30.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 92/4


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 282/2012 VAN DE COMMISSIE

van 28 maart 2012

tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake de regeling voor het stellen van zekerheden voor landbouwproducten

(codificatie)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale-GMO-verordening) (1), en met name artikel 43, onder a), d), f) en j), artikel 47, lid 2, artikel 134, artikel 143, onder b), artikel 148, artikel 161, lid 3, artikel 171 en artikel 172, lid 2,

Gezien Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur (2), en met name de artikelen 37 en 38,

Gezien Verordening (EG) nr. 1216/2009 van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen (3), en met name artikel 4, lid 4, artikel 6, lid 4, artikel 7, lid 3, en artikel 11, lid 4,

Gezien Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad van 30 januari 2006 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie (4), en met name artikel 25,

Gezien Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (5), en met name artikel 142, onder c),

Gezien Verordening (EG) nr. 2799/98 van de Raad van 15 december 1998 tot vaststelling van het agromonetaire stelsel voor de euro (6), en met name artikel 9,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EEG) nr. 2220/85 van de Commissie van 22 juli 1985 tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake de regeling voor het stellen van zekerheden voor landbouwproducten (7) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (8). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze verordening te worden overgegaan.

(2)

Luidens een groot aantal bepalingen in landbouwverordeningen van de Unie wordt het stellen van een zekerheid geëist als garantie voor de betaling van een bedrag dat is verschuldigd, als een verplichting niet wordt nagekomen. De ervaring heeft evenwel aangetoond dat deze eis in de praktijk op zeer uiteenlopende manieren wordt geïnterpreteerd. Bijgevolg moet om ongelijke concurrentievoorwaarden te voorkomen, deze eis worden omschreven.

(3)

In het bijzonder moet de vorm van de zekerheid worden omschreven.

(4)

Vele bepalingen in de landbouwverordeningen van de Unie bepalen dat de gestelde zekerheid wordt verbeurd wanneer een verplichting waarvoor een zekerheid is gesteld, niet wordt nagekomen zonder dat daarbij onderscheid wordt gemaakt tussen niet nakoming van primaire en van secundaire of ondergeschikte verplichtingen. Uit een oogpunt van billijkheid moet een onderscheid worden gemaakt tussen de gevolgen van niet-nakoming van een primaire verplichting en de gevolgen van niet-nakoming van een secundaire of ondergeschikte verplichting. In het bijzonder moet worden bepaald dat wanneer dit mogelijk is slechts een deel van de zekerheid wordt verbeurd wanneer in feite aan de primaire verplichting is voldaan, maar de uiterste termijn hiervoor iets is overschreden of wanneer een ondergeschikte verplichting niet is nagekomen.

(5)

Tussen de gevolgen van niet-nakoming van een verplichting moet geen onderscheid worden gemaakt op grond van de vraag of hiervoor al dan niet een voorschot werd ontvangen. Dienovereenkomstig dienen voor zekerheden die voor voorschotten worden gesteld afzonderlijke regels te gelden.

(6)

De kosten voor het stellen van een zekerheid, zowel voor degene die de zekerheid stelt als voor de bevoegde autoriteiten, kunnen in geen verhouding staan tot het bedrag waarvan de betaling door de zekerheid wordt gegarandeerd, wanneer dit bedrag beneden een bepaalde grens ligt. De bevoegde autoriteiten moeten derhalve het recht hebben van het eisen van een zekerheid af te zien voor de betaling van een bedrag beneden die grens. Bovendien moeten de bevoegde autoriteiten worden gemachtigd van het eisen van een zekerheid af te zien, wanneer de aard van de voor de nakoming van de verplichtingen verantwoordelijke partij zulks onnodig maakt.

(7)

Een bevoegde autoriteit moet het recht hebben een aangeboden zekerheid te weigeren, wanneer zij van oordeel is dat de zekerheid ontoereikend is.

(8)

In de gevallen waarin dit niet elders is geschied, moet een termijn worden vastgesteld voor het leveren van de bewijzen die zijn vereist om een zekerheid te kunnen vrijgeven.

(9)

Voor de wisselkoers die moet worden gebruikt voor de omrekening van een in euro uitgedrukte zekerheid in nationale valuta, moet het feit, waardoor het bedrag wordt verschuldigd, als bedoeld in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2799/98, worden omschreven in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1913/2006 van de Commissie (9).

(10)

De procedure die moet worden gevolgd wanneer een zekerheid is verbeurd, moet worden vastgesteld.

(11)

De Commissie moet in staat worden gesteld toezicht te houden op de toepassing van de bepalingen inzake zekerheden.

(12)

In deze verordening worden de regels vastgesteld die in het algemeen gelden, tenzij in specifieke wetgeving van de Unie afwijkende bepalingen zijn vastgesteld.

(13)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en zijn ter informatie voorgelegd aan de andere bevoegde comités,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

In deze verordening worden de bepalingen vastgesteld inzake het stellen van zekerheden in het kader van de hierna genoemde verordeningen of van krachtens die verordeningen vastgestelde verordeningen, tenzij in die verordeningen anders is bepaald:

a)

verordeningen tot vaststelling van een gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten:

Verordening (EG) nr. 104/2000 (visserij- en aquacultuurproducten),

Verordening (EG) nr. 1234/2007 (integrale-GMO-verordening);

b)

Verordening (EG) nr. 73/2009 (regelingen inzake rechtstreekse steunverlening);

c)

Verordening (EG) nr. 1216/2009 (handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen).

Artikel 2

Deze verordening is van toepassing in alle gevallen waarin, in de in artikel 1 genoemde verordeningen, is voorzien in een zekerheid, zoals gedefinieerd in artikel 3, ongeacht of de specifieke term „zekerheid” is gebruikt.

Deze verordening is niet van toepassing op zekerheden die worden gesteld als garantie voor de betaling van bij invoer of uitvoer verschuldigde rechten als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (10).

Artikel 3

In deze verordening wordt verstaan onder:

a)   „zekerheid”: de verzekering dat een bepaald bedrag wordt betaald of verbeurd aan een bevoegde autoriteit, als een bepaalde verplichting niet wordt nagekomen;

b)   „algemene zekerheid”: een zekerheid die bij de bevoegde autoriteit wordt gesteld, als garantie voor het nakomen van meer dan één verplichting;

c)   „verplichting”: een bij een verordening opgelegde eis, of een geheel van zulke eisen, om een handeling te verrichten of zich daarvan te onthouden;

d)   „bevoegde autoriteit”: hetzij de autoriteit die bevoegd is tot het aanvaarden van een zekerheid, hetzij de autoriteit die bevoegd is om te besluiten of een zekerheid op grond van de toepasselijke regeling wordt vrijgegeven of verbeurd.

HOOFDSTUK II

VERPLICHTING TOT ZEKERHEIDSTELLING

Artikel 4

Een zekerheid moet worden gesteld door of voor degene die verantwoordelijk is voor de betaling van een bedrag, dat is verschuldigd wanneer een verplichting niet wordt nagekomen.

Artikel 5

1.   De bevoegde autoriteit behoeft geen zekerheidstelling te eisen, wanneer het te garanderen bedrag minder dan 500 EUR bedraagt.

2.   Bij toepassing van het bepaalde in lid 1 verbindt de betrokkene zich er schriftelijk toe een bedrag te betalen dat gelijkwaardig is aan het bedrag dat van hem zou zijn gevorderd als hij een zekerheid had gesteld en deze vervolgens geheel of gedeeltelijk verbeurd zou zijn verklaard.

Artikel 6

De bevoegde autoriteit behoeft geen zekerheid te eisen, wanneer de partij die verantwoordelijk is voor het nakomen van de verplichtingen:

a)

een overheidsorgaan is dat functies van een overheidsinstantie vervult;

b)

een particuliere instelling is die, onder staatstoezicht, de onder a) bedoelde functies vervult.

HOOFDSTUK III

VORM VAN DE ZEKERHEID

Artikel 7

1.   Een zekerheid kan worden gesteld via:

a)

een deposito in contanten als nader omschreven in de artikelen 12 en 13, en/of

b)

een borg als omschreven in artikel 15, lid 1.

2.   De bevoegde autoriteit kan bepalen dat de zekerheid ook kan worden gesteld via:

a)

het verstrekken van een hypotheek, en/of

b)

het verpanden van kasdeposito's bij een bank, en/of

c)

het verpanden van erkende vorderingen op overheidsinstanties of staatsfondsen, op voorwaarde dat zij opeisbaar en betaalbaar zijn en daarop geen andere vordering voorrang heeft, en/of

d)

het verpanden van in de betrokken lidstaat verhandelbare obligaties, op voorwaarde dat deze zijn uitgegeven of gewaarborgd door die lidstaat, en/of

e)

het verpanden van door hypotheekinstellingen uitgegeven pandbrieven die op een effectenbeurs worden genoteerd en te koop zijn op de vrije markt, op voorwaarde dat de kredietwaarde gelijk is aan die van staatsobligaties.

3.   De bevoegde autoriteit kan aanvullende voorwaarden stellen voor het aanvaarden van zekerheden als genoemd in lid 2.

Artikel 8

De bevoegde autoriteit weigert of eist vervanging van iedere zekerheid die zij inadequaat of ontoereikend acht of die slechts zekerheid biedt voor een te korte periode.

Artikel 9

1.   Een goed waarop overeenkomstig artikel 7, lid 2, onder a), een hypotheek wordt verstrekt of obligaties dan wel pandbrieven die overeenkomstig artikel 7, lid 2, onder d) en e), worden verpand, moeten op het ogenblik waarop de zekerheid wordt gesteld, een realiseerbare waarde hebben die overeenkomt met ten minste 115 % van de waarde van de vereiste zekerheid.

Een bevoegde autoriteit mag een zekerheid als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder a), d) en e), alleen aanvaarden wanneer de partij die deze zekerheid aanbiedt zich er schriftelijk toe verbindt hetzij te zorgen voor een aanvullende zekerheid, hetzij de oorspronkelijke zekerheid te vervangen, wanneer de realiseerbare waarde van het goed, de obligaties of de pandbrieven in kwestie gedurende een periode van ten minste drie maanden beneden 105 % van de vereiste zekerheid ligt. Deze schriftelijke verbintenis is niet vereist als de nationale wetgeving dit reeds voorschrijft. De bevoegde autoriteiten moeten de waarde van dergelijke goederen, obligaties en pandbrieven regelmatig opnieuw onderzoeken.

2.   De realiseerbare waarde van een zekerheid als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder a), d) en e), wordt bepaald door de bevoegde autoriteit met inachtneming van de voorziene kosten van realisatie.

De realiseerbare waarde van de obligaties of de pandbrieven wordt op basis van de laatst beschikbare notering bepaald.

De partij die de zekerheid stelt, dient op verzoek van de bevoegde autoriteit het bewijs te leveren van de realiseerbare waarde ervan.

Artikel 10

1.   Iedere zekerheid mag worden vervangen door een andere.

Goedkeuring van de bevoegde autoriteit is echter vereist in de volgende gevallen:

a)

wanneer de oorspronkelijke zekerheid is verbeurd doch nog niet is gerealiseerd, of

b)

wanneer de vervangende zekerheid er een is als genoemd in artikel 7, lid 2.

2.   Een algemene zekerheid kan worden vervangen door een andere algemene zekerheid op voorwaarde dat deze nieuwe algemene zekerheid ten minste het gedeelte van de oorspronkelijke algemene zekerheid dekt dat, op het tijdstip van de vervanging, dient ter verzekering van de nakoming van één of meer overeengekomen verplichtingen.

Artikel 11

1.   Elke in artikel 1 bedoelde zekerheid wordt gesteld in euro.

2.   In afwijking van lid 1 wordt, wanneer de zekerheid in de nationale valuta wordt aanvaard in een lidstaat die niet tot de eurozone behoort, het in euro uitgedrukte zekerheidsbedrag van die lidstaat omgerekend in de desbetreffende valuta overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1913/2006. De bij de zekerheid behorende verbintenis en het bedrag dat eventueel zou worden ingehouden in geval van een onregelmatigheid of een niet-naleving, blijven in euro vastgesteld.

Artikel 12

Wanneer een deposito wordt overgemaakt, wordt het eerst als zekerheid in aanmerking genomen, wanneer de bevoegde autoriteit de zekerheid heeft dat zij over het bedrag ervan kan beschikken.

Artikel 13

1.   Een cheque die is gegarandeerd door een door de lidstaat van de bevoegde autoriteit daartoe erkende financiële instelling, wordt beschouwd als een deposito in contanten. De bevoegde autoriteit is eerst verplicht een gegarandeerde cheque te innen wanneer de periode gedurende welke de garantie geldt binnenkort afloopt.

2.   Andere dan de in lid 1 bedoelde cheques worden eerst als zekerheid in aanmerking genomen, wanneer de bevoegde autoriteit de zekerheid heeft dat zij over het bedrag ervan kan beschikken.

3.   Alle door de financiële instelling gemaakte kosten worden gedragen door de partij die de zekerheid stelt.

Artikel 14

Aan de partij die een zekerheid stelt in de vorm van een deposito in contanten, wordt geen interest betaald.

Artikel 15

1.   De borg dient zijn normale verblijfplaats te hebben in de Unie of er een vestiging te hebben en, onverminderd de bepalingen van het Verdrag met betrekking tot het vrij verlenen van diensten, aanvaard te zijn door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de zekerheid wordt gesteld. De borg verbindt zich door een schriftelijke borgstelling.

2.   In een schriftelijke borgstelling moeten ten minste worden opgenomen:

a)

de verplichting of, in het geval van een algemene zekerheid, de soort(en) verplichtingen, waarvan de naleving door betaling van een som geld wordt gegarandeerd;

b)

het maximumbedrag waarvoor de borg zich verbindt;

c)

de verklaring dat de borg zich gezamenlijk en hoofdelijk met de partij die voor de nakoming van de verplichting verantwoordelijk is, verbindt om binnen 30 dagen na het verzoek van de bevoegde autoriteit, binnen de grenzen van de borgtocht, ieder bedrag te betalen dat opeisbaar is wegens het verbeuren van een zekerheid.

3.   De bevoegde autoriteit kan een door de borg via telecommunicatie gegeven schriftelijke verklaring aanvaarden als schriftelijke zekerheidstelling. In dat geval neemt de bevoegde autoriteit alle maatregelen die nodig zijn om ervan verzekerd te zijn dat de telecommunicatie authentiek is.

4.   Wanneer reeds een schriftelijke algemene zekerheidstelling is gegeven, bepaalt de bevoegde autoriteit welke procedure moet worden gevolgd opdat deze algemene zekerheid geheel of gedeeltelijk als garantie gaat dienen voor een specifieke verplichting.

Artikel 16

Zodra een gedeelte van een algemene zekerheid is bestemd om als garantie te dienen voor een specifieke verplichting, moet het beschikbare saldo van de algemene zekerheid opnieuw worden berekend.

HOOFDSTUK IV

VOORSCHOTTEN

Artikel 17

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing in alle gevallen waarin in het kader van een specifieke regeling van de Unie een voorschot kan worden betaald alvorens aan de verplichting is voldaan.

Artikel 18

1.   De zekerheid wordt vrijgegeven, wanneer:

a)

is vastgesteld dat de betrokkene definitief recht heeft op het voorschot; of

b)

het voorschot, verhoogd met de in de specifieke regeling van de Unie vastgestelde toeslag, is terugbetaald.

2.   Wanneer de uiterste termijn voor het leveren van het bewijs dat de betrokkene definitief recht heeft op het voorschot is verstreken zonder dat dit bewijs werd geleverd, past de bevoegde autoriteit onmiddellijk de procedure van artikel 28 toe.

De termijn kan worden verlengd in geval van overmacht.

Voor zover de wetgeving van de Unie daarin voorziet, kan het bewijs evenwel nog na de bovenbedoelde termijn worden geleverd; de zekerheid wordt dan gedeeltelijk terugbetaald.

3.   Wanneer de in de wetgeving van de Unie voorkomende bepalingen inzake overmacht inhouden dat alleen het voorschot kan worden terugbetaald, gelden de volgende bijkomende voorwaarden:

a)

de omstandigheden die worden aangevoerd als overmacht moeten uiterlijk 30 dagen na de dag waarop de betrokken partij kennis heeft gekregen van omstandigheden die een beroep op overmacht zouden kunnen rechtvaardigen aan de bevoegde autoriteit worden meegedeeld,

b)

de betrokkene gaat binnen 30 dagen na de dag waarop de bevoegde autoriteit om terugbetaling heeft verzocht over tot terugbetaling van het voorschot of van het betrokken gedeelte ervan.

Indien de onder a) en b) bedoelde voorwaarden niet in acht worden genomen, gelden voor de terugbetaling de voorwaarden die van toepassing zijn wanneer zich geen geval van overmacht voordoet.

HOOFDSTUK V

VRIJGEVEN EN VERBEUREN VAN ANDERE ZEKERHEDEN DAN DIE BEDOELD IN HOOFDSTUK IV

Artikel 19

1.   Een verplichting kan primaire, secundaire en ondergeschikte eisen omvatten.

2.   Een primaire eis is een eis die van fundamentele betekenis is in verband met de doelstellingen van de verordening waarbij deze eis wordt opgelegd, en die bestaat in de verplichting om een handeling te verrichten of zich daarvan te onthouden.

3.   Een secundaire eis is een eis tot het in acht nemen van de uiterste termijn voor het nakomen van een primaire eis.

4.   Een ondergeschikte eis is iedere andere eis die bij een verordening wordt opgelegd.

5.   Dit hoofdstuk is niet van toepassing wanneer de specifieke regeling van de Unie de primaire eisen niet heeft vastgesteld.

6.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder „het betrokken gedeelte van het gegarandeerde bedrag” verstaan het gedeelte van het gegarandeerde bedrag dat overeenkomt met de hoeveelheid waarvoor aan een bepaalde eis niet is voldaan.

Artikel 20

De zekerheid wordt vrijgegeven zodra het bij de specifieke regeling van de Unie voorgeschreven bewijs is geleverd dat aan alle primaire, secundaire en ondergeschikte eisen is voldaan.

Artikel 21

1.   Een zekerheid wordt volledig verbeurd voor de hoeveelheid waarvoor een primaire eis niet is nagekomen, behalve in geval van overmacht.

2.   Een primaire eis wordt geacht niet te zijn nagekomen wanneer het desbetreffende bewijs niet wordt geleverd binnen de termijn die voor het leveren van dat bewijs is vastgesteld, behalve in geval van overmacht. De in artikel 28 bedoelde procedure voor de inning van het verbeurde bedrag wordt onmiddellijk ingeleid.

3.   Wanneer binnen 18 maanden na de in lid 2 bedoelde termijn het bewijs wordt geleverd dat aan alle primaire eisen is voldaan, wordt 85 % van het verbeurde bedrag terugbetaald.

Wanneer binnen 18 maanden na de in lid 2 bedoelde termijn het bewijs wordt geleverd dat aan alle primaire eisen is voldaan, maar aan de desbetreffende secundaire eis niet is voldaan, is het bedrag dat wordt terugbetaald gelijk aan het bedrag dat zou zijn vrijgegeven in een geval van toepassing van artikel 22, lid 2, verminderd met 15 % van het betrokken gedeelte van het gegarandeerde bedrag.

4.   Er vindt geen terugbetaling plaats wanneer het bewijs na het verstrijken van de in lid 3 bedoelde termijn van 18 maanden wordt geleverd, behalve in geval van overmacht.

Artikel 22

1.   Wanneer binnen de hiervoor vastgestelde termijn het bij de specifieke regeling van de Unie voorgeschreven bewijs wordt geleverd dat alle primaire eisen zijn nagekomen, en een secundaire eis niet is nagekomen, wordt de zekerheid gedeeltelijk vrijgegeven en het saldo van de betrokken zekerheid verbeurd. De in artikel 28 bedoelde procedure voor de inning van het betrokken bedrag wordt onmiddellijk ingeleid.

2.   Het vrij te geven gedeelte is het betrokken gedeelte van het gegarandeerde bedrag verminderd met 15 % en

a)

10 % van het na aftrek van de 15 % resterende bedrag voor elke dag waarmee:

i)

een maximumtermijn van 40 dagen of minder is overschreden,

ii)

een minimumtermijn van 40 dagen of minder niet in acht is genomen;

b)

5 % van het na aftrek van de 15 % resterende bedrag voor elke dag waarmee:

i)

een maximumtermijn van ten minste 41 en ten hoogste 80 dagen is overschreden,

ii)

een minimumtermijn van ten minste 41 en ten hoogste 80 dagen niet in acht is genomen;

c)

2 % van het na aftrek van de 15 % resterende bedrag voor elke dag waarmee:

i)

een maximumtermijn van 81 dagen of meer is overschreden,

ii)

een minimumtermijn van 81 dagen of meer niet in acht is genomen.

3.   Dit artikel is niet van toepassing op termijnen die zijn vastgesteld voor het aanvragen of het gebruik van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten, noch op termijnen met betrekking tot de vaststelling van invoer- en uitvoerheffingen en uitvoerrestituties in het kader van een openbare inschrijving.

Artikel 23

1.   Niet-nakoming van een of meer ondergeschikte eisen heeft het verbeuren van 15 % van het betrokken gedeelte van het gegarandeerde bedrag tot gevolg, behalve in geval van overmacht.

2.   De in artikel 28 bedoelde procedure voor de inning van het verbeurde bedrag wordt onmiddellijk ingeleid.

3.   Dit artikel blijft buiten toepassing indien artikel 21, lid 3, wordt toegepast.

Artikel 24

Wanneer het bewijs wordt geleverd dat aan alle primaire eisen is voldaan, maar zowel aan een secundaire als aan een ondergeschikte eis niet is voldaan, zijn de artikelen 22 en 23 van toepassing en is het totale bedrag dat wordt verbeurd gelijk aan het bedrag dat zou zijn verbeurd overeenkomstig artikel 22, verhoogd met 15 % van het betrokken gedeelte van het gegarandeerde bedrag.

Artikel 25

Het totale verbeurde bedrag mag niet hoger zijn dan 100 % van de zekerheid welke voor het relevante deel werd gesteld.

HOOFDSTUK VI

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 26

1.   Op verzoek wordt een zekerheid gedeeltelijk vrijgegeven wanneer het daartoe voorgeschreven bewijs is geleverd voor een gedeelte van een hoeveelheid product, op voorwaarde dat dit gedeelte niet kleiner is dan een minimumhoeveelheid die is vastgesteld in de verordening op grond waarvan de zekerheid moet worden gesteld.

Ingeval er geen minimumhoeveelheid is bepaald in de specifieke regeling van de Unie op grond waarvan de zekerheid moet worden gesteld, mag de bevoegde autoriteit het aantal gedeelten waarin een zekerheid wordt vrijgegeven, beperken en een minimumbedrag per gedeelte bepalen.

2.   De bevoegde autoriteit kan bepalen dat de zekerheid alleen geheel of gedeeltelijk wordt vrijgegeven nadat een schriftelijk verzoek daartoe is ingediend.

3.   In het geval van zekerheden die overeenkomstig artikel 9, lid 1, meer dan 100 % dekken van het bedrag ten belope waarvan zekerheid dient te worden gesteld, wordt het gedeelte van de zekerheid dat 100 % overschrijdt vrijgegeven wanneer het saldo van de zekerheid definitief wordt vrijgegeven of verbeurd.

Artikel 27

1.   Wanneer geen termijn is vastgesteld voor het indienen van de bewijsstukken voor het vrijgeven van een zekerheid, geldt als uiterste termijn:

a)

12 maanden na de uiterste datum waarop alle primaire eisen moeten zijn nagekomen; of

b)

wanneer een dergelijke uiterste datum als bedoeld onder a) niet is vastgesteld, 12 maanden na de datum waarop alle primaire verplichtingen zijn nagekomen.

2.   In geen geval mag de in lid 1 bedoelde termijn meer bedragen dan drie jaar na de datum waarop de zekerheid voor een bepaalde transactie is gesteld, behoudens in geval van overmacht.

Artikel 28

1.   Wanneer de bevoegde autoriteit kennis draagt van de elementen die tot volledige of gedeeltelijke verbeurdverklaring van de zekerheid leiden, eist zij onverwijld van betrokkene betaling van het bedrag van de verbeurde zekerheid, welke betaling dient te geschieden binnen een maximumtermijn van dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de eis tot betaling is ontvangen.

Wanneer de betaling niet binnen de voorgeschreven termijn is geschied, moet de bevoegde autoriteit:

a)

onverwijld de in artikel 7, lid 1, onder a), bedoelde zekerheid innen;

b)

onverwijld van de in artikel 7, lid 1, onder b), bedoelde borg betaling eisen, welke betaling dient te geschieden binnen een maximumtermijn van dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de eis tot betaling is ontvangen;

c)

onverwijld de nodige maatregelen nemen:

i)

om de in artikel 7, lid 2, onder a), c), d) en e), bedoelde zekerheden om te zetten in een zodanig bedrag in geld dat zij daaruit het verschuldigde bedrag kan dekken;

ii)

om de beschikking te krijgen over de in artikel 7, lid 2, onder b), bedoelde, bij de bank tot zekerheid gedeponeerde kasdeposito's.

De bevoegde autoriteit kan, zonder vooraf van betrokkene betaling te eisen, onverwijld definitief de in artikel 7, lid 1, onder a), bedoelde vormen van zekerheid innen.

2.   De bevoegde autoriteit mag van verbeurdverklaring van bedragen van minder dan 60 EUR afzien, voor zover voor vergelijkbare gevallen soortgelijke nationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn vastgesteld.

3.   Onverminderd het bepaalde in lid 1, betaalt betrokkene, wanneer het besluit tot verbeurdverklaring van een zekerheid is genomen, maar achteraf wegens een beroep op grond van het nationaal recht wordt opgeschort, over het werkelijk verbeurde bedrag rente over de periode die dertig dagen na de ontvangst van de in lid 1, eerste alinea, bedoelde eis tot betaling ingaat en op de dag vóór die waarop het werkelijk verbeurde bedrag wordt betaald, eindigt.

Wanneer als gevolg van de uitslag van een beroep de betrokkene wordt verzocht het verbeurdverklaarde bedrag te betalen binnen 30 dagen, mag de lidstaat er voor de berekening van de rente van uitgaan dat de betaling plaatsvindt op de twintigste dag na dit verzoek.

De toe te passen rente wordt berekend overeenkomstig nationaal recht, maar mag in geen geval lager zijn dan die welke bij de terugvordering van bedragen in nationaal verband wordt toegepast.

De betaalorganen brengen de betaalde rente in mindering op de uitgaven van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 352/78 van de Raad (11).

De lidstaten kunnen voor de betrokken rente geregeld aanvulling van de zekerheid eisen.

Wanneer een zekerheid is verbeurd en het bedrag reeds ten gunste van het ELGF of het Elfpo is gecrediteerd en, volgens de uitkomst van een beroepsprocedure, het verbeurde bedrag geheel of gedeeltelijk moet worden terugbetaald, met inbegrip van de overeenkomstig nationaal recht toegepaste rente, komt het terug te betalen bedrag ten laste van het ELGF of het Elfpo, tenzij het feit dat de zekerheid moet worden terugbetaald aan nalatigheid of ernstig verzuim van de overheidsdiensten of andere lichamen van de lidstaten is te wijten.

Artikel 29

De Commissie kan volgens de in artikel 195, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 en in de overeenkomstige artikelen van de andere toepasselijke verordeningen bedoelde procedure afwijkingen toestaan op de hiervoor vastgestelde voorschriften.

HOOFDSTUK VII

INLICHTINGEN

Artikel 30

1.   De lidstaten houden voor elk begrotingsjaar het totale aantal en het totale bedrag van de verbeurdverklaarde zekerheden, in alle fasen van de procedure van artikel 28, ter beschikking van de Commissie, met aparte opgave van de zekerheden waarvoor de lidstaat, en die waarvoor de begroting van de Unie is gecrediteerd.

2.   De in lid 1 bedoelde gegevens worden bijgehouden voor alle zekerheden verbeurd verklaard voor meer dan 1 000 EUR en voor elke bepaling van de Unie op grond waarvan een zekerheid moet worden gesteld.

3.   De gegevens omvatten zowel de rechtstreeks door de betrokken partij betaalde bedragen, als de via de zekerheid geïnde bedragen.

Artikel 31

De lidstaten houden voor de Commissie de volgende gegevens ter beschikking:

a)

de soorten instellingen die gemachtigd zijn om als borg op te treden en de ter zake geldende voorwaarden;

b)

de overeenkomstig artikel 7, lid 2, aanvaarde soorten zekerheden en de ter zake geldende voorwaarden.

Artikel 32

Verordening (EEG) nr. 2220/85 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 33

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 maart 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)   PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)   PB L 17 van 21.1.2000, blz. 22.

(3)   PB L 328 van 15.12.2009, blz. 10.

(4)   PB L 42 van 14.2.2006, blz. 1.

(5)   PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16.

(6)   PB L 349 van 24.12.1998, blz. 1.

(7)   PB L 205 van 3.8.1985, blz. 5.

(8)  Zie bijlage I.

(9)   PB L 365 van 21.12.2006, blz. 52.

(10)   PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.

(11)   PB L 50 van 22. 2. 1978, blz. 1.


BIJLAGE I

Ingetrokken verordening met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

Verordening (EEG) nr. 2220/85 van de Commissie

(PB L 205 van 3.8.1985, blz. 5)

 

Verordening (EEG) nr. 1181/87 van de Commissie

(PB L 113 van 30.4.1987, blz. 31)

 

Verordening (EEG) nr. 3745/89 van de Commissie

(PB L 364 van 14.12.1989, blz. 54)

 

Verordening (EG) nr. 3403/93 van de Commissie

(PB L 310 van 14.12.1993, blz. 4)

 

Verordening (EG) nr. 1932/1999 van de Commissie

(PB L 240 van 10.9.1999, blz. 11)

 

Verordening (EG) nr. 673/2004 van de Commissie

(PB L 105 van 14.4.2004, blz. 17)

 

Verordening (EG) nr. 1713/2006 van de Commissie

(PB L 321 van 21.11.2006, blz. 11)

Uitsluitend artikel 3

Verordening (EG) nr. 1913/2006 van de Commissie

(PB L 365 van 21.12.2006, blz. 52)

Uitsluitend artikel 12


BIJLAGE II

Concordantietabel

Verordening (EEG) nr. 2220/85

De onderhavige verordening

Titel I

Hoofdstuk I

Artikel 1, aanhef

Artikel 1, aanhef

Artikel 1, onder a)

Artikel 1, onder a)

Artikel 1, onder b)

Artikel 1, onder b)

Artikel 1, onder c)

Artikel 1, onder d)

Artikel 1, onder e)

Artikel 1, onder f)

Artikel 1, onder c)

Artikel 2

Artikel 2, tweede alinea

Artikel 3, aanhef

Artikel 3, aanhef

Artikel 3, onder a), eerste alinea

Artikel 3, onder a)

Artikel 3, onder a), tweede alinea

Artikel 2, eerste alinea

Artikel 3, onder b), c) en d)

Artikel 3, onder b), c) en d)

Titel II

Hoofdstuk II

Artikelen 4, 5 en 6

Artikelen 4, 5 en 6

Titel III

Hoofdstuk III

Artikel 8

Artikel 7

Artikel 9

Artikel 8

Artikel 10, lid 1, onder a)

Artikel 9, lid 1, eerste alinea

Artikel 10, lid 1, onder b)

Artikel 9, lid 2, tweede alinea

Artikel 10, lid 1, onder c)

Artikel 9, lid 1, tweede alinea

Artikel 10, lid 2, onder a)

Artikel 9, lid 2, eerste alinea

Artikel 10, lid 2, onder b)

Artikel 9, lid 2, derde alinea

Artikel 11

Artikel 10

Artikel 12

Artikel 11

Artikel 13

Artikel 12

Artikel 14

Artikel 13

Artikel 15

Artikel 14

Artikel 16

Artikel 15

Artikel 17

Artikel 16

Titel IV

Hoofdstuk IV

Artikel 18, aanhef en streepje

Artikel 17

Artikel 19

Artikel 18

Titel V

Hoofdstuk V

Artikel 20

Artikel 19

Artikel 21

Artikel 20

Artikel 22

Artikel 21

Artikel 23, lid 1

Artikel 22, lid 1

Artikel 23, lid 2, aanhef

Artikel 22, lid 2, aanhef

Artikel 23, lid 2, onder a)

Artikel 22, lid 2, aanhef

Artikel 23, lid 2, onder b), eerste streepje, aanhef

Artikel 22, lid 2, onder a), aanhef

Artikel 23, lid 2, onder b), eerste streepje, eerste inspringende streepje

Artikel 22, lid 2, onder a), i)

Artikel 23, lid 2, onder b), eerste streepje, tweede inspringende streepje

Artikel 22, lid 2, onder a), ii)

Artikel 23, lid 2, onder b), tweede streepje, aanhef

Artikel 22, lid 2, onder b), aanhef

Artikel 23, lid 2, onder b), tweede streepje, eerste inspringende streepje

Artikel 22, lid 2, onder b), i)

Artikel 23, lid 2, onder b), tweede streepje, tweede inspringende streepje

Artikel 22, lid 2, onder b), ii)

Artikel 23, lid 2, onder b), derde streepje, aanhef

Artikel 22, lid 2, onder c), aanhef

Artikel 23, lid 2, onder b), derde streepje, eerste inspringende streepje

Artikel 22, lid 2, onder c), i)

Artikel 23, lid 2, onder b), derde streepje, tweede inspringende streepje

Artikel 22, lid 2, onder c), ii)

Artikel 23, lid 3

Artikel 22, lid 3

Artikel 24

Artikel 23

Artikel 25

Artikel 24

Artikel 26

Artikel 25

Titel VI

Hoofdstuk VI

Artikel 27

Artikel 26

Artikel 28

Artikel 27

Artikel 29

Artikel 28

Artikel 30

Artikel 29

Titel VII

Hoofdstuk VII

Artikel 31

Artikel 30

Artikel 32

Artikel 31

Artikel 32

Artikel 33

Artikel 33

Bijlage I

Bijlage II