27.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 166/90


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 25 juni 2012

betreffende het opzetten van een tijdelijk experiment uit hoofde van de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 2002/54/EG, 2002/55/EG en 2002/57/EG van de Raad ten aanzien van veldkeuringen onder officieel toezicht voor basiszaad en kwekerszaad van generaties die aan het basiszaad voorafgaan

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 4169)

(Voor de EER relevante tekst)

(2012/340/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 66/401/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen (1), en met name artikel 13 bis,

Gezien Richtlijn 66/402/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaigranen (2), en met name artikel 13 bis,

Gezien Richtlijn 2002/54/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van bietenzaad (3), en met name artikel 19,

Gezien Richtlijn 2002/55/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad (4), en met name artikel 33,

Gezien Richtlijn 2002/57/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen (5), en met name artikel 16,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Officiële veldkeuringen van de oogst zijn een voorwaarde voor de certificering van basiszaad en kwekerszaad van generaties die aan het basiszaad voorafgaan. Wat gecertificeerd zaad betreft, is echter enige tijd geleden de mogelijkheid ingevoerd te kiezen tussen officiële veldkeuringen en veldkeuringen onder officieel toezicht.

(2)

De mogelijkheid te kiezen tussen officiële veldkeuringen en veldkeuringen onder officieel toezicht zou ook wat basiszaad en kwekerszaad van generaties die aan het basiszaad voorafgaan betreft een beter alternatief kunnen zijn voor verplichte officiële veldkeuringen. Daarom zou een tijdelijk experiment opgezet moeten worden om dit te beoordelen.

(3)

Gelet op de ervaring die bij gecertificeerd zaad is opgedaan met veldkeuringen onder officieel toezicht, is het zinvol bij dit experiment dezelfde bepalingen toe te passen als bij gecertificeerd zaad, teneinde te kunnen beoordelen of deze bepalingen ook geschikt zijn voor basiszaad en kwekerszaad van generaties die aan het basiszaad voorafgaan.

(4)

Het is dus noodzakelijk de lidstaten die aan het experiment deelnemen te ontheffen van de verplichtingen ten aanzien van officiële veldkeuringen, zoals bepaald in de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 2002/54/EG, 2002/55/EG en 2002/57/EG.

(5)

De lidstaten die aan het experiment deelnemen, dienen jaarlijks verslag uit te brengen.

(6)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Er wordt op het niveau van de Unie een tijdelijk experiment opgezet, met betrekking tot certificering van basiszaad en kwekerszaad van generaties die aan het basiszaad voorafgaan, om na te gaan of de mogelijkheid te kiezen tussen officiële veldkeuringen en overeenkomstig de artikelen 2 en 3 uitgevoerde veldkeuringen onder officieel toezicht een beter alternatief zou kunnen zijn voor verplichte officiële veldkeuringen, en of de bepalingen die van toepassing zijn op de certificering van gecertificeerd zaad ook toegepast zouden moeten worden op basiszaad en kwekerszaad van generaties die aan het basiszaad voorafgaan.

Het doel van dat experiment is vast te stellen of wat basiszaad en kwekerszaad van generaties die aan het basiszaad voorafgaan betreft het vereiste van officiële veldkeuringen vervangen kan worden door een vereiste van hetzij officiële veldkeuringen, hetzij veldkeuringen onder officieel toezicht, ten aanzien van de volgende bepalingen:

a)

artikel 2, lid 1, onder B), 1), d), artikel 14 bis, onder a), en bijlage I, punt 6, van Richtlijn 66/401/EEG;

b)

artikel 2, lid 1, onder C), d), artikel 2, lid 1, onder C bis), c), artikel 2, lid 1, onder D), 1), d), artikel 2, lid 1, onder D), 2), b), en artikel 2, lid 1, onder D), 3), c), artikel 14 bis, onder a), en bijlage I, punt 7, van Richtlijn 66/402/EEG;

c)

artikel 2, lid 1, onder c), iv), artikel 21, onder a), en bijlage I, deel A, punt 4, van Richtlijn 2002/54/EG;

d)

artikel 2, lid 1, onder c), iv), artikel 35, onder a), en bijlage I, punt 2, van Richtlijn 2002/55/EG;

e)

artikel 2, lid 1, onder c), iv), artikel 2, lid 1, onder d), 1), ii), en artikel 2, lid 1, onder d), 2), iii), artikel 18, onder a), en bijlage I, punt 5, van Richtlijn 2002/57/EG.

Artikel 2

Keurmeesters die keuringen onder officieel toezicht uitvoeren

De deelnemende lidstaten dragen er zorg voor dat de keurmeesters die keuringen onder officieel toezicht uitvoeren aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

zij moeten over de nodige technische vakbekwaamheid beschikken;

b)

zij mogen geen persoonlijk voordeel halen uit de door hen uitgevoerde keuringen;

c)

zij zijn officieel door de voor certificering van zaad bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat erkend als bevoegd tot het uitvoeren van keuringen onder officieel toezicht; deze erkenning omvat ofwel een beëdiging, ofwel ondertekening van een verklaring dat zij zich zullen houden aan de geldende regels voor officiële keuringen;

d)

zij voeren de keuringen uit onder toezicht van de bevoegde zaadcertificeringsautoriteit.

Artikel 3

Keuringen van gewassen en geoogste zaden

1.   De deelnemende lidstaten dragen er zorg voor dat de keuringen van gewassen en geoogste zaden voldoen aan de in de leden 2 tot en met 5 bepaalde vereisten.

2.   De te keuren gewassen zijn geproduceerd uit zaad waarop een officiële nacontrole is uitgevoerd waarvan de resultaten voldeden aan de vereisten vastgelegd in bijlage I bij de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 2002/54/EG, 2002/55/EG en 2002/57/EG.

3.   Ten minste 20 % van de gewassen wordt gecontroleerd door de bevoegde autoriteit voor wat betreft onder Richtlijn 2002/55/EG vallende groentegewassen. Voor alle andere gewassen bedraagt dit percentage ten minste 5 %. De volgende percentages worden toegepast om een passend controleniveau vast te stellen voor de categorieën basiszaad en kwekerszaad van generaties die aan het basiszaad voorafgaan: 5, 10, 15 en 20 %.

4.   Een gedeelte van de monsters van de partijen geoogst zaad van de gewassen wordt gebruikt voor officiële nacontrole en, zo nodig, voor officiële laboratoriumtests om de rasechtheid en -zuiverheid van het zaad te controleren. De lidstaten stellen vast bij welke partijen zaad veldkeuring onder officieel toezicht heeft plaatsgevonden.

5.   De aan het experiment deelnemende lidstaten vergelijken de officiële veldkeuringen met veldkeuringen onder officieel toezicht die op hetzelfde veld zijn uitgevoerd.

Artikel 4

Deelname van lidstaten

Elke lidstaat kan aan het experiment deelnemen.

Lidstaten die besluiten aan het experiment deel te nemen („de deelnemende lidstaten”) stellen de Commissie en de andere lidstaten op de hoogte van de soorten, categorieën en regio’s die zij bij het experiment betrekken en van eventuele beperkingen.

Zij kunnen hun deelname te allen tijde beëindigen door de Commissie daarvan in kennis te stellen.

Artikel 5

Ontheffing

Voor de doeleinden van het experiment zijn de deelnemende lidstaten, voor wat betreft officiële veldkeuringen van basiszaad en kwekerszaad van generaties die aan het basiszaad voorafgaan, ontheven van de verplichtingen vastgelegd in artikel 2, lid 1, onder B), 1), d), artikel 14 bis, onder a), en bijlage I, punt 6, van Richtlijn 66/401/EEG, artikel 2, lid 1, onder C), d), artikel 2, lid 1, onder C bis), c), artikel 2, lid 1, onder D), 1), d), artikel 2, lid 1, onder D), 2), b), en artikel 2, lid 1, onder D), 3), c), artikel 14 bis, onder a), en bijlage I, punt 7, van Richtlijn 66/402/EEG, artikel 2, lid 1, onder c), iv), artikel 21, onder a), en bijlage I, deel A, punt 4, van Richtlijn 2002/54/EG, artikel 2, lid 1, onder c), iv), artikel 35, onder a), en bijlage I, punt 2, van Richtlijn 2002/55/EG, en artikel 2, lid 1, onder c), iv), artikel 2, lid 1, onder d), 1), ii), en artikel 2, lid 1, onder d), 2), iii), artikel 18, onder a), en bijlage I, punt 5, van Richtlijn 2002/57/EG.

Artikel 6

Rapportageverplichtingen

1.   Voor elk jaar brengen de deelnemende lidstaten uiterlijk op 31 maart van het daaropvolgende jaar aan de Commissie en de andere lidstaten verslag uit over de resultaten van het overeenkomstig de artikelen 2 en 3 uitgevoerde experiment.

2.   Na afloop van het experiment en in ieder geval bij beëindiging van hun deelname brengen de deelnemende lidstaten uiterlijk op 31 maart van het daaropvolgende jaar aan de Commissie en de andere lidstaten verslag uit over de resultaten van het overeenkomstig de artikelen 2 en 3 uitgevoerde experiment.

Dit verslag mag ook andere informatie bevatten die zij relevant achten met het oog op het doel van het experiment.

Artikel 7

Tijdvak

Het experiment wordt uitgevoerd in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2017.

Artikel 8

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 25 juni 2012.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)  PB 125 van 11.7.1966, blz. 2298/66.

(2)  PB 125 van 11.7.1966, blz. 2309/66.

(3)  PB L 193 van 20.7.2002, blz. 12.

(4)  PB L 193 van 20.7.2002, blz. 33.

(5)  PB L 193 van 20.7.2002, blz. 74.