14.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 176/38


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 16 oktober 2013

betreffende steunmaatregel nr. SA.18211 (C 25/2005) (ex NN 21/2005) verleend door Slowakije aan Frucona Košice a.s.

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 6261)

(Slechts de tekst in de Slowaakse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2014/342/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea (1),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de hierboven aangehaalde bepaling te hebben verzocht hun opmerkingen in te dienen en gezien hun opmerkingen (2),

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

1.   PROCEDURE VOOR DE COMMISSIE

(1)

Bij brief van 15 oktober 2004, die werd ingeschreven op 25 oktober 2004, heeft de Commissie een klacht ontvangen betreffende vermeende onwettige staatssteun aan Frucona Košice a.s. Op 3 februari 2005 heeft de klager aanvullende informatie toegezonden. Op 24 mei 2005 heeft een ontmoeting plaatsgevonden met de klager.

(2)

Op basis van de door de klager verstrekte informatie heeft de Commissie Slowakije bij brief van 6 december 2004 gevraagd informatie over de betrokken maatregel te verstrekken. Slowakije heeft geantwoord bij brief van 4 januari 2005, die werd ingeschreven op 17 januari 2005, en heeft de Commissie geïnformeerd over de mogelijk onwettige steun die aan Frucona Košice a.s. is verleend in het kader van een crediteurenakkoord. In die brief heeft het de Commissie gevraagd de steun goed te keuren als reddingssteun voor een onderneming in financiële moeilijkheden. Slowakije heeft bij brief van 24 januari 2005, die werd ingeschreven op 28 januari 2005, aanvullende informatie verstrekt. De Commissie heeft bij brief van 9 februari 2005 om aanvullende informatie verzocht. Die informatie werd ontvangen bij brief van 4 maart 2005, die werd ingeschreven op 10 maart 2005. Op 12 mei 2005 heeft een ontmoeting plaatsgevonden met de Slowaakse autoriteiten.

(3)

Bij brief van 5 juli 2005 heeft de Commissie Slowakije in kennis gesteld van haar besluit de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU in te leiden ten aanzien van de steun.

(4)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure werd bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3). De Commissie heeft belanghebbenden verzocht hun opmerkingen over de maatregel in te dienen.

(5)

De Slowaakse autoriteiten hebben hun opmerkingen ingediend bij brief van 10 oktober 2005, die werd ingeschreven op 17 oktober 2005. De Commissie heeft van één belanghebbende (de begunstigde) opmerkingen ontvangen bij brief van 24 oktober 2005, die werd ingeschreven op 25 oktober 2005. Zij heeft die aan de Slowaakse autoriteiten toegezonden, die in de gelegenheid werden gesteld hun standpunt ter zake bekend te maken. De opmerkingen van Slowakije werden ontvangen bij brief van 16 december 2005, die werd ingeschreven op 20 december 2005. Op 28 maart 2006 heeft een ontmoeting plaatsgevonden, waarop de begunstigde haar opmerkingen kon toelichten. Slowakije heeft bij brief van 5 mei 2006, die werd ingeschreven op 8 mei 2006, aanvullende informatie verstrekt.

(6)

Op 7 juni 2006 heeft de Commissie een beschikking vastgesteld, waarbij de terugvordering van de steun werd bevolen (4). Sinds die datum is de Commissie in de loop van haar contacten met de Slowaakse autoriteiten over de tenuitvoerlegging van die beschikking, op de hoogte gebracht van het resultaat van de nationale gerechtelijke procedure over het bedrag van de schuld die in het crediteurenakkoord moet worden opgenomen. In dit besluit moet met die informatie rekening worden gehouden.

2.   PROCEDURE VOOR HET GERECHT

(7)

Op 12 januari 2007 heeft Frucona Košice a.s. tegen de beschikking beroep ingesteld bij het Gerecht van de Europese Unie, waarbij zij onder meer betwistte dat de kwijtschelding van de schuld als staatssteun wordt beschouwd, omdat die volgens haar aan het beginsel van de crediteur in een markteconomie voldeed. Bij arrest van 7 december 2010 (zaak T-11/07) heeft het Gerecht de argumenten van de eiseres afgewezen en de beschikking van de Commissie bevestigd op grond van het feit dat een faillissement voor de Staat voordeliger zou zijn geweest dan het crediteurenakkoord.

3.   PROCEDURE VOOR HET HOF VAN JUSTITIE

(8)

Frucona Košice a.s. heeft tegen het arrest van het Gerecht een hogere voorziening ingesteld bij het Hof van Justitie, en heeft met name aangevoerd dat het Gerecht de toepassing van het criterium van de particuliere crediteur in een markteconomie door de Commissie niet correct heeft beoordeeld en ten onrechte zijn eigen redenering in de plaats heeft gesteld van die van de Commissie wat het criterium van de particuliere schuldeiser betreft (zaak C-73/11 P).

(9)

Op 24 januari 2013 heeft het Hof van Justitie het arrest van het Gerecht vernietigd. Het Hof van Justitie heeft geconcludeerd dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout had gemaakt door bij haar beoordeling op grond van het criterium van de particuliere schuldeiser geen rekening te houden met de duur van een faillissementsprocedure of, voor zover zij met die factor rekening heeft gehouden, door haar beschikking niet rechtens genoegzaam te motiveren. De zaak werd terugverwezen naar het Gerecht voor een beslissing over de door de onderneming aangevoerde middelen met betrekking tot het fiscaal beslag, waarop het nog geen uitspraak had gedaan.

4.   INTREKKING

(10)

Gezien het arrest van het Hof van Justitie acht de Commissie het derhalve passend de oorspronkelijke beschikking van 7 juni 2006 in te trekken en die door dit besluit te vervangen teneinde de door het Hof van Justitie vastgestelde gebreken recht te zetten.

II.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE STEUNMAATREGEL

1.   DE ONDERNEMING

(11)

De begunstigde van de financiële steun is Frucona Košice a.s., een onderneming die actief was op het gebied van de productie van gedistilleerde dranken en dranken op basis daarvan, alcoholvrije dranken, in blik geconserveerde vruchten en groenten, en azijn. Na het verlies van haar vergunning zette de begunstigde de productie van gedistilleerde dranken en dranken op basis daarvan stop. Wel bleef de begunstigde actief op de groothandelsmarkt voor gedistilleerde dranken en dranken op basis daarvan. De onderneming ligt in een regio die in aanmerking komt voor regionale steun in de zin van artikel 107, lid 3, onder a), VWEU.

(12)

Op het moment van de relevante feiten werkten bij de begunstigde ongeveer 200 personen. In haar opmerkingen naar aanleiding van het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure heeft de onderneming de Commissie alle gegevens over haar omzet (inclusief accijnzen en btw) doen toekomen. Die zijn in de onderstaande tabel opgenomen.

Tabel 1

Omzet in de verschillende productiesegmenten, inclusief accijnzen en btw (SKK)

 

2002

2003

2004

Azijn

28 029 500

27 605 100

11 513 600

Productie van vruchten en groenten

37 112 500

32 584 500

22 696 400

Kool

2 878 340

503 030

201 310

Koolzuurhoudende alcoholvrije dranken

9 373 800

17 601 600

17 560 100

Niet-koolzuurhoudende alcoholvrije dranken

2 877 700

6 420 420

7 920 010

Vruchtensappen — 100 %

51 654 900

43 421 600

22 706 600

Gedistilleerde dranken

696 193 500

743 962 700

728 837 400

Appelwijn

1 495 640

106 360

0

Siroop

5 928 100

6 502 920

5 199 540

Andere producten/diensten

59 476 000

99 635 000

63 680 000

TOTAAL

895 019 980

978 343 230

880 314 960 (5)

(13)

Deze gegevens verschillen sterk van de gegevens die de Commissie van de Slowaakse autoriteiten heeft ontvangen en die in het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure zijn opgenomen (6). In hun reactie op de opmerkingen van de begunstigde na de inleiding van de formele onderzoeksprocedure hebben de Slowaakse autoriteiten de nauwkeurigheid van bovenstaande cijfers niet aangevochten. Volgens de Slowaakse autoriteiten voldoet de begunstigde aan de criteria van een middelgrote onderneming.

2.   TOEPASSELIJKE NATIONALE WETGEVING

(14)

De omstreden maatregel betreft de kwijtschelding van belastingschuld door het belastingkantoor Košice IV in het kader van een crediteurenakkoord. Wet nr. 328/91 inzake het faillissement en het crediteurenakkoord (hierna „de faillissementswet” genoemd) voorziet in die mogelijkheid.

(15)

Een crediteurenakkoord staat onder toezicht van een rechtbank en is een procedure die net als de faillissementsprocedure de financiële situatie van schuldplichtige ondernemingen wil regelen (7). In een faillissementsprocedure houdt de onderneming op te bestaan en worden haar activa verkocht aan een nieuwe eigenaar of wordt zij geliquideerd. Wanneer een crediteurenakkoord wordt getroffen, zet de onderneming met een schuldenlast haar bedrijfsactiviteiten voort en verandert zij niet van eigenaar.

(16)

De schuldplichtige onderneming initieert zelf de akkoordprocedure. Het doel is tot overeenstemming te komen met de crediteuren, waarbij de schuldplichtige onderneming een deel van haar schuld afbetaalt en de rest wordt kwijtgescholden. Het akkoord moet door de toezichthoudende rechtbank worden bekrachtigd.

(17)

Crediteuren wier vorderingen gedekt zijn, bijvoorbeeld door middel van een hypotheek, treden afzonderlijk op. Een voorstel voor een crediteurenakkoord wordt pas aanvaard als alle afzonderlijke crediteuren daarmee instemmen; voor de overige crediteuren is een gekwalificeerde meerderheid voldoende. Afzonderlijke crediteuren stemmen met andere woorden individueel en kunnen hun veto uitspreken over het voorstel.

(18)

Ook in een faillissementsprocedure hebben de afzonderlijke crediteuren een preferente positie. De vorderingen van de afzonderlijke crediteuren kunnen op elk moment in de loop van de faillissementsprocedure worden betaald en de opbrengsten van de verkoop van in pand gegeven activa in de faillissementsprocedure zijn uitsluitend bedoeld om te worden gebruikt voor de betaling van de vorderingen van de afzonderlijke crediteuren. Indien de vorderingen van de afzonderlijke crediteuren niet allemaal van de opbrengsten van die verkoop kunnen worden betaald, worden de resterende bedragen opgenomen in de tweede groep met de vorderingen van de overige crediteuren. In de tweede groep worden de crediteuren pro rata betaald.

(19)

Op grond van de faillissementswet moet een onderneming die een verzoek om een crediteurenakkoord indient de toezichthoudende rechtbank een lijst van maatregelen voorleggen voor haar reorganisatie en voor de voortzetting van de financiering van haar activiteiten na het akkoord.

(20)

Overeenkomstig wet nr. 511/92 inzake de administratie van belastingen en heffingen en tot wijziging van het stelsel van plaatselijke financiële autoriteiten (hierna „de wet op de belastingadministratie” genoemd) kan een onderneming de belastingautoriteiten om uitstel van betaling van belasting verzoeken. Over het bedrag waarvoor uitstel van betaling is aangevraagd, is rente verschuldigd en de uitgestelde schuld moet worden gedekt.

(21)

De wet op de belastingadministratie regelt ook het fiscaal beslag, dat tot doel heeft de belastingvorderingen van de overheid te dekken door de verkoop van onroerend goed, roerend goed of de onderneming als geheel.

3.   DE FEITEN

(22)

In de periode november 2002-november 2003 maakte de begunstigde gebruik van de mogelijkheid waarin de wet op de belastingadministratie voorziet om voor de accijns op gedistilleerde dranken uitstel van betaling te krijgen (8). In totaal bedroeg de uitgestelde schuld 477 015 759 SKK (12,6 miljoen EUR). Alvorens met dit uitstel van betaling akkoord te gaan, dekte het belastingkantoor zoals wettelijk voorgeschreven elk van zijn vorderingen met de activa van de begunstigde. De Slowaakse autoriteiten stellen dat de waarde van die zekerheden op basis van de boekhouding van de begunstigde 397 476 726 SKK (10,5 miljoen EUR) beliep. De begunstigde voert echter aan dat de waarde van die zekerheden volgens een schatting van deskundigen eind 2003 193 940 000 SKK (5 miljoen EUR) beliep. Dit is volgens de begunstigde de waarde van de in pand gegeven activa (roerend goed, onroerend goed en vorderingen), uitgedrukt als „deskundigenprijs”.

(23)

Vanaf 1 januari 2004 werd de mogelijkheid om een verzoek om uitstel van betaling van belasting in te dienen, door de wijziging van de wet op de belastingadministratie teruggebracht tot eenmaal per jaar. De begunstigde maakte van die mogelijkheid gebruik voor de accijns van december 2003, die in januari 2004 moest worden betaald. De begunstigde kon de accijns van januari 2004 echter niet betalen en kon evenmin de betaling daarvan, op 25 februari 2004, laten uitstellen. Daardoor werd de begunstigde een schuldplichtige onderneming in de zin van de faillissementswet. Daardoor verloor de begunstigde haar vergunning voor de productie en verwerking van gedistilleerde dranken.

(24)

Op 8 maart 2004 diende de begunstigde bij de bevoegde regionale rechtbank een verzoek om een crediteurenakkoord in. Na te hebben vastgesteld dat aan alle wettelijke vereisten was voldaan, besloot de regionale rechtbank op 29 april 2004 een akkoordprocedure in te leiden. Op een bijeenkomst op 9 juli 2004 stemden de crediteuren in met het door de begunstigde voorgestelde crediteurenakkoord. Het akkoord werd op 14 juli 2004 bij besluit van de toezichthoudende regionale rechtbank bekrachtigd.

(25)

In augustus 2004 ging het belastingkantoor in beroep tegen de bekrachtiging van het crediteurenakkoord door de rechtbank. In een uitspraak van 25 oktober 2004 besloot het Hooggerechtshof dat het beroep niet ontvankelijk was en verklaarde het Hooggerechtshof de bekrachtiging van het crediteurenakkoord door de regionale rechtbank geldig en afdwingbaar met ingang van 23 juli 2004. De openbare aanklager stelde vervolgens in het kader van de buitengewone beroepsprocedure beroep in tegen het besluit van de regionale rechtbank.

(26)

De crediteuren, waaronder het belastingkantoor, kwamen met de begunstigde tot het volgende akkoord: 35 % van de schuld zou door de begunstigde binnen een maand vanaf de inwerkingtreding van het crediteurenakkoord worden terugbetaald en de resterende 65 % van de schuld zou door de crediteuren worden kwijtgescholden. Alle crediteuren werden dus gelijk behandeld. In de onderstaande tabel zijn de specifieke bedragen per crediteur uitgesplitst.

Tabel 2

De schuldsituatie van de begunstigde vóór en na het crediteurenakkoord (SKK)

Crediteur

Schuld vóór

het akkoord

Schuld na

het akkoord (9)

Kwijtgescholden bedrag

Openbaar

Belastingkantoor

640 793 831

224 277 841

416 515 990

Particulier

Tetra Pak a.s.

1 004 208

351 498

652 710

MTM-obaly s.r.o.

317 934

111 277

206 657

Merkant družstvo

332 808

116 483

216 325

Vetropack s.r.o.

2 142 658

749 930

1 392 728

TOTAAL

 

644 591 439 (10)

225 607 029

418 984 410

(27)

De in de akkoordprocedure door het belastingkantoor ingediende vorderingen bedroegen in totaal 640 793 831 SKK (16,86 miljoen EUR) en omvatten voornamelijk niet-betaalde accijns over de periode mei 2003 — maart 2004, btw over de periode januari-april 2004, en geldboeten en rente. De door het belastingkantoor kwijtgescholden vorderingen bedroegen in totaal 416 515 990 SKK (11 miljoen EUR). Dankzij het akkoord kon het belastingkantoor 224 277 841 SKK (5,86 miljoen EUR) innen.

(28)

Het belastingskantoor trad in de akkoordprocedure als afzonderlijke crediteur op en stemde als zodanig afzonderlijk. Om tot een akkoord te komen, moest het belastingkantoor dus met het crediteurenakkoord instemmen. De preferente positie van het belastingkantoor was het gevolg van het feit dat voor enkele van zijn in het akkoord opgenomen vorderingen activa in pand waren gegeven met het oog op het uitstel van betaling van belasting dat de begunstigde in 2002-2003 had gekregen (zie punt 17). Alle andere crediteuren stemden met het voorgestelde crediteurenakkoord in. Hun vorderingen waren gewone handelsvorderingen waarvoor geen activa in pand waren gegeven.

(29)

In haar voorstel voor een crediteurenakkoord beschreef de begunstigde, zoals de faillissementswet dat voorschrijft, reorganisatiemaatregelen in verband met productie, distributie en arbeidskrachten (inclusief afvloeiingen).

(30)

Wat organisatie en arbeidskrachten betreft, plande de begunstigde de volgende maatregelen: oprichting van een universele productiegroep voor alle productieactiviteiten, reorganisatie van de vervoersfaciliteiten door buitengebruikstelling van voertuigen met een lage restwaarde en reorganisatie van handelsactiviteiten. Die maatregelen ging vergezeld met de afvloeiing van 50 werknemers in de periode van maart tot mei 2004. In dezelfde periode moesten nog eens 50 werknemers voor 60 % van het loon gaan werken.

(31)

Wat productie en techniek betreft, verklaarde de begunstigde dat, aangezien de onderneming haar vergunning voor de productie van gedistilleerde dranken was kwijtgeraakt, de betrokken productiefaciliteiten vanaf april 2004 zouden worden verhuurd. De begunstigde was van plan de productie van sommige verlieslatende niet-alcoholische dranken te verminderen of stop te zetten en verklaarde dat de invoering van een nieuw product in die categorie zou moeten worden voorafgegaan door een analyse van de rendabiliteit van de productie.

(32)

De begunstigde vermeldde ook de volgende maatregelen: de herstructurering van de kosten die zou moeten voortvloeien uit de lagere productiekosten als gevolg van de stopzetting van de productie van gedistilleerde dranken en uit de afschaffing van het eigen vervoer van de onderneming en de verkoop van oude installaties als schroot.

(33)

De begunstigde plande ook de verkoop van een administratief gebouw, een winkel en een recreatiegebouw en meldde voorts de mogelijkheid van verkoop of verhuur van de productiefaciliteit voor azijn. In hun opmerkingen over het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure hebben de Slowaakse autoriteiten bevestigd dat de verkoop van het administratief gebouw, de winkel en het recreatiegebouw niet was gerealiseerd.

(34)

De begunstigde plande een uitgebreide verkoop van haar voorraden afgewerkte producten (11).

(35)

Volgens dit voorstel zou de begunstigde het crediteurenakkoord financieren uit eigen middelen (verkoop van voorraden) ter waarde van 110 miljoen SKK en door middel van externe financiering in de vorm van een lening van een handelsbank ter hoogte van 100 miljoen SKK. Volgens de informatie die door de begunstigde is verstrekt in antwoord op de inleiding van de formele onderzoeksprocedure, werd de uitstaande schuld uiteindelijk gedekt door de opbrengst van de uitgifte van nieuwe aandelen (21 miljoen SKK oftewel 0,56 miljoen EUR), de opbrengst van de verkoop van voorraden (110 miljoen SKK oftewel 2,9 miljoen EUR) en een leverancierslening van Old Herold s.r.o. (100 miljoen SKK oftewel 2,6 miljoen EUR). De vervaldag van de facturen van Old Herold s.r.o. was 40 dagen, wat volgens de begunstigde een lange termijn was gezien de precaire financiële situatie waarin zij verkeerde. Door die latere vervaldag kon de begunstigde de nodige contanten bijeenbrengen.

(36)

Na de inleiding van de formele onderzoeksprocedure hebben de Slowaakse autoriteiten de Commissie meegedeeld dat op grond van het crediteurenakkoord op 17 december 2004224 277 841 SKK aan het belastingkantoor is betaald. De Slowaakse autoriteiten hebben bevestigd dat zij de kwijtschelding van de schuld die in de akkoordprocedure was overeengekomen, hadden opgeschort in afwachting van de procedure die bij de Europese Commissie liep.

(37)

In het kader van hun contacten in verband met de uitvoering van de beschikking van de Commissie waarbij de terugvordering van de steun werd gelast, hebben de Slowaakse autoriteiten de Commissie ingelicht over het resultaat van de buitengewone beroepsprocedure (zie punt 25): bij uitspraak van 27 april 2006 had het Hooggerechtshof van Slowakije het besluit van de bevoegde regionale rechtbank van 14 juli 2004 waarbij het crediteurenakkoord werd bekrachtigd, gedeeltelijk vernietigd omdat de achterstallige wegenbelasting van 424 490 SKK ten onrechte in het crediteurenakkoord was opgenomen. Het Hooggerechtshof wees het beroep voor het overige af. Bij besluit van 18 augustus 2006 voerde de bevoegde regionale rechtbank de uitspraak van het Hooggerechtshof van 27 april 2006 uit door te verklaren dat het gecorrigeerde bedrag dat aan het belastingkantoor verschuldigd is, 640 369 341,4 SKK beloopt (35 % daarvan is 224 129 269,1 SKK).

III.   BESLUIT TOT INLEIDING VAN EEN PROCEDURE OP GROND VAN ARTIKEL 108, LID 2, VWEU

(38)

In haar besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure heeft de Commissie betwijfeld dat de omstreden kwijtschelding geen staatssteun inhield. De Commissie heeft geconcludeerd dat het optreden van het belastingkantoor in het kader van de akkoordprocedure niet voldeed aan het criterium van de crediteur in een markteconomie. De Commissie heeft met name vastgesteld dat het belastingkantoor juridisch gezien in een andere situatie verkeerde dan de overige crediteuren, aangezien voor zijn vorderingen activa in pand waren gegeven en het fiscaal beslag kon inleiden. De Commissie heeft betwijfeld of de akkoordprocedure tot het best mogelijke resultaat voor de overheid heeft geleid in vergelijking met een faillissementsprocedure of fiscaal beslag.

(39)

De Commissie heeft vervolgens betwijfeld of de omstreden steun verenigbaar is met de interne markt. Ten eerste heeft zij betwijfeld of de steun kon worden beschouwd als reddingssteun, zoals aangevoerd door de Slowaakse autoriteiten. Reddingssteun kan alleen bestaan uit kassteun in de vorm van leninggaranties of leningen. De omstreden maatregel betreft echter de kwijtschelding van schuld, wat overeenkomt met een niet-terugvorderbare subsidie. Verder werd de steun niet verleend met het vooruitzicht dat de begunstigde een herstructureringsplan of liquidatieplan zou presenteren of de steun volledig zou terugbetalen binnen zes maanden na de toestemming voor de reddingsmaatregel.

(40)

De Commissie heeft vervolgens de verenigbaarheid van de omstreden maatregel als herstructureringssteun beoordeeld en heeft betwijfeld of de twee belangrijkste voorwaarden vervuld waren: het bestaan van een herstructureringsplan dat het herstel van de levensvatbaarheid op lange termijn binnen een redelijk tijdsbestek garandeert en de beperking van de steun tot het strikt noodzakelijke minimum.

IV.   OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN

(41)

Behalve de onder II hierboven beschreven feiten heeft de begunstigde de volgende opmerkingen ingediend.

(42)

De begunstigde voert aan dat de oorzaak van haar financiële moeilijkheden begin 2004 de wijziging van de wet op de belastingadministratie was, waardoor de mogelijkheid om uitstel van betaling van belasting aan te vragen tot slechts eenmaal per jaar werd beperkt. Dit was een belangrijke verandering voor de begunstigde, die volgens haar eigen zeggen de voorgaande jaren op die mogelijkheid had vertrouwd.

(43)

Wat de grond van de zaak betreft, heeft de begunstigde eerst aangevoerd dat de Commissie niet bevoegd was om de omstreden maatregel te beoordelen, omdat de maatregel van kracht was geworden vóór de toetredingsdatum en na de toetreding niet langer van toepassing was. De maatregel zou vóór de toetreding van kracht zijn geworden, omdat de akkoordprocedure op 8 maart 2004 werd ingeleid en, zoals de begunstigde aanvoert, op 29 april 2004 door de rechtbank werd bekrachtigd, d.w.z. vóór Slowakije tot de Europese Unie toetrad. Voorts zouden de belastingautoriteiten in het kader van de onderhandelingen voorafgaand aan de inleiding van de akkoordprocedure te kennen hebben gegeven dat zij met het voorgestelde crediteurenakkoord instemden. In december 2003 had een bijeenkomst met het directoraat Belasting van de Slowaakse Republiek plaatsgevonden en op 3 februari 2004 zond het lokale belastingkantoor de begunstigde een brief waarin het naar verluidt de mogelijkheid bevestigde om met een crediteurenakkoord door te gaan.

(44)

De begunstigde heeft vervolgens aangevoerd dat de omstreden maatregel, zelfs indien de Commissie bleef voorhouden dat zij bevoegd was, geen staatssteun was, aangezien was voldaan aan het beginsel van de crediteur in een markteconomie.

(45)

Om te beginnen voert de begunstigde aan dat een vergelijking van het crediteurenakkoord met fiscaal beslag misleidend is, omdat de inleiding van een akkoordprocedure fiscaal beslag uitsluit of de uitvoering daarvan opschort. Fiscaal beslag was derhalve geen optie voor het belastingkantoor. Voorts voert de begunstigde aan dat als zij de akkoordprocedure niet vrijwillig had ingeleid, zij op grond van de faillissementswet na enkele weken of maanden de wettelijke verplichting zou hebben gehad een faillissementsprocedure of akkoordprocedure in te leiden.

(46)

Ten tweede voert de begunstigde aan dat het besluit van de overheid om een faillissement te voorkomen en in plaats daarvan een oplossing te zoeken door middel van een crediteurenakkoord, voldoet aan het beginsel van de crediteur in een markteconomie. Ten bewijze daarvan legt de begunstigde verklaringen voor van twee accountants en een curator, waaruit zou moeten blijken dat het belastingkantoor meer — en sneller — zou kunnen innen via een crediteurenakkoord dan via een faillissementsprocedure. De begunstigde legt ook aanvullend materiaal en statistieken voor om aan te tonen dat een faillissementsprocedure in Slowakije gemiddeld drie tot zeven jaar duurt en over het algemeen slechts een zeer beperkte opbrengst genereert uit de verkoop van activa (12).

(47)

De begunstigde baseert haar analyse hoofdzakelijk op een verslag van het accountantskantoor EKORDA van 7 juli 2004, dat het belastingkantoor naar verluidt in handen had voordat de crediteuren op 9 juli 2004 over het crediteurenakkoord stemden. Er is evenwel geen bewijs overgelegd waaruit blijkt dat dit werkelijk het geval was.

(48)

Volgens het verslag van EKORDA zou de opbrengst van de verkoop van activa in geval van faillissement in het gunstigste geval 204 miljoen SKK (5,3 miljoen EUR) bedragen en, na aftrek van diverse heffingen ter hoogte van 45 miljoen SKK, slechts 159 miljoen SKK (4,2 miljoen EUR). De begunstigde heeft zelf het bedrag gecorrigeerd van de in mindering te brengen heffingen (36 miljoen SKK) en is uitgekomen op het bedrag van 168 miljoen SKK (4,4 miljoen EUR). Ook al zou het belastingkantoor als enige afzonderlijke en verreweg grootste crediteur het leeuwendeel van die opbrengst ontvangen, dan nog zou dit minder zijn dan wat het zou ontvangen na het crediteurenakkoord.

(49)

EKORDA heeft zich bij zijn berekening gebaseerd op de boekwaarde op 31 maart 2004 van alle vaste activa, voorraden, contanten en kortetermijnvorderingen na correcties, om rekening te houden met het feit dat ze niet kunnen worden geïnd en een lage waarde hebben. EKORDA heeft de nominale waarde van de activa van de begunstigde gecorrigeerd met een „liquidatiefactor” voor elk onderdeel van de activa in geval van verkoop in een faillissementsprocedure (45 % voor vaste activa, 20 % voor voorraden en kortetermijnvorderingen, en 100 % voor contanten).

(50)

EKORDA vermeldt de toekomstige belastingopbrengsten als gevolg van de activiteiten van de begunstigde (13), alsmede de ontwikkeling van de werkgelegenheid in de regio en in de voedingsindustrie in Slowakije als zeer belangrijke factoren die pleiten voor het voortbestaan van de begunstigde.

(51)

De begunstigde vermeldt ook twee andere verslagen. Accountant Marta Kochová concludeerde dat de maximumopbrengst van de verkoop van de activa, die echter niet waren gewaardeerd, 100 miljoen EUR (2,6 miljoen EUR) zou bedragen, waarvan na aftrek van heffingen ter hoogte van 22 miljoen SKK slechts 78 miljoen SKK (2 miljoen EUR) zou overblijven. Curator Holovačová heeft naar verluidt verklaard dat zij van mening is dat een crediteurenakkoord over het algemeen gunstiger is voor de crediteuren dan een faillissement. De crediteur heeft volgens haar immers belang bij de voortzetting van de activiteiten van de debiteur (toekomstige opbrengsten van handel of belasting).

(52)

Ten derde voert de begunstigde aan dat rekening moet worden gehouden met langetermijnoverwegingen, zoals toekomstige belastingopbrengsten. Zij stelt dat de rechtspraak die sociaal-politieke overwegingen uitsluit van het beginsel van de crediteur in een markteconomie, niet van toepassing is wanneer een overheid rekening houdt met de berekening van toekomstige belastingopbrengsten (14). Volgens de begunstigde is de situatie van de overheid in dit geval analoog met de situatie van een crediteur in een markteconomie, die een leverancier is die belang heeft bij het voortbestaan van een klant. De begunstigde verwijst vervolgens naar de rechtspraak inzake het beginsel van de investeerder in een markteconomie.

(53)

De begunstigde concludeert dat is voldaan aan het beginsel van de crediteur in een markteconomie en de omstreden maatregel geen staatssteun vormt.

(54)

Mocht de Commissie niettemin tot een andere conclusie komen, voert de begunstigde aan dat de omstreden maatregel verenigbaar is als herstructureringssteun. Zij voert aan dat het belastingkantoor, alvorens in te stemmen met het crediteurenakkoord, heeft geverifieerd of het bedrijfsplan van de begunstigde de levensvatbaarheid op lange termijn kon herstellen. Het ontbreken van een formeel herstructureringsplan is volgens de begunstigde irrelevant indien de Commissie de zaak achteraf beoordeelt, omdat zij dan kan zien of de begunstigde daadwerkelijk levensvatbaar is geworden. De begunstigde is echter van mening dat in het geval van een beoordeling vooraf een gedetailleerd herstructureringsplan noodzakelijk is. Vervolgens beschrijft zij kort de verschillende herstructureringsmaatregelen die zijn genomen: verhoging van het eigen kapitaal, afvloeiingen en verkoop van voorraden. De begunstigde is van mening dat de stopzetting van de productie van gedistilleerde dranken en dranken op basis daarvan en de verhuring van de productiefaciliteiten aan de onderneming Old Herold s.r.o. wel degelijk een herstructureringsmaatregel was. Ook al was de stopzetting van de productie oorspronkelijk het gevolg van het verlies van de vergunning, de begunstigde vroeg na het crediteurenakkoord geen nieuwe vergunning aan.

(55)

Volgens de begunstigde is ook voldaan aan het vereiste dat haar bijdrage aan de herstructurering aanzienlijk moet zijn.

(56)

Ten slotte voert de begunstigde aan dat bij de toepassing van de richtsnoeren inzake herstructureringssteun ermee rekening moet worden gehouden dat zij actief is in een steungebied en een van de grootste regionale werkgevers is.

V.   OPMERKINGEN VAN DE SLOWAAKSE REPUBLIEK

(57)

In hun antwoord op de inleiding van de formele onderzoeksprocedure hebben de Slowaakse autoriteiten enkele opmerkingen gemaakt over de feiten die onder II hierboven al zijn genoemd.

(58)

De Slowaakse autoriteiten hebben bevestigd dat het belastingkantoor, op het moment dat werd gestemd over het crediteurenakkoord, geen rekening heeft gehouden met het aspect staatssteun. Het belastingkantoor beschouwde het crediteurenakkoord niet als een vorm van staatssteun en heeft de begunstigde derhalve niet verzocht een herstructureringsplan voor te leggen dat verschilt van het bedrijfsplan dat overeenkomstig de faillissementswet bij de rechtbank was ingediend.

(59)

In hun antwoord op de opmerkingen van de begunstigde hebben de Slowaakse autoriteiten de volgende opmerkingen gemaakt.

(60)

De Slowaakse autoriteiten achten de opmerkingen van de begunstigde over de gemiddelde lengte van de faillissementsprocedure en de gemiddelde opbrengst van de verkoop van activa in een faillissementsprocedure in deze zaak niet relevant. Gezien het geringe aantal crediteuren en de aanwezigheid van activa met een positieve liquidatiewaarde die groter was dan het bedrag dat na het crediteurenakkoord aan de overheid is betaald, had een faillissementsprocedure volgens hen in een kortere periode dan gemiddeld kunnen worden afgerond en was de opbrengst voor het belastingkantoor hoger geweest dan met het crediteurenakkoord. Het plaatselijke belastingkantoor verrichtte op 21 juni 2004 een controle bij de onderneming en stelde vast dat de begunstigde op 17 juni 2004 beschikte over 161,3 miljoen SKK aan contanten, vorderingen voor een bedrag van 62,8 miljoen SKK, voorraden gedistilleerde dranken en dranken op basis daarvan ter waarde van 84 miljoen SKK en vaste activa met een boekwaarde van 200 miljoen SKK.

(61)

De Slowaakse autoriteiten zijn van mening dat fiscaal beslag een echt alternatief was voor het belastingkantoor. Zij bevestigen dat het belastingkantoor die procedure kon inleiden voorafgaand aan het crediteurenakkoord, en dat ook had gekund als de rechtbank had geweigerd om het crediteurenakkoord te bekrachtigen (aangezien het belastingkantoor als afzonderlijke crediteur niet over het crediteurenakkoord moest stemmen).

(62)

De Slowaakse autoriteiten zijn het oneens met de bewering van de begunstigde dat haar financiële moeilijkheden te wijten waren aan de wijziging van de wet op de belastingadministratie. Volgens hen waren de financiële moeilijkheden van de begunstigde te wijten aan haar financiële strategie om de indirecte belastingen voor haar activiteiten aan te wenden, terwijl zij verondersteld was de belastingen bij haar klanten te innen en onmiddellijk aan de overheidsbegroting over te maken.

(63)

De Slowaakse autoriteiten zijn het er niet mee eens dat de bijeenkomst met het directoraat Belasting in december 2003 een bewijs is van de preliminaire instemming van het belastingkantoor met het crediteurenakkoord. Zij hebben een brief van 6 juli 2004 van het directoraat Belasting aan het belastingkantoor overgelegd, waarbij dit de instructie kreeg niet in te stemmen met het door de begunstigde voorgestelde crediteurenakkoord, omdat dit ongunstig was voor de overheid. In die brief werd verwezen naar een andere, algemenere brief van 15 januari 2004 van de minister van Financiën aan het belastingkantoor, waarbij dit de instructie kreeg niet in te stemmen met voorstellen voor crediteurenakkoorden die erop zouden neerkomen dat de belastingautoriteiten belastingschulden kwijtscholden. Voorts interpreteren de Slowaakse autoriteiten de brief van 3 februari 2004, waarnaar de begunstigde verwijst (zie punt 43), als een uitdrukkelijke afwijzing van het crediteurenakkoord wat de betaling van 35 % betreft.

(64)

De Slowaakse autoriteiten voeren aan dat de begunstigde in de periode januari 2001 tot en met maart 2004 de accijnzen niet tijdig had betaald, en dat zij regelmatig uitstel van betaling van belasting kreeg.

(65)

Volgens de Slowaakse autoriteiten rijst er door de grote verschillen tussen de ramingen in de verslagen van de twee accountants (zie de punten 48 en 51) twijfel over de geloofwaardigheid van beide verslagen. Zij hebben met name bedenkingen bij de liquidatiefactor die door EKORDA aan de vlottende activa wordt toegewezen. Die factor zou hoger moeten zijn dan 20 %.

(66)

Ten slotte had de begunstigde volgens de Slowaakse autoriteiten geen levensvatbaar herstructureringsplan opgesteld en konden de maatregelen die in het kader van het crediteurenakkoord werden voorgesteld, niet als herstructureringsmaatregelen worden beschouwd.

VI.   BEOORDELING

1.   BEVOEGDHEID VAN DE COMMISSIE

(67)

Aangezien enkele van de relevante gebeurtenissen plaatsvonden vóór de toetreding van Slowakije tot de Europese Unie op 1 mei 2004, moet de Commissie eerst nagaan of zij bevoegd is op te treden met betrekking tot de omstreden maatregel.

(68)

Maatregelen die vóór de toetreding van kracht geworden zijn en na de toetreding niet meer van toepassing zijn, kunnen niet door de Commissie worden onderzocht in het kader van de procedure betreffende het overgangsmechanisme, bedoeld in punt 3 van bijlage IV bij het Toetredingsverdrag, of in het kader van de in artikel 108 VWEU bedoelde procedures. De Commissie heeft op grond van het Toetredingsverdrag of het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de verplichting noch de bevoegdheid dat te doen.

(69)

Maatregelen die na de toetreding van kracht worden, vallen echter duidelijk wel onder de bevoegdheid van de Commissie. Om het tijdstip te bepalen waarop een maatregel van kracht is geworden, is het criterium het juridisch bindende besluit waarbij de bevoegde nationale autoriteit zich verbindt tot de verlening van steun (15).

(70)

De begunstigde heeft aangevoerd dat de omstreden maatregel vóór de toetreding van kracht werd en daarna niet langer van toepassing was (zie punt 43).

(71)

De Commissie wijst de door de begunstigde aangevoerde argumenten af. Het voorstel om de akkoordprocedure in te leiden is geen handeling van de steunverlenende autoriteit, maar een handeling van de begunstigde. Ook het besluit van de rechtbank om de akkoordprocedure in te leiden, is geen handeling van de steunverlenende autoriteit. Het besluit van de rechtbank betekende dat de begunstigde en haar crediteuren hun onderhandelingen over het crediteurenakkoord konden voortzetten, maar geldt zeker niet als de verlening van de steun. Er is geen bewijs dat het directoraat Belasting op de bijeenkomst in december 2003 met de omstreden maatregel zou hebben ingestemd. De Slowaakse autoriteiten hebben die preliminaire instemming zelfs ontkend. De brief van 3 februari 2004 is uitdrukkelijk wat betreft de afwijzing van het voorstel 35 % te betalen.

(72)

Het besluit van de bevoegde autoriteit een deel van haar vorderingen kwijt te schelden, werd op 9 juli 2004 genomen, toen het belastingkantoor instemde met het door de begunstigde voorgestelde crediteurenakkoord.

(73)

De vraag of de maatregel na de toetreding van toepassing is, speelt dan ook geen rol meer.

(74)

De Commissie concludeert derhalve dat zij bevoegd is om de omstreden maatregel aan artikel 108 VWEU te toetsen.

2.   BESTAAN VAN STAATSSTEUN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 107, LID 1, VWEU

(75)

Overeenkomstig artikel 107, lid 1, VWEU zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

(76)

Kwijtschelding van een schuld aan een overheid, zoals een belastingkantoor, is een vorm van bekostiging met staatsmiddelen. Aangezien een individueel bedrijf hiervan profiteert, is de maatregel selectief.

(77)

Tot aan de gebeurtenissen die tot de insolventieprocedure aanleiding gaven, was de begunstigde actief op het gebied van de productie van gedistilleerde dranken en dranken op basis daarvan, alcoholvrije dranken en in blik geconserveerde vruchten en groenten. In 2003 was de begunstigde de derde grootste producent van gedistilleerde dranken en dranken op basis daarvan in Slowakije. Na het verlies van de vergunning voor de productie van gedistilleerde dranken en dranken op basis daarvan in maart 2004 was de begunstigde actief in de groothandel van gedistilleerde dranken en dranken op basis daarvan die door een andere onderneming, Old Herold s.r.o., waren geproduceerd in productiefaciliteiten die zij van de begunstigde huurt. In alle segmenten waarin de begunstigde voorafgaand aan het crediteurenakkoord actief was en waarin zij op dit moment actief is, is er handelsverkeer tussen de lidstaten.

(78)

In haar besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure betwijfelde de Commissie of de maatregel de mededinging vervalste of dreigde te vervalsen doordat de begunstigde een voordeel ontving dat zij normaal gezien niet in een marktsituatie had kunnen verkrijgen. De Commissie betwijfelde met andere woorden of de overheid zich ten aanzien van de begunstigde als een crediteur in een markteconomie had gedragen.

(79)

Er werd vastgesteld dat in het crediteurenakkoord dezelfde schuldregelingsvoorwaarden waren opgenomen voor de particuliere crediteuren als voor het belastingkantoor. De crediteuren moesten tegen een bepaalde datum 35 % van de schuld terugkrijgen en de begunstigde heeft zich aan die verplichting gehouden. De overige 65 % werd kwijtgescholden.

(80)

In deze zaak was de positie van het belastingkantoor als crediteur echter ongebruikelijk sterk en kan die niet worden gelijkgesteld met de positie van een typische crediteur in een faillissementsprocedure. De juridische en economische situatie van het belastingkantoor was voorafgaand aan het crediteurenakkoord gunstiger dan die van de particuliere crediteuren. Niet alleen was het belastingkantoor met meer dan 99 % van alle vorderingen die in de faillissementsprocedure zijn ingediend, duidelijk de dominante en doorslaggevende crediteur, het was ook — en dit is nog belangrijker — een afzonderlijke crediteur. Zijn vorderingen konden derhalve op elk moment in de loop van de faillissementsprocedure worden betaald met de opbrengsten van de verkoop van de in pand gegeven activa: zoals gezegd in punt 18 hierboven, zouden die opbrengsten uitsluitend worden gebruikt om de vorderingen van de afzonderlijke crediteur te betalen. Er moet derhalve in detail worden onderzocht of het belastingkantoor alle voor hem beschikbare middelen heeft benut om een zo hoog mogelijke betaling van zijn vorderingen te verkrijgen, zoals een crediteur in een markteconomie zou doen.

(81)

Er is niet voldaan aan de voorwaarden om een maatregel onder het begrip steun in de zin van artikel 107 VWEU te doen vallen, wanneer de begunstigde onderneming hetzelfde voordeel had kunnen genieten als het voordeel dat met staatsmiddelen ter beschikking is gesteld, onder met normale marktomstandigheden overeenkomende omstandigheden (16). Die beoordeling gebeurt in beginsel aan de hand van het criterium van de particuliere crediteur in een markteconomie. Betalingsfaciliteiten voor een schuld die door een publieke crediteur aan een onderneming worden toegekend, vormen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, wanneer gelet op de omvang van het daaruit voortvloeiende economische voordeel de begunstigde onderneming kennelijk geen vergelijkbare faciliteiten zou hebben gekregen van een particuliere crediteur wiens situatie die van een publieke crediteur het dichtst benadert en die betaling wenst te verkrijgen van de bedragen die hem verschuldigd zijn door een debiteur met financiële moeilijkheden (17).

(82)

De toepasselijkheid van het criterium van de particuliere marktdeelnemer hangt uiteindelijk af van de vraag of de betrokken lidstaat, anders dan in zijn hoedanigheid van overheid, aan een onderneming een economisch voordeel heeft toegekend. Hieruit volgt dat zo een lidstaat in de administratieve procedure op dat criterium een beroep doet, hij bij twijfel ondubbelzinnig en op basis van objectieve en controleerbare gegevens moet aantonen dat hij de maatregel in zijn hoedanigheid van particuliere marktdeelnemer ten uitvoer heeft gelegd. Uit die gegevens moet duidelijk blijken dat de betrokken lidstaat vóór of tegelijk met de toekenning van het economische voordeel heeft beslist om te handelen zoals hij deed. Daartoe kan het noodzakelijk zijn gegevens over te leggen waaruit blijkt dat die beslissing is genomen op grond van economische ramingen die te vergelijken zijn met die welke een rationele particuliere marktdeelnemer die zich in een situatie bevindt die zo dicht mogelijk die van de lidstaat benadert, in de concrete omstandigheden zou hebben gemaakt. Economische ramingen die na de toekenning van het voordeel zijn gemaakt of de vaststelling achteraf dat het door de betrokken lidstaat gekozen optreden daadwerkelijk winstgevend is geweest of naderhand aangevoerde rechtvaardigingen voor de keuze van het optreden kunnen echter niet volstaan (18).

(83)

Kort gezegd voert de Slowaakse Republiek aan dat de maatregel haars inziens staatssteun vormt. Zij erkent dat de vraag of er al dan niet sprake was van staatssteun, bij het crediteurenakkoord eenvoudigweg niet aan de orde is gesteld en vraagt dat de omstreden maatregel als reddingssteun wordt behandeld. Het blijkt derhalve dat de voorwaarden van de hierboven aangehaalde rechtspraak in deze zaak niet zijn vervuld en de omstreden maatregel vormt staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

(84)

Het is de begunstigde die aanvoert dat de maatregel geen steun inhoudt en daartoe de hierboven genoemde documenten overlegt, met name verslagen van twee accountants.

(85)

Op basis van de door de begunstigde en de Slowaakse autoriteiten verstrekte informatie heeft de Commissie de volgende feiten op een rij gezet met betrekking tot de financiële situatie van de begunstigde in het betrokken jaar, voor zover die relevant is voor de toepassing van het beginsel van de crediteur in een markteconomie. De cijfers per 31 maart 2004 die door de begunstigde zijn verstrekt en de cijfers per 17 juni 2004 die door de Slowaakse autoriteiten zijn verstrekt, kunnen door de Commissie niet in de boekhouding van de begunstigde worden gecontroleerd. De Commissie heeft echter geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze cijfers.

Tabel 3

Financiële situatie van de begunstigde 2003-2004 (miljoen SKK)

 

31.12.2003 (19)

31.3.2004 (20)

28.4.2004 (21)

17.6.2004 (22)

31.12.2004 (23)

Niet-vlottende activa (24)

208

205

204

200

200

Voorraden

119

209

176

84

52

Contanten

3

50

94

161

27

Handelsvorderingen op korte termijn

128

98 (25)

80

63 (26)

97

(86)

De Commissie zal eerst het bewijs onderzoeken dat door de begunstigde is overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt dat het belastingkantoor in het geval van een faillissementsprocedure slechter af was geweest dan bij een crediteurenakkoord (punt 2.1). De Commissie zal vervolgens de situatie ten opzichte van fiscaal beslag onderzoeken (punt 2.2). Ten slotte zal de Commissie het andere bewijs onderzoeken dat door de Slowaakse autoriteiten en de begunstigde is overgelegd (punt 2.3).

(87)

Zoals gezegd in punt 37 is het bedrag van de schuld die in het crediteurenakkoord moet worden opgenomen, verminderd als gevolg van de buitengewone beroepsprocedure. Die uitspraak kwam echter verschillende jaren na de beslissing aan het crediteurenakkoord deel te nemen. Ten behoeve van de toetsing aan het criterium van de crediteur in een markteconomie blijft de informatie die beschikbaar was op het moment waarop een hypothetische crediteur zou hebben beoordeeld welk optreden het meest aangewezen was, de norm waaraan het gedrag van de publieke crediteur moet worden gemeten. In de onderstaande analyse worden daarom de cijfers van het op 23 juli 2004 gesloten crediteurenakkoord gebruikt.

2.1.   Vergelijking crediteurenakkoord/faillissementsprocedure

(88)

Om te beoordelen of er daadwerkelijk een voordeel aan de begunstigde is toegekend, moet de Commissie een globale beoordeling verrichten rekening houdend met alle gegevens van de zaak op basis waarvan kan worden uitgemaakt of de begunstigde onderneming kennelijk vergelijkbare faciliteiten niet van een particuliere crediteur zou hebben gekregen (27). De Commissie moet met andere woorden onderzoeken of het belastingkantoor beter af was door de in het kader van het crediteurenakkoord voorgestelde voorwaarden te aanvaarden dan wel of het voordeliger was geweest om een faillissementsprocedure in te leiden.

(89)

De Commissie is van oordeel dat het verslag van EKORDA geen geloofwaardige basis is voor de vergelijking van het voorgestelde crediteurenakkoord met een hypothetische faillissementsprocedure. De Slowaakse autoriteiten zijn het op dit punt met de Commissie eens.

(90)

Om te beginnen merkt de Commissie op dat EKORDA in zijn verslag van 7 juli 2004 (slechts twee dagen vóór de bijeenkomst van crediteuren) voor zijn berekeningen is uitgegaan van de activa van de begunstigde per 31 maart 2004. Uit tabel 3 blijkt dat de omvang van verschillende activa na 31 maart 2004 aanzienlijk is veranderd. Met name is een aanzienlijk deel van de voorraden verkocht, waardoor de contanten zijn toegenomen. Die veranderingen zijn van groot belang bij de toepassing van de liquidatiefactoren, die variëren van 20 % voor voorraden en kortetermijnvorderingen tot 100 % voor contanten. Immers, zelfs als de door EKORDA geraamde liquidatiefactoren correct waren geweest (wat de Commissie betwist om de hieronder toegelichte redenen) en de door EKORDA gebruikte methodiek was gevolgd, is in onderstaande tabel te zien wat de uitkomst zou zijn geweest als de berekening van EKORDA was gebaseerd op de cijfers van 28 april 2004 en 17 juni 2004, dat wil zeggen nog vóór de bijeenkomst van crediteuren op 9 juli 2004.

Tabel 4

Vergelijking van de vermoedelijke opbrengst van de verkoop van de activa van de begunstigde in een faillissementsprocedure (miljoen SKK)

 

Situatie per:

 

31.3.2004

28.4.2004

17.6.2004

 

Liquidatie-factor [%]

Boek-waarde

Opbrengst

Boek-waarde

Opbrengst

Boek-waarde

Opbrengst

Niet-vlottende activa

45

205

92

204

92

200

90

Voorraden

20

209

42

176

35

84

17

Kortetermijnvorderingen

20

98 (28)

20

86 (29)

17

37 (30)

7

Contanten

100

50

50

94

94

161

161

Totaal

 

 

204

 

238

 

275

(91)

Opgemerkt zij dat in het door de begunstigde aan de rechtbank voorgelegde bedrijfsplan de verkoop van de voorraden voor 110 miljoen SKK voor de periode maart-mei 2004 gepland was. EKORDA moet zich dan ook hebben gerealiseerd dat de activa van de begunstigde fors zouden veranderen na 31 maart 2004, maar heeft daarmee geen rekening gehouden.

(92)

Als met de boekwaarde van de activa van de begunstigde per 28 april 2004 rekening was gehouden, zou de conclusie zijn geweest dat de vermoedelijke opbrengst van de verkoop van de activa van de begunstigde in een faillissementsprocedure hoger zou zijn geweest dan in de raming in het verslag (238 miljoen SKK oftewel 6,3 miljoen EUR in plaats van 204 miljoen SKK oftewel 5,3 miljoen EUR). Op basis van een analyse met de cijfers van juni 2004 zou de conclusie duidelijk zijn dat de vermoedelijke opbrengst van de verkoop van de activa van de begunstigde in een faillissementsprocedure (275 miljoen SKK oftewel 7,2 miljoen EUR) hoger zou zijn geweest dan wat in het crediteurenakkoord werd voorgesteld, en dat het belastingkantoor zijn vetorecht had moeten gebruiken en het voorstel had moeten afwijzen waardoor het crediteurenakkoord zou worden beëindigd. De Commissie wil er opnieuw op wijzen dat de bovenstaande resultaten werden verkregen aan de hand van de veronderstellingen en de methodiek van EKORDA.

(93)

De Commissie kan de door EKORDA gebruikte methodiek echter niet aanvaarden en vindt de veronderstellingen van de begunstigde niet geloofwaardig. Die conclusie wordt versterkt door de twijfel van de Slowaakse autoriteiten, die in de punten 60 en 65 zijn beschreven.

(94)

Om te beginnen legt EKORDA in zijn verslag niet uit hoe het de drie liquidatiefactoren heeft vastgesteld. Het doel van de liquidatiefactoren is de berekening van de restwaarde van activa die in een faillissementsprocedure worden verkocht, rekening houdend met de aard van de verkoop, bv. activa die apart worden verkocht, onder tijdsdruk enz. Er wordt daarom aangenomen dat de opbrengst van activa in een liquidatieverkoop doorgaans lager is dan de boekwaarde, afhankelijk van het type actief. De verhouding tussen de opbrengst van de activa in een liquidatie en de boekwaarde is de liquidatiefactor.

(95)

Voorts lijkt de liquidatiefactor van 45 % voor niet-vlottende activa te laag. Volgens de begunstigde zelf bedroeg de waarde van haar activa die ten gunste van het belastingkantoor in pand waren gegeven, 194 miljoen SKK (31). Die waarde is volgens de begunstigde uitgedrukt in prijzen geraamd door onafhankelijke deskundigen bij de jaarwisseling 2003/begin 2004. Volgens de Commissie zou dit soort „deskundigenprijs” normaal gezien de algemene waarde van het actief moeten uitdrukken, een schatting van de prijs waarvoor het actief op een bepaald ogenblik kan worden verkocht. Er moet aan worden herinnerd dat de deskundigenwaarde van die activa werd vastgesteld om hun waarde te bepalen als zekerheid voor de Slowaakse autoriteiten in verband met het uitstel van betaling van belasting van de begunstigde, zoals door de wet op de belastingadministratie wordt voorgeschreven. EKORDA verduidelijkt niet waarom de verkoop van de niet-vlottende activa in een faillissementsprocedure slechts 45 % van hun boekwaarde van 205 miljoen SKK zou opbrengen, terwijl de begunstigde zelf die activa veel hoger waardeert.

(96)

Wat betreft het argument van de begunstigde dat een koper moeilijk te vinden zou zijn, omdat de meeste in pand gegeven machines alleen geschikt waren voor de productie van gedistilleerde dranken, dranken op basis daarvan, alcoholvrije dranken of conserven, heeft de Commissie de volgende twee opmerkingen. Ten eerste moet worden opgemerkt dat de „deskundigenprijs” van de in pand gegeven onroerende goederen 105 miljoen SKK bedroeg, wat op zich al hoger is dan de totale opbrengst volgens de raming van EKORDA (92 miljoen SKK). Ten tweede laten de feitelijke ontwikkelingen in de onderneming zien dat voor enkele van die productiefaciliteiten snel een nieuwe gebruiker werd gevonden, namelijk Old Herold s.r.o. Toen de begunstigde haar vergunning voor de productie van gedistilleerde dranken en dranken op basis daarvan verloor, werden haar productiefaciliteiten immers aan Old Herold verhuurd. Het lijkt er dan ook op dat een concurrent belangstelling voor die productiefaciliteiten had.

(97)

Wat de voorraden betreft, zijn de Slowaakse autoriteiten zelf van mening dat de liquidatiefactor hoger zou moeten zijn dan 20 %.

(98)

De begunstigde kon uit de verkoop van haar voorraden in 2004 110 miljoen SKK ontvangen (zie punt 35), d.w.z. meer dan 50 % van de boekwaarde van de voorraden waarop EKORDA zijn beoordeling baseerde. Dit wijst er sterk op dat de liquidatiefactor van 20 % te laag was. De veranderingen in de balans in 2004 met betrekking tot de voorraden ondersteunen die conclusie. Daarnaast raamde de begunstigde zelf in haar bedrijfsplan de opbrengst van de verkoop van de voorraden in de periode maart-mei 2004 op 110 miljoen SKK (zie punt 35). EKORDA heeft die raming buiten beschouwing gelaten. Ten slotte is het, gezien de aard van de activiteiten van de begunstigde, aannemelijk dat de voorraden vooral eindproducten of halffabricaten omvatten, die direct hadden kunnen worden verkocht aan distributeurs of consumenten, wat verder aantoont dat een hogere liquidatiefactor moet worden gebruikt.

(99)

De Commissie is van oordeel dat de liquidatiefactor voor de voorraden 52 % zou moeten zijn. Dit cijfer is gebaseerd op de raming van de begunstigde van de opbrengst die zij zou ontvangen van de verkoop van de voorraden met het oog op de financiering van het crediteurenakkoord (d.w.z. 110 miljoen EUR). Rekening houdend met de boekwaarde op dat ogenblik (209 miljoen SKK) was de enige mogelijke liquidatiefactor voor de voorraden derhalve ten minste 52 % (52 % van 209 miljoen zijnde 110 miljoen).

(100)

Wat de kortetermijnvorderingen betreft, paste EKORDA een dubbele correctie toe. Ten eerste corrigeerde hij hun boekwaarde met een factor van 59 % (de boekwaarde was 166 miljoen EUR en de door EKORDA in zijn berekeningen gebruikte waarde was 98 miljoen SKK) en vervolgens paste het de lage liquidatiefactor van 20 % toe. Bij die methodiek kunnen vraagtekens worden geplaatst. Het kan acceptabel zijn om de boekwaarde van de vorderingen te corrigeren om hun feitelijke waarde op een bepaald tijdstip uit te drukken. EKORDA licht echter niet toe waarom de opbrengst in het geval van faillissement/liquidatie slechts een vijfde zou zijn (20 miljoen SKK) van wat de begunstigde zelf geloofde te kunnen ontvangen van haar debiteuren (98 miljoen SKK).

(101)

De boekwaarde van de kortetermijnvorderingen op basis van de cijfers van maart 2004 (166 miljoen SKK) was door EKORDA gecorrigeerd tot 98 miljoen SKK om rekening te houden met vorderingen die niet kunnen worden geïnd of van lage kwaliteit zijn. Daarnaaste paste EKORDA echter een liquidatiefactor van slechts 20 % op de gecorrigeerde boekwaarde toe. Als de door EKORDA toegepaste factor van 59 % voor de correctie van de boekwaarde van de kortetermijnvorderingen wordt toegepast op de boekwaarde op basis van de cijfers van juni 2004 (63 miljoen SKK), bedraagt het resultaat 37 miljoen SKK. Volgens de informatie van de Slowaakse autoriteiten waren er echter uitvoerbare vorderingen ten belope van 63 miljoen SKK. Het is dan ook de vraag of correctie van hun boekwaarde echt noodzakelijk is.

(102)

In elk geval is er geen duidelijke reden waarom de liquidatiewaarde nog lager zou moeten zijn dan het gecorrigeerde cijfer. De Commissie is dan ook van oordeel dat de verwachte opbrengst van de kortetermijnvorderingen zeker niet lager is dan het gecorrigeerde cijfer van 37 miljoen SKK.

(103)

Gelet op het bovenstaande heeft de Commissie de ramingen van EKORDA gecorrigeerd en een nieuwe beoordeling gemaakt aan de hand van de cijfers van juni 2004. Uit die beoordeling blijkt duidelijk dat de vermoedelijke opbrengst van de verkoop van de activa van de begunstigde in een faillissementsprocedure veel hoger zou zijn geweest dan de geraamde opbrengst in het verslag van EKORDA. De cijfers zijn samengevat in onderstaande tabel.

Tabel 5

Vergelijking van de vermoedelijke opbrengst van de verkoop van de activa van de begunstigde in een faillissementsprocedure/Cijfers van

EKORDA vergeleken met de gecorrigeerde cijfers van de Commissie (miljoen SKK)

 

EKORDA

(31.3.2004)

Correctie

(17.6.2004)

 

Boekwaarde

Opbrengst

Boekwaarde

Opbrengst

Niet-vlottende activa

205

92

200

194 (32)

Voorraden

209

42

84

43 (33)

Kortetermijnvorderingen

98 (34)

20

63

37 (35)

Contanten

50

50

161

161

Totaal

562

204

508

435

(104)

Volgens de opmerkingen van de begunstigde in verband met het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure zouden de kosten van een faillissementsprocedure 18 % van de geraamde waarde van de opbrengst van de verkoop van de activa van de begunstigde in die procedure belopen. Dit is de volgens de begunstigde een passend tarief gelet op het verslag van de Wereldbank van 2004 (36). Als dit percentage wordt toegepast op de gecorrigeerde waarde van de vermoedelijke opbrengst van de verkoop van de activa van de begunstigde, zoals door de Commissie vastgesteld, zouden de kosten van een faillissementsprocedure dan ook 78,3 miljoen SKK belopen. Als dit bedrag wordt afgetrokken van de gecorrigeerde opbrengst van de verkoop van de activa van de begunstigde, is het resultaat hoger dan het bedrag dat het belastingkantoor in het kader van het crediteurenakkoord heeft ontvangen (435 miljoen min 78,3 miljoen = 356,7 miljoen SKK; in het kader van het crediteurenakkoord was het bedrag van 224,3 miljoen SKK overeengekomen).

(105)

Zoals aangegeven in tabel 5 was de vermoedelijke opbrengst van de verkoop van de activa van de begunstigde 435 miljoen SKK. Rekening houdend met het feit dat het belastingkantoor bijna 100 % van de opbrengst van de verkoop zou hebben ontvangen (37), zou het belastingkantoor zelfs met faillissementskosten van bijna 18 % van die opbrengst — zoals door de begunstigde wordt aangevoerd — nog altijd 132,4 miljoen SKK meer hebben ontvangen dan uit het crediteurenakkoord.

(106)

Bovendien zou zelfs bij toepassing van de erg lage liquidatiefactoren van EKORDA op de waarde van de activa van de begunstigde in juni 2004 de vermoedelijke opbrengst van de verkoop van die activa (na aftrek van de kosten van een faillissementsprocedure van -18 %) 225,5 miljoen SKK zijn, wat nog altijd hoger dan het bedrag waarmee het belastingkantoor in het kader van het crediteurenakkoord heeft ingestemd (38).

(107)

Ten slotte zij opgemerkt dat de Slowaakse autoriteiten de bewering van de begunstigde dat het belastingkantoor vóór de bijeenkomst van crediteuren op 9 juli 2004 over het verslag van EKORDA beschikte en dat als basis voor zijn besluit kon hebben gebruikt, niet onderschrijven. Het belastingkantoor beschikte echter wel over de resultaten van zijn eigen inspectie van juni 2004, waaruit bleek dat Frucona heel wat activa bezat, zoals aangegeven in tabel 3. Op basis van die gegevens gaf het directoraat Belasting in een brief van 6 juli 2004 het plaatselijk belastingkantoor de instructie niet in te stemmen met het door de begunstigde voorgestelde crediteurenakkoord, omdat dit ongunstig was voor de overheid.

(108)

De overige door de begunstigde verstrekte deskundigenverslagen voldeden niet aan de vereiste norm om aan te tonen dat aan het criterium van de crediteur in een markteconomie is voldaan. In geen van de verslagen wordt met name aangegeven op welke basis de soms uitzonderlijk lage liquidatiefactoren werden vastgesteld. Voorts kan met betrekking tot het verslag van mevrouw Kochová, waarvan de conclusies duidelijk afwijken van de conclusies van EKORDA, worden vastgesteld dat het niet duidelijk is voor welk doel dit verslag is opgesteld en op welke periode en aannamen het is gebaseerd. In het verslag van curator Holovačová staat alleen maar dat een crediteurenakkoord over het algemeen gunstiger is voor de crediteuren dan een faillissementsprocedure. Niets van de informatie in die twee verslagen kan dan ook worden gebruikt om de stelling van de begunstigde dat aan het criterium van een crediteur in een markteconomie is voldaan, te ondersteunen of te weerleggen.

(109)

Wat de argumenten met betrekking tot de duur van een faillissementsprocedure betreft, moet daarnaast rekening worden gehouden met de omstandigheden van deze zaak wanneer wordt nagegaan welk effect de mogelijke duur van een faillissementsprocedure kan hebben op het besluitvormingsproces van een hypothetische particuliere crediteur.

(110)

Het feit dat de overheid zich in vergelijking met de andere crediteuren in een preferente positie bevond, omdat haar schuld gewaarborgd was door de niet-vlottende activa van de begunstigde, is een ander belangrijk aspect in deze zaak. In het arrest Hamsa heeft het Hof bevestigd dat de hoedanigheid van preferente crediteur een factor waarmee rekening moet worden gehouden bij de toepassing van het criterium van een particuliere crediteur (39). Overeenkomstig artikel 31, lid 1, onder e), van de faillissementswet kunnen de vorderingen van een afzonderlijke crediteur op elk moment in de loop van de faillissementsprocedure worden voldaan uit de opbrengst van de verkoop van de activa die de waarborg vormen. Gelet op de activa die ten gunste van het belastingkantoor in pand waren gegeven, was de globale duur van een faillissementsprocedure volgens de Commissie dan ook irrelevant, omdat die vorderingen konden worden voldaan ongeacht de vooruitgang van de faillissementsprocedure.

(111)

Zelfs wanneer rekening wordt gehouden met de waarde die aan de door de begunstigde in pand gegeven activa was toegekend, had het belastingkantoor snel betaling kunnen ontvangen door de verkoop van de in pand gegeven activa van ten minste 194 miljoen SKK of 86 % van het in het crediteurenakkoord voorgestelde bedrag. Alleen als er een mogelijkheid bestond dat het niet het volledige bedrag zou ontvangen dat in het crediteurenakkoord was afgesproken, had het belastingkantoor moeten nagaan of het de moeite waard was om het einde van de faillissementsprocedure af te wachten. Bovendien zou het belastingkantoor dan bij de definitieve verdeling onder de crediteuren ongeveer 99 % van de opbrengst van de overblijvende activa hebben ontvangen (185 miljoen SKK in het slechtste geval, d.w.z. bij toepassing van de liquidatiefactoren van EKORDA; zie tabel 4). Het had het belastingkantoor duidelijk moeten zijn dat het aldus geïnde bedrag zeker hoger zou zijn geweest dan het bedrag dat in het kader van het crediteurenakkoord werd aangeboden en dat slechts op een klein deel van dat totaal langer had moeten worden gewacht dan in vergelijking met het crediteurenakkoord.

(112)

Er kan dan ook worden geconcludeerd dat de informatie betreffende de duur van een faillissementsprocedure in Slowakije het besluit van een hypothetische particuliere crediteur niet aanzienlijk zou hebben beïnvloed.

(113)

In elk geval had de begunstigde ten tijde van het crediteurenakkoord: i) een erg laag aantal crediteuren en ii) activa in bezit met een liquidatiewaarde die hoger was dan het bedrag waarmee de overheid in het crediteurenakkoord had ingestemd (uit tabel 5 blijkt dat de vermoedelijke opbrengst van de verkoop van de niet in pand gegeven activa alleen al 241 miljoen SKK bedroeg).

(114)

Er waren slechts vijf crediteuren bij het crediteurenakkoord betrokken, wat een laag aantal is. Vier daarvan waren particuliere crediteuren en hun aandeel in de totale schuld beliep slechts 0,6 % (3 797 608 SKK van 644 166 949 SKK) (zie tabel 2). De overheid was dan ook de grootste crediteur met 99,4 % van de totale vorderingen. Door die omstandigheden zou het risico van verdeeldheid onder de crediteuren aanzienlijk minder groot zijn en zou de duur van de faillissementsprocedure dan ook waarschijnlijk korter zijn.

(115)

In verband met het argument van de begunstigde op basis van een verslag van de Wereldbank, „Doing business in 2004”, dat een faillissementsprocedure in Slowakije gemiddeld 4,8 jaar duurt, zij opgemerkt dat het verslag verwijst naar een algemene indicator inzake het sluiten van een onderneming, waarin rekening is gehouden met de globale duur van een faillissementsprocedure en met de bevoegdheden van de rechtbank in een faillissementsprocedure. Die duur is niet volledig hetzelfde als de gemiddelde duur van een faillissementsprocedure. De Slowaakse autoriteiten hebben zelf aangevoerd dat gelet op de omstandigheden van deze zaak, de duur van de faillissementsprocedure korter zou zijn geweest dan gemiddeld (zie punt 60). Die beoordeling door de Slowaakse autoriteiten is bijzonder relevant gelet op het feit dat de betrokken procedure volgens de Slowaakse faillissementswet en -praktijken zou zijn gevoerd. De Slowaakse regering was bovendien zelf crediteur van de begunstigde.

(116)

Daarnaast loopt de duur van de faillissementsprocedure in de door de begunstigde verstrekte verslagen sterk uiteen, gaande van twee tot zes jaar (40). De beoordelingen van de duur van de faillissementsprocedure in Slowakije die de begunstigde bij de Commissie heeft ingediend, waren dan ook veralgemeningen, waarin geen rekening werd gehouden met de specifieke kenmerken van deze zaak. Sommige van die beoordelingen waren bij benadering gegeven en spraken elkaar in zekere mate tegen.

(117)

Aangaande het specifieke voorbeeld van een Slowaakse onderneming in dezelfde sector als de begunstigde wier faillissementsprocedure meer dan vijf jaar duurde, zij opgemerkt dat de begunstigde niet heeft aangetoond hoe dat voorbeeld met deze zaak verband houdt, en met name of die onderneming in een zelfde of erg gelijkende juridische en materiële situatie als de begunstigde verkeerde (41). Omdat de begunstigde één grote preferente crediteur had, met name de overheid, en een aantal activa met een hoge geraamde waarde, had de faillissementsprocedure in het geval van de begunstigde betrekkelijk snel kunnen worden beëindigd, en dus de voorkeur van de grootste crediteur hebben weggedragen.

(118)

Ten slotte, zelfs als de faillissementsprocedure vier tot vijf jaar zou hebben aangesleept, zoals de begunstigde aanvoert, was het verschil tussen de vermoedelijk te innen bedragen en de bedragen waarmee in het crediteurenakkoord werd ingestemd, zo groot dat de duur van die procedure geen grote rol zou hebben gespeeld in het besluit van een particuliere crediteur of al dan niet met het crediteurenakkoord moest worden ingestemd. Met een discontovoet van 5,14 % (42) is de contante waarde van de toekomstige kasstroom van 356,7 miljoen SKK zelfs na vijf jaar 277,6 miljoen SKK, d.w.z. duidelijk boven het bedrag waarmee in het crediteurenakkoord is ingestemd. In die omstandigheden had de faillissementsprocedure langer dan negen jaar moeten duren opdat de contante waarde lager was dan het bedrag waarmee in het crediteurenakkoord is ingestemd. Geen enkele particuliere marktdeelnemer zou zulk een lange faillissementsprocedure in deze zaak waarschijnlijk hebben geacht. Daarnaast zou de contante waarde van de totale te innen bedragen nog verder zijn gestegen als ermee rekening wordt gehouden dat een groot deel van de schuld waarschijnlijk al eerder was terugbetaald door de verkoop van de in pand gegeven activa (zie punt 111).

(119)

Op basis van de beschikbare gegevens kan worden geconcludeerd dat een particuliere investeerder niet met het crediteurenakkoord zou hebben ingestemd op de voorwaarden waarmee het belastingkantoor in deze zaak heeft ingestemd. Omdat het belastingkantoor op elk moment in de loop van de faillissementsprocedure als afzonderlijke crediteur betaling kon ontvangen en daarnaast meer dan 99 % van de onder de overblijvende crediteuren verdeelde opbrengst kon krijgen (gelet op de omvang van zijn vorderingen in vergelijking met die van de andere crediteuren), kan worden geconcludeerd dat bijna de volledige opbrengst naar het belastingkantoor zou gaan en, zoals hierboven aangetoond, hoger zou zijn dan het bedrag waarmee in het crediteurenakkoord was ingestemd.

2.2.   Vergelijking crediteurenakkoord/fiscaal beslag

(120)

Het belastingkantoor had, in tegenstelling tot de particuliere crediteuren, het recht om op eigen initiatief fiscaal beslag in te leiden door de verkoop van vastgoed, machines of de onderneming als geheel. Er werd niet aangetoond, in de zin van de in punt 82 aangehaalde rechtspraak, dat het belastingkantoor dit optreden overwogen had en geconcludeerd had dat dit minder voordelig zou zijn dan met het crediteurenakkoord in te stemmen.

(121)

De Commissie vindt het argument van de begunstigde dat een crediteurenakkoord de onderneming vrijwaart van fiscaal beslag, in elk geval irrelevant. Zoals bevestigd door de Slowaakse autoriteiten, was fiscaal beslag een optie voor het belastingkantoor, hetzij vóór de start van de akkoordprocedure hetzij na het veto van het belastingkantoor tegen het voorgestelde crediteurenakkoord. Met die optie moet derhalve rekening worden gehouden bij de toepassing van het beginsel van de crediteur in een markteconomie. De begunstigde vergelijkt het voorgestelde akkoord niet met de mogelijke uitkomst van fiscaal beslag.

(122)

De Commissie baseert haar analyse op de gegevens die door de begunstigde en de Slowaakse autoriteiten zijn verstrekt. In deze context wordt opgemerkt dat de Slowaakse autoriteiten hebben bevestigd dat er voor 397 miljoen SKK activa in pand zijn gegeven ten gunste van het belastingkantoor, zoals gezegd in het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure. Dit bedrag zou zijn gebaseerd op de boekhouding van de begunstigde. De begunstigde voert op haar beurt aan dat de waarde van de in pand gegeven activa, uitgedrukt in „deskundigenprijzen”, 194 miljoen SKK beloopt (zie punt 22). Hoewel de Commissie niet hoeft te bepalen welk cijfer juist is, kunnen toch de volgende conclusies worden getrokken.

(123)

Om te beginnen waren de in pand gegeven activa de tegenwaarde van de uitgestelde belastingschuld van de begunstigde, zoals door de wet op de belastingadministratie wordt voorgeschreven. Indien de in pand gegeven activa van de begunstigde in werkelijkheid maar de helft waard waren, zoals wordt gesuggeerd door het deskundigenadvies dat door begunstigde is overgelegd, waren de door de overheid verlangde waarborgen ontoereikend. In die omstandigheden voldeed het uitstel van betaling van belasting, waarvoor het belastingkantoor in de periode november 2002-november 2003 toestemming gaf voor in totaal 477 miljoen SKK, hoogstwaarschijnlijk niet aan het beginsel van de crediteur in een markteconomie. Voor deze zaak hoeft de Commissie niet te bepalen of die maatregelen geen staatssteun vormden. Indien het eerdere uitstel van betaling al staatssteun vormde, kan niet langer worden verwezen naar het beginsel van de crediteur in een markteconomie wanneer de uitgestelde schuld later (deels) wordt kwijtgescholden.

(124)

Ten tweede, zelfs als de lagere cijfers die door de begunstigde zijn overgelegd, voor de berekening van de opbrengst bij fiscaal beslag gebruikt worden, zou een crediteur in een markteconomie, als hij de mogelijkheid zou hebben, aan die procedure de voorkeur geven boven een crediteurenakkoord.

(125)

Bij fiscaal beslag kan een belastingkantoor de activa van de debiteur (vorderingen en andere vlottende activa, roerend goed, vastgoed) direct verkopen. Toen het belastingkantoor voor het crediteurenakkoord stemde, had de begunstigde voorraden ter waarde van 43 miljoen SKK, uitvoerbare vorderingen ter waarde van ten minste 37 miljoen SKK en voor 161 miljoen SKK aan contanten (zie tabel 5). Opgemerkt zij dat de waarde van die vlottende activa alleen al (241 miljoen SKK oftewel 6,3 miljoen EUR) (43) meer zou bedragen dan de in het crediteurenakkoord voorgestelde opbrengst (224,3 miljoen SKK oftewel 5,93 miljoen EUR). Daarnaast bezat de begunstigde andere activa, waarvan de waarde ten minste 194 miljoen SKK bedroeg.

(126)

Overigens zijn er bij fiscaal beslag geen administratieve heffingen zoals bij een faillissementsprocedure. Het is een procedure die wordt ingeleid en gecontroleerd door het belastingkantoor zelf, zodat mag worden aangenomen dat die procedure redelijk snel kan worden gevoerd.

(127)

De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat fiscaal beslag op de activa van de begunstigde tot een hogere opbrengst zou hebben geleid dan het crediteurenakkoord.

2.3.   Ander bewijs

(128)

De Commissie neemt nota van de door de Slowaakse autoriteiten overgelegde brief van de directeur van het directoraat Belasting aan de onder zijn bevoegdheid vallende directeur van het betrokken belastingkantoor (zie punt 63). De brief vormt een duidelijk bewijs dat het directoraat Belasting (dat voordien al direct contact had gehad met de begunstigde) zich verzette tegen het voorgestelde crediteurenakkoord en het plaatselijke belastingkantoor een duidelijke instructie gaf niet met het crediteurenakkoord in te stemmen. De in de brief genoemde reden was dat het voorgestelde crediteurenakkoord „niet gunstig” was voor de overheid.

(129)

De Slowaakse autoriteiten hebben ook aangetoond dat er begin 2004 door het ministerie van Financiën een duidelijke beleidsinstructie aan de belastingautoriteiten was gegeven om niet in te stemmen met crediteurenakkoorden waarin kwijtscheldingen van belastingvorderingen werden gegeven (44). Die beleidskeuze werd meegedeeld naar aanleiding van de wijziging van de wet op de belastingadministratie per 1 januari 2004, om de discipline bij de belastinginning aan te scherpen.

(130)

Daarnaast moet worden opgemerkt dat het belastingkantoor zelf al op 2 augustus 2004 in beroep ging tegen het crediteurenakkoord, minder dan een maand nadat ermee was ingestemd.

(131)

De begunstigde heeft aangevoerd dat het belastingkantoor nog voordat de begunstigde de procedure was gestart, had aangegeven dat het met het akkoord instemde. De Commissie is van oordeel dat het door de begunstigde overgelegde bewijs juist op het tegendeel wijst. In zijn brief van 3 februari 2004 aan de begunstigde schrijft de directeur van het belastingkantoor dat, hoewel hij in principe niet tegen een akkoordprocedure is, hij niet kan instemmen met het voorstel van de begunstigde voor een crediteurenakkoord dat neerkomt op een terugbetaling van 35 % van de schuld.

(132)

Op basis van dit bewijs kan de Commissie niet anders dan concluderen dat de Slowaakse autoriteiten tegen het door de begunstigde voorgestelde crediteurenakkoord gekant waren en dat al waren vóór de inleiding van de akkoordprocedure op 8 maart 2004, vóór de stemming van de crediteuren op 9 juli 2004 en ook na de bekrachtiging van het crediteurenakkoord door de rechtbank.

(133)

De begunstigde heeft aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met langetermijneffecten, zoals de continuïteit van de belastingopbrengsten voor de overheid (zie punt 52).

(134)

Om te beginnen moet worden beklemtoond dat het beginsel van de crediteur in een markteconomie niet hetzelfde is als het beginsel van de investeerder in een markteconomie. Terwijl een investeerder in een markteconomie in een positie verkeert waarin hij kan besluiten of hij een relatie aangaat met de onderneming in kwestie en gedreven wordt door het strategische vooruitzicht op lange termijn van een passende opbrengst voor zijn investering (45), zal een crediteur in een markteconomie, die al een handelsrelatie of een publiekrechtelijke relatie heeft met de insolvente onderneming, daarentegen streven naar terugbetaling van de bedragen die hem verschuldigd zijn (46) tegen zo gunstig mogelijke voorwaarden in termen van terugbetaling en tijdschema. De drijfveren van de hypothetische crediteur in een markteconomie en de investeerder in een markteconomie zijn derhalve niet identiek. In de rechtspraak zijn dan ook afzonderlijke criteria voor die twee situaties onderscheiden.

(135)

Ten tweede is het, wat de analogie met de crediteur-leverancier betreft, belangrijk erop te wijzen dat de aard van diens vorderingen en die van de overheid fundamenteel verschillend zijn. Aangezien de relatie van de leverancier met de insolvente onderneming een exclusief contractuele basis heeft, zou hij daadwerkelijk te lijden kunnen hebben onder het verlies van een handelspartner. Indien de insolvente onderneming wordt geliquideerd of verkocht, zou de leverancier een nieuwe klant moeten zoeken of een contract moeten sluiten met de nieuwe eigenaar. Het risico is groter wanneer zijn afhankelijkheid van de insolvente onderneming aanzienlijk is. Een crediteur die zich in die situatie bevindt, zal inderdaad naar de toekomst kijken. Daarentegen is de relatie van de overheid met de insolvente onderneming gebaseerd op het publiekrecht en derhalve niet afhankelijk van de wil van de partijen. Een nieuwe eigenaar die de activa van de geliquideerde onderneming overneemt, zou automatisch ook verplicht zijn de belastingen te betalen. Voorts is de overheid nooit afhankelijk van één belastingbetaler. Tot slot het belangrijkste, wanneer de overheid belasting heft, wil zij geen winst maken of doet zij dat niet op commerciële basis of uitgaande van commerciële overwegingen. Bovenstaande analogie is derhalve niet gegrond.

(136)

De Commissie concludeert dat de situatie waarin de overheid zich in deze zaak bevindt, niet vergelijkbaar is met die van een hypothetische investeerder in een markteconomie of die van een hypothetische afhankelijke crediteur in een markteconomie. Er kan in geen geval rekening worden gehouden met het verlies van toekomstige belastingen bij de toepassing van het beginsel van de crediteur in een markteconomie (47).

(137)

Ten slotte blijkt uit het door de begunstigde overgelegde belastingoverzicht dat de meeste belastingen die de begunstigde sinds 1995 betaalt, indirecte belastingen waren (accijnzen en btw). Aangezien die belastingen worden betaald door de eindgebruikers, zou liquidatie van de begunstigde geen gevolgen hebben voor de inning van die belastingen, aangezien de consumenten de producten waarop die belasting wordt geheven (in dit geval voornamelijk gedistilleerde dranken en dranken op basis daarvan) gewoon zouden blijven kopen bij andere producenten. Het argument van de begunstigde inzake aanzienlijke derving van toekomstige belastinginkomsten is derhalve niet geloofwaardig.

(138)

De Commissie concludeert dat geen van de andere door de begunstigde overgelegde bewijzen aantonen dat het gedrag van de hypothetische particuliere crediteur zou zijn beïnvloed. Niets in dit punt wijzigt dan ook de beoordeling van de Commissie van dat gedrag in de punten 2.1 of 2.2.

2.4.   Conclusie

(139)

Op basis van bovenstaand bewijs concludeert de Commissie dat in deze zaak niet is voldaan aan het beginsel van de crediteur in een markteconomie en dat de overheid de begunstigde een voordeel heeft verleend dat zij in een marktsituatie niet had kunnen krijgen.

(140)

De Commissie concludeert derhalve dat de kwijtschelding van de schuld waarmee het plaatselijke belastingkantoor in het crediteurenakkoord heeft ingestemd, staatssteun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

3.   VERENIGBAARHEID VAN DE STEUN: AFWIJKING OP GROND VAN ARTIKEL 107, LID 3, VWEU

(141)

Het voornaamste doel van de maatregel is steun te verlenen aan een onderneming in moeilijkheden. In dergelijke gevallen kan de afwijking van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU worden toegepast, die staatssteun toestaat wanneer die de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid vergemakkelijkt, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad en mits aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan.

(142)

In het licht van de productieactiviteiten van de begunstigde is de Commissie nagegaan of de speciale regels die van toepassing zijn op de landbouw in deze zaak van toepassing zijn. Op basis van de gegevens over de omzet van de begunstigde die door de Slowaakse autoriteiten zijn verstrekt, heeft de Commissie in haar besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure geconcludeerd dat de meeste van de producten van de begunstigde niet onder bijlage I bij het VWEU vallen en bijgevolg de algemene regels inzake staatssteun van toepassing zijn.

(143)

In haar opmerkingen over het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure heeft de begunstigde de door de Slowaakse autoriteiten verstrekte gegevens over haar omzet aangevochten (zie tabel 1), maar niet het besluit van de Commissie om haar beoordeling te baseren op de algemene regels inzake staatssteun. Zonder te willen nagaan of de door de begunstigde verstrekte cijfers juist waren (48), heeft de Commissie onderzocht of haar bovenstaande conclusie stand zou houden in het licht van de nieuwe gegevens. De Commissie heeft geconcludeerd dat het grootste deel van de omzet van de begunstigde gegenereerd wordt door producten die niet vallen onder bijlage I bij het VWEU. De algemene en niet de sectorspecifieke regels inzake staatssteun zijn derhalve van toepassing.

(144)

Voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden gelden momenteel de communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (49) (de „nieuwe richtsnoeren”), die in de plaats zijn gekomen van de vorige richtsnoeren van 1999 (50) (de „richtsnoeren van 1999”).

(145)

Volgens de overgangsbepalingen van de nieuwe richtsnoeren zijn de nieuwe richtsnoeren van toepassing op de beoordeling van reddings- of herstructureringssteun die wordt toegekend zonder de toestemming van de Commissie (onrechtmatige steun), indien de steun gedeeltelijk of geheel is toegekend na 1 oktober 2004, de datum van de bekendmaking van de nieuwe richtsnoeren in het Publicatieblad van de Europese Unie (punt 104, eerste alinea). Voor steun die onrechtmatig is toegekend vóór 1 oktober 2004, zal het onderzoek echter worden verricht op basis van de op het tijdstip van de toekenning van de steun geldende richtsnoeren (punt 104, tweede alinea).

(146)

De instemming van het belastingkantoor met het crediteurenakkoord werd op 9 juli 2004 gegeven en werd van kracht op 23 juli 2004. Dit betekent dat de steun onrechtmatig werd toegekend vóór 1 oktober 2004. Derhalve gelden de richtsnoeren van 1999, die van toepassing waren op het tijdstip van de toekenning van de steun.

(147)

De begunstigde is een middelgrote onderneming in de zin van Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (51).

3.1.   Kwalificatie van de onderneming

(148)

Overeenkomstig punt 5, onder c), van de richtsnoeren van 1999 wordt een onderneming beschouwd als een onderneming in moeilijkheden wanneer zij volgens het nationale recht voldoet aan de voorwaarden om aan een collectieve procedure wegens insolventie te worden onderworpen.

(149)

De begunstigde was partij bij de akkoordprocedure, die volgens de definitie in de faillissementswet slechts openstaat voor insolvente ondernemingen. Zij komt derhalve in aanmerking voor reddings- en herstructureringssteun.

3.2.   Reddingssteun

(150)

De omstreden maatregel werd door de Slowaakse autoriteiten aanvankelijk omschreven als reddingssteun. Overeenkomstig de richtsnoeren van 1999 heeft de Commissie betwijfeld of de steunmaatregel als reddingssteun verenigbaar is op de in deel III beschreven gronden.

(151)

De Slowaakse autoriteiten noch de begunstigde hebben gereageerd op deze twijfel. Er zijn in dit verband geen nieuwe feiten voorgelegd aan de Commissie.

(152)

Aangezien de bovenstaande twijfel niet is weggenomen, concludeert de Commissie dat de steun niet verenigbaar is als reddingssteun in de zin van de richtsnoeren van 1999.

3.3.   Herstructureringssteun

(153)

De Commissie heeft betwijfeld of de steun verenigbaar is als herstructureringssteun in de zin van de richtsnoeren van 1999 op de in deel III beschreven gronden.

(154)

De Commissie merkt op dat de Slowaakse autoriteiten, die moeten bewijzen dat de staatssteun verenigbaar is met de interne markt, geen nieuwe feiten hebben aangevoerd ter ondersteuning van die conclusie. De Commissie heeft nota genomen van de opmerkingen die door de begunstigde zijn gemaakt.

3.1.1.   Herstel van de levensvatbaarheid op lange termijn

(155)

Overeenkomstig de richtsnoeren van 1999 moet de toekenning van herstructureringssteun gepaard gaan met een haalbaar en samenhangend herstructureringsplan om de levensvatbaarheid van de onderneming op lange termijn te herstellen. De lidstaat verbindt zichzelf tot dat plan, dat door de Commissie moet worden goedgekeurd. Indien de onderneming het plan niet ten uitvoer legt, wordt dit beschouwd als misbruik van steun.

(156)

Het herstructureringsplan moet in wezen bewerkstelligen dat de begunstigde haar levensvatbaarheid op lange termijn binnen een redelijk tijdsbestek herstelt, en gebaseerd zijn op realistische veronderstellingen betreffende de toekomstige bedrijfsomstandigheden. Het plan moet de omstandigheden beschrijven die tot de moeilijkheden van de begunstigde hebben geleid en passende maatregelen vaststellen om die moeilijkheden aan te pakken. De herstructureringsmaatregelen mogen zich niet beperken tot financiële steun om schulden en verliezen uit het verleden te compenseren zonder dat de oorzaak van de moeilijkheden wordt aangepakt.

(157)

Voor ondernemingen in steungebieden en voor kleine en middelgrote ondernemingen bepalen de richtsnoeren van 1999 dat minder strenge voorwaarden mogen worden vastgesteld ten aanzien van de tenuitvoerlegging van compenserende maatregelen en de inhoud van de monitoringverslagen. Die factoren stellen die ondernemingen echter niet vrij van de verplichting om een herstructureringsplan op te stellen, noch de lidstaten van de verplichting om de toekenning van herstructureringssteun afhankelijk te stellen van de tenuitvoerlegging van een herstructureringsplan.

(158)

Na de inleiding van de formele onderzoeksprocedure hebben de Slowaakse autoriteiten bevestigd dat het bedrijfsplan dat de begunstigde moest opstellen als voorwaarde voor de start van de akkoordprocedure, alleen door de bevoegde rechtbank is onderzocht, met andere woorden niet door de steunverlenende autoriteit, en dat de rechtbank noch het belastingkantoor de tenuitvoerlegging van het plan heeft gecontroleerd.

(159)

Daarentegen heeft de begunstigde verklaard dat het belastingkantoor, alvorens met het crediteurenakkoord in te stemmen, had onderzocht of het bedrijfsplan de levensvatbaarheid op lange termijn kon herstellen, maar zij heeft geen bewijs overgelegd dat die bewering staaft.

(160)

De begunstigde heeft voorts aangevoerd dat het ontbreken van een formeel herstructureringsplan irrelevant is in het geval van een beoordeling achteraf van de steun door de Commissie, omdat zij dan kan beoordelen of de levensvatbaarheid van de begunstigde feitelijk is hersteld. Volgens de begunstigde kan het formele herstructureringsplan slechts worden verlangd bij een beoordeling vooraf, waarop alleen de richtsnoeren van 1999 van toepassing kunnen zijn.

(161)

Deze argumentatie is niet correct. De richtsnoeren van 1999 zijn van toepassing op de beoordeling van de verenigbaarheid van zowel aangemelde als onrechtmatige steun. Wanneer de beoordeling ook plaatsvindt, de voorwaarde dat de herstructureringssteun slechts wordt verleend als er een levensvatbaar herstructureringsplan wordt opgesteld, blijft van kracht. De Commissie gaat bij haar beoordeling uit van de gegevens die beschikbaar waren op het moment dat de steun werd toegekend.

(162)

Er kan worden geconcludeerd dat het belastingkantoor als de steunverlenende autoriteit niet in de gelegenheid was om een herstructureringsplan te evalueren en de kwijtschelding van zijn vorderingen afhankelijk te stellen van de tenuitvoerlegging van een herstructureringsplan onder toezicht. Er is derhalve niet voldaan aan de eerste formele voorwaarde, die ook volledig van toepassing is op de beoordeling achteraf.

(163)

In verband met het wezen van het bedrijfsplan hebben de Slowaakse autoriteiten geen informatie verstrekt om de twijfel van de Commissie weg te nemen ten aanzien van de vraag of het plan een echt herstructureringsplan is zoals dat door de richtsnoeren van 1999 wordt voorgeschreven.

(164)

De Commissie kan dus niet anders dan bij de conclusie te blijven waartoe zij in het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure was gekomen. Het ingediende bedrijfsplan pakt alleen de acute problemen van de oplopende schulden van de begunstigde aan de overheid aan. Het analyseert op geen enkele manier de omstandigheden die tot de moeilijkheden van de begunstigde hebben geleid noch de financiële situatie van de onderneming op dat moment en haar financiële vooruitzichten. Aangezien een dergelijke analyse ontbreekt, heeft de begunstigde geen specifieke maatregelen voorgesteld om de afzonderlijke redenen aan te pakken die tot de moeilijkheden hebben geleid. De enige maatregel die in detail wordt beschreven, is de voorgestelde financiële herstructurering door middel van het crediteurenakkoord.

(165)

Het plan maakt geen enkele melding van de kapitaalverhoging van de begunstigde, volgens haar een van de herstructureringsmaatregelen. Uit geen enkel element in het dossier blijkt dat de kapitaalverhoging door Hydree Slovakia moet worden beschouwd als een maatregel die ervoor zorgt dat de begunstigde op lange termijn niet opnieuw vervalt in haar strategie om haar productie te financieren door middel van een btw- en accijnsschuld, wat uiteindelijk tot haar moeilijkheden heeft geleid. De Slowaakse autoriteiten hebben zelf bevestigd dat de kapitaalverhoging op geen enkele manier het risico op herhaling van de financiële problemen heeft verkleind. Aangezien de kapitaalverhoging in totaal 21 miljoen SKK beliep, terwijl het bij de geherstructureerde schuld om een bedrag van 644 miljoen SKK ging, zijn de twijfels dienaangaande nog groter.

(166)

De kapitaalverhoging op zich is geen bewijs van het vertrouwen van de markt in het herstel van de levensvatbaarheid op lange termijn van de begunstigde. De Commissie merkt op dat de begunstigde ondanks haar actieve inspanningen geen lening heeft gekregen van een particuliere bank.

(167)

Voorts was de verhuring van de productiefaciliteiten aan een concurrent van de begunstigde, Old Herold s.r.o., duidelijk ingegeven door het feit dat de begunstigde haar vergunning voor de productie van gedistilleerde dranken en dranken op basis daarvan kwijt was, en niet door het feit dat de productie verlieslatend zou zijn en dus moest worden geherstructureerd. Het is waar dat de begunstigde zelf een nieuwe vergunning had kunnen aanvragen toen het crediteurenakkoord definitief was, maar zij heeft dit niet gedaan. De Commissie stelt echter vast dat de begunstigde de producten die door Old Herold met de activa en onder de merknaam van de begunstigde zijn geproduceerd, blijft verkopen en zelfs van plan is om die verkoop te doen groeien, wat blijkt uit het jaarverslag voor de periode 29 april 2004-30 december 2004. De verhuring van deze productiefaciliteiten kan derhalve niet als een herstructureringsmaatregel worden beschouwd, aangezien uit alle beschikbare gegevens blijkt dat dit deel van de productie niet hoefde te worden geherstructureerd.

(168)

Ten aanzien van de resterende maatregelen in het bedrijfsplan zijn de twijfels van de Commissie niet weggenomen. Die maatregelen betreffen gewoon normale bedrijfsactiviteiten en geen rationaliseringsmaatregelen (verkoop van oude apparatuur of voertuigen). De twee voorgestelde structurele maatregelen (stopzetten van de productie van niet-winstgevende alcoholvrije producten en verkoop van een deel van het vastgoed) werden zeer vaag beschreven, zonder enige indicatie van de betrokken producten of een tijdschema. De Slowaakse autoriteiten hebben bevestigd dat het voor verkoop bestemde vastgoed (een administratief gebouw, een winkel en een recreatiegebouw) op 10 oktober 2005 niet was verkocht, d.w.z. dat die geplande maatregel niet was uitgevoerd zoals aangekondigd.

(169)

Gezien de combinatie van het ontbreken van een formeel herstructureringsplan en een echte analyse van de moeilijkheden, de maatregelen om die aan te pakken en de marktomstandigheden en -vooruitzichten, concludeert de Commissie dat het door de begunstigde ingediende bedrijfsplan geen echt herstructureringsplan is zoals dat door de richtsnoeren van 1999 wordt voorgeschreven (52). De twijfels van de Commissie over de vraag of de begunstigde de levensvatbaarheid op lange termijn zou herstellen, zijn derhalve niet weggenomen.

3.3.2.   Steun beperkt tot het strikt noodzakelijke minimum

(170)

Hoewel de conclusie van de Commissie, namelijk dat gezien het ontbreken van een echt herstructureringsplan haar twijfels over de levensvatbaarheid op lange termijn blijven bestaan, op zich voldoende is om te concluderen dat de steun niet verenigbaar is met de interne markt, zal de Commissie ook het andere belangrijke criterium van de richtsnoeren van 1999 analyseren, namelijk of de steun beperkt is tot het strikt noodzakelijke minimum.

(171)

Overeenkomstig punt 40 van de richtsnoeren van 1999 moeten het steunbedrag en de steunintensiteit worden beperkt tot het voor de uitvoering van de herstructurering strikt noodzakelijke minimum in het licht van de bestaande financiële middelen van de begunstigde. De begunstigde wordt geacht uit haar eigen middelen een aanzienlijke bijdrage aan de herstructurering te leveren.

(172)

De herstructureringskosten kwamen neer op het totale bedrag van de in het kader van het crediteurenakkoord geherstructureerde schuld. De begunstigde betaalde 35 % van dit bedrag.

(173)

De Slowaakse autoriteiten hebben geen nadere uitleg verstrekt met betrekking tot de twijfels die de Commissie in verband daarmee had geuit. De begunstigde heeft toegelicht op welke wijze zij de betaling van de schuld die na het crediteurenakkoord overbleef, heeft gefinancierd (zie de punten 30-35). Volgens de begunstigde bedroeg haar eigen bijdrage 231 miljoen SKK (6,1 miljoen EUR).

(174)

Om te beginnen waren de middelen waarover de begunstigde beschikte, groter dan het bedrag van de schuld die na het crediteurenakkoord overbleef. Dit wijst erop dat de steun niet beperkt was tot het strikt noodzakelijke minimum.

(175)

Belangrijker is echter dat de Commissie van oordeel is dat het door Old Herold verstrekte krediet niet in aanmerking komt als een eigen bijdrage van de begunstigde in de zin van de richtsnoeren van 1999. Schulden zijn een permanente bron van financiering voor de werking van de onderneming. Het zijn leningen op korte termijn, die echter wel moeten worden terugbetaald. Het is slechts wanneer de leveranciers akkoord gaan met een vervaldag die later valt dan normaal, dat de onderneming over extra middelen beschikt om de herstructurering te financieren, en dat het uitstel een teken is dat de markt gelooft dat herstel van de levensvatbaarheid haalbaar is.

(176)

De begunstigde heeft niet aangetoond dat het uitstel van betaling door Old Herold veel verder ging dan de normale handelspraktijk tussen de begunstigde en haar leveranciers. De vervaldag van veertig dagen lijkt een standaardpraktijk, met name gezien het feit dat de begunstigde die vervaldag na het crediteurenakkoord werd toegestaan. De begunstigde verkeerde derhalve niet meer in financiële moeilijkheden. Het doel van het crediteurenakkoord was de begunstigde uit haar financiële problemen te helpen.

(177)

De Commissie concludeert derhalve dat het uitstel van de vervaldag niet kan worden beschouwd als een bijdrage aan de herstructurering uit externe middelen.

(178)

Zonder dit uitstel bedraagt de eigen bijdrage van de begunstigde in de zin van de richtsnoeren van 1999 131 miljoen SKK (3,4 miljoen EUR), wat overeenstemt met 20 % van de herstructureringskosten.

(179)

De richtsnoeren van 1999 bevatten geen drempels vanaf wanneer de eigen bijdrage van de begunstigde beduidend wordt geacht.

(180)

Gezien de praktijk van de Commissie bij de toepassing van de richtsnoeren van 1999 en de wijziging in het Commissiebeleid in dit verband met het oog op de invoering van drempels in het kader van de richtsnoeren van 2004 (53), is de Commissie van oordeel dat de bijdrage van 20 % eerder gering is. Een dergelijke bijdrage zou in het kader van de richtsnoeren van 1999 slechts kunnen worden aanvaard als aan alle andere voorwaarden voor de goedkeuring van de steun is voldaan. De Commissie zou dan rekening moeten houden met criteria als de vraag of de onderneming actief is in een steungebied en in hoeverre de financieringsbronnen het vertrouwen van de markt weerspiegelen, de begunstigde zelf en haar aandeelhouders niet meegerekend, in de levensvatbaarheid op lange termijn van de onderneming of andere specifieke kenmerken van de zaak.

(181)

In het licht van het bovenstaande kan de Commissie in deze zaak niet aanvaarden dat er sprake is van een beduidende bijdrage van de begunstigde. De Commissie concludeert dat haar twijfels over de vraag of de eigen bijdrage van de begunstigde beduidend is en of de steun beperkt was tot het strikt noodzakelijke minimum, niet zijn weggenomen.

3.4.   Verenigbaarheid van de steun: conclusie

(182)

De Commissie concludeert dat de steun niet verenigbaar is met de interne markt als reddings- of herstructureringssteun. Daarnaast is geen andere in het VWEU vastgestelde afwijking in deze zaak van toepassing.

VII.   CONCLUSIE

(183)

De Commissie is van oordeel dat de Slowaakse Republiek in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU heeft gehandeld door de belastingschuld van Frucona Košice a.s. kwijt te schelden. Deze steun is niet verenigbaar met de interne markt op grond van een in het VWEU vastgestelde afwijking.

(184)

Ook al is de uitvoering van de kwijtschelding door het belastingkantoor in afwachting van de uitkomst van deze procedure geschorst, toch meent de Commissie dat het voordeel voor de begunstigde ontstond op het moment dat het belastingkantoor besloot af te zien van een deel van zijn vorderingen en de steun zodoende ter beschikking stelde van de begunstigde. Dat moment was de inwerkingtreding van het crediteurenakkoord op 23 juli 2004. Het voordeel ten opzichte van de concurrenten van de begunstigde lag besloten in de omstandigheid dat het belastingkantoor zijn vorderingen niet ten uitvoer legde.

(185)

Om de situatie vooraf te herstellen moet de staatssteun worden teruggevorderd, Aangezien het voordeel werd verleend op het moment van inwerkingtreding van het crediteurenakkoord op 23 juli 2004, is het terug te vorderen bedrag het volledige bedrag van de kwijtschelding waarin dat crediteurenakkoord voorziet.

(186)

Het Hooggerechtshof van de Slowaakse Republiek heeft echter beslist dat ten onrechte achterstallige wegenbelasting ten belope van 424 490 SKK in dat crediteurenakkoord was opgenomen. Dit heeft als resultaat dat de hoofdschuld in het crediteurenakkoord met dat bedrag werd verminderd en dat de schuld aan het belastingkantoor die in het crediteurenakkoord is opgenomen, werd gecorrigeerd tot 640 369 341 SKK.

(187)

De achterstallige wegenbelasting, die inmiddels als kwijtgescholden was beschouwd, werd volledig betaald op 2 augustus 2006. Bij de berekening van het nog terug te vorderen bedrag van de steun en de achterstandsrente moet met die betaling rekening worden gehouden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Beschikking 2007/254/EG wordt ingetrokken.

Artikel 2

De staatssteun van de Slowaakse Republiek ten gunste van Frucona Košice a.s. ten bedrage van 416 515 990 SKK is onverenigbaar met de interne markt.

Artikel 3

1.   De Slowaakse Republiek neemt alle noodzakelijke maatregelen om van de begunstigde de in artikel 2 bedoelde onrechtmatige steun die zij heeft ontvangen, terug te vorderen, waarbij ermee rekening wordt gehouden dat het bedrag van 424 490 SKK aan achterstallige wegenbelasting op 2 augustus 2006 op de rekening van het plaatselijke belastingkantoor werd overgemaakt.

2.   De terugvordering geschiedt onverwijld en overeenkomstig de procedures van nationaal recht, voor zover die procedures de onmiddellijke en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van dit besluit mogelijk maken.

3.   Het terug te vorderen bedrag omvat de rente over de volledige periode vanaf de datum waarop de steun aan Frucona Košice a.s. is toegekend tot de datum van de effectieve terugbetaling.

4.   De rente wordt berekend overeenkomstig hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG Verdrag (54). De rente wordt op samengestelde grondslag toegepast voor de volledige duur van de in lid 3 bedoelde periode.

Artikel 4

De Slowaakse Republiek stelt de Commissie binnen twee maanden na de datum van de kennisgeving van dit besluit in kennis van de maatregelen die zijn getroffen om aan dit besluit te voldoen. Zij verstrekt die informatie aan de hand van het formulier in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 5

Dit besluit is gericht tot de Slowaakse Republiek.

Gedaan te Brussel, 16 oktober 2013.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Vicevoorzitter


(1)  Met ingang van 1 december 2009 zijn de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag respectievelijk de artikelen 107 en 108 VWEU geworden. De twee reeksen bepalingen zijn in wezen identiek. In het kader van dit besluit moeten verwijzingen naar de artikelen 107 en 108 van het VWEU waar nodig worden begrepen als verwijzingen naar respectievelijk de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag. Met het VWEU werden ook enkele terminologische wijzigingen ingevoerd, zoals de vervanging van „Gemeenschap” door „Unie” en „gemeenschappelijke markt” door „interne markt”. In dit besluit wordt de terminologie van het VWEU gehanteerd.

(2)  PB C 233 van 22.9.2005, blz. 47.

(3)  Zie voetnoot 2.

(4)  Beschikking 2007/254/EG van de Commissie van 7 april 2006 betreffende staatssteun C 25/2005 (ex NN 21/2005) van de Slowaakse Republiek ten gunste van Frucona Košice, a.s. (PB L 112 van 30.4.2007, blz. 14).

(5)  In EUR zou de omzet in 2002 23,6 miljoen EUR hebben bedragen, in 2003 25,7 miljoen EUR en in 2004 23 miljoen EUR. De wisselkoers die in dit besluit ter informatie wordt gebruikt, is 1 EUR = 38 SKK.

(6)  De totale omzet zou 334 miljoen SKK (8,8 miljoen EUR) in 2002, 360 miljoen SKK (9,5 miljoen EUR) in 2003 en 720 miljoen SKK (19 miljoen EUR) in 2004 hebben bedragen.

(7)  Een onderneming wordt als schuldplichtig beschouwd wanneer zij een aantal crediteuren heeft en niet binnen dertig dagen gerekend vanaf de vervaldag aan haar verplichtingen kan voldoen.

(8)  De accijns moet maandelijks worden betaald.

(9)  Het bedrag dat de begunstigde moet terugbetalen aan haar crediteuren.

(10)  In EUR was de totale schuld vóór het crediteurenakkoord 16,96 miljoen EUR en de totale schuld na het crediteurenakkoord 5,93 miljoen EUR.

(11)  Gezien het verlies van de vergunning voor de productie van gedistilleerde dranken en afgeleide dranken en overeenkomstig de informatie die door de indiener van de klacht is verstrekt, betrof die verkoop waarschijnlijk hoofdzakelijk de gedistilleerde dranken.

(12)  De begunstigde geeft een voorbeeld van een onderneming die vergelijkbare activa heeft en in dezelfde sector actief is, alsmede enkele meer algemene statistieken over het gebruik van de faillissementsprocedure in Slowakije.

(13)  Uit de cijfers over 2004 die door EKORDA in zijn verslag zijn gebruikt, blijkt dat 98 % btw en accijns is.

(14)  De begunstigde verwijst naar de gevoegde zaken C-278/92, C-279/92 en C-280/92, Spanje/Commissie, Jurispr. 1994, blz. I-4103.

(15)  Arrest Gerecht van 14 januari 2004, Fleuren Compost/Commissie, T-109/01, Jurispr. II-132, punt 74.

(16)  Arrest Hof van 24 januari 2013, Frucona/Commissie, C-73/11 P, nog niet gepubliceerd, punt 70.

(17)  Zie arresten Hof van 29 april 1999, Spanje/Commissie, C-342/96, Jurispr. blz. I-2459, punt 46; van 29 juni 1999, DM Transport, C-256/97, Jurispr. I-3913, punt 30; van 5 juni 2012, Commissie/EDF, C-124/10 P, nog niet gepubliceerd, punt 79, en arrest Frucona, C-73/11 P, reeds aangehaald, punt 73.

(18)  Arrest Commissie/EDF, reeds aangehaald, punten 81 tot en met 85.

(19)  

Bron: Balans 1 januari-31 december 2003, verstrekt door de begunstigde. Alle waarden zijn boekwaarden.

(20)  

Bron: verslag EKORDA van 7 juli 2004, rekening houdend met de boekwaarde, met uitzondering van de vorderingen, die op het niveau van hun liquidatiewaarde zijn gecorrigeerd.

(21)  

Bron: Balans 1 januari-28 april 2004, verstrekt door de begunstigde. Alle waarden zijn boekwaarden.

(22)  Informatie verstrekt door de Slowaakse autoriteiten en verkregen tijdens de controle van het belastingkantoor in de kantoren van de begunstigde op 17 januari 2004 (zie punt 60 hierboven).

(23)  

Bron: Jaarverslag 2004, verstrekt door de begunstigde. Alle waarden zijn boekwaarden.

(24)  Gronden, gebouwen, machines, immateriële activa, financiële activa.

(25)  Volgens EKORDA moet de boekwaarde van de kortetermijnvorderingen ter hoogte van 166 miljoen SKK worden gecorrigeerd op de liquidatiewaarde van 98 miljoen SKK (zie punt 97 hierboven).

(26)  Het is niet duidelijk of dit cijfer de boekwaarde of de liquidatiewaarde van de kortetermijnvorderingen weergeeft. Voorzichtigheidshalve heeft de Commissie aangenomen dat het de boekwaarde is.

(27)  Zie arrest Commissie/EDF, reeds aangehaald, punt 86.

(28)  Dit is de boekwaarde (166 miljoen SKK), die door EKORDA is gecorrigeerd om de liquidatiewaarde van de vorderingen tot uiting te brengen.

(29)  Dit is een schatting van de liquidatiewaarde die de Commissie heeft berekend door de boekwaarde van de kortetermijnvorderingen (147 miljoen SKK) te corrigeren met hetzelfde percentage dat EKORDA voor zijn analyse heeft gebruikt (zie voetnoot 6, tabel 3).

(30)  Dit is een schatting van de liquidatiewaarde die de Commissie heeft berekend door de boekwaarde van de kortetermijnvorderingen (63 miljoen SKK; zie ook voetnoot 1) te corrigeren met hetzelfde percentage dat EKORDA voor zijn analyse heeft gebruikt (zie voetnoot 16). De Commissie maakt uit de informatie van de Slowaakse autoriteiten echter op dat de vorderingen van 63 miljoen SKK uitvoerbare vorderingen zijn. Het is dan ook de vraag of correctie van hun boekwaarde echt noodzakelijk is. Indien de liquidatiewaarde van die vorderingen inderdaad 63 miljoen SKK is, zou de totale opbrengst in een faillissementsprocedure op 17 juni 2004 331 miljoen EUR (8,7 miljoen EUR) zijn geweest.

(31)  Dit cijfer wordt door de Slowaakse autoriteiten aangevochten, zoals hieronder wordt toegelicht.

(32)  In de onderzoeksprocedure heeft de begunstigde aangevoerd dat de waarde van haar niet-vlottende activa die ten gunste van het belastingkantoor in pand waren gegeven, 194 miljoen SKK bedroeg. Dit is de waardering van een onafhankelijke schatter, uitgedrukt als een „deskundigenprijs”. Die prijs zou een schatting moeten zijn van de prijs waartegen het actief toen had kunnen worden verkocht. Opgemerkt zij dat dit een minimumprijs is: de Slowaakse autoriteiten raamden de prijs van de in pand gegeven activa op 397 miljoen SKK.

(33)  De gebruikte liquidatiefactor is 52 %. Die liquidatiefactor kan worden afgeleid uit het feit dat de begunstigde had aangegeven dat zij ten minste 110 miljoen SKK wou ontvangen uit de verkoop van de voorraden met het oog op de financiering van het crediteurenakkoord. Op basis van een boekwaarde van 209 miljoen SKK was dit echter slechts mogelijk indien de liquidatiefactor voor de voorraden ten minste 52 % bedroeg (110 miljoen SKK /209 miljoen SKK).

(34)  Dit is de boekwaarde (166 miljoen SKK), die door EKORDA is gecorrigeerd om de liquidatiewaarde van de vorderingen uit te drukken.

(35)  Dit is de boekwaarde van de kortetermijnvorderingen na de correctie van hun boekwaarde (63 miljoen SKK) met een door EKORDA gebruikte factor van 59 %. Er is geen voor de hand liggende reden waarop de liquidatiefactor na een dergelijke correctie lager zou moeten zijn.

(36)  Opgemerkt zij dat in de andere verslagen die door de begunstigde zijn ingediend (met name de verslagen van EKORDA en mevrouw Kochová) van een lichtjes hoger kostenpercentage van ongeveer 22 % wordt uitgegaan. Omdat de procedure in deze zaak waarschijnlijk korter zou zijn dan de gemiddelde faillissementsprocedure, lijkt er echter geen reden te zijn waarom de kosten zelfs nog hoger zouden zijn dan die voor de gemiddelde procedure die in het verslag van de Wereldbank zijn vermeld. Er mocht integendeel worden verwacht dat door het lage aantal crediteuren en de eenvoudige structuur van de schulden (meer dan 99 % in handen van één crediteur) de kosten lager dan de gemiddelde kosten zouden uitvallen.

(37)  Het zou 100 % van de in pand gegeven activa (194 miljoen SKK) en meer dan 99 % van de opbrengst van de verkoop van de overblijvende activa hebben ontvangen.

(38)  De opbrengst van de verkoop van de activa van de begunstigde zou 275 miljoen SKK zijn geweest (zie tabel 4). Na aftrek van de kosten van een faillissementsprocedure, die volgens de begunstigde 18 % van de opbrengst van de verkoop van de activa beliepen, d.w.z. 49,5 miljoen SKK, zou het belastingkantoor 225,5 miljoen SKK hebben ontvangen.

(39)  Arrest Gerecht van 11 juli 2002, Hamsa/Commissie, T-152/99, Jurispr. blz. II-3058, punt 168.

(40)  Verslag van mevrouw Kochová twee jaar, verslag van curator Holovačová meer dan zes jaar, verslag van de Wereldbank 2004 4,8 jaar, verslag van het Slowaaks ministerie van Justitie en verslag van de Wereldbank van 2002 drie tot zeven jaar.

(41)  Het voorbeeld dat de begunstigde in haar opmerkingen van 25 oktober 2005 aanhaalt, is het faillissement van Liehofruct White Lady s.r.o. Levoča.

(42)  In 2004 varieerde de rentevoet voor overheidsobligaties met een looptijd van drie tot vijf jaar tussen 4,06 % en 5,14 %. Voorzichtigheidshalve is in de berekening rekening gehouden met het hoogste bedrag van 5,14 %.

(43)  Waarde van de vlottende activa = voorraden (43 miljoen SKK) + kortetermijnvorderingen (37 miljoen SKK) + contanten (161 miljoen SKK) = 241 miljoen SKK.

(44)  Uit de brief kan worden afgeleid dat het ministerie instemde met crediteurenakkoorden waarbij niet meer dan twee maanden uitstel van betaling werd verleend voor btw en accijnzen en niet meer dan zes maanden voor andere belastingen.

(45)  Arrest Hamsa/Commissie, reeds aangehaald, punt 126.

(46)  Zie bijvoorbeeld arrest Spanje/Commissie, reeds aangehaald, punt 46.

(47)  Zie bij analogie arrest Commissie/EDF, reeds aangehaald, punten 79 en 80.

(48)  Die cijfers lijken niet te worden ondersteund door de jaarrekeningen die de begunstigde heeft ingediend.

(49)  PB C 244 van 1.10.2004, blz. 2.

(50)  PB C 288 van 9.10.1999, blz. 2.

(51)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 33.

(52)  Zie arrest Hof van 22 maart 2001, Frankrijk/Commissie, C-17/99, Jurispr. blz. I-2481.

(53)  De drempel voor middelgrote ondernemingen in het kader van de richtsnoeren van 2004 bedraagt ten minste 40 %.

(54)  PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1.


BIJLAGE

INFORMATIE BETREFFENDE DE TENUITVOERLEGGING VAN HET BESLUIT VAN DE COMMISSIE …

1.   Berekening van het terug te vorderen bedrag

1.1.

Geef de volgende details over het bedrag aan onrechtmatige staatssteun dat de begunstigde ter beschikking is gesteld:

Datum (data) (1)

Steunbedrag (2)

Valuta

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Opmerkingen:

1.2.

Zet nader uiteen hoe de rente over het terug te vorderen steunbedrag zal worden berekend.

2.   Voorgenomen en reeds genomen maatregelen om de steun terug te vorderen

2.1.

Beschrijf nader welke maatregelen al zijn genomen en welke maatregelen zijn gepland om de steun onverwijld en daadwerkelijk terug te vorderen. Vermeld ook, voor zover van toepassing, de rechtsgrondslag voor de genomen/geplande maatregelen.

2.2.

Wat is het tijdschema voor het terugvorderen van de steun? Tegen wanneer zal de terugvordering van de steun zijn afgerond?

3.   Reeds doorgevoerde terugvordering

3.1.

Geef de volgende details over de steunbedragen die van de begunstigde zijn teruggevorderd:

Datum (data) (3)

Terugbetaald steunbedrag

Valuta

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.2.

Leg bewijs over van de terugbetaling van de steunbedragen die in de tabel onder punt 3.1 zijn vermeld.


(1)  

(o)

Datum of data waarop de steun of de afzonderlijke tranches van de steun ter beschikking van de begunstigde is of zijn gesteld.

(2)  Bedrag van de aan de begunstigde toegekende steun (in brutosubsidie-equivalent).

(3)  

(o)

Datum of data waarop de steun is terugbetaald.