16.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 319/8


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

van 13 november 2012

tot wijziging van Beschikking 2009/791/EG en Uitvoeringsbesluit 2009/1013/EU waarbij respectievelijk Duitsland en Oostenrijk worden gemachtigd een maatregel te blijven toepassen die afwijkt van de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

(2012/705/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 395, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij brief, ingekomen bij het secretariaat-generaal van de Commissie op 5 januari 2012, heeft Duitsland verzocht om een bijzondere maatregel te mogen blijven toepassen die afwijkt van de bepalingen van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het recht op aftrek, waarvoor het land van de Raad machtiging had verkregen bij Beschikking 2009/791/EG van de Raad van 20 oktober 2009 waarbij de Bondsrepubliek Duitsland wordt gemachtigd een maatregel te blijven toepassen die afwijkt van artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waar (2).

(2)

Bij brief, ingekomen bij het secretariaat-generaal van de Commissie op 16 april 2012, heeft Oostenrijk verzocht om een bijzondere maatregel te mogen blijven toepassen die afwijkt van de bepalingen van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het recht op aftrek, waarvoor het land van de Raad machtiging had gekregen bij Uitvoeringsbesluit 2009/1013/EU van de Raad van 22 december 2009 waarbij de Republiek Oostenrijk wordt gemachtigd een maatregel te blijven toepassen die afwijkt van artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (3).

(3)

Bij brief van 4 april 2012 heeft de Commissie, overeenkomstig artikel 395, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2006/112/EG de overige lidstaten van het verzoek van Duitsland in kennis gesteld. Bij brief van 11 april 2012 heeft de Commissie Duitsland meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

(4)

Bij brief van 20 april 2012 heeft de Commissie, overeenkomstig artikel 395, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2006/112/EG de overige lidstaten van het verzoek van Oostenrijk in kennis gesteld. Bij brief van 23 april 2012 heeft de Commissie Oostenrijk meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

(5)

De door beide lidstaten gevraagde derogatiemaatregel strekt ertoe de belasting over de toegevoegde waarde (btw) op goederen en diensten volledig van het recht op aftrek uit te sluiten wanneer die goederen en diensten voor meer dan 90 % voor de privédoeleinden van de belastingplichtige of diens werknemers, dan wel in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden worden gebruikt.

(6)

De maatregel wijkt af van de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het recht op aftrek van een belastingplichtige ter zake van de btw op goederen en diensten die hij ten behoeve van zijn belaste activiteiten heeft ontvangen. De derogatiemaatregel strekt ertoe de heffing en de inning van de btw te vereenvoudigen, en daarmee tevens belastingontduiking en -ontwijking te voorkomen. Er is geen noemenswaardig effect op de in het stadium van het eindverbruik verschuldigde belasting.

(7)

Volgens de door Duitsland en Oostenrijk verstrekte informatie zijn de juridische en feitelijke omstandigheden die de rechtvaardiging vormden voor de huidige toepassing van de derogatiemaatregel, ongewijzigd en nog steeds relevant. Duitsland en Oostenrijk moeten derhalve worden gemachtigd deze maatregel te blijven toepassen gedurende een nieuwe periode, die evenwel in de tijd wordt beperkt tot 31 december 2015, zodat een evaluatie kan worden verricht van de noodzaak en de doeltreffendheid van de derogatiemaatregel alsook van de opsplitsing tussen gebruik voor bedrijfsdoeleinden en gebruik voor andere dan bedrijfsdoeleinden, die de grondslag voor de derogatie vormt.

(8)

Indien Duitsland of Oostenrijk een verdere verlenging na 2015 nodig zou achten, moet aan de Commissie een verslag worden voorgelegd over de toepassing van de derogatiemaatregel met daarin ook een evaluatie van het voor de opsplitsing gehanteerde percentage, tezamen met het verzoek om verlenging, uiterlijk 31 maart 2015, zodat er voldoende tijd blijft voor de Commissie om het verzoek te bestuderen en, als zij met een voorstel zou komen, voor de Raad om hieraan zijn goedkeuring te geven.

(9)

Op 29 oktober 2004 heeft de Commissie een voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG (thans Richtlijn 2006/112/EG) aangenomen, dat onder meer voorziet in de harmonisatie van de uitgavencategorieën waarvoor het recht op aftrek mag worden uitgesloten. De in dit besluit vervatte derogatiemaatregel dient te verstrijken op de datum vanaf wanneer de lidstaten de regels kunnen of moeten toepassen die de Raad na de inwerkingtreding van dit besluit in een dergelijke wijzigingsrichtlijn vaststelt, indien die vroeger valt dan de in dit besluit vastgestelde vervaldatum.

(10)

De derogaties zullen geen noemenswaardige invloed hebben op de totale belastingopbrengst in het stadium van het eindverbruik en geen negatieve gevolgen voor de eigen middelen van de Unie uit de btw.

(11)

Beschikking 2009/791/EG en Uitvoeringsbesluit 2009/1013/EU dienen daarom dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De artikelen 1 en 2 van Beschikking 2009/791/EG worden vervangen door:

„Artikel 1

In afwijking van de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG wordt Duitsland gemachtigd de btw op goederen en diensten van het recht op aftrek uit te sluiten, wanneer deze goederen en diensten voor meer dan 90 % voor de privédoeleinden van een belastingplichtige of diens werknemers of, meer in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden worden gebruikt.

Artikel 2

1.   Deze beschikking vervalt op de datum vanaf wanneer de lidstaten, na de inwerkingtreding van deze beschikking, door de Raad goedgekeurde Unieregels betreffende beperkingen inzake het recht op aftrek van een belastingplichtige kunnen of moeten toepassen, doch uiterlijk 31 december 2015.

2.   Een verzoek om verlenging van de in deze beschikking vervatte bijzondere maatregel dient de Commissie uiterlijk 31 maart 2015 te worden voorgelegd.

Bij een dergelijk verzoek dient een verslag te worden gevoegd dat ook een evaluatie omvat van de op basis van dit besluit gehanteerde procentuele opsplitsing ter zake van het recht op aftrek van de btw op basis van deze beschikking.”.

Artikel 2

De artikelen 1 en 2 van Uitvoeringsbesluit 2009/1013/EU worden vervangen door:

„Artikel 1

In afwijking van de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG wordt Oostenrijk gemachtigd de btw op goederen en diensten van het recht op aftrek uit te sluiten, wanneer deze goederen en diensten voor meer dan 90 % voor de privédoeleinden van een belastingplichtige of diens werknemers of, meer in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden worden gebruikt.

Artikel 2

1.   Dit besluit vervalt op de datum vanaf wanneer de lidstaten, na de inwerkingtreding van dit besluit, door de Raad goedgekeurde Unieregels betreffende beperkingen inzake het recht op aftrek van een belastingplichtige kunnen of moeten toepassen, doch uiterlijk op 31 december 2015.

2.   Een verzoek om verlenging van de in dit besluit vervatte bijzondere maatregel dient de Commissie uiterlijk op 31 maart 2015 te worden voorgelegd.

Bij een dergelijk verzoek dient een verslag te worden gevoegd dat ook een evaluatie omvat van de op basis van dit besluit gehanteerde procentuele opsplitsing ter zake van het recht op aftrek van de btw.”.

Artikel 3

Dit besluit is van toepassing met ingang van 1 januari 2013.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland en de Republiek Oostenrijk.

Gedaan te Brussel, 13 november 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

V. SHIARLY


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(2)  PB L 283 van 30.10.2009, blz. 55.

(3)  PB L 348 van 29.12.2009, blz. 21.