1.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/13


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 30 juli 2013

tot machtiging van de lidstaten om voor andere dan voor opplant bestemde aardappelen uit de regio’s Akkar en Bekaa in Libanon af te wijken van sommige bepalingen van Richtlijn 2000/29/EG van de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 4683)

(2013/413/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (1), en met name artikel 15, lid 1, eerste streepje,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2000/29/EG, juncto punt 12 van bijlage III, deel A, van deze richtlijn, schrijven de lidstaten voor dat andere dan voor opplant bestemde aardappelen uit Libanon niet in de Unie mogen worden binnengebracht. Krachtens artikel 15, lid 1, van die richtlijn kunnen de lidstaten echter afwijken van deze bepaling indien er geen risico is op de verspreiding van schadelijke organismen.

(2)

Overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2000/29/EG, juncto punt 25.2 van bijlage IV, deel A, rubriek I van deze richtlijn, schrijven de lidstaten voor dat aardappelen slechts in de Unie mogen worden binnengebracht indien zij van oorsprong zijn uit landen die bekend staan als zijnde vrij van Clavibacter michiganensis ssp. sepedonicus (Spieckermann en Kotthoff) Davis et al., hierna „het betrokken schadelijk organisme” genoemd, of die zich houden aan bepalingen die als gelijkwaardig zijn erkend aan de communautaire bepalingen inzake de bestrijding van dat organisme. Libanon voldoet aan geen van beide voorwaarden. Krachtens artikel 15, lid 1, van die richtlijn kunnen de lidstaten echter afwijken van deze bepaling indien er geen risico is op de verspreiding van schadelijke organismen.

(3)

Uit informatie die Libanon heeft verstrekt en die het Voedsel- en Veterinair Bureau tijdens zijn opdracht van maart 2006 in het land heeft verzameld, en de informatie die Libanon daarna nog heeft verstrekt, is gebleken dat andere dan voor opplant bestemde aardappelen uit de regio’s Akkar en Bekaa onder de juiste fytosanitaire omstandigheden worden geteeld.

(4)

Bijgevolg mogen andere dan voor opplant bestemde aardappelen uit de regio’s Akkar en Bekaa in Libanon in de Unie worden binnengebracht voor zover ze voldoen aan de voorwaarden die ervoor zorgen dat het betrokken schadelijk organisme niet aanwezig is op de aardappelen wanneer ze op het grondgebied van de Unie worden binnengebracht. Deze voorwaarden moeten de productie in gebieden die vrij zijn van het betrokken schadelijk organisme, de organisatie van onderzoeken in deze gebieden, de productie op basis van gecertificeerde pootaardappelen en vereisten op het gebied van behandeling, verpakking en voorbereiding omvatten.

(5)

De aardappelen moeten in de Unie worden binnengebracht via bepaalde plaatsen van binnenkomst zodat ze doeltreffend kunnen worden gecontroleerd en fytosanitaire risico’s worden beperkt.

(6)

Er moeten controlevereisten worden vastgesteld ter beheersing van de fytosanitaire risico’s. Er moet worden bepaald dat het nemen van monsters en het uitvoeren van tests moeten geschieden overeenkomstig het bestaande testschema dat is vastgesteld bij Richtlijn 93/85/EEG van 4 oktober 1993 betreffende de bestrijding van aardappelringrot (2).

(7)

De aardappelen mogen uitsluitend in de Unie worden binnengebracht en in het verkeer worden gebracht indien ze naar behoren zijn geëtiketteerd met de vermelding dat ze uit Libanon komen en met andere betreffende informatie, om te vermijden dat de aardappelen worden gepoot en ervoor te zorgen dat de aardappelen kunnen worden geïdentificeerd en getraceerd.

(8)

De lidstaten moeten de Commissie en de andere lidstaten na elk invoerseizoen informatie verstrekken over de ingevoerde aardappelen zodat de toepassing van dit besluit kan worden beoordeeld.

(9)

De afwijking moet in de tijd zijn beperkt.

(10)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Plantenziektekundig Comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Machtiging om af te wijken

In afwijking van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2000/29/EG, juncto punt 12 van bijlage III, deel A, van die richtlijn, en van artikel 5, lid 1, van die richtlijn, juncto punt 25.2 van bijlage IV, deel A, rubriek I, van die richtlijn, mogen lidstaten toelaten dat aardappelen, als bepaald in punt 12 van bijlage III, deel A, van die richtlijn (hierna „aardappelen” genoemd), uit de regio’s Akkar of Bekaa in Libanon op hun grondgebied worden binnengebracht indien ze voldoen aan de voorwaarden in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Fytosanitair certificaat

Het in artikel 13 bis, lid 3, van Richtlijn 2000/29/EG genoemde fytosanitair certificaat wordt in Libanon afgegeven. Onder „Aanvullende verklaring” wordt de volgende informatie opgenomen:

a)

de verklaring „In overeenstemming met de EU-vereisten in Uitvoeringsbesluit 2013/413/EU van de Commissie”;

b)

het nummer van de partij;

c)

de naam van het van het schadelijk organisme vrij gebied, in de zin van punt 1 van de bijlage.

Artikel 3

Plaatsen van binnenkomst

1.   De aardappelen waarop de in artikel 1 genoemde machtiging betrekking heeft, mogen slechts in de Unie worden binnengebracht via een plaats van binnenkomst die door de lidstaat waarin de plaats van binnenkomst is gelegen specifiek voor dit doel is aangeduid.

2.   De lidstaat brengt de andere lidstaten, de Commissie en Libanon op de hoogte van de plaatsen van binnenkomst en de naam en het adres van de in Richtlijn 2000/29/EG genoemde verantwoordelijke officiële instantie voor elke plaats van binnenkomst.

Artikel 4

Inspecties door lidstaten

1.   Van elke partij in een zending worden stalen genomen voor een officieel onderzoek op Clavibacter michiganensis ssp. sepedonicus (Spieckermann en Kotthoff) Davis et al., hierna „het betrokken schadelijk organisme” genoemd. Elk monster bestaat uit minstens 200 knollen. Indien een partij meer dan 25 ton weegt, wordt een monster per 25 ton genomen en een voor het resterende deel van de partij.

2.   De verantwoordelijke officiële instanties onderzoeken visueel op doorgesneden knollen of de monsters sporen bevatten van het betrokken schadelijk organisme.

Tijdens dit onderzoek blijven alle partijen van de betrokken zending onder officiële controle en worden ze niet verplaatst of gebruikt.

3.   Indien tijdens het in lid 2 genoemde onderzoek sporen van het betrokken schadelijk organisme worden opgemerkt, worden tests uitgevoerd overeenkomstig punt 1.1 en de punten 4 tot en met 10 van bijlage I bij Richtlijn 93/85/EEG om te bepalen of het betrokken schadelijk organisme aanwezig is.

Tijdens deze tests blijven alle partijen van de betrokken zending, en alle andere zendingen met een partij uit hetzelfde van het schadelijk organisme vrij gebied die onder de controle van de verantwoordelijke officiële instantie staan, onder officiële controle en worden ze niet verplaatst of gebruikt.

4.   Indien overeenkomstig lid 3 de aanwezigheid van het betrokken schadelijk organisme in een monster wordt bevestigd, wordt het resterende aardappelextract bijgehouden en op een passende manier bewaard en mag de betrokken partij de Unie niet binnenkomen.

Alle resterende partijen waarvan sprake is in de tweede alinea van lid 3 worden getest overeenkomstig punt 1.1 en de punten 4 tot en met 10 van bijlage I bij Richtlijn 93/85/EEG.

5.   Indien tijdens het in lid 2 genoemde onderzoek in de monsters geen sporen van het betrokken schadelijk organisme worden opgemerkt, worden op alle partijen tests uitgevoerd overeenkomstig punt 1.2 en de punten 3 tot en met 10 van bijlage I bij Richtlijn 93/85/EEG om te bepalen of er sprake is van latente infectie.

Tijdens deze tests blijft die partij onder officiële controle en wordt ze niet verplaatst of gebruikt.

Indien de aanwezigheid van het betrokken schadelijk organisme in een in de eerste alinea bedoeld monster wordt bevestigd, wordt het resterende aardappelextract bijgehouden en op een passende manier bewaard en mag de betrokken partij de Unie niet binnenkomen.

Artikel 5

Kennisgeving van verdachte partijen of bevestigde resultaten

1.   De lidstaten brengen de Commissie en Libanon onmiddellijk op de hoogte wanneer de aanwezigheid van het betrokken schadelijk organisme wordt vermoed op basis van de snelle screeningtest als bedoeld in punt 1.1 van bijlage I bij Richtlijn 93/85/EEG, of de screeningtest als bedoeld in punt 1.2 van bijlage I bij die richtlijn.

2.   De lidstaten brengen de Commissie en Libanon onmiddellijk op de hoogte wanneer de aanwezigheid van het betrokken schadelijk organisme overeenkomstig de punten 1.1 en 1.2 van bijlage I bij Richtlijn 93/85/EEG is bevestigd.

Artikel 6

Etikettering

1.   De aardappelen mogen uitsluitend in de Unie worden binnengebracht en in het verkeer worden gebracht met een etiket. Het etiket moet in een van de officiële talen van de Unie zijn opgesteld en de volgende informatie bevatten:

a)

de vermelding dat ze uit Libanon komen;

b)

de naam van het van het schadelijk organisme vrij gebied;

c)

de naam en het identificatienummer van de producent;

d)

het nummer van de partij.

2.   Het in lid 1 bedoelde etiket wordt afgegeven onder toezicht van de Libanese plantenbeschermingsorganisatie.

Artikel 7

Verwijdering van afvalstoffen

De afvalstoffen die overblijven na het verpakken en verwerken van de aardappelen in de Unie worden zo verwijderd dat het betrokken schadelijke organisme zich niet kan vestigen en verspreiden.

Artikel 8

Kennisgevingsverplichtingen van invoerders

1.   De invoerder brengt voldoende van tevoren de verantwoordelijke officiële instantie van de plaats van binnenkomst in de betrokken lidstaat op de hoogte van zijn intentie om een zending binnen te brengen.

2.   De in lid 1 bedoelde kennisgeving omvat de volgende elementen:

a)

hoeveelheid van de betrokken zending(en);

b)

datum waarop de zending(en) zou(den) worden binnengebracht;

c)

naam en adres van de invoerder.

Artikel 9

Rapportage over de invoer

De lidstaat van invoer verstrekt uiterlijk op 31 januari van elk jaar aan de Commissie en de andere lidstaten informatie over de hoeveelheden, uitgedrukt in partijen, zendingen en ton, die krachtens dit besluit tussen 1 januari en 31 december van het voorgaande jaar zijn ingevoerd.

Artikel 10

Herziening

De Commissie evalueert dit besluit uiterlijk op 31 oktober 2014.

Artikel 11

Vervaldatum

Dit besluit verstrijkt op 31 oktober 2015.

Artikel 12

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 30 juli 2013.

Voor de Commissie

Tonio BORG

Lid van de Commissie


(1)  PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1.

(2)  PB L 259 van 4.10.1993, blz. 1.


BIJLAGE

INVOEREISEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 1

De afwijking waarvan sprake is in artikel 1 is van toepassing op aardappelen die voldoen aan de eisen in de punten 1 tot en met 9.

1.   Productiegebieden

De aardappelen worden geproduceerd in de regio’s Akkar of Bekaa in gebieden die officieel door de Libanese plantenbeschermingsorganisatie, in overeenstemming met de internationale norm voor fytosanitaire maatregelen nr. 4 „Requirements for the establishment of pest free areas” (1), zijn verklaard vrij te zijn van het betrokken schadelijk organisme („van het schadelijk organisme vrije gebieden”) en die jaarlijks door Libanon aan de Commissie zijn meegedeeld.

2.   Onderzoek van gebieden die vrij zijn van het schadelijk organisme

De van het schadelijk organisme vrije gebieden worden jaarlijks op systematische en representatieve manier onderzocht om na te gaan of het betrokken schadelijk organisme aanwezig is. Deze onderzoeken worden uitgevoerd door de Libanese autoriteiten in de periode van vijf jaar voor, en tijdens de productie.

De onderzoeken worden uitgevoerd op de aardappelvelden in de van het schadelijk organisme vrije gebieden en op de geoogste aardappelen in deze gebieden.

De onderzoeken omvatten:

a)

visuele inspecties van de velden tijdens het groeiseizoen;

b)

visueel onderzoek van de geoogste aardappelen naar sporen van het betrokken schadelijk organisme op doorgesneden knollen;

c)

laboratoriumtesten op aardappelen met en zonder sporen van het betrokken schadelijk organisme.

De onderzoeken leiden niet tot vaststelling van de aanwezigheid van het betrokken schadelijk organisme, of reiken geen andere bewijzen aan die erop wijzen dat het gebied niet vrij is van schadelijk organisme in de zin van punt 1. De resultaten van de onderzoeken worden op verzoek ter beschikking van de Commissie gesteld.

3.   Producenten

De aardappelen worden geteeld door producenten die bij de Libanese plantenbeschermingsorganisatie zijn geregistreerd.

4.   Productie op basis van gecertificeerde pootaardappelen

De aardappelen voldoen aan een van de volgende eisen:

a)

ze worden geteeld op basis van in de Unie gecertificeerde pootaardappelen die vanuit de Unie in Libanon worden ingevoerd;

b)

ze worden geteeld op basis van gecertificeerde pootaardappelen, of delen ervan, die in Libanon worden ingevoerd vanuit een derde land waarvoor overeenkomstig bijlage III bij Richtlijn 2000/29/EG geen verbod op binnenkomst in de Unie van pootaardappelen van toepassing is, en die in dat derde land zijn gecertificeerd.

5.   Productievelden

De aardappelen worden geteeld op velden waar geen andere aardappelen dan de in punt 4 genoemde aardappelen gedurende de vijf voorgaande jaren zijn geteeld.

6.   Behandeling

De aardappelen worden behandeld met machines die voldoen aan een van de volgende voorwaarden:

a)

ze worden slechts gebruikt voor de behandeling van aardappelen die voldoen aan de punten 1 tot en met 5;

b)

indien ze werden gebruikt voor andere doeleinden dan die bedoeld in punt a), zijn ze op een passende manier schoongemaakt en gedesinfecteerd voordat ze worden gebruikt voor de in punt a) bedoelde doeleinden.

7.   Opslag

De aardappelen worden opgeslagen in opslagruimten die voldoen aan een van de volgende voorwaarden:

a)

ze worden slechts gebruikt voor de opslag van aardappelen die voldoen aan de punten 1 tot en met 6;

b)

indien ze werden gebruikt voor andere doeleinden dan die bedoeld in punt a), worden passende gezondheidsmaatregelen toegepast voordat ze worden gebruikt voor de in punt a) bedoelde doeleinden.

8.   Verpakking

Het gebruikte verpakkingsmateriaal voor de aardappelen is nieuw, ofwel schoongemaakt en gedesinfecteerd.

9.   Voorbereiding van de aardappelen en partijen voor binnenkomst in de Unie

De aardappelen voldoen aan de volgende voorwaarden betreffende hun voorbereiding:

a)

aarde, bladeren en andere plantresten zijn verwijderd;

b)

ze worden voor binnenkomst in de Unie aangeboden in partijen, waarbij elke partij bestaat uit aardappelen die zijn geproduceerd door een enkele producent en geoogst in een enkel gebied als bedoeld in punt 1, en

c)

ze zijn verpakt in zakken, pakketten of andere verpakkingen die elk een etiket dragen in overeenstemming met artikel 6.


(1)  ISPM 4. 1995. Requirements for the establishment of pest free areas. Rome, IPPC, FAO.