18.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 106/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 325/2012 VAN DE RAAD

van 12 april 2012

tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op oxaalzuur van oorsprong uit India en de Volksrepubliek China

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9, lid 4,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie („de Commissie”), ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   VOORLOPIGE MAATREGELEN

(1)

De Commissie heeft bij Verordening (EU) nr. 1043/2011 (2) („de voorlopige verordening”) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op oxaalzuur van oorsprong uit India en de Volksrepubliek China („de VRC”). De voorlopige antidumpingrechten liepen uiteen van 14,6 % tot 52,2 %.

(2)

De procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die op 13 december 2010 was ingediend door de European Chemical Industry Council (CEFIC) namens Oxaquim SA („de klager”) die goed is voor een groot deel, in dit geval meer dan 25 %, van de totale productie van oxaalzuur in de Unie.

(3)

Zoals in overweging 9 van de voorlopige verordening is vermeld, had het onderzoek naar de dumping en schade betrekking op de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2007 tot het eind van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

1.2.   VERVOLG VAN DE PROCEDURE

(4)

Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan was besloten voorlopige antidumpingmaatregelen in te stellen („mededeling van de voorlopige bevindingen”) hebben verscheidene belanghebbenden schriftelijke opmerkingen over de voorlopige bevindingen gemaakt. De partijen die verzochten te worden gehoord, zagen hun verzoek ingewilligd. Eén producent-exporteur uit India werd gehoord in aanwezigheid van de raadadviseur-auditeur van het directoraat-generaal Handel.

(5)

De Commissie heeft vervolgens alle informatie verzameld die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte.

(6)

In overweging 150 van de voorlopige verordening werd Chinese ondernemingen die zich nog niet kenbaar hadden gemaakt, maar die van oordeel waren dat voor hen een afzonderlijk recht moest worden ingesteld, gevraagd zich binnen tien dagen na de bekendmaking te melden. Geen enkele Chinese onderneming heeft dit gedaan.

(7)

Vervolgens heeft de Commissie alle partijen in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan zij wilde aanbevelen een definitief antidumpingrecht op oxaalzuur van oorsprong uit India en de VRC in te stellen en de bedragen waarvoor uit hoofde van het voorlopige recht zekerheid was gesteld, definitief te innen („mededeling van de definitieve bevindingen”). De partijen konden binnen een bepaalde termijn na deze mededeling hierover opmerkingen maken.

(8)

Met de mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden werd waar nodig rekening gehouden.

1.3.   BIJ DE PROCEDURE BETROKKEN PARTIJEN

(9)

Aangezien geen opmerkingen over de bij de procedure betrokken partijen werden ontvangen, worden de overwegingen 3 tot en met 8 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   BETROKKEN PRODUCT

(10)

Zoals beschreven in de overwegingen 10 en 11 van de voorlopige verordening gaat het bij het betrokken product om oxaalzuur, zij het als dihydraat (CUS-nummer 0028635-1 en CAS-nummer 6153-56-6), zij het in watervrije vorm (CUS-nummer 0021238-4 en CAS-nummer 144-62-7), en al dan niet in waterige oplossing, momenteel ingedeeld in GN-code ex 2917 11 00 en van oorsprong uit India en de VRC.

(11)

Er zijn twee soorten oxaalzuur: ongeraffineerd oxaalzuur en geraffineerd oxaalzuur. Geraffineerd oxaalzuur, dat wel in de VRC maar niet in India wordt geproduceerd, wordt vervaardigd door zuivering van ongeraffineerd oxaalzuur, teneinde ijzer, chloriden, metaalsporen en andere verontreinigingen te verwijderen.

(12)

Oxaalzuur wordt gebruikt voor velerlei toepassingen, bijvoorbeeld als reductie- en bleekmiddel, bij farmaceutische synthese en bij de vervaardiging van chemische producten.

2.2.   SOORTGELIJK PRODUCT

(13)

Uit het onderzoek is gebleken dat oxaalzuur dat in de Unie wordt vervaardigd en verkocht door de bedrijfstak van de Unie, oxaalzuur dat wordt vervaardigd en verkocht op de binnenlandse markt van India en de VRC en oxaalzuur van oorsprong uit India en de VRC dat wordt ingevoerd in de Unie, in wezen dezelfde fysische en chemische basiseigenschappen bezitten en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt.

(14)

Aangezien geen opmerkingen over het betrokken product of het soortgelijke product werden ontvangen, worden de overwegingen 10 tot en met 13 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.   DUMPING

3.1.   INDIA

3.1.1.   OPMERKING VOORAF

(15)

In overweging 14 van de voorlopige verordening heeft de Commissie vastgesteld dat één Indiase producent-exporteur niet als medewerkende partij kon worden beschouwd, zodat de bevindingen voor die onderneming overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op de beschikbare gegevens werden gebaseerd.

(16)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen voor die onderneming, Star Oxochem Pvt. Ltd, verschafte deze aanvullende toelichtingen en verduidelijkingen met betrekking tot de eerder in het onderzoek door haar verstrekte informatie. Zij verzocht ook te worden gehoord door de Commissie en de raadadviseur-auditeur van het directoraat-generaal Handel. De onderneming voerde aan dat zij de vragenlijst had beantwoord, dat de diensten van de Commissie de onderneming hadden bezocht en dat nu aanvullende toelichtingen en verduidelijkingen waren verstrekt, en het daarom niet passend zou zijn haar toch nog te behandelen als een producent-exporteur die in het geheel niet aan het onderzoek had meegewerkt.

(17)

Gezien het bovenstaande, en in het bijzonder gezien de verstrekte aanvullende toelichtingen en verduidelijkingen, zijn de diensten van de Commissie van oordeel dat zij een deel van de oorspronkelijke informatie, en wel de gegevens betreffende de uitvoerprijzen, kunnen gebruiken, omdat werd vastgesteld dat deze betrouwbaar zijn. Uit bovenstaande overwegingen volgt dat de in overweging 14 van de voorlopige verordening opgenomen voorlopige bevindingen slechts gedeeltelijk worden gehandhaafd en dat de bevindingen voor de betrokken onderneming overeenkomstig artikel 18, leden 1 en 3, van de basisverordening gedeeltelijk op de beschikbare gegevens worden gebaseerd en gedeeltelijk op haar eigen uitvoerprijzen.

3.1.2.   NORMALE WAARDE

(18)

Er zijn geen opmerkingen ingediend over de voor de berekening van de normale waarde voor India gebruikte methoden. De bevindingen in de overwegingen 15 tot en met 18 van de voorlopige verordening worden derhalve bevestigd voor de medewerkende onderneming.

(19)

Wat Star Oxochem betreft, wordt, rekening houdende met bovenstaande bevindingen (overwegingen 16 en 17), de normale waarde overeenkomstig artikel 18, lid 1, van de basisverordening vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens. De normale waarde voor die onderneming wordt daarom gebaseerd op het gewogen gemiddelde van een representatieve hoeveelheid binnenlandse verkopen van de andere onderneming, Punjab Chemicals.

3.1.3.   UITVOERPRIJS

(20)

Aangezien geen opmerkingen werden ontvangen, wordt de vaststelling van de uitvoerprijs zoals uiteengezet in overweging 19 van de voorlopige verordening, voor Punjab Chemicals bevestigd.

(21)

Gezien de conclusies in de overwegingen 16 en 17 wordt de uitvoerprijs voor Star Oxochem ingevolge artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de prijzen die niet-verbonden afnemers werkelijk voor het betrokken product betalen of moeten betalen wanneer dit naar de Unie worden uitgevoerd.

3.1.4.   VERGELIJKING

(22)

Aangezien geen opmerkingen over de vergelijking van de normale waarde met de uitvoerprijzen werden ontvangen, worden de overwegingen 20 en 21 van de voorlopige verordening voor de medewerkende producent, Punjab Chemicals, bevestigd.

(23)

Voor Star Oxochem zijn overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties aangebracht aan de hand van de geverifieerde correcties voor Punjab Chemicals.

3.1.5.   DUMPINGMARGE

(24)

Wat de medewerkende producent betreft, zijn geen opmerkingen gemaakt over de voorlopige bevindingen van de Commissie. Daarom wordt de dumpingmarge, zoals vastgesteld in de overwegingen 22 en 23 van de voorlopige verordening, bevestigd.

(25)

Rekening houdend met bovenstaande overwegingen bedraagt de dumpingmarge voor Star Oxochem, in procenten van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, 31,5 %.

(26)

Gezien de geringe medewerking uit India (minder dan 80 %) luidde de voorlopige conclusie dat de transactie met de hoogste dumpingmarge van de medewerkende onderneming de meest geschikte methode voor de vaststelling van de dumpingmarge voor het gehele land oplevert. Deze transactie is niet uitzonderlijk qua hoeveelheid of prijs en wordt daarom beschouwd als een representatieve transactie die een redelijk en evenredig resultaat oplevert met betrekking tot de voor de medewerkende producent vastgestelde dumpingmarge.

(27)

Gelet op het voorgaande worden de bevindingen in de overwegingen 24 en 25 van de voorlopige verordening bevestigd.

(28)

Op grond hiervan bedragen de definitieve dumpingmarges voor India, in procenten van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring:

Onderneming

Definitieve dumpingmarge

Punjab Chemicals and Crop Protection Limited

22,8 %

Star Oxochem Pvt. Ltd

31,5 %

Alle andere ondernemingen

43,6 %

3.2.   VOLKSREPUBLIEK CHINA

3.2.1.   BEHANDELING ALS MARKTGERICHTE ONDERNEMING („BMO”) — INDIVIDUELE BEHANDELING („IB”)

(29)

Zoals in de voorlopige verordening is uiteengezet, heeft één groep van Chinese ondernemingen verzocht om een BMO of, indien dat niet mogelijk was, een IB, terwijl een andere groep alleen een IB heeft aangevraagd. Zoals in de overwegingen 26 tot en met 32 van de voorlopige verordening is uiteengezet, werd het verzoek om een BMO afgewezen, maar werd aan beide groepen ondernemingen voorlopig een IB toegekend.

(30)

Ten aanzien van deze voorlopige bevinding werden geen opmerkingen gemaakt, zodat de overwegingen 26 tot en met 32 van de voorlopige verordening worden bevestigd.

3.2.2.   REFERENTIELAND

(31)

Er werden geen opmerkingen over de voorlopige keuze van een referentieland ontvangen. De overwegingen 33 en 34 van de voorlopige verordening worden daarom bevestigd.

3.2.3.   NORMALE WAARDE

(32)

In de voorlopige verordening is uiteengezet dat de Commissie afzonderlijke normale waarden voor ongeraffineerd en geraffineerd oxaalzuur heeft vastgesteld. Terwijl de normale waarde voor ongeraffineerd oxaalzuur op basis van de voor India vastgestelde normale waarde werd bepaald, werd de normale waarde voor geraffineerd oxaalzuur, dat in India niet wordt geproduceerd, berekend aan de hand van de productiekosten voor Indiaas ongeraffineerd oxaalzuur, gecorrigeerd door middel van een verhoging met 12 % wegens extra productiekosten plus VAA-kosten en winst.

(33)

Beide medewerkende producenten uit China bestreden de verhoging met 12 % wegens extra productiekosten met het argument dat deze extra kosten nooit door de Commissie waren gecontroleerd en dat zij enkel lijken te zijn gebaseerd op een ruwe schatting volgens een methode die hen ten tijde van de mededeling van de voorlopige bevindingen niet was medegedeeld. Een van de producenten-exporteurs voerde aan dat hij de extra kosten op niet meer dan 5 % schatte hoewel hij deze bewering niet onderbouwde met bewijsmateriaal.

(34)

Er wordt op gewezen dat de verhoging is vastgesteld op basis van door de medewerkende Chinese producenten-exporteurs zelf verstrekte gegevens. Ten eerste zij opgemerkt dat dezelfde onderneming die nu beweert dat de extra productiekosten ongeveer 5 % bedragen, op haar aanvraagformulier voor een BMO/IB melding maakte van extra kosten van 10-15 %. Ten tweede bevestigden beide medewerkende producenten tijdens controlebezoeken aan hun ondernemingen dat de vervaardiging van geraffineerd oxaalzuur 10-12 % meer kost dan de productie van ongeraffineerd oxaalzuur. Ten derde werd dit niveau van 10-12 % extra productiekosten ook ondersteund door berekeningen van de bedrijfstak van de Unie. Gezien de door de medewerkende producenten verschafte informatie werd een verhoging met 12 % passend geacht.

(35)

Omdat er geen onderbouwde gegevens of ondersteunend bewijsmateriaal ter rechtvaardiging van een geringere verhoging werden ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 35 tot en met 37 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.2.4.   UITVOERPRIJS

(36)

Aan beide producenten-exporteurs uit de VRC werd een IB toegekend, zodat hun uitvoerprijzen in overeenstemming met artikel 2, lid 8, van de basisverordening werden gebaseerd op de prijzen die werkelijk werden betaald of moesten worden betaald door de eerste onafhankelijke afnemer in de Unie.

(37)

Aangezien geen opmerkingen over de uitvoerprijs werden ontvangen, wordt overweging 38 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.2.5.   VERGELIJKING

(38)

Eén van de medewerkende producenten voerde aan dat de VAA-kosten van zijn verbonden handelaar en commissies bij de vaststelling van de uitvoerprijs niet buiten beschouwing mogen worden gelaten als correctie uit hoofde van artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening. De producent stelde dat de directe verkoopkosten van zijn verbonden handelaar al van de uitvoerprijs waren afgetrokken om te komen tot een prijs af fabriek die kan worden vergeleken met de normale waarde op dezelfde grondslag.

(39)

Volgens de producent ging het bij de verbonden handelaar om een 100 %-dochter die wegens de winstverdelingsstrategie bij uitvoer binnen de groep, geen commissie in rekening bracht. Verder ging het bij de overige VAA-kosten volgens de onderneming om de gecombineerde exploitatiekosten van de onderneming, en niet om kosten die rechtstreeks verband houden met de verkoop, zodat ze niet van de uitvoerprijs mogen worden afgetrokken.

(40)

Artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening bepaalt dat onder commissies ook de handelsmarge wordt begrepen indien de functies van de handelaar vergelijkbaar zijn met die van een op commissiebasis werkende agent. Het is derhalve niet van belang of er al dan niet een commissie is betaald. Wat wel van belang is, is of de handelaar de goederen met een marge doorverkocht en of de functies van de handelaar vergelijkbaar waren met die van een agent.

(41)

Uit de bewijzen die zich in het dossier bevinden en die zowel voor als tijdens de controle van de handelsonderneming werden verkregen, blijkt dat de handelaar gedurende het OT door de verbonden producent geproduceerd oxaalzuur aan een afnemer in de EU heeft verkocht. Tegelijkertijd voerde de producent ook rechtstreeks naar dezelfde afnemer in de EU uit. De verbonden handelaar verrichtte derhalve dezelfde inspanning als de producent, maar met ander personeel, in een ander kantoor in een andere stad, waarbij hij zijn eigen kosten maakte die in de uitvoerprijs tot uiting komen.

(42)

Uit het bewijsmateriaal in het dossier blijkt ook dat de handelsonderneming de uitgevoerde goederen van de verbonden producent-exporteur kocht en ze vervolgens doorverkocht, met een marge en in eigen naam, nadat zij zelf met de uiteindelijke onafhankelijke afnemer had onderhandeld over de prijs.

(43)

Er werd ook bewijs verzameld met betrekking tot de vraag of de handelsonderneming de functies van agent vervulde. Uit dit bewijs blijkt ten eerste dat de producent aanzienlijke volumen van het betrokken product rechtstreeks aan de EU verkocht en daarnaast ook via de verbonden handelsonderneming naar de EU uitvoerde. Slechts ongeveer een derde van de verkopen naar de EU liep via de verbonden onderneming. De handelaar verkocht ook oxaalzuur van andere, niet-verbonden producenten door. Uit de bewijzen die zich in het dossier bevinden, blijkt dat meer dan de helft van de aankopen van oxaalzuur door de handelaar afkomstig was van niet-verbonden leveranciers en minder dan de helft van de verbonden producent.

(44)

De handelaar kan dus ondanks zijn verbondenheid met de producent-exporteur niet worden beschouwd als interne exportafdeling van die producent-exporteur.

(45)

Ook blijkt uit het ingediende en gecontroleerde bewijsmateriaal dat de handelaar pas voor de door de verbonden producent-exporteur geleverde goederen betaalt nadat de afnemer in de EU de handelaar heeft betaald. Het financiële risico berust dus bij de producent en niet bij de handelaar.

(46)

Derhalve werd de handelaar geacht functies te verrichten die vergelijkbaar zijn met die van een op commissiebasis werkende agent. Het argument dat ingevolge artikel 2, lid 10, onder i) van de basisverordening geen correcties voor de commissies mogen worden gemaakt, wordt dan ook verworpen.

(47)

Ook het argument dat de VAA-kosten niet in aanmerking mogen worden genomen omdat deze geen directe verkoopuitgaven omvatten, kan niet worden aanvaard. Dergelijke overheadkosten zijn van invloed op de kostenstructuur van de onderneming en derhalve ook op de uitvoerprijs. Daarom werd een deel van deze kosten van de uitvoerprijs afgetrokken om te zorgen voor een billijke vergelijking van de normale waarde en de uitvoerprijs af fabriek. Dit argument wordt afgewezen.

(48)

De commissie is vastgesteld op basis van de winstmarge van een niet-verbonden EU-importeur en niet op basis van de werkelijke marge van de handelaar, die aanzienlijk hoger was. Deze methode wordt passender geacht aangezien de werkelijke marge waarschijnlijk gebaseerd is op interne overdrachtprijzen die geen weerspiegeling zijn van de werkelijke marktvoorwaarden.

(49)

Aangezien geen andere opmerkingen over de vergelijking van de normale waarde en de uitvoerprijs werden ontvangen, worden de overwegingen 39 tot en met 44 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.2.6.   DUMPINGMARGES

(50)

Eén groep van producenten-exporteurs voerde aan dat er afzonderlijke dumpingmarges moeten worden vastgesteld voor ongeraffineerd en geraffineerd oxaalzuur. Zij stelden dat hoewel de dumpingberekeningen op basis van een vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs voor elke soort van het betrokken product afzonderlijk plaatsvinden, er maar één gemeenschappelijke dumpingmarge voor beide soorten oxaalzuur werd vastgesteld. Volgens hen zou het passender zijn voor elke soort oxaalzuur een aparte dumpingmarge vast te stellen omdat de groep uit twee producenten bestaat, waarvan er een geraffineerd en de andere ongeraffineerd oxaalzuur produceert.

(51)

Ongeraffineerd oxaalzuur kan worden vervangen door geraffineerd oxaalzuur. Beide soorten vallen onder dezelfde GN-code en de soorten kunnen niet gemakkelijk van elkaar worden onderscheiden. De zuiverheid van het oxaalzuur is gelijk; het verschil is gelegen in het aandeel van andere producten in het resterende „afvalproduct”. Aangezien beide soorten binnen de definitie van het betrokken product vallen, is in overeenstemming met de gebruikelijke praktijk een enkele dumpingmarge vastgesteld. Wegens het grote prijsverschil tussen beide soorten en het feit dat zij moeilijk uit elkaar te houden zijn, zouden afzonderlijke dumpingmarges voor geraffineerd en ongeraffineerd oxaalzuur het risico van ontwijking vergroten. Het verzoek om afzonderlijke dumpingmarges voor geraffineerd en ongeraffineerd oxaalzuur wordt afgewezen en de in de overwegingen 45 en 46 van de voorlopige verordening vastgestelde dumpingmarges worden bevestigd.

(52)

Ten slotte zette dezelfde groep van producenten-exporteurs een vraagteken bij het feit dat voor de twee groepen producenten-exporteurs uit de VRC verschillende dumpingmarges waren vastgesteld; zij vroeg in verband hiermee een verduidelijking van de berekeningsmethode en van de classificatie van geraffineerd en ongeraffineerd oxaalzuur.

(53)

Voor beide groepen producenten-exporteurs uit de VRC zijn dezelfde methoden gebruikt, en omvat de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van het betrokken product zowel geraffineerd als ongeraffineerd oxaalzuur. Dat de dumpingmarges uiteenlopen, wordt eenvoudigweg verklaard door het relatieve gewicht van de uitvoer van beide soorten, daar geraffineerd oxaalzuur gewoonlijk tegen een hogere prijs wordt verkocht dan ongeraffineerd oxaalzuur.

(54)

De definitieve dumpingmarges bedragen in procenten van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring:

Onderneming

Definitieve dumpingmarge

Shandong Fengyuan Chemicals Stock Co., Ltd en Shandong Fengyuan Uranus Advanced Material Co., Ltd

37,7 %

Yuanping Changyuan Chemicals Co., Ltd

14,6 %

(55)

Aangezien geen andere opmerkingen over de dumpingmarges werden ontvangen, worden de overwegingen 47 en 48 van de voorlopige verordening bevestigd.

(56)

Op grond hiervan wordt de dumpingmarge voor het gehele land definitief vastgesteld op 52,2 % van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, en wordt overweging 49 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.   SCHADE

4.1.   PRODUCTIE IN DE UNIE EN BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

(57)

Volgens een van de producenten-exporteurs geeft de verwijzing in de overwegingen 50 en 51 van de voorlopige verordening naar twee producenten in de Unie die samen de bedrijfstak van de Unie vormen (de klager en een tweede, niet-medewerkende producent) de situatie ten aanzien van de macro-economische indicatoren niet goed weer. Voorts werd aangevoerd dat de gegevens betreffende de niet-medewerkende producent en de gegevens van een derde producent in de Unie, die met de productie van oxaalzuur is gestopt, bij sommige macro-economische indicatoren buiten beschouwing moeten worden gelaten (zie de overwegingen 72, 74 en 78 van de voorlopige verordening). Ten eerste wordt bevestigd dat, in tegenstelling tot wat in de overwegingen 50 en 51 van de voorlopige verordening werd gesteld, er gedurende de beoordelingsperiode in feite drie producenten van het betrokken product in de Unie waren die samen de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening vormden en de volledige productie in de Unie vertegenwoordigden. Ten tweede wordt het argument dat de cijfers voor de niet-medewerkende producent en de derde producent in de Unie, die de productie in 2008 stillegde, buiten beschouwing moeten worden gelaten, afgewezen omdat het juist is om bij de schadeanalyse alle bekende cijfers met betrekking tot de beoordelingsperiode in aanmerking te nemen teneinde de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie zo goed mogelijk weer te geven, zoals in artikel 4, lid 1, van de basisverordening wordt voorgeschreven.

(58)

Dezelfde producent-exporteur voerde ook aan dat tijdens het onderzoek niet goed was onderzocht waarom die derde producent zijn productie van het soortgelijke product had stopgezet. Dit is toen wel degelijk onderzocht, maar de onderneming beriep zich er enkel op dat zij haar productie van het soortgelijke product om „interne redenen” had stopgezet en heeft geen verdere uitleg gegeven. Een van de producenten-exporteurs sloot zich aan bij deze uitleg en stelde dat het besluit de productie stop te zetten niet aan de beweerde dumpingpraktijken van producenten-exporteurs uit China te wijten was; hij weersprak zo de verklaring van de klager in de niet-vertrouwelijke versie van de klacht, dat de onderneming de productie voorgoed stopzette en de fabriek sloot wegens de agressieve dumping uit China en India. De producent-exporteur verstrekte evenwel geen afwijkende informatie met betrekking tot de beweerde productiecijfers voor deze derde producent in de Unie. Daarom doet deze kwestie niet af aan het feit dat de gegevens voor die derde producent in de Unie in het huidige onderzoek kunnen worden gebruikt.

(59)

Een andere producent-exporteur beweerde dat de minimumdrempel voor de representativiteit bij de opening van het onderzoek niet correct werd medegedeeld en dat hieraan in feite niet werd voldaan. Zoals in overweging 2 van de voorlopige verordening is vermeld, vertegenwoordigde de klager meer dan 25 % van de totale productie van oxaalzuur in de Unie; geen enkele producent heeft hier voor de opening van het onderzoek bezwaren tegen ingebracht. In het niet-vertrouwelijke dossier is ter informatie een bericht opgenomen met een samenvatting van de resultaten van het onderzoek naar de representativiteit bij de opening van het onderzoek. Verder bestreek de schadeanalyse die ingevolge artikel 4, lid 1, van de basisverordening werd uitgevoerd, een belangrijk deel van de bedrijfstak van de Unie.

(60)

Wegens het ontbreken van andere opmerkingen over de definitie van de productie in de Unie en de bedrijfstak van de Unie worden de overwegingen 50 en 51 van de voorlopige verordening bevestigd behoudens de verduidelijking in overweging 57.

4.2.   BEPALING VAN DE RELEVANTE MARKT VAN DE UNIE

(61)

Volgens een producent-exporteur had het eigen gebruik van oxaalzuur bij de vaststelling van enkele schade-indicatoren niet in aanmerking mogen worden genomen, en in elk geval had dezelfde aanpak consequent voor alle schade-indicatoren moeten worden toegepast. De scheiding die tussen intern gebruik en gebruik op de vrije markt werd gemaakt, werd evenwel toegelicht in de overwegingen 52, 53 en 55 van de voorlopige verordening en was in overeenstemming met de basisverordening: de analyse was vooral gericht op de vrije markt, ook al werd voor de vaststelling van enkele schade-indicatoren rekening gehouden met zowel het gebruik op de vrije markt als het eigen gebruik, zoals in overweging 55 van de voorlopige verordening ook is aangegeven. Enkele schade-indicatoren kunnen alleen worden onderzocht voor het gebruik van het soortgelijke product op de vrije markt, aangezien die indicatoren wegens het specifieke karakter van de verkopen voor intern gebruik kunnen worden verstoord door de relatie tussen verkoper en koper. Dit argument wordt bijgevolg verworpen.

(62)

Aangezien geen andere opmerkingen over de vaststelling van de relevante markt van de Unie werden ontvangen, worden de overwegingen 52 tot en met 55 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.3.   VERBRUIK IN DE UNIE

(63)

Aangezien geen opmerkingen over het verbruik in de Unie werden ontvangen, worden de overwegingen 56 tot en met 58 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.   INVOER UIT DE BETROKKEN LANDEN

5.1.   CUMULATIEVE BEOORDELING VAN DE GEVOLGEN VAN DE BETROKKEN INVOER

(64)

Aangezien geen opmerkingen over de cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de betrokken invoer werden ontvangen, worden de overwegingen 59 tot en met 62 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.2.   OMVANG EN MARKTAANDEEL VAN DE INVOER MET DUMPING UIT DE BETROKKEN LANDEN

(65)

Aangezien geen opmerkingen over de omvang en het marktaandeel van de invoer met dumping uit de betrokken landen werden ontvangen, worden de overwegingen 63 en 64 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.3.   PRIJS VAN DE INVOER MET DUMPING EN PRIJSONDERBIEDING

(66)

Zoals in overweging 144 van de voorlopige verordening is vermeld, zijn bij de berekening van de schademarge de gemiddelde invoerprijzen van de medewerkende producenten-exporteurs in de VRC en India naar behoren gecorrigeerd voor invoerkosten en douanerechten. Een van de producenten-exporteurs voerde evenwel aan dat de Commissie een correctie van 6,5 % voor het normale douanerecht bij de berekening van de schademarge niet volledig in aanmerking heeft genomen. Vastgesteld werd dat dit argument gerechtvaardigd was en de schademarges werden voor deze producent-exporteur en voor de andere medewerkende producenten-exporteurs dienovereenkomstig gecorrigeerd. Dit was evenwel niet van invloed op de voorgestelde definitieve maatregelen, zoals hieronder vermeld in overweging 87.

(67)

Aangezien geen andere opmerkingen over de prijs van de invoer met dumping en prijsonderbieding werden ontvangen, worden de overwegingen 65 tot en met 68 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.   ECONOMISCHE SITUATIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

(68)

Hierboven, in overweging 57, werd vermeld dat volgens een producent-exporteur de cijfers van de derde producent in de Unie, die sinds 2008 geen oxaalzuur meer produceert, bij de berekening van sommige macro-economische gegevens buiten beschouwing had moeten worden gelaten (zie de overwegingen 72, 74 en 78 van de voorlopige verordening). De bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening bestaat evenwel de facto uit de drie producenten van het soortgelijke product in de Unie die samen 100 % van de productie in de Unie in de gehele beoordelingsperiode vertegenwoordigen, ook al heeft een van hen de productie van oxaalzuur vóór het OT beëindigd. Het argument dat de cijfers voor de producent in de Unie die de productie in 2008 stillegde, buiten beschouwing moeten worden gelaten, wordt afgewezen, omdat het correct is alle productiecijfers met betrekking tot de beoordelingsperiode in aanmerking te nemen bij de vaststelling van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(69)

Dezelfde producent-exporteur stelde dat afgezien van de in overweging 66 vermelde beweerde fout de cijfers met betrekking tot het aantal werknemers, de totale jaarlijkse lonen en de gemiddelde arbeidskosten per werknemer in tabel 6 van de voorlopige verordening niet met elkaar in overeenstemming zijn. De producent-exporteur verwees evenwel niet naar het correcte cijfer toen hij stelde dat de gemiddelde lonen met 21 % stegen; het juiste cijfer is 19 %.

(70)

Wat de economische crisis betreft, laten de overwegingen 95 tot en met 97 van de voorlopige verordening duidelijk zien dat het marktaandeel van de invoer uit de betrokken landen ondanks het dalende verbruik bleef stijgen en een negatief effect had op de verschillende schade-indicatoren, zoals verkoopvolume, werkgelegenheid, productiecapaciteit en marktaandeel.

(71)

Aangezien geen opmerkingen over de overwegingen 69 tot en met 94 van de voorlopige verordening werden ontvangen, worden deze bevestigd.

7.   CONCLUSIE INZAKE SCHADE

(72)

Een van de producenten-exporteurs voerde aan dat de bedrijfstak van de Unie, anders dan wat in de voorlopige bevindingen werd vermeld, geen aanmerkelijke schade leed. De negatieve tendensen met betrekking tot de bedrijfstak van de Unie zouden het gevolg zijn van de economische crisis in 2008 en van het feit dat ten onrechte informatie over de derde producent in de Unie, die zijn productie in 2008 beëindigde, in aanmerking was genomen, waardoor een onjuist beeld van de schadesituatie wordt verkregen. Zoals hierboven echter al is vermeld, wordt het meetellen van deze derde producent juist geacht en bleef het aandeel van de betrokken landen ondanks de crisis toenemen.

(73)

Daarom worden de overwegingen 94 tot en met 98 van de voorlopige verordening, waarin werd geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft geleden, bevestigd.

8.   OORZAKELIJK VERBAND

(74)

Eén producent-exporteur stelde dat het in aanmerking nemen van de gegevens voor de derde producent, die in 2008 ophield met de productie van oxaalzuur, de voorlopige conclusies met betrekking tot het oorzakelijk verband vertekende, omdat die conclusies alleen op gegevens over de huidige producenten moeten worden gebaseerd. Evenals bij bovenstaande schadeanalyse werd ook in dit geval vastgesteld dat juist het niet in aanmerking nemen van deze derde producent de conclusies met betrekking tot het soortgelijke product zou vertekenen. Zoals in overweging 57 al is vermeld, moeten de relevante gegevens voor deze onderneming wel in de analyse van de situatie van de bedrijfstak van de Unie worden meegenomen, en daarom wordt dit argument afgewezen.

(75)

Een van de producenten-exporteurs voerde aan dat, omdat het volume van de invoer met dumping toenam toen ook de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie verbeterde, de invoer met dumping niet de belangrijkste oorzaak van de schade kan zijn. De geringe verbetering van de winstgevendheid waarbij het hier om gaat, doet echter niet af aan de conclusie dat de algemene winstgevendheid zeer laag en onder het normale winstniveau van 8 % bleef. Verder verloor de bedrijfstak van de Unie ondanks een aanzienlijke toename van het verbruik in 2008 en vervolgens weer in het OT, in de beoordelingsperiode 9 % van zijn marktaandeel aan de Chinese invoer.

(76)

Een andere producent-exporteur voerde aan dat op basis van de beschikbare informatie de bedrijfstak van de Unie in het OT een winst behaalde die zeer dicht bij de streefwinst van 8 % lag. Omdat de informatie over de winst betrekking heeft op slechts één producent in de Unie, kan het precieze winstpeil niet worden bekendgemaakt. In overweging 88 van de voorlopige verordening staat evenwel dat de klager in het OT een kleine winst behaalde na in 2009 een verlies te hebben geleden. De veronderstellingen op basis waarvan de producent-exporteur concludeerde dat de winst in het OT dicht bij de streefwinst zou liggen, waren niet juist omdat hierbij geen rekening werd gehouden met de relevante financiële en productiegegevens van de klager, die in verband met de geheimhouding niet konden worden medegedeeld. Het winstpeil van de klager is grondig gecontroleerd, ook bij een bezoek ter plaatse, zodat werd vastgesteld dat beweringen dat de winst in het OT dicht bij de streefwinst lag, onjuist zijn.

(77)

Aangezien geen andere opmerkingen over het oorzakelijke verband werden ontvangen, worden de overwegingen 99 tot en met 122 van de voorlopige verordening bevestigd.

9.   BELANG VAN DE UNIE

(78)

Twee importeurs beweerden dat de maatregelen tot tekorten in de EU zouden kunnen leiden. De bedrijfstak van de Unie zou de vraag naar oxaalzuur in de EU niet aankunnen.

(79)

Bij het onderzoek bleek dat de klager tijdens het OT reservecapaciteiten had. Verder liet de klager weten dat hij bezig is zijn productie uit te breiden, ook al vergt uitbreiding van de bezettingsgraad enige tijd omdat de productie van het betrokken product gebaseerd is op chemische reacties. Op grond van de gegevens over het verbruik in de EU en van de totale capaciteit in de EU kan de klager evenwel worden geacht in staat te zijn aan de volledige vraag naar ongeraffineerd oxaalzuur in de Unie te voldoen zodra hij zijn capaciteit bijna volledig benut. Wat geraffineerd oxaalzuur betreft, zij eraan herinnerd dat dit in de meeste gevallen wordt gebruikt voor de vervaardiging van producten die vervolgens worden uitgevoerd, zodat de gebruikers de regeling actieve veredeling kunnen benutten. Bovendien is de belangrijkste Chinese exporteur van geraffineerd oxaalzuur degene waarvoor het voorgestelde recht het laagst is (14,6 %).

(80)

Daarnaast voerde de klager aan dat de wereldmarkt voor (ongeraffineerd) oxaalzuur beheerst wordt door de Chinese producenten, die het prijspeil voor dit product vaststellen. Momenteel zijn de Chinese producenten meer gericht op hun binnenlandse markt, en het kan niet worden uitgesloten dat wanneer geen maatregelen worden genomen en de enige resterende producent van ongeraffineerd oxaalzuur in de EU waarschijnlijk verdwijnt, de gebruikers in de EU te maken zullen krijgen met bevoorradingsproblemen met mogelijkerwijs chronische tekorten en oligopolistische prijzen.

(81)

Volgens een andere importeur/gebruiker die werkzaam is in een ander segment van de downstreammarkt dan de vorige, had de aanwezigheid van voorlopige maatregelen een negatief effect op de winstgevendheid van zijn eigen producten waarvoor oxaalzuur de belangrijkste grondstof is, zonder evenwel nadere bijzonderheden te geven. De onderneming werd gevraagd een hoorzitting bij te wonen teneinde deze zorgen nader uiteen te zetten en bewijzen te verstrekken, maar zij reageerde hierop niet. Daarom konden deze beweringen niet worden onderzocht.

(82)

Aangezien geen andere opmerkingen over het belang van de Unie werden ontvangen, worden de overwegingen 123 tot en met 139 van de voorlopige verordening bevestigd.

10.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

10.1.   SCHADEMARGE

(83)

Zoals in overweging 66 werd vermeld, voerde een van de producenten-exporteurs aan dat de Commissie een correctie van 6,5 % voor het normale douanerecht bij de berekening van de schademarge niet in aanmerking heeft genomen. Dit argument werd deels terecht bevonden omdat in enkele gevallen waarbij de ingevoerde goederen aan de afnemer in de EU waren geleverd nadat de rechten betaald waren, die rechten onderschat waren. Daarom werden de schademarges dienovereenkomstig gecorrigeerd, zonder dat dit evenwel significante gevolgen heeft voor de voorgestelde definitieve maatregelen (zie overweging 87).

(84)

Gezien de conclusies voor Star Oxochem werd ook voor deze producent-exporteur een schademarge op basis van de in de overwegingen 142 tot en met 144 van de voorlopige verordening uiteengezette berekeningsmethode vastgesteld.

(85)

Aangezien geen opmerkingen over de schademarge werden ontvangen, worden de overwegingen 145 tot en met 148 van de voorlopige verordening bevestigd.

10.2.   VORM EN HOOGTE VAN DE RECHTEN

(86)

Gelet op het voorgaande en in overeenstemming met artikel 9, lid 4, van de basisverordening moet een definitief antidumpingrecht worden vastgesteld op het niveau van de vastgestelde dumpingmarges, daar deze voor alle betrokken producenten-exporteurs lager waren dan de schademarges.

(87)

Op basis van het bovenstaande worden de volgende dumping- en schademarges vastgesteld:

Naam van de onderneming/groep

Schademarge

Dumpingmarge

Voorlopig recht (%)

Voorgesteld recht (%)

India

Punjab Chemicals and Crop Protection Limited

38,9

22,8

22,8

22,8

Star Oxochem Pvt. Ltd

32,3

31,5

43,6

31,5

Alle andere ondernemingen

47,9

43,6

43,6

43,6

VRC

Shandong Fengyuan Chemicals Stock Co., Ltd en Shandong Fengyuan Uranus Advanced Material Co., Ltd

53,3

37,7

37,7

37,7

Yuanping Changyuan Chemicals Co., Ltd

18,7

14,6

14,6

14,6

Alle andere ondernemingen

63,5

52,2

52,2

52,2

(88)

De in deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dit onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) gelden dus uitsluitend bij de invoer van producten van oorsprong uit India en de VRC die zijn vervaardigd door de specifiek genoemde juridische entiteiten. De rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde entiteiten; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(89)

Verzoeken in verband met de toepassing van deze antidumpingrechten voor bepaalde ondernemingen (bv. na de naamswijziging van een entiteit of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) moeten onverwijld aan de Commissie (3) worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of deze oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen waarvoor een individueel recht geldt.

(90)

De Commissie heeft alle partijen in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was de instelling van een definitief antidumpingrecht op oxaalzuur van oorsprong uit de VRC en India aan te bevelen. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn na de mededeling van de definitieve bevindingen opmerkingen maken.

(91)

De opmerkingen van de partijen werden naar behoren onderzocht. Geen van die opmerkingen was evenwel van dien aard dat hierdoor de bevindingen van het onderzoek werden gewijzigd.

(92)

Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het residuele recht niet alleen gelden voor niet-medewerkende exporteurs, maar ook voor ondernemingen die het betrokken product in het OT niet hebben uitgevoerd. Deze ondernemingen kunnen evenwel, wanneer zij voldoen aan de voorwaarden van artikel 11, lid 4, tweede alinea, van de basisverordening, op grond van dat artikel verzoeken dat hun situatie individueel wordt onderzocht.

10.3.   DEFINITIEVE INNING VAN DE VOORLOPIGE RECHTEN

(93)

Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en de ernst van de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, wordt het noodzakelijk geacht de bedragen die als zekerheid zijn gesteld uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht, definitief te innen tot het bedrag van het definitieve recht. Wanneer de definitieve rechten lager zijn dan de voorlopige rechten, moet het als zekerheid gestelde bedrag worden vrijgegeven voor zover dit het bedrag van de definitieve rechten overschrijdt.

11.   VERBINTENISSEN

(94)

Eén producent-exporteur in India en twee producenten-exporteurs in de VRC hebben overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de basisverordening prijsverbintenissen aangeboden.

(95)

De afgelopen jaren was de prijsvolatiliteit voor het betrokken product hoog, zodat het product niet geschikt is voor een vaste prijsverbintenis. Om dit probleem te ondervangen, bood de Indiase producent-exporteur een indexeringsclausule aan, zonder evenwel de respectieve minimuminvoerprijs (MIP) vast te stellen. In dit verband zij opgemerkt dat er geen rechtstreeks verband tussen de prijsschommeling en de prijzen van de belangrijkste grondstof kon worden vastgesteld, zodat indexering niet geschikt lijkt. Bovendien lieten de mate van medewerking van deze onderneming tijdens het onderzoek en de nauwkeurigheid van de door haar verstrekte gegevens te wensen over. De Commissie was er dan ook niet van overtuigd dat zij effectief toezicht zou kunnen uitoefenen op een verbintenis van deze onderneming.

(96)

Verder is met betrekking tot de producenten-exporteurs in de VRC tijdens het onderzoek vastgesteld dat er verschillende soorten van het betrokken product zijn die niet gemakkelijk van elkaar te onderscheiden zijn, maar waarvoor de prijzen sterk uiteenlopen. Een enkele MIP voor alle productsoorten, zoals een van de Chinese producenten-exporteurs aanbood, zou daarom de schadelijke gevolgen van de dumping niet opheffen. Bovendien produceren de twee betrokken producenten-exporteurs in de VRC verschillende soorten van andere chemische producten en kunnen zij deze producten via verbonden handelsondernemingen aan gemeenschappelijke afnemers in de Europese Unie verkopen. Dat zou een ernstig risico voor kruiscompensatie opleveren en een effectief toezicht op de verbintenis uiterst moeilijk maken. De door de andere Chinese producent-exporteur voorgestelde verschillende MIP’s maken het toezicht ook onuitvoerbaar wegens de complexiteit van het onderscheid tussen de verschillende productsoorten. Op basis van het bovenstaande werd geconcludeerd dat de aangeboden verbintenissen onaanvaardbaar zijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op oxaalzuur, zij het als dihydraat (CUS-nummer 0028635-1 en CAS-nummer 6153-56-6), zij het in watervrije vorm (CUS-nummer 0021238-4 en CAS-nummer 144-62-7), en al dan niet in waterige oplossing, momenteel ingedeeld in GN-code ex 2917 11 00 (Taric-code 2917110091) en van oorsprong uit India en de Volksrepubliek China.

2.   Het definitieve antidumpingrecht, dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, voor het in lid 1 omschreven product dat door onderstaande ondernemingen is geproduceerd, is als volgt:

Land

Onderneming

Antidumpingrecht %

Aanvullende Taric-code

India

Punjab Chemicals and Crop Protection Limited

22,8

B230

Star Oxochem Pvt. Ltd

31,5

B270

Alle andere ondernemingen

43,6

B999

VRC

Shandong Fengyuan Chemicals Stock Co., Ltd; Shandong Fengyuan Uranus Advanced Material Co., Ltd

37,7

B231

Yuanping Changyuan Chemicals Co., Ltd

14,6

B232

Alle andere ondernemingen

52,2

B999

3.   Het individuele recht voor de in lid 2 genoemde ondernemingen is uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur, opgesteld conform de voorschriften in de bijlage, wordt overgelegd. Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor alle andere ondernemingen geldt.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

De krachtens Verordening (EU) nr. 1043/2011 van de Commissie als zekerheid voor het voorlopige antidumpingrecht gestelde bedragen worden definitief geïnd. De als zekerheid gestelde bedragen die het bedrag van het definitieve antidumpingrecht overschrijden, worden vrijgegeven.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 april 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

N. WAMMEN


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 275 van 20.10.2011, blz. 1.

(3)  

Europese Commissie

Directoraat-generaal Handel

Directoraat H, kamer: N105 04/092

1049 Brussel,

BELGIË


BIJLAGE

De in artikel 1, lid 3, bedoelde geldige handelsfactuur moet een verklaring, ondertekend door een daartoe bevoegde medewerker van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft, bevatten met de volgende gegevens:

1.

de naam en de functie van de bevoegde medewerker van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft;

2.

de volgende verklaring:

„Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) oxaalzuur die voor uitvoer naar de Europese Unie wordt verkocht en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in (betrokken land). Ik verklaar dat de in deze factuur verstrekte informatie volledig en juist is.”.

Datum en handtekening