragen tot het vermijden van elke achteruitgang van de milieukwaliteit en elk nettoverlies van biodiversiteit overeenkomstig de verbintenissen die de Unie is aangegaan in het kader van het verdrag en de doelstellingen en acties van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020 vastgelegd in de mededeling van de Commissie van 3 mei 2011 getiteld „Onze levensverzekering, ons natuurlijk kapitaal: een EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020”. |
(12) |
Teneinde een hoog niveau van bescherming van het mariene milieu te waarborgen, met name van soorten en habitats, moet bij milieueffectbeoordelings- en screeningprocedures voor projecten in het mariene milieu rekening worden gehouden met de kenmerken van de projecten, met bijzondere aandacht voor de gebruikte technologieën, zoals seismisch onderzoek met gebruikmaking van actieve sonars. Hiertoe kunnen de vereisten van Richtlijn 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad (12) ook de uitvoering van de vereisten van deze richtlijn faciliteren. |
(13) |
Klimaatverandering zal schade aan het milieu blijven veroorzaken en blijft een bedreiging voor economische ontwikkeling. In dit verband is het passend de effecten van projecten op het klimaat (bijvoorbeeld de uitstoot van broeikasgassen) en hun kwetsbaarheid voor klimaatverandering te beoordelen. |
(14) |
Na de mededeling van de Commissie van 23 februari 2009 getiteld „Een communautaire aanpak van de preventie van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen” heeft de Raad de Commissie in zijn conclusies van 30 november 2009 opgeroepen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering, toetsing en de verdere ontwikkeling van de Unie-initiatieven zowel rekening wordt gehouden met vraagstukken op het gebied van rampenpreventie en -beheersing als met en het actiekader van Hyogo van de Verenigde Naties (2005-2015) vastgesteld op 22 januari 2005, waarin wordt benadrukt dat procedures moeten worden vastgesteld voor de beoordeling van de effecten van grote infrastructuurprojecten op het risico op rampen. |
(15) |
Teneinde een hoog niveau van bescherming van het milieu te waarborgen, moeten er voorzorgsmaatregelen worden getroffen voor bepaalde projecten die vanwege hun kwetsbaarheid voor zware ongevallen en/of natuurrampen (bijvoorbeeld overstromingen, zeespiegelstijgingen, aardbevingen) aanzienlijke effecten op het milieu kunnen hebben. Voor dergelijke projecten is het van belang rekening te houden met de kwetsbaarheid (blootstelling en weerbaarheid) van deze projecten voor zware ongevallen en/of rampen, en met het risico dat deze zich voordoen en de consequenties daarvan voor de kans op aanzienlijke nadelige effecten op het milieu. Om overlappingen te voorkomen, moet het mogelijk zijn gebruikte maken van beschikbare relevante informatie die is verkregen via op grond van wetgeving van de Unie zoals Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad (13) en Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad (14) uitgevoerde risicobeoordelingen of via op grond van nationale wetgeving uitgevoerde relevante beoordelingen, mits aan de vereisten van deze richtlijn wordt voldaan. |
(16) |
Voor de bescherming en bevordering van cultureel erfgoed met inbegrip van historische stadslocaties en waardevolle landschappen, die een integraal onderdeel vormen van de culturele verscheidenheid die de Unie krachtens artikel 167, lid 4, VWEU dient te eerbiedigen en te bevorderen, kunnen de definities en beginselen die zijn opgenomen in de toepasselijke verdragen van de Raad van Europa, met name de Europese Overeenkomst inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed van 6 mei 1969, de Overeenkomst inzake het behoud van het architectonische erfgoed van Europa van 3 oktober 1985, het Europees Landschapsverdrag van 20 oktober 2000 en de Kaderconventie over de waarde van cultureel erfgoed voor de samenleving van 27 oktober 2005 nuttig zijn. Het is belangrijk dat de visuele effecten van projecten, namelijk de veranderingen in het aanzicht van of het zicht op de aangelegde of natuurlijke landschappen en stedelijke gebieden, in milieueffectbeoordelingen aan de orde worden gesteld, teneinde historisch en cultureel erfgoed en het landschap beter in stand te houden. |
(17) |
Bij de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2011/92/EU moet een slimme, duurzame en inclusieve groei worden gewaarborgd overeenkomstig de doelstellingen van de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld „Europa 2020 — Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei”. |
(18) |
Ter verbetering van de toegang voor het publiek tot informatie en de transparantie moet de actuele milieu-informatie met betrekking tot de tenuitvoerlegging van deze richtlijn ook in een elektronisch formaat beschikbaar zijn. De lidstaten moeten derhalve ten minste een centraal portaal of toegangspunten instellen, op het juiste bestuursniveau, via welke het publiek op eenvoudige en doeltreffende wijze toegang heeft tot die informatie. |
(19) |
In de praktijk is gebleken dat bij projecten of projectonderdelen voor defensiedoeleinden, met inbegrip van projecten met betrekking tot de activiteiten van geallieerde strijdkrachten op het grondgebied van de lidstaten overeenkomstig de internationale verplichtingen, de toepassing van Richtlijn 2011/92/EU zou kunnen leiden tot de openbaarmaking van relevante vertrouwelijke informatie, hetgeen de defensiedoeleinden zou ondermijnen. De lidstaten moeten derhalve de mogelijkheid krijgen deze richtlijn in dergelijke gevallen niet toe te passen, waar dit aangewezen is. |
(20) |
In de praktijk is gebleken dat de toepassing van Richtlijn 2011/92/EU voor wat projecten betreft die uitsluitend bestemd zijn om het hoofd te bieden aan civiele noodsituaties, nadelige gevolgen kan hebben, onder meer voor het milieu, en de lidstaten derhalve de mogelijkheid dienen te krijgen de richtlijn in dergelijke gevallen niet toe te passen. |
(21) |
De lidstaten kunnen Richtlijn 2011/92/EU wat betreft de integratie van milieueffectbeoordelingen in nationale procedures op diverse manieren ten uitvoer leggen. Daarom kunnen de onderdelen van deze nationale procedures onderling verschillen. Gezien dit feit kan de gemotiveerde conclusie waarmee de bevoegde instantie haar onderzoek inzake de milieueffecten van het project afsluit, deel uitmaken van een geïntegreerde vergunningsprocedure of worden opgenomen in een ander bindend besluit dat is vereist om aan de doelstellingen van deze richtlijn te voldoen. |
(22) |
Teneinde een hoog niveau van bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid te waarborgen, moet bij screeningprocedures en milieueffectbeoordelingen rekening worden gehouden met de gevolgen van het gehele project in kwestie, met inbegrip van voor zover relevant de (diepe) ondergrond, tijdens de bouw-, bedrijfs- en voor zover relevant de sloopfase. |
(23) |
Teneinde de directe en indirecte milieueffecten van een project volledig te kunnen beoordelen, moet de bevoegde instantie een analyse uitvoeren door de inhoud van de door de opdrachtgever verstrekte informatie en de via raadplegingen ontvangen informatie te onderzoeken, alsmede in voorkomend geval de aanvullende informatie in overweging nemen. |
(24) |
Bij projecten die middels een specifieke nationale wet worden aangenomen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de doelstellingen van deze richtlijn met betrekking tot openbare raadpleging via het wetgevingsproces worden bereikt. |
(25) |
De objectiviteit van de bevoegde instanties moet worden gewaarborgd. Belangenconflicten kunnen onder meer worden voorkomen middels een functionele scheiding tussen de bevoegde instantie en de opdrachtgever. Indien de bevoegde instantie tevens de opdrachtgever is, moeten de lidstaten in elk geval binnen hun organisatie van administratieve bevoegdheden een passende scheiding aanbrengen tussen de conflicterende taken van de instanties die de uit Richtlijn 2011/92/EU voortvloeiende taken uitvoeren. |
(26) |
Er moet worden gespecificeerd welke informatie de opdrachtgever dient te verstrekken om de bevoegde instantie in staat te stellen te oordelen of in bijlage II bij Richtlijn 2011/92/EU genoemde projecten, en de wijzigingen of uitbreidingen ervan, aan een milieueffectbeoordeling moeten worden onderworpen (screeningprocedure), waarbij de nadruk ligt op de essentiële punten op grond waarvan de bevoegde instantie een besluit kan nemen. Het besluit moet openbaar worden gemaakt. |
(27) |
De screeningprocedure moet ervoor zorgen dat een milieueffectbeoordeling alleen wordt opgelegd voor projecten die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben. |
(28) |
De in bijlage III bij Richtlijn 2011/92/EU vastgestelde selectiecriteria die de lidstaten dienen te hanteren om te bepalen welke projecten op grond van de aanzienlijke milieueffecten ervan aan een milieueffectbeoordeling moeten worden onderworpen, moeten worden aangepast en verduidelijkt. In de praktijk is bijvoorbeeld gebleken dat projecten waarbij waardevolle hulpbronnen worden gebruikt of beïnvloed, projecten op ecologisch kwetsbare locaties of projecten met potentieel gevaarlijke of onomkeerbare effecten vaak aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. |
(29) |
Om te bepalen of een project aanzienlijke milieueffecten kan veroorzaken, dienen de bevoegde instanties de meest relevante criteria te bepalen en rekening te houden met de informatie uit andere krachtens de wetgeving van de Unie vereiste beoordelingen om de screeningprocedure op doeltreffende en transparante wijze uit te voeren. In deze context is het raadzaam de inhoud van het screeningbesluit te bepalen, met name wanneer er geen milieueffectbeoordeling vereist is. Bovendien vormt het in aanmerking nemen van de eventueel door andere bronnen spontaan ingediende opmerkingen, bijvoorbeeld door het publiek of overheidsinstanties, een goede administratieve praktijk, ondanks het feit dat er tijdens de screeningfase geen formele raadpleging vereist is. |
(30) |
Om de kwaliteit van de milieueffectbeoordelingen te verbeteren, de procedures te vereenvoudigen en het besluitvormingsproces te stroomlijnen, moet de bevoegde instantie, indien de opdrachtgever daarom verzoekt, een advies uitbrengen over de reikwijdte en het detailleringsniveau van de in het milieueffectbeoordelingsrapport op te nemen informatie (scoping). |
(31) |
Als middel om de kwaliteit van het milieueffectbeoordelingsproces te verbeteren en om het mogelijk te maken milieueffecten vanaf een vroeg ontwerpstadium van het project mee te nemen, moet het door de opdrachtgever van een project in te dienen milieueffectbeoordelingsrapport een beschrijving bevatten van de door de opdrachtgever onderzochte, voor dat project relevante redelijke alternatieven, waaronder in voorkomend geval een schets van de te verwachten ontwikkeling van de huidige toestand van het milieu wanneer het project niet wordt uitgevoerd (referentiescenario). |
(32) |
Overeenkomstig bijlage IV bij Richtlijn 2011/92/EU moeten de in het milieueffectbeoordelingsrapport door de opdrachtgever opgenomen gegevens en informatie volledig en van voldoende kwaliteit zijn. Om overlappingen tussen beoordelingen te voorkomen, moet voor zover relevant en mits deze beschikbaar zijn, rekening worden gehouden met de resultaten van andere op grond van nationale of Uniewetgeving uitgevoerde beoordelingen, zoals Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad (15) of Richtlijn 2009/71/Euratom. |
(33) |
De deskundigen die betrokken zijn bij de milieueffectbeoordelingsrapporten voor te bereiden, moeten gekwalificeerd en bekwaam zijn. Er is, met het oog op het onderzoek ervan door de bevoegde instanties, behoefte aan voldoende expertise op het relevante gebied van het project in kwestie, teneinde een hoog kwaliteitsniveau en de volledigheid van de door de opdrachtgever verstrekte informatie te waarborgen. |
(34) |
Teneinde de transparantie en verantwoording te waarborgen dienen bevoegde instanties te worden verplicht hun besluit om voor een project een vergunning te verlenen te motiveren en aan te tonen dat zij rekening hebben gehouden met de gehouden raadplegingen en de verzamelde informatie. |
(35) |
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat verzachtende en compenserende maatregelen worden uitgevoerd en dat passende procedures voor de monitoring van aanzienlijke nadelige milieueffecten ten gevolge van de bouw en exploitatie van een project worden vastgesteld, onder meer om onvoorziene aanzienlijke nadelige effecten te identificeren teneinde passende corrigerende maatregelen te kunnen nemen. Deze monitoring mag niet overlappen, noch worden opgelegd bovenop andere op grond van de Unie- en nationale wetgeving vereiste monitoring. |
(36) |
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de verschillende stappen van de milieueffectbeoordeling van projecten worden uitgevoerd binnen een redelijke periode, afhankelijk van de aard, complexiteit, locatie en omvang van het project, om een efficiëntere besluitvorming aan te moedigen en de rechtszekerheid te verhogen. Dergelijke tijdschema's mogen in geen geval afbreuk doen aan de realisatie van hoge normen voor milieubescherming, met name de normen die uit andere milieuwetgeving van de Unie dan deze richtlijn voortvloeien, noch aan doeltreffende inspraak en toegang tot de rechter. |
(37) |
Om de doeltreffendheid van de beoordeling te verbeteren, de administratieve complexiteit te verminderen en de economische efficiëntie te verhogen, wanneer de uitvoering van een beoordeling met betrekking tot milieukwesties verplicht is op grond van zowel deze richtlijn als Richtlijn 2009/147/EG en/of Richtlijn 92/43/EEG, dienen de lidstaten, in voorkomend geval en met inachtneming van de specifieke organisatorische kenmerken ervan, ervoor te zorgen dat wordt voorzien in gecoördineerde en/of gemeenschappelijke procedures die voldoen aan de vereisten van deze richtlijnen. Wanneer de uitvoering van een milieueffectbeoordeling met betrekking tot milieukwesties verplicht is op grond van zowel deze richtlijn als op grond van andere wetgeving van de Unie, zoals Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (16), Richtlijn 2001/42/EG, Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (17), Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (18), en Richtlijn 2012/18/EU, moeten de lidstaten kunnen voorzien in gecoördineerde en/of gemeenschappelijke procedures die voldoen aan de vereisten van de relevante Uniewetgeving. Wanneer gecoördineerde of gemeenschappelijke procedures worden ingesteld, moeten de lidstaten een instantie aanwijzen die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de bijbehorende taken. De lidstaten moeten, indien zij dit nodig achten, meer dan één instantie kunnen aanwijzen, waarbij rekening wordt gehouden met hun institutionele structuren. |
(38) |
De lidstaten moeten voorschriften vaststellen inzake de bij overtredingen van ingevolge deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen toe te passen sancties. De lidstaten moeten vrij zijn te beslissen over de soort of vorm van deze sancties. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. |
(39) |
In overeenstemming met de beginselen van rechtszekerheid en evenredigheid, en teneinde ervoor te zorgen dat de overgang van de bestaande regeling zoals vastgelegd in Richtlijn 2011/92/EU naar de nieuwe regeling die voortvloeit uit de in deze richtlijn opgenomen wijzigingen, zo soepel mogelijk verloopt, moeten er overgangsmaatregelen worden vastgesteld. Middels die maatregelen moet worden gewaarborgd dat het regelgevingskader met betrekking tot een milieueffectbeoordeling, voor een individuele opdrachtgever, niet wordt gewijzigd wanneer in de procedure reeds stappen zijn ondernomen in het kader van de bestaande regeling en aan het project nog geen vergunning of een ander bindend besluit dat is vereist om aan de doelstellingen van deze richtlijn te voldoen, is verleend. Dienovereenkomstig dienen de relevante bepalingen van Richtlijn 2011/92/EU, vóór hun wijziging uit hoofde van deze richtlijn, eveneens van toepassing te zijn op projecten waarvoor vóór het verstrijken van de omzettingstermijn van deze richtlijn de screeningprocedure is begonnen, de scopingprocedure is begonnen (indien de opdrachtgever om scoping heeft verzocht of de bevoegde instantie scoping verplicht heeft gesteld) of het milieueffectbeoordelingsrapport is ingediend. |
(40) |
Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken (19) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van die stukken gerechtvaardigd. |
(41) |
Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu waarborgen door de vaststelling van minimumvereisten voor de milieueffectbeoordeling van projecten, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar, vanwege de omvang, de ernst en de grensoverschrijdende aard van de aan te pakken milieuproblemen, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. |
(42) |
Richtlijn 2011/92/EU moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Richtlijn 2011/92/EU wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
Artikel 3 wordt vervangen door: „Artikel 3 1. Bij de milieueffectbeoordeling worden de directe en indirecte aanzienlijke effecten van een project per geval op passende wijze geïdentificeerd, beschreven en beoordeeld op de volgende factoren:
2. De in lid 1 bedoelde effecten op de factoren die zijn beschreven in de eerste alinea omvatten de verwachte effecten die voortvloeien uit de kwetsbaarheid van het project voor risico's op zware ongevallen en/of rampen die relevant zijn voor het project in kwestie.”. |
4) |
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
|
5) |
In artikel 5 worden de leden 1 tot 3 vervangen door: „1. Wanneer een milieueffectbeoordeling is vereist, dient de opdrachtgever een milieueffectbeoordelingsrapport op te stellen en in te dienen. De door de opdrachtgever te verstrekken informatie bevat ten minste:
Wanneer er een advies wordt uitgebracht op grond van lid 2, is het milieueffectbeoordelingsrapport gebaseerd op dat advies en bevat de informatie die redelijkerwijs mag worden vereist om tot een gemotiveerde conclusie over de aanzienlijke milieueffecten van het project te komen, waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande kennis en beoordelingsmethodes. Om overlappingen van beoordelingen te voorkomen, houdt de opdrachtgever bij het opstellen van het milieueffectbeoordelingsrapport rekening met de beschikbare resultaten van andere op grond van nationale of Uniewetgeving uitgevoerde relevante beoordelingen. 2. Op verzoek van de opdrachtgever brengt de bevoegde instantie, met inachtneming van de door de opdrachtgever verstrekte informatie, met name over de specifieke kenmerken van het project (inclusief de locatie en de technische capaciteit ervan) en over de te verwachten milieueffecten ervan, een advies uit over de reikwijdte en het detailleringsniveau van de door de opdrachtgever in het milieueffectbeoordelingsrapport op te nemen informatie overeenkomstig lid 1 van dit artikel. De bevoegde instantie raadpleegt de in artikel 6, lid 1, bedoelde instanties voordat zij haar advies uitbrengt. De lidstaten kunnen de bevoegde instanties er tevens toe verplichten een advies als bedoeld in de eerste alinea, te verstrekken, ongeacht of de opdrachtgever daarom verzoekt. 3. Om de volledigheid en kwaliteit van het milieueffectbeoordelingsrapport te waarborgen, dient:
|
6) |
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
|
7) |
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
|
8) |
Artikel 8 wordt vervangen door: „Artikel 8 De resultaten van de raadplegingen en de krachtens de artikelen 5 tot 7 verzamelde informatie worden in het kader van de vergunningsprocedure terdege in aanmerking genomen.”. |
9) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 8 bis 1. Het besluit om een vergunning te verlenen bevat ten minste de volgende informatie:
2. Het besluit om een vergunning te weigeren omvat de belangrijkste redenen voor de weigering. 3. Wanneer een lidstaat gebruikmaakt van de in artikel 2, lid 2, bedoelde procedures andere dan de vergunningsprocedures, worden de vereisten van de leden 1 en 2 van dit artikel, in voorkomend geval, geacht te zijn vervuld wanneer een in deze procedures genomen besluit de in die leden bedoelde informatie bevat en er mechanismen zijn vastgesteld die de vervulling van de vereisten van lid 6 van dit artikel mogelijk maken. 4. In overeenstemming met de in lid 1, onder b), bedoelde vereisten, zorgen de lidstaten ervoor dat de kenmerken van het project en/of de geplande maatregelen om aanzienlijke nadelige milieueffecten te vermijden, te voorkomen of te beperken en, indien mogelijk, te compenseren, door de opdrachtgever worden uitgevoerd, en dat de procedures voor de monitoring van de aanzienlijke nadelige milieueffecten worden vastgesteld. Het soort parameters dat wordt gemonitord en de looptijd van de monitoring moeten evenredig zijn met de aard, de locatie en de omvang van het project en met het belang van de milieueffecten. Indien passend kan gebruik worden gemaakt van bestaande monitoringregelingen op grond van andere wetgeving van de Unie dan deze richtlijn en van nationale wetgeving, teneinde overlapping van monitoring te vermijden. 5. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde instantie alle in de leden 1 tot en met 3 bedoelde besluiten binnen een redelijke termijn neemt. 6. De bevoegde instantie moet er van worden overtuigd dat de in artikel 1, lid 2, onder g), iv), bedoelde gemotiveerde conclusie, of een van de in lid 3 van dit artikel bedoelde besluiten, nog steeds actueel is bij het nemen van een besluit over het verlenen van een vergunning. Hiertoe kunnen de lidstaten termijnen vaststellen voor de geldigheid van de in artikel 1, lid 2, onder g), iv), bedoelde gemotiveerde conclusie of een van de in lid 3 van dit artikel bedoelde besluiten.”. |
10) |
In artikel 9 wordt lid 1 vervangen door: „1. Wanneer een beslissing over het verlenen of weigeren van een vergunning is genomen, brengen de bevoegde instantie(s) het betrokken publiek en de in artikel 6, lid 1, bedoelde instanties, overeenkomstig de nationale procedures daarvan onverwijld op de hoogte en zorgen zij ervoor dat de volgende informatie ter beschikking van het publiek en de in artikel 6, lid 1, bedoelde instanties wordt gesteld, waarbij in voorkomend geval rekening wordt gehouden met de in artikel 8 bis, lid 3, bedoelde gevallen:
|
11) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 9 bis De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde instantie of instanties hun uit deze richtlijn voortvloeiende taken op objectieve wijze vervullen en zich niet bevinden in een situatie die tot een belangenconflict aanleiding geeft. Indien de bevoegde instantie tevens de opdrachtgever is, brengen de lidstaten in elk geval binnen hun organisatie van administratieve bevoegdheden een passende scheiding aan tussen conflicterende functies bij het uitvoeren van de uit deze richtlijn voortvloeiende taken.”. |
12) |
In artikel 10 wordt lid 1 vervangen door: „Onverminderd Richtlijn 2003/4/EG doen de bepalingen van deze richtlijn niet af aan de verplichting van de bevoegde instanties tot inachtneming van de door de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en de geldende rechtspraktijk opgelegde beperkingen ter bescherming van het industrieel en het handelsgeheim, met inbegrip van de intellectuele eigendom, en van het openbaar belang.”. |
13) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 10 bis De lidstaten stellen voorschriften vast inzake de bij overtredingen van ingevolge deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen toe te passen sancties. De aldus vastgestelde sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.”. |
14) |
Artikel 12, lid 2, wordt vervangen door: „2. Met name om de zes jaar na 16 mei 2017 stellen de lidstaten de Commissie in kennis, indien dergelijke gegevens beschikbaar zijn, van:
|
15) |
De bijlagen bij Richtlijn 2011/92/EU worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn. |
Artikel 2
1. Onverminderd artikel 3 doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 16 mei 2017 aan deze richtlijn te voldoen.
Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het gebied waarop deze richtlijn van toepassing is, vaststellen.
Artikel 3
1. Projecten waarvoor het in artikel 4, lid 2, van Richtlijn 2011/92/EU bedoelde besluit is ingeleid vóór 16 mei 2017 vallen onder de verplichtingen van artikel 4 van Richtlijn 2011/92/EU zoals die vóór hun wijziging bij deze richtlijn golden.
2. Projecten vallen onder de in artikel 3 en de artikelen 5 tot en met 11 van Richtlijn 2011/92/EU bedoelde verplichtingen zoals die vóór hun wijziging bij deze richtlijn golden, indien vóór 16 mei 2017:
a) |
de procedure inzake het in artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2011/92/EU bedoelde advies ingeleid was, of |
b) |
de in artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2011/92/EU bedoelde informatie verstrekt was. |
Artikel 4
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 5
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 16 april 2014.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
M. SCHULZ
Voor de Raad
De voorzitter
D. KOURKOULAS
(1) PB C 133 van 9.5.2013, blz. 33.
(2) PB C 218 van 30.7.2013, blz. 42.
(3) Standpunt van het Europees Parlement van 12 maart 2014 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt) en standpunt van de Raad van 14 april 2014.
(4) Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).
(5) Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 175 van 5.7.1985, blz. 40).
(6) Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en tot intrekking van Beschikking nr. 1364/2006/EG en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 713/2009, (EG) nr. 714/2009 en (EG) nr. 715/2009 (PB L 115 van 25.4.2013, blz. 39).
(7) Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1).
(8) Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de Connecting Europe Facility, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010 (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129).
(9) Besluit 93/626/EEG van de Raad van 25 oktober 1993 betreffende de sluiting van het Verdrag inzake biologische diversiteit (PB L 309 van 13.12.1993, blz. 1).
(10) Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
(11) Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).
(12) Richtlijn 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG (PB L 178 van 28.6.2013, blz. 66).
(13) Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 1).
(14) Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad van 25 juni 2009 tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties (PB L 172 van 2.7.2009, blz. 18).
(15) Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30).
(16) Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
(17) Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).
(18) Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).
(19) PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.
BIJLAGE
1. |
De volgende bijlage wordt ingevoegd: „BIJLAGE II.A IN ARTIKEL 4, LID 4, BEDOELDE INFORMATIE (DOOR DE OPDRACHTGEVER TE VERSTREKKEN INFORMATIE INZAKE DE IN BIJLAGE II GENOEMDE PROJECTEN)
|
2. |
De bijlagen III en IV worden vervangen door: „BIJLAGE III IN ARTIKEL 4, LID 3, BEDOELDE SELECTIECRITERIA (CRITERIA OM VAST TE STELLEN OF DE IN BIJLAGE II GENOEMDE PROJECTEN AAN EEN MILIEUEFFECTBEOORDELING MOETEN WORDEN ONDERWORPEN) 1. Kenmerken van de projecten De kenmerken van de projecten moeten in aanmerking worden genomen, en met name:
2. Locatie van de projecten De kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de projecten van invloed kunnen zijn, moet in aanmerking worden genomen, en met name:
3. Soort en kenmerken van het potentiële effect De waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van projecten moeten, in samenhang met de onder punten 1 en 2 van deze bijlage hierboven uiteengezette criteria, in aanmerking worden genomen, met aandacht voor het effect van het project op de in artikel 3, lid 1, uiteengezette factoren, met inachtneming van:
BIJLAGE IV INFORMATIE BEDOELD IN ARTIKEL 5, LID 1 (INFORMATIE VOOR HET MILIEUEFFECTBEOORDELINGSRAPPORT)
(1) Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad van 25 juni 2009 tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties (PB L 172 van 2.7.2009, blz. 18).”." (2) Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 1)." |