20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 347/209


VERORDENING (EU) Nr. 1294/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 december 2013

tot vaststelling van een actieprogramma voor douane in de Europese Unie voor de periode 2014-2020 (Douane 2020) en tot intrekking van Beschikking nr. 624/2007/EG

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 33,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het meerjarige actieprogramma voor douane van vóór 2014 heeft de samenwerking tussen de douaneautoriteiten binnen de Unie aanzienlijk vergemakkelijkt en versterkt. Veel activiteiten op het gebied van douane hebben voorts een grensoverschrijdend karakter, waardoor ze betrekking hebben op en gevolgen hebben voor alle lidstaten; ze kunnen derhalve niet effectief en efficiënt worden verwezenlijkt door de lidstaten afzonderlijk. Een douaneprogramma op het niveau van de Unie, dat door de Commissie ten uitvoer zal worden gelegd, verschaft de lidstaten een Uniekader om deze samenwerkingsactiviteiten te ontplooien, hetgeen kostenefficiënter is dan wanneer elke lidstaat afzonderlijk samenwerkingskaders op bilaterale of multilaterale basis opzet. Het is derhalve passend dat het vorige meerjarig actieprogramma voor de douane wordt voortgezet door middel van een nieuw programma op hetzelfde gebied, het Douane 2020-programma ("het programma").

(2)

De activiteiten in het kader van het programma, dat wil zeggen de Europese informatiesystemen, de gemeenschappelijke acties voor douaneambtenaren en de gemeenschappelijke opleidingsinitiatieven, zullen door het beter doen functioneren van de interne markt bijdragen aan de verwezenlijking van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Door een kader te creëren voor activiteiten die tot doel hebben de douaneautoriteiten efficiënter en moderner te laten functioneren, het concurrentievermogen van de bedrijven te versterken, de werkgelegenheid te bevorderen en de maatregelen van de lidstaten ter bescherming van hun financiële en economische belangen en die van de Unie te rationaliseren en te coördineren, zal het programma het functioneren van de douane-unie actief versterken, zodat bedrijven en burgers hun voordeel kunnen doen met het volledig potentieel van de interne markt en van de wereldwijde handel.

(3)

Ter ondersteuning van het toetredings- en associatieproces van derde landen staat deelname aan het programma ook open voor toetredingslanden en kandidaat-lidstaten alsmede voor potentiële kandidaten en partnerlanden van het Europese nabuurschapsbeleid, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Gelet op de toenemende verwevenheid van de wereldeconomie moet het programma de mogelijkheid blijven bieden om externe deskundigen, zoals ambtenaren van derde landen, vertegenwoordigers van internationale organisaties of marktdeelnemers, bij bepaalde activiteiten te betrekken. De deelname van externe deskundigen wordt essentieel geacht in alle gevallen waarin de doelstellingen van een programma niet kunnen worden verwezenlijkt zonder de bijdrage van die deskundigen. De oprichting van de Europese Dienst voor extern optreden onder het gezag van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleidmaakt het gemakkelijker om het beleid te coördineren en samenhang te bewerkstelligen op een gebied dat een relevant onderdeel is van externe strategieën en acties van de Unie, zowel op bilaterale als op multilaterale basis.

(4)

In de programmadoelstellingen moet rekening worden gehouden met de problemen en uitdagingen die de komende tien jaar op het gebied van douane kunnen worden verwacht. Het programma moet een rol blijven spelen op cruciale gebieden zoals de coherente tenuitvoerlegging van Uniewetgeving op het gebied van douane en verwante gebieden. Voorts moet in het programma de nadruk worden gelegd op de bescherming van de financiële en economische belangen van de Unie en het waarborgen van de veiligheid. Dit dient onder meer samenwerking en informatie-uitwisseling tussen nationale en uniale markttoezichtautoriteiten en de douaneautoriteiten te omvatten. Het programma moet ook zijn gericht op handelsfacilitatie, onder meer door gezamenlijke inspanningen ter bestrijding van fraude, en op de opbouw van de bestuurlijke capaciteit van de douaneautoriteiten. In dat opzicht moet een kosten-batenanalyse van detectie-apparatuur en aanverwante technologie worden uitgevoerd om de aanschaf van moderne instrumenten voor douanecontrole door de douaneautoriteiten na 2020 te vergemakkelijken. Ook moeten de methoden waarmee de aanschaf van moderne instrumenten voor douanecontrole kan worden vergemakkelijkt, zoals gemeenschappelijke overheidsopdrachten, nader worden onderzocht.

(5)

De instrumenten die voor 2014 in het kader van het programma werden gebruikt, dienen te worden behouden omdat zij hun waarde hebben bewezen. Gelet op de behoefte aan een gestructureerdere operationele samenwerking moeten extra instrumenten worden toegevoegd, namelijk de samenstelling van deskundigenteams met Unie- en nationale deskundigen om gezamenlijk taken te verrichten op specifieke domeinen, en het opzetten van acties voor bestuurlijke capaciteitsopbouw teneinde gespecialiseerde bijstand te verlenen aan de deelnemende landen die behoefte hebben aan bestuurlijke capaciteitsopbouw.

(6)

De Europese informatiesystemen spelen een cruciale rol bij het versterken van de douanesystemen in de Unie en moeten derhalve verder worden gefinancierd in het kader van het programma. Voorts moet het mogelijk zijn nieuwe douanegerelateerde informatiesystemen die in het kader van Unierecht worden vastgesteld, in het programma op te nemen. De Europese informatiesystemen moeten, waar passend, gebaseerd zijn op gezamenlijke ontwikkelingsmodellen en een gezamenlijke IT-architectuur, teneinde de flexibiliteit en de efficiëntie van de douaneadministratie te vergroten.

(7)

Het programma moet voorzien in competentieontwikkeling, mede in de vorm van gemeenschappelijke opleidingen. Douaneambtenaren moeten hun kennis en de vaardigheden die zij nodig hebben om de Unie te dienen, ontwikkelen en actualiseren. Het programma moet een wezenlijke rol vervullen bij de ontwikkeling van de personele kwalificaties door middel van een sterkere opleidingsondersteuning die zowel op douaneambtenaren als op marktdeelnemers is gericht. Te dien einde moet de bestaande gemeenschappelijke opleidingsaanpak van de Unie, die vooral gebaseerd was op de centrale ontwikkeling van e-learning, zich ontwikkelen tot een veelzijdig ondersteuningsprogramma voor opleidingen voor de Unie.

(8)

Het programma dient naar behoren aandacht te besteden aan, en een toereikend deel van zijn begroting uit te trekken voor, het functioneren van de bestaande Europese informatiesystemen voor douane en de ontwikkeling van nieuwe Europese informatiesystemen, die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van de douanewetgeving van de Unie. Tegelijkertijd moeten passende middelen worden uitgetrokken voor activiteiten waar bij de douane betrokken ambtenaren bijeen worden gebracht, en voor competentieontwikkeling. Voorts moet het programma in een zekere mate van budgettaire flexibiliteit voorzien, teneinde op veranderingen in de beleidsprioriteiten te kunnen inspelen.

(9)

Het programma moet een periode van zeven jaar bestrijken, zodat de looptijd ervan samenvalt met die van het meerjarige financiële kader dat is vastgesteld bij Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (2).

(10)

Deze verordening legt voor de gehele looptijd van het programma de financiële middelen vast, die voor het Europees Parlement en de Raad het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (3) in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure.

(11)

In overeenstemming met de door de Commissie in haar mededeling van 19 oktober 2010 getiteld "De evaluatie van de EU-begroting" verwoorde streven naar samenhang en vereenvoudiging van financieringsprogramma's moeten de middelen worden gedeeld met andere financieringsinstrumenten van de Unie wanneer de beoogde activiteiten in het kader van het programma doelstellingen nastreven die verschillende financieringsinstrumenten gemeen hebben, zonder dat deze activiteiten evenwel dubbel kunnen worden gefinancierd. Bij de in het kader van dit programma opgezette acties moet ervoor zorg worden gedragen dat middelen van de Unie ter ondersteuning van de werking van de douane-unie op samenhangende wijze worden gebruikt.

(12)

De voor de financiële tenuitvoerlegging van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld in overeenstemming met Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (4) en met Gedelegeerde Verordening (EU, Euratom) nr. 1268/2012 van de Commissie (5).

(13)

De financiële belangen van de Unie moeten gedurende de volledige uitgavencyclus door passende maatregelen worden beschermd, met inbegrip van voorkoming, opsporing en onderzoek van onregelmatigheden, invordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist gebruikte middelen en, in voorkomend geval, oplegging van sancties.

(14)

Samenwerking betreffende intelligente risicobeoordeling is van essentieel belang om de wet nalevende en betrouwbare ondernemingen in staat te stellen optimaal profijt te trekken van de vereenvoudiging van de e-administratie van de douane, en het mogelijk te maken dat onregelmatigheden worden aangepakt.

(15)

Om eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend in verband met de goedkeuring van de jaarlijkse werkprogramma's. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (6).

(16)

Teneinde op gepaste wijze op veranderingen in de beleidsprioriteiten in te spelen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen om de lijst van indicatoren waarmee de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen wordt gemeten, te wijzigen en de aan iedere soort actie toegewezen indicatieve bedragen aan te passen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen moet de Commissie zorgen voor gelijktijdige, tijdige en passende toezending van de betrokken documenten aan het Europees Parlement en de Raad.

(17)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de vaststelling van een meerjarenprogramma ter verbetering van het functioneren van de douane-unie, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, aangezien zij de voor het programma vereiste samenwerking en coördinatie niet efficiënt kunnen verrichten, en derhalve, vanwege van de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kan worden bereikt, mag de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(18)

De Commissie dient bij de tenuitvoerlegging van het programma bijgestaan te worden door het Douane 2020-comité.

(19)

Teneinde de evaluatie van het programma te vergemakkelijken, moet vanaf het begin een passend kader voor het toezicht op de door middel van het programma bereikte resultaten tot stand worden gebracht. Halverwege de looptijd moeten de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma, de efficiëntie en de toegevoegde waarde op Europees niveau ervan worden geëvalueerd. Een eindevaluatie moet daarnaast betrekking hebben op het langetermijneffect en de duurzaamheidseffecten van het programma. Er moet worden gezorgd voor volledige transparantie met periodieke verslagen over toezicht en evaluatie ten behoeve van het Europees Parlement en de Raad. Dee evaluaties moeten gebaseerd zijn op indicatoren, waarmee de effecten van het programma tegen van tevoren bepaalde referentiewaarden worden afgezet. De indicatoren moeten onder meer de tijd meten gedurende welke het gemeenschappelijk communicatienetwerk beschikbaar is zonder systeemstoringen, aangezien dit de voorwaarde is voor het goede functioneren van alle Europese informatiesystemen en een efficiënte samenwerking tussen de douaneautoriteiten binnen de douane-unie.

(20)

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (7) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de lidstaten in het kader van deze verordening en onder het toezicht van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met name de publieke onafhankelijke autoriteiten die door de lidstaten zijn aangewezen. Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (8) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de Commissie in het kader van deze verordening en onder het toezicht van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming. Het uitwisselen of doorzenden van informatie door bevoegde autoriteiten dient te geschieden in overeenstemming met de regels voor het doorgeven van persoonsgegevens als neergelegd in Richtlijn 95/46/EG, en het uitwisselen of doorzenden van informatie door de Commissie dient te geschieden in overeenstemming met de regels voor het doorgeven van persoonsgegevens als neergelegd in Verordening (EG) nr. 45/2001.

(21)

Deze verordening vervangt Beschikking nr. 624/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad (9). Die beschikking moet derhalve worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

1.   Er wordt een meerjarig actieprogramma "Douane 2020" ("het programma") ter ondersteuning van het functioneren van de douane-unie vastgesteld.

2.   Het programma bestrijkt de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)   "douaneautoriteiten": de autoriteiten die belast zijn met de toepassing van de voorschriften op het gebied van douane;

2)   "externe deskundigen":

a)

vertegenwoordigers van overheidsinstanties, mede van landen die niet deelnemen aan het programma, overeenkomstig artikel 3, lid 2;

b)

marktdeelnemers en organisaties die marktdeelnemers vertegenwoordigen;

c)

vertegenwoordigers van internationale en andere relevante organisaties.

Artikel 3

Deelname aan het programma

1.   De deelnemende landen zijn de lidstaten en de in lid 2 bedoelde landen mits aan de in dat lid bepaalde voorwaarden is voldaan.

2.   Aan het programma kan worden deelgenomen door de volgende landen:

a)

toetredende landen, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten die onder een pretoetredingsstrategie vallen, overeenkomstig de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van deze landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten, besluiten van de Associatieraad of soortgelijke overeenkomsten;

b)

partnerlanden van het Europese nabuurschapsbeleid, mits de toepasselijke wetgeving en bestuurlijke methoden in deze landen voldoende zijn aangepast aan die in de Unie.

De onder b) van de eerste alinea bedoelde partnerlanden nemen deel aan het programma overeenkomstig met deze landen overeen te komen bepalingen na de vaststelling van een kaderovereenkomst betreffende hun deelname aan programma's van de Unie.

Artikel 4

Bijdrage aan de activiteiten in het kader van het programma

Externe deskundigen kunnen worden uitgenodigd om bij te dragen aan bepaalde, in het kader van het programma opgezette activiteiten wanneer dit essentieel is voor de verwezenlijking van de in de artikelen 5 en 6 vermelde doelstellingen. De externe deskundigen worden in samenwerking met de deelnemende landen door de Commissie gekozen op basis van hun vaardigheden, ervaring en kennis met betrekking tot de specifieke activiteiten.

Artikel 5

Algemene doelstelling en specifieke doelstellingen

1.   De algemene doelstelling van het programma bestaat erin het functioneren en het moderniseren van de douane-unie te ondersteunen, teneinde de interne markt te versterken door middel van samenwerking tussen de deelnemende landen, hun douaneautoriteiten en hun ambtenaren. De algemene doelstelling wordt nagestreefd via het verwezenlijken van specifieke doelstellingen.

2.   De specifieke doelstellingen bestaan erin douaneautoriteiten te helpen de financiële en economische belangen van de Unie en de lidstaten te beschermen, met inbegrip van de bestrijding van fraude en de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten, de veiligheid te verhogen, burgers en het milieu te beschermen, de administratieve capaciteit van de douaneautoriteiten te verbeteren en het concurrentievermogen van Europese bedrijven te verhogen.

Deze specifieke doelstellingen worden met name verwezenlijkt door:

a)

automatisering;

b)

het zorgen voor een moderne en geharmoniseerde aanpak van douaneprocedures en -controles;

c)

de legale handel te vergemakkelijken;

d)

de nalevingskosten en de administratieve lasten te verlagen; en

e)

het functioneren van de douaneautoriteiten te versterken.

3.   De verwezenlijking van de specifieke doelstellingen wordt gemeten aan de hand van de indicatoren in bijlage I. Indien nodig kunnen deze indicatoren in de loop van het programma worden herzien.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de lijst van indicatoren in bijlage I te wijzigen.

Artikel 6

Operationele doelstellingen

De operationele doelstellingen van het programma zijn:

a)

de opstelling, de coherente toepassing en de effectieve uitvoering van Uniewetgeving en beleid op het gebied van douane ondersteunen;

b)

de Europese informatiesystemen voor douane ontwikkelen, verbeteren, exploiteren en ondersteunen;

c)

beste werkmethoden en administratieve procedures in kaart brengen, ontwikkelen, uitwisselen en toepassen, met name naar aanleiding van benchmarkactiviteiten;

d)

de vaardigheden en competenties van douaneambtenaren versterken;

e)

de samenwerking tussen douaneautoriteiten en internationale organisaties, derde landen, andere overheidsinstanties, waaronder uniale en nationale markttoezichtautoriteiten, alsmede marktdeelnemers en organisaties die marktdeelnemers vertegenwoordigen verbeteren.

HOOFDSTUK II

SUBSIDIABELE ACTIES

Artikel 7

Subsidiabele acties

Uit hoofde van het programma wordt, onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in het in artikel 14 bedoelde jaarlijkse werkprogramma, financiële steun verleend voor de volgende soorten acties:

a)

gemeenschappelijke acties:

i)

seminars en workshops;

ii)

projectgroepen, gewoonlijk bestaande uit een beperkt aantal landen, die actief zijn gedurende een beperkte tijd om te streven naar een vooraf bepaald doel met een welomschreven resultaat, waaronder coördinatie of benchmarking;

iii)

werkbezoeken, opgezet door de deelnemende landen of een ander land, om ambtenaren in staat te stellen deskundigheid of kennis op het gebied van douaneaangelegenheden te verwerven of te vergroten. Voor werkbezoeken, opgezet in derde landen, komen alleen reis- en verblijfkosten (logies en dagvergoeding) in aanmerking voor vergoeding uit hoofde van het programma;

iv)

activiteiten in het kader van toezicht door gemeenschappelijke teams van ambtenaren van de Commissie en ambtenaren van de deelnemende landen, om douanepraktijken te analyseren, problemen met de toepassing van de regels in kaart te brengen en in voorkomend geval voorstellen te doen voor de aanpassing van de regels en de werkmethoden van de Unie;

v)

deskundigenteams, die een gestructureerde vorm van samenwerking vormen, met een tijdelijk of permanent karakter, waarin deskundigheid wordt samengebracht om taken op specifieke terreinen uit te voeren of operationele activiteiten te verrichten, eventueel met de steun van onlinesamenwerkingsdiensten, administratieve bijstand en faciliteiten op het gebied van infrastructuur en apparatuur;

vi)

acties voor bestuurlijke capaciteitsopbouw en -ondersteuning bij de douane;

vii)

studies;

viii)

gezamenlijk ontwikkelde communicatieacties;

ix)

overige activiteiten ter ondersteuning van de in de artikelen 5 en 6 vermelde algemene, specifieke en operationele doelstellingen;

b)

IT-capaciteitsopbouw: ontwikkeling, onderhoud, exploitatie en kwaliteitsborging van de Uniecomponenten van de in afdeling A van bijlage II genoemde Europese informatiesystemen alsmede van nieuwe Europese informatiesystemen die in het kader van het Unierecht worden opgezet;

c)

competentieontwikkeling: gemeenschappelijke opleidingsacties ter ondersteuning van de vereiste beroepsbekwaamheid en vakkennis op het gebied van douane.

Artikel 8

Specifieke uitvoeringsbepalingen voor gemeenschappelijke acties

1.   Deelname aan gemeenschappelijke acties als bedoeld in artikel 7, onder a), geschiedt op vrijwillige basis.

2.   De deelnemende landen dragen er zorg voor dat ambtenaren met een passend profiel en passende kwalificaties worden aangewezen voor deelname aan de gemeenschappelijke acties.

3.   De deelnemende landen nemen in voorkomend geval de voor de uitvoering van de gemeenschappelijke acties vereiste maatregelen, met name door er bekendheid aan te geven en door ervoor te zorgen dat de gerealiseerde outputs optimaal worden benut.

Artikel 9

Specifieke uitvoeringsbepalingen voor IT-capaciteitsopbouw

1.   De Commissie en de deelnemende landen dragen er zorg voor dat de in afdeling A van bijlage II bedoelde Europese informatiesystemen worden ontwikkeld, geëxploiteerd en naar behoren onderhouden.

2.   De Commissie coördineert in samenwerking met de deelnemende landen het opzetten en het functioneren van de in afdeling B van bijlage II vermelde Uniecomponenten en de in afdeling C van bijlage II omschreven niet-Unie-componenten van de in afdeling A van bijlage II bedoelde Europese informatiesystemen voor zover de desbetreffende aspecten van belang zijn om het gebruik, de interconnectiviteit en de voortdurende verbetering ervan te garanderen.

3.   De Unie draagt de kosten van verwerving, ontwikkeling, installatie, onderhoud en dagelijkse exploitatie van de EU-componenten. De kosten van verwerving, ontwikkeling, installatie, onderhoud en dagelijkse exploitatie van de niet-EU-componenten worden gedragen door de deelnemende landen.

Artikel 10

Specifieke uitvoeringsbepalingen voor competentieontwikkeling

1.   Deelname aan de gemeenschappelijke opleidingsacties als bedoeld in artikel 7, onder c), geschiedt op vrijwillige basis.

2.   De deelnemende landen nemen, waar passend, gezamenlijk ontwikkelde opleidingsinhoud, met inbegrip van e-learningmodules, opleidingsprogramma's en gezamenlijk overeengekomen opleidingsnormen, in hun nationale opleidingsprogramma's op.

3.   De deelnemende landen dragen er zorg voor dat hun ambtenaren de basis- en vervolgopleiding ontvangen die nodig is voor het verwerven van de gemeenschappelijke beroepsbekwaamheid en vakkennis in overeenstemming met de opleidingsprogramma's.

4.   De deelnemende landen voorzien in de talenopleiding die hun ambtenaren in staat stelt een taalbeheersing te verwerven waarmee zij aan het programma kunnen deelnemen.

HOOFDSTUK III

FINANCIEEL KADER

Artikel 11

Financieel kader

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2014-2020 worden vastgesteld op 522 943 000 EUR in huidige prijzen.

De jaarlijkse kredieten worden door het Europees Parlement en van de Raad toegestaan binnen de grenzen van het meerjarige financiële kader.

2.   Binnen de financiële middelen voor het programma worden indicatieve bedragen toegewezen aan in artikel 7 genoemde subsidiabele acties, binnen de percentages die in bijlage III voor iedere soort actie zijn vastgesteld. De Commissie kan van de in die bijlage vervatte indicatieve toewijzing van middelen afwijken, maar kan het toegewezen aandeel van de financiële middelen niet met meer dan 10 % voor iedere soort actie verhogen.

Mocht het nodig zijn die limiet te overschrijden, dan is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 15 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in bijlage III vervatte indicatieve toewijzing van middelen te wijzigen.

Artikel 12

Financieringsvormen

1.   De Commissie legt het programma ten uitvoer overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

2.   De financiële steun van de Unie voor de in artikel 7 bepaalde subsidiabele acties neemt de vorm aan van:

a)

subsidies;

b)

overeenkomsten voor overheidsopdrachten;

c)

vergoeding van kosten van externe deskundigen als bedoeld in artikel 4.

3.   Het medefinancieringspercentage voor subsidies kan oplopen tot 100 % van de subsidiabele kosten in het geval van dagvergoedingen, reis- en verblijfkosten en kosten in verband met het opzetten van evenementen.

Het toepasselijke medefinancieringspercentage wanneer voor acties subsidieverlening vereist is, wordt vastgesteld in de jaarlijkse werkprogramma's.

4.   De financiële middelen voor het programma kunnen eveneens de kosten dekken van:

a)

voorbereidende werkzaamheden, toezicht, bewaking, controles en evaluaties die voor het beheer van het programma en de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma noodzakelijk zijn, met name studies, bijeenkomsten van deskundigen, voorlichtings- en communicatiecampagnes, daaronder begrepen bedrijfsommunicatie over de politieke prioriteiten van de Unie voor zover deze verband houden met de doelstellingen van dit programma;

b)

kosten van IT-netwerken voor de verwerking en de uitwisseling van informatie; en

c)

alle andere kosten van technische en administratieve bijstand die de Commissie maakt voor het beheer van het programma.

Artikel 13

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van deze verordening gefinancierde acties, de financiële belangen van de Unie met de toepassing van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten worden beschermd door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door middel van terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door middel van doeltreffende, evenredige en afschrikkende bestuurlijke en financiële sancties.

2.   De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer hebben de bevoegdheid om audits, op basis van documenten en ter plaatse, uit te voeren bij alle begunstigden, contractanten en subcontractanten die uit hoofde van deze verordening middelen van de Unie hebben ontvangen.

3.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan onderzoeken instellen, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (11), om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met een subsidieovereenkomst of -besluit of een contract uit hoofde van deze verordening gefinancierd, waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.

HOOFDSTUK IV

UITVOERINGSBEVOEGDHEDEN

Artikel 14

Werkprogramma

1.   Voor de tenuitvoerlegging van het programma neemt de Commissie een jaarlijks werkprogramma aan door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 16, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Elk jaarlijks werkprogramma geeft uitvoering aan de doelstellingen van het programma door het volgende te bepalen:

a)

de acties overeenkomstig de algemene, specifieke en operationele doelstellingen zoals omschreven in de artikelen 5 en 6, de uitvoeringsmethode, met inbegrip, waar van toepassing, van de werkwijze voor de instelling van de in artikel 7, onder a), sub v), bedoelde deskundigenteams en de verwachte resultaten;

b)

een uitsplitsing van de begroting per soort actie;

c)

het medefinancieringspercentage voor subsidies als bedoeld in artikel 12, lid 3.

2.   Bij de opstelling van het jaarlijkse werkprogramma houdt de Commissie rekening met de gemeenschappelijke aanpak van het douanebeleid. Die aanpak wordt regelmatig geëvalueerd en vastgelegd in partnerschap tussen de Commissie en de lidstaten in de Groep douanebeleid, die bestaat uit de hoofden van de douanediensten van de lidstaten of hun vertegenwoordigers en de vertegenwoordigers van de Commissie.

De Commissie stelt de Groep douanebeleid op gezette tijden in kennis van de maatregelen met betrekking tot de uitvoering van het programma.

Artikel 15

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 5, lid 3, tweede alinea, en in artikel 11, lid 2, tweede alinea, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een periode die aanvangt op 1 januari 2014 en eindigt op 31 december 2020.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, lid 3, tweede alinea, en in artikel 11, lid 2, tweede alinea, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in het besluit worden vermeld. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, geeft zij daarvan gelijktijdig kennis aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 5, lid 3, tweede alinea, en artikel 11, lid 2, tweede alinea, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 16

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Het betreft een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK V

TOEZICHT EN EVALUATIE

Artikel 17

Toezicht op acties in het kader van het programma

1.   De Commissie ziet in samenwerking met de deelnemende landen aan de hand van de in bijlage I genoemde indicatoren toe op de uitvoering van het programma en de uit hoofde van het programma uitgevoerde acties.

2.   De Commissie maakt de bevindingen van het toezicht openbaar.

3.   De resultaten van het toezicht worden gebruikt voor de evaluatie van het programma in overeenstemming met artikel 18.

Artikel 18

Evaluatie

1.   De Commissie dient bij het Europees Parlement en bij de Raad een tussentijde en een eindevaluatieverslag van het programma in, met betrekking tot de in de leden 2 en 3 bedoelde kwesties. De resultaten van deze evaluaties, waaronder de constatering van ernstige tekortkomingen, worden geïntegreerd in besluiten over de eventuele verlenging, wijziging of stopzetting van het programma voor daaropvolgende periodes. Deze evaluaties worden verricht door een onafhankelijke externe beoordelaar.

2.   De Commissie stelt uiterlijk 30 juni 2018 een tussentijds evaluatieverslag op over de verwezenlijking van de doelstellingen van de acties in het kader van het programma, het efficiënte gebruik van middelen en de meerwaarde van het programma op Europees niveau. In dit verslag wordt ook aandacht gegeven aan de vereenvoudiging en de blijvende relevantie van de doelstellingen en de bijdrage van het programma aan de Unieprioriteiten van slimme, duurzame en inclusieve groei.

3.   De Commissie stelt uiterlijk 31 december 2021 een eindevaluatieverslag op over de in lid 2 bedoelde kwesties en over het langetermijneffect en de duurzaamheid van de gevolgen van het programma.

4.   Op verzoek van de Commissie verstrekken de deelnemende landen haar alle gegevens en informatie die van belang zijn voor de opstelling van haar tussentijdse en eindevaluatieverslag.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 19

Intrekking

Beschikking nr. 624/2007/EG wordt met ingang van 1 januari 2014 ingetrokken.

Financiële verplichtingen die voortvloeien uit acties in het kader van die beschikking, blijven evenwel aan die beschikking onderworpen totdat deze acties zijn voltooid.

Artikel 20

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 11 december 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

V. LEŠKEVIČIUS


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 21 november 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad)

(2)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (Zie bladzijde 884 van dit Publicatieblad).

(3)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(4)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(5)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(7)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(8)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(9)  Beschikking nr. 624/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 tot vaststelling van een actieprogramma voor de douane in de Gemeenschap (Douane 2013) (PB L 154 van 14.6.2007, blz. 25).

(10)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(11)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


BIJLAGE I

Indicatoren

De verwezenlijking van de in artikel 5, lid 2, bedoelde specifieke doelstellingen wordt gemeten aan de hand van de volgende indicatoren:

a)

de feedback van deelnemers aan acties in het kader van het programma en van gebruikers van de programma-index die zal aangeven hoe de belanghebbenden bij het programma het effect van de acties in het kader van het programma opvatten, onder meer op het gebied van:

i)

acties in het kader van het programma inzake netwerkvorming;

ii)

acties in het kader van het programma inzake samenwerking;

b)

het aantal richtsnoeren en aanbevelingen dat is uitgebracht naar aanleiding van acties in het kader van het programma die verband houden met een moderne en geharmoniseerde aanpak van douaneprocedures;

c)

de indicator van het gemeenschappelijk communicatienetwerk voor de Europese informatiesystemen die de beschikbaarheid zal meten van het gemeenschappelijk netwerk dat onontbeerlijk is voor de exploitatie van de Europese informatiesystemen inzake douane. Het netwerk dient gedurende 98 % van de tijd beschikbaar te zijn;

d)

de index Uniewetgeving en beleidstoepassing en -uitvoering, die de vorderingen bij de opstelling, toepassing en uitvoering van Uniewetgeving en -beleid op het gebied van douane zal meten, onder meer aan de hand van:

i)

het aantal acties in het kader van het programma dat op dit gebied wordt georganiseerd, met name in verband met de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten, veiligheidskwesties, fraudebestrijding en de beveiliging van de toeleveringsketen,

ii)

het aantal aanbevelingen dat naar aanleiding van deze acties wordt geformuleerd;

e)

de indicator Beschikbaarheid van de Europese informatiesystemen, die de beschikbaarheid van de EU-componenten van de IT-applicaties voor douane zal meten. Deze moeten tijdens kantooruren gedurende 97 % van de tijd beschikbaar zijn en daarbuiten gedurende 95 % van de tijd;

f)

de index Beste praktijken en richtsnoeren, diede evolutie bij het in kaart brengen, ontwikkelen, uitwisselen en toepassen van de beste werkpraktijken en administratieve procedures zal meten, onder meer aan de hand van:

i)

het aantal acties in het kader van het programma dat op dit gebied wordt georganiseerd,

ii)

het aantal uitgewisselde richtsnoeren en beste praktijken;

g)

de index Leren, die de vorderingen zal meten die voortvloeien uit acties in het kader van het programma die gericht zijn op versterking van vaardigheden en competenties van douaneambtenaren, onder meer aan de hand van:

i)

het aantal ambtenaren dat is opgeleid met gebruikmaking van gemeenschappelijk opleidingsmateriaal van de Unie,

ii)

het aantal keren dat e-learningmodules van het programma zijn gedownload;

h)

de indicator Samenwerking met derde partijen, die zal weergeven op welke wijze het programma andere autoriteiten dan de douaneautoriteiten van de lidstaten steunt door het aantal acties in het kader van het programma ter ondersteuning van die doelstelling te meten.


BIJLAGE II

Europese informatiesystemen en Unie- en niet-Uniecomponenten daarvan

A.

De Europese informatiesystemen zijn de volgende:

1)

het gemeenschappelijk communicatienetwerk met gemeenschappelijke systeeminterface (CCN/CSI - CCN2), CCN-mail3, CSI-bridge, http-bridge, CCN LDAP en bijbehorende tools, CCN-webportaal, CCN-toezicht;

2)

ondersteunende systemen, met name de tool voor de applicatieconfiguratie voor CCN, de tool voor activiteitenrapportage (Activity Reporting Tool - ART2), het elektronische onlineprojectbeheer van Taxud (Taxud Electronic Management of Project Online - TEMPO), de tool voor dienstenbeheer (Service Management Tool - SMT), het gebruikersbeheersysteem (User Management system - UM), het BPM-systeem, het beschikbaarheidsdashboard en AvDB, het portaal voor het IT-dienstenbeheer, het beheer van de directory en de gebruikerstoegang;

3)

het informatie- en communicatieplatform van de programma's (PICS);

4)

de systemen voor het vervoer van goederen onder een douaneregeling, met name het (nieuwe) geautomatiseerde douanevervoersysteem ((N)CTS), NCTS TIR voor Rusland, het exportcontrolesysteem (ECS) en het invoercontrolesysteem (ICS). Deze systemen worden ondersteund door de volgende applicaties/componenten: het systeem voor de uitwisseling van inlichtingen met derde landen (SPEED-bridge), de SPEED Edifact Converter Node (SPEED-ECN), de standaard SPEED-testapplicatie (Standard SPEED Test Application - SSTA), de standaard testapplicatie voor douanevervoer (Standard Transit Test Application - STTA), de testapplicatie voor douanevervoer (Transit Test Application - TTA), centrale diensten/referentiegegevens (Central Services/Reference Data -CSRD2) en het centrale diensten/ managementinformatiesysteem (Central Services/Management Information System - CS/MIS);

5)

het communautair systeem voor risicobeheer (Community Risk Management System - CRMS), dat de risico-informatieformulieren (RIF's) en de CPCA-functiedomeinen betreffende gemeenschappelijke profielen omvat;

6)

het systeem van marktdeelnemers (EOS), dat de registratie en identificatie van marktdeelnemers (Economic Operator Registration and Identification - EORI), de geautoriseerde marktdeelnemers (Authorised Economic Operators - AEO), de lijnvaartdiensten (Regular Shipping Services - RSS) en de functiedomeinen betreffende de wederzijdse erkenning met partnerlanden omvat. De algemene webdienst (Generic Web Service) is een ondersteunende component voor dit systeem;

7)

het tariefsysteem (TARIC3), dat een referentiegegevenssysteem is voor andere applicaties zoals het contingentbeheersysteem (QUOTA2), het beheer- en bewakingssysteem voor het toezicht (SURV2), het Europees informatiesysteem betreffende bindende tariefinlichtingen (EBTI3) en de Europese douanelijst van chemische stoffen (ECICS2). Met de applicaties voor de gecombineerde nomenclatuur (GN) en voor de schorsingen (Suspensions) worden juridische gegevens beheerd met een directe link naar het tariefsysteem;

8)

de controleapplicaties, met name het specimenbeheersysteem (SMS) en het informatiesysteem voor veredelingsregelingen (ISPP);

9)

het systeem voor de bestrijding van namaak en piraterij (COPIS);

10)

het systeem voor gegevensverspreiding (DDS2), waarmee alle informatie die publiekelijk toegankelijk is via het internet, wordt beheerd;

11)

het antifraude-informatiesysteem (AFIS);

12)

andere systemen die zijn opgenomen in het strategisch meerjarenplan bedoeld in artikel 8, lid 2, van Beschikking nr. 70/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad (1), en de opvolgers van dat plan.

B.

De EU-componenten van de Europese informatiesystemen zijn:

1)

IT-onderdelen zoals hardware, software en netwerkverbindingen van de systemen, inclusief de daarmee verband houdende data-infrastructuur;

2)

IT-diensten die nodig zijn voor de ondersteuning van de ontwikkeling, het onderhoud, de verbetering en het functioneren van de systemen; en

3)

alle andere elementen die om redenen van efficiency, veiligheid en rationalisering door de Commissie worden aangemerkt als gemeenschappelijk voor de deelnemende landen.

C.

De niet-Unie-componenten van de Europese informatiesystemen zijn al de componenten die niet als Uniecomponenten worden aangemerkt in afdeling B.


(1)  Beschikking nr. 70/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende een papierloze omgeving voor douane en bedrijfsleven (PB L 23 van 26.1.2008, blz. 21).


BIJLAGE III

Indicatieve toewijzing van fondsen

De indicatieve toewijzing van fondsen aan subsidiabele acties als vermeld in artikel 7 is als volgt:

Soorten acties

Aandeel in de financiële middelen

(in %)

Gezamenlijke acties

maximaal 20 %

IT-capaciteitsopbouw

minstens 75 %

Competentieontwikkeling

maximaal 5 %