29.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 181/1


VERORDENING (EU) Nr. 605/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 12 juni 2013

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1185/2003 van de Raad betreffende het afsnijden van haaienvinnen aan boord van vaartuigen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1185/2003 van de Raad (3) is een algemeen verbod ingesteld op de praktijk van het „vinnen” van haaien; dat is het afsnijden van haaienvinnen waarna de rest van de haai in zee wordt teruggegooid.

(2)

Vissen van het taxon Elasmobranchii, waaronder haaien en roggensoorten vallen, zijn over het algemeen door de kenmerken van hun levenscyclus, waaronder een langzame groei, late geslachtsrijpheid en een gering aantal jongen, zeer kwetsbaar voor overbevissing, hoewel niet elke soort dezelfde biologische productiviteit kent. De laatste jaren zijn de haaienpopulaties over het algemeen sterk bevist, ook door vaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren en die varen in Uniewateren en niet-Uniewateren, en ernstig bedreigd als gevolg van een dramatische toename van de vraag naar haaienproducten, en dan met name haaienvinnen.

(3)

Haaienvinnen maken van oudsher geen deel uit van de Europese voeding, maar haaien vormen een noodzakelijk onderdeel van het mariene ecosysteem van de Unie. Derhalve moet prioriteit worden verleend aan het beheer en de instandhouding van haaienbestanden, alsmede, meer in het algemeen, aan de bevordering van een duurzaam beheerde visserijsector ten behoeve van het milieu en de mensen die in de sector werkzaam zijn.

(4)

De huidige wetenschappelijke kennis, gebaseerd op onderzoek naar het percentage haaienvangsten, wijst over het algemeen uit dat veel haaienbestanden ernstig worden bedreigd, hoewel niet voor alle soorten — zelfs niet voor dezelfde soorten in verschillende maritieme zones — dezelfde situatie geldt. Volgens de Internationale Unie voor natuurbehoud (IUCN) wordt meer dan 25 % van alle pelagische haaiensoorten bedreigd, waarvan meer dan 50 % grote oceanisch-pelagische haaien zijn. De afgelopen jaren is de vangst, het aan boord houden, het overladen of het aanlanden van een toenemend aantal haaiensoorten, inclusief van haaien met vinnen die op handelsgebied zeer waardevol zijn, verboden op grond van het recht van de Unie of in het kader van regionale organisaties voor visserijbeheer.

(5)

De blauwe haai (Prionace glauca) en de makreelhaai (Isurus oxyrhynchus), door de IUCN respectievelijk als „bijna bedreigde soort” en „kwetsbare soort” beschouwd, zijn de soorten die momenteel het meest worden gevangen door de vloot van de Unie, waarbij het aandeel van de blauwe haai circa 70 % bedraagt van alle gerapporteerde aanlandingen van haaien. Andere soorten, zoals de hamerhaai en de zijdehaai, worden echter ook gevangen in Unie- en niet-Uniewateren en dragen bij aan de economische levensvatbaarheid van de visserij.

(6)

De lidstaten mogen thans op grond van Verordening (EG) nr. 1185/2003 een speciaal visdocument afgeven waarmee toestemming gegeven wordt de haaien aan boord te verwerken door hun vinnen van hun lichaam af te snijden. Om ervoor te zorgen dat er een correlatie is tussen het gewicht van de vinnen en het lichaam van een haai, is een gewichtsverhouding tussen de vinnen en de karkassen vastgesteld. Er doen zich ernstige problemen voor bij de controle van en het toezicht op het gebruik van systemen op basis van de gewichtsverhouding tussen de vinnen en de karkassen. Het gebruik van dergelijke gewichtsverhouding volstaat niet om high-grading tegen te gaan en het gebruik ervan kan, vanwege de verschillende technieken voor het afsnijden van vinnen, de variabiliteit van de vingrootte en het gewicht van de verschillende haaiensoorten, het vinnen mogelijk maken zonder dat deze praktijk wordt opgespoord. Na de verwerking kunnen vinnen en lichamen in verschillende havens worden aangeland. Onder deze omstandigheden wordt de gegevensverzameling, onder meer over de aangetroffen soorten en de populatiestructuur, ter onderbouwing van het wetenschappelijk advies voor de vaststelling van visserijbeheers- en instandhoudingsmaatregelen sterk bemoeilijkt.

(7)

In het licht van het internationale actieplan voor instandhouding en het beheer van haaien, dat in 1999 is vastgesteld door de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO), moeten door de Unie alle nodige maatregelen worden vastgesteld voor de instandhouding van de haaienbestanden en om het afval en de teruggooi in verband met de haaienvangst tot een minimum te beperken. In zijn conclusies van 23 april 2009 heeft de Raad de algemene aanpak en de specifieke doelstellingen van de Unie die zijn uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 5 februari 2009 inzake een actieplan van de Europese Gemeenschap voor de instandhouding en het beheer van het haaienbestand, goedgekeurd. Tevens heeft de Raad de Commissie aangespoord bijzondere aandacht te besteden aan de kwestie van het afsnijden van de haaienvinnen en zo spoedig mogelijk een voorstel tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1185/2003 in te dienen, vooral ten aanzien van de afwijkingen en de desbetreffende voorwaarden.

(8)

Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV), dat het probleem van het vinnen van haaien onderkent, wenst deze praktijk zonder enige afwijking te verbieden en adviseert dat alle elasmobranchii (haaien en roggen) moeten worden aangeland met de vinnen/vleugels op natuurlijke wijze aan hun lichaam vast.

(9)

Regionale organisaties voor visserijbeheer spannen zich in toenemende mate in om iets aan het probleem van het vinnen van haaien te doen. Bovendien geven hun wetenschappelijke organen de voorkeur aan het aanlanden van haaien waarbij de vinnen nog op natuurlijke wijze aan het lichaam vastzitten, en merken zij op dat dit de beste wijze is om het vinnen te voorkomen en de verzameling van gegevens te vergemakkelijken die nodig zijn voor de beoordeling van de bestanden. Zowel door de jaarlijkse resoluties inzake duurzame visserij die sinds 2007 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties worden uitgegeven, door het algemeen beleid van de IUCN tegen het vinnen van haaien van 2008 als door de vergadering in 2010 van de Herzieningsconferentie over de overeenkomst inzake visbestanden zijn landen aangespoord maatregelen te nemen om te eisen dat alle haaien worden aangeland met de vinnen op natuurlijke wijze aan hun lichaam vast.

(10)

In 2010 en 2011 heeft de Europese Commissie als onderdeel van de vereiste effectrapportage een openbare raadpleging georganiseerd om informatie te verzamelen over de beste manier om Verordening (EG) nr. 1185/2003 te wijzigen. De conclusie van de effectrapportage was dat, om de basisdoelstelling van de instandhouding van de haaienbestanden te kunnen bereiken, in de genoemde verordening moet worden bepaald dat alle haaien moeten worden aangeland met de vinnen op natuurlijke wijze aan hun lichaam vast.

(11)

Verordening (EG) nr. 1185/2003 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1185/2003 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 2 wordt punt 3 geschrapt.

2)

In artikel 3 wordt het volgende lid ingevoegd:

„1   bis. Onverminderd lid 1 en om de opslag aan boord te vergemakkelijken, mogen haaienvinnen gedeeltelijk worden ingesneden en tegen het karkas worden aangevouwen, maar niet voor het aanlanden van het karkas worden verwijderd.”.

3)

De artikelen 4 en 5 worden geschrapt.

4)

Artikel 6 wordt vervangen door:

„Artikel 6

Rapportage

1.   Wanneer vaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren, haaien vangen, aan boord houden, overladen of aanlanden, stuurt de vlaggenlidstaat, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (*) en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie van 8 april 2011 houdende bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad (**) de Commissie elk jaar uiterlijk op 1 mei een volledig verslag over de uitvoering van deze verordening in het afgelopen jaar. In het verslag wordt een beschrijving gegeven van het toezicht door de vlaggenlidstaat op de naleving van de onderhavige verordening door de vaartuigen in Uniewateren en niet-Uniewateren, en van de handhavingsmaatregelen die de vlaggenlidstaat in geval van niet-naleving heeft getroffen. De vlaggenlidstaat zal met name alle onderstaande gegevens verstrekken:

het aantal aanlandingen van haaien;

het aantal, de datum en de plaats van de uitgevoerde inspecties;

het aantal en de aard van de gevonden gevallen van niet-naleving, waarbij het betrokken vaartuig (de betrokken vaartuigen) volledig wordt (worden) geïdentificeerd, en de sanctie die in elk geval van niet-naleving is opgelegd; en

het totale aantal aanlandingen per soort (gewicht/aantal) en per haven.

2.   Nadat de lidstaten hun tweede jaarverslag overeenkomstig lid 1 hebben ingediend, brengt de Commissie uiterlijk op 1 januari 2016 bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over het functioneren van deze verordening en over de internationale ontwikkelingen op dit gebied.

(*)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1."

(**)  PB L 112 van 30.4.2011, blz. 1.”."

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 12 juni 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

L. CREIGHTON


(1)  PB C 181 van 21.6.2012, blz. 195.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 22 november 2012 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 6 juni 2013.

(3)  PB L 167 van 4.7.2003, blz. 1.