15.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 238/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 917/2011 VAN DE RAAD

van 12 september 2011

tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op keramische tegels van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9,

Gezien het voorstel dat de Europese Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Voorlopige maatregelen

(1)

De Commissie heeft bij Verordening (EG) nr. 258/2011 (2) („de voorlopige verordening”) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op keramische tegels van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC”).

(2)

Op 31 mei 2011 is een rectificatie (3) gepubliceerd om bepaalde tikfouten te corrigeren, in het bijzonder in de namen van bepaalde Chinese producenten-exporteurs die in bijlage I van de voorlopige verordening verkeerd waren gespeld.

(3)

Na onderzoek van bepaalde opmerkingen die de Commissie na de publicatie van de rectificatie heeft ontvangen en die gegrond bleken te zijn, is vastgesteld dat nog bepaalde andere namen verkeerd waren gespeld. De correcte namen van alle ondernemingen waarvoor het gewogen gemiddeld recht geldt, zijn opgenomen in bijlage I van deze verordening.

(4)

De procedure werd ingeleid nadat een klacht was ingediend door de Europese vereniging van producenten van keramische tegels (CET) („de klager”) namens producenten die een groot deel, in dit geval meer dan 30 %, van de totale productie van keramische tegels in de Unie voor hun rekening nemen. Zoals in overweging 24 van de voorlopige verordening is vermeld, had het onderzoek naar dumping en schade betrekking op de periode van 1 april 2009 tot en met 31 maart 2010 (het „onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek van de Commissie naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2007 tot het eind van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

2.   Vervolg van de procedure

(5)

Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan was besloten voorlopige maatregelen in te stellen („mededeling van de voorlopige bevindingen”), hebben verscheidene belanghebbenden schriftelijke opmerkingen over de voorlopige bevindingen gemaakt. De partijen die verzochten te worden gehoord, zagen hun verzoek ingewilligd. Bovendien hebben op verzoek van twee belanghebbenden hearings met de voor hearings bevoegde ambtenaar plaatsgevonden.

(6)

De Commissie heeft vervolgens alle informatie verzameld die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte.

(7)

De Commissie heeft alle belanghebbenden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was de aanbeveling te doen een definitief antidumpingrecht op keramische tegels van oorsprong uit de VRC in te stellen en de bedragen waarvoor uit hoofde van het voorlopige recht zekerheid was gesteld, definitief te innen. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn na de mededeling opmerkingen maken.

(8)

Met de mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden werd waar nodig rekening gehouden.

3.   Partijen bij de procedure

3.1.   Steekproef van Chinese producenten-exporteurs

(9)

Een „groep” van ondernemingen die het verzoek mee had ingediend, is in de steekproef van producenten-exporteurs opgenomen omdat het gecombineerde uitvoervolume van de twee producenten van de „groep” hen, wat het volume betreft, samen tot de op twee na grootste exporteur naar de markt van de Unie maakt. Deze ondernemingen voeren aan dat zij verbonden zijn op grond van artikel 143, lid 1, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (4), dat bepaalt dat personen worden geacht te zijn verbonden indien „zij door de wettelijke bepalingen worden erkend als in zaken verbonden”. Uit het onderzoek is vervolgens gebleken dat deze ondernemingen niet in deze zin verbonden waren; zoals vermeld in overweging 35 van de voorlopige verordening zijn de twee producenten als afzonderlijke entiteiten behandeld.

(10)

Verschillende producenten-exporteurs hebben de opmerking gemaakt dat deze ondernemingen van de steekproef hadden moeten worden uitgesloten omdat zij verkeerde of misleidende informatie hadden ingediend. Deze producenten argumenteerden voorts dat de gewogen gemiddelde dumpingmarge bijgevolg had moeten worden berekend zonder rekening te houden met de twee in de steekproef opgenomen ondernemingen.

(11)

De informatie die deze partijen hebben verstrekt vóór de samenstelling van de steekproef werd voldoende geacht om hen als verbonden te beschouwen, en gezien hun gecombineerd uitvoervolume naar de markt van de Unie zijn zij in de steekproef opgenomen. Na de controlebezoeken aan beide ondernemingen zijn hun betrekkingen in detail onderzocht. De informatie die de ondernemingen hadden verstrekt om hun argument te onderbouwen dat zij verbonden zijn, is gecontroleerd maar onvoldoende bevonden om hen als verbonden te beschouwen, dit in tegenstelling tot de mening van de ondernemingen zelf hieromtrent. Bijgevolg is geconcludeerd dat deze ondernemingen niet konden worden beschouwd als verbonden in de zin van artikel 143, lid 1, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2454/93. Aangezien de ondernemingen aan het onderzoek hebben meegewerkt, onder meer door informatie te verstrekken over het feit dat zij verbonden zouden zijn, wordt geoordeeld dat er geen redenen zijn om hen van de steekproef uit te sluiten. Dit argument wordt bijgevolg verworpen.

(12)

Zelfs in de veronderstelling dat de opname van andere ondernemingen in de steekproef tijdens het onderzoek tot gevolg zou hebben gehad dat een aanzienlijk groter uitvoervolume naar de markt van de Unie in het OT in de steekproef zou zijn opgenomen, zou het bovendien moeilijk zijn geweest om binnen de beschikbare tijd nieuwe geselecteerde ondernemingen te onderzoeken. Ondanks het feit dat deze ondernemingen niet verbonden bleken te zijn, blijft de steekproef bijgevolg voldoen aan de criteria van de basisverordening. Tot slot zij erop gewezen dat er geen bewijzen zijn dat de ondernemingen opzettelijk hebben aangevoerd dat zij verbonden zouden zijn om in de steekproef te worden opgenomen.

(13)

Aangezien er geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 5 en 6 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.2.   Steekproef van producenten in de Unie

(14)

Nadat voorlopige maatregelen waren ingesteld, heeft één partij geargumenteerd dat geen van de producenten in de Unie die de klacht steunden inlichtingen had verstrekt in het kader van de steekproefprocedure, en dat zij bijgevolg moesten worden geacht niet aan de procedure mee te werken. Dit argument werd na de mededeling van de definitieve bevindingen gehandhaafd.

(15)

Wat het argument betreft dat het gebrek aan antwoorden in het kader van de steekproefprocedure erop zou wijzen dat de producenten in de Unie die de klacht steunen geen medewerking hadden verleend, wordt erop gewezen dat de CET de wettelijke vertegenwoordiger was van alle ondernemingen die de klacht hebben ingediend. De CET heeft namens de klagers ook de vereiste aanvullende informatie betreffende de gegevens voor het OT verstrekt. In het bericht van inleiding staat vermeld dat alleen ondernemingen die nog niet alle nodige informatie hadden verstrekt, informatie met het oog op de samenstelling van een steekproef dienden te verstrekken. Daaruit volgt dat de producenten die de klacht hebben ingediend ten volle hebben meegewerkt, aangezien zij in de fase van de klacht alle nodige informatie hebben verstrekt en de nodige actualiseringen met betrekking tot de gegevens voor het OT tijdens het onderzoek door hun wettelijke vertegenwoordiger zijn verstrekt.

(16)

Een belanghebbende argumenteerde dat de steekproef statistisch ongeldig is door de opsplitsing van de bedrijfstak van de Unie in verschillende segmenten en de geografische dekking van de steekproef. In dit verband wordt erop gewezen dat de sector keramische tegels in de Unie met meer dan 500 producenten erg versnipperd is. Er werd eveneens vastgesteld dat de bedrijfstak in alle drie segmenten vertegenwoordigd is: zowel in grote, middelgrote als kleine ondernemingen. Om ervoor te zorgen dat de resultaten van grote ondernemingen de schadeanalyse niet overheersten, maar dat terdege rekening werd gehouden met de situatie van de kleine ondernemingen, die samen het grootste deel van de productie in de Unie vertegenwoordigen, werd geoordeeld dat alle segmenten, d.w.z. zowel kleine als middelgrote en grote ondernemingen, in de steekproef vertegenwoordigd moesten zijn. In elk segment is voor de grootste ondernemingen gekozen, op voorwaarde dat de geografische representativiteit kon worden gewaarborgd.

(17)

Een belanghebbende argumenteerde ook dat de Commissie niet had aangetoond dat de steekproef nog steeds representatief was nadat de Poolse producent zich had teruggetrokken, en dat de steekproef in ieder geval onvoldoende representatief was wat de verkoopvolumes op de markt van de Unie betrof.

(18)

Een Poolse producent heeft inderdaad zijn medewerking stopgezet en moest daardoor van de steekproef worden uitgesloten. Om representatief te zijn, moet een steekproef echter geen exacte weergave zijn van de geografische spreiding en het gewicht van de producerende lidstaten. Aangezien de geografische spreiding slechts een van de factoren is waarmee voor de representativiteit rekening moet worden gehouden, zou een dergelijke aanpak administratief gezien niet haalbaar zijn geweest. Het is voldoende dat de steekproef in grote lijnen het aandeel van de belangrijkste producerende landen weergeeft. Op basis van dit criterium werd de terugtrekking van de Poolse onderneming niet geacht de algemene representativiteit van de steekproef aan te tasten. Op grond hiervan wordt bevestigd dat de steekproef van de producenten in de Unie voldoende representatief is in de zin van artikel 17 van de basisverordening.

(19)

Wat het argument inzake de algemene representativiteit betreft, zij erop gewezen dat het, aangezien de bedrijfstak van de Unie sterk versnipperd is, onvermijdelijk is dat de ondernemingen in de steekproef een relatief klein aandeel van de totale productie in de Unie vertegenwoordigen. Artikel 17 van de basisverordening bepaalt in ieder geval dat onderzoeken beperkt kunnen worden tot statistisch geldige steekproeven dan wel tot steekproeven die de grootste representatieve productie-, verkoop- of exporthoeveelheden omvatten die redelijkerwijs kunnen worden onderzocht, maar vermeldt geen specifieke kwantitatieve drempel voor de grootte van een dergelijke representatieve hoeveelheid. Gezien het bovenstaande wordt bevestigd dat de samengestelde steekproef representatief was in de zin van artikel 17 van de basisverordening.

(20)

Een belanghebbende voerde aan dat de Commissie de producenten in de Unie die lage verkoopprijzen aanrekenen en in landen als Polen en Tsjechië gevestigd zijn, niet in de steekproef heeft opgenomen; de aldus verkregen steekproef zou bijgevolg niet representatief zijn voor de gemiddelde verkoopprijzen van de producenten in de Unie.

(21)

In verband met het bovenstaande argument heeft de Commissie vastgesteld dat de gemiddelde verkoopprijzen van de steekproef van de bedrijfstak van de Unie van dezelfde orde waren als de gemiddelde verkoopprijzen in de publiekelijk beschikbare statistieken. In ieder geval en zoals is uiteengezet in overweging 125, is uit het onderzoek gebleken dat zelfs wanneer voor deze landen publiekelijk beschikbare prijzen in aanmerking worden genomen, dat geen belangrijke wijzigingen van de definitieve bevindingen tot gevolg heeft.

(22)

Een aantal partijen maakte opmerkingen over de methodologie die werd gebruikt om de steekproef van de bedrijfstak van de Unie samen te stellen, in vergelijking met de steekproef van Chinese exporteurs, die uitsluitend op basis van uitvoervolume is samengesteld.

(23)

Wat de verschillende methodologieën betreft die zijn gebruikt voor de samenstelling van de steekproef van de producenten in de Unie enerzijds en de Chinese producenten-exporteurs anderzijds, zij opgemerkt dat op grond van de doelstellingen van de steekproef voor de desbetreffende methodologie is gekozen. Wat de bedrijfstak van de Unie betreft, moet de Commissie de situatie van de hele bedrijfstak beoordelen; bijgevolg heeft zij gekozen voor de criteria die het meest representatieve beeld van de hele bedrijfstak geven. Het werd passend geacht om voor de Chinese exporteurs een steekproef samen te stellen op grond van het grootste uitvoervolume van het betrokken product; bijgevolg werden de grootste exporteurs in de steekproef opgenomen. Er zij op gewezen dat artikel 17 van de basisverordening niet voorziet in de verplichting om beide steekproeven op basis van dezelfde criteria samen te stellen. Voordat de vaststelling van de steekproef van de Chinese producenten-exporteurs werd afgesloten, zijn zowel de medewerkende partijen in de VRC als de Chinese autoriteiten in dit geval voorts in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over de voorgestelde steekproef. Er zijn opmerkingen gemaakt over de samenstelling van de steekproef, maar niet over zijn representativiteit.

(24)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen argumenteerde een vereniging van importeurs dat artikel 17 van de basisverordening inhield dat de steekproef van de producenten in de Unie en de steekproef van de producenten-exporteurs op grond van dezelfde criteria moesten worden samengesteld. Diverse Chinese partijen bleven na de mededeling van de definitieve bevindingen bij hun argument dat er bij de samenstelling van de respectieve steekproeven discriminatie had plaatsgevonden tussen de Chinese producenten-exporteurs en de producenten in de Unie.

(25)

In verband met het argument dat werd aangevoerd na de mededeling van de definitieve bevindingen, namelijk dat voor de samenstelling van de steekproef van de producenten in de Unie en van de steekproef van producenten-exporteurs dezelfde criteria moeten worden toegepast, wordt om de in overweging 23 uiteengezette redenen geoordeeld dat deze steekproeven op basis van verschillende criteria mogen worden samengesteld. Dit argument wordt bijgevolg verworpen.

(26)

In verband met het feit dat de Commissie, zoals vermeld in overweging 23, geen opmerkingen heeft ontvangen over de representativiteit van de steekproef, argumenteerden deze partijen dat de Chinese partijen er op het ogenblik dat de steekproeven werden samengesteld, niet van op de hoogte waren dat voor de samenstelling van de steekproeven verschillende criteria werden gebruikt, en dat zij daarover dan ook geen opmerkingen konden maken.

(27)

Wat het feit betreft dat de Chinese partijen niet werden ingelicht over de verschillende criteria die voor de samenstelling van de steekproeven zijn gebruikt, zij erop gewezen dat het overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening vaste praktijk is dat de partijen worden geraadpleegd over de samenstelling van de voorgestelde steekproeven voor hun eigen categorie, d.w.z. dat producenten-exporteurs alleen worden geraadpleegd over de voorgestelde steekproef van producenten-exporteurs. Bijgevolg wordt geen rekening gehouden met het argument van deze partijen dat zij geen opmerkingen konden maken over de verschillende selectiecriteria voor de verschillende steekproeven op het ogenblik dat de steekproeven werden samengesteld.

(28)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft een belanghebbende geargumenteerd dat de Commissie, door voor de samenstelling van de steekproef verschillende segmenten in aanmerking te nemen, artikel 4, lid 1, van de basisverordening heeft overtreden waarin staat dat de analyse voor de hele bedrijfstak van de Unie moet worden gemaakt, en niet voor bepaalde groepen of soorten ondernemingen.

(29)

Het argument dat de verdeling van de steekproef in drie segmenten in strijd is met artikel 4, lid 1, van de basisverordening, kan niet staande worden gehouden. Zoals kan worden afgeleid uit overweging 23, vertegenwoordigde de steekproef de hele bedrijfstak van de Unie en niet slechts een specifieke groep ondernemingen, zoals de betrokken partij aanvoerde. Voorts is het overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening expliciet toegestaan om gebruik te maken van een steekproef om de schade vast te stellen. Dit argument was bijgevolg ongegrond en werd dan ook afgewezen.

(30)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen betwistte dezelfde belanghebbende het feit dat bij de samenstelling van de steekproef rekening is gehouden met de geografische spreiding; als argument voerde hij aan dat de Unie een eengemaakte markt is en dat artikel 17, lid 1, van de basisverordening alleen toestaat dat een steekproef wordt samengesteld op basis van de grootste representatieve hoeveelheden.

(31)

Wat het argument inzake het criterium van de geografische spreiding betreft, zij opgemerkt dat dit een versnipperde sector is, en dat voor de beoordeling van de representativiteit van de geselecteerde ondernemingen de geografische spreiding van de producenten over de lidstaten wordt gebruikt om de verschillende situaties in de Unie weer te geven. In de steekproef zijn lidstaten vertegenwoordigd waar ongeveer 90 % van de productie in de Unie wordt vervaardigd; na de terugtrekking van de Poolse onderneming was dit niveau met ongeveer 80 % nog steeds hoog. De methodologie die de Commissie heeft gebruikt, garandeert bijgevolg dat de steekproef representatief is voor de hele productie in de Unie en is in overeenstemming met artikel 17, lid 1, van de basisverordening. Het argument werd derhalve afgewezen.

(32)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde een belanghebbende aan dat in de steekproef van de producenten in de Unie uitsluitend kleine en middelgrote ondernemingen waren opgenomen, die volgens hem hogere kosten hadden en hogere prijzen aanrekenden dan de grote Chinese ondernemingen.

(33)

Dit argument werd niet met bewijsmateriaal gestaafd. Er zij opgemerkt dat in de steekproef ondernemingen van alle segmenten waren opgenomen. Voorts kunnen naast de omvang van de onderneming ook andere factoren de kosten beïnvloeden, zoals de grondstoffenkosten, afschrijvingen of de bezettingsgraad.

4.   Rechten van de partijen

4.1.   Vertrouwelijkheid van de naam van de klagers en van de ondernemingen die de klacht steunen

(34)

Een belanghebbende voerde aan dat de belanghebbenden hun recht van verweer door het gebrek aan informatie over de identiteit van de klager niet ten volle konden uitoefenen. Er werd ook geargumenteerd dat het verzoek om anonimiteit niet gerechtvaardigd was omdat bepaalde producenten niet hadden gevraagd dat hun naam niet zou worden bekendgemaakt.

(35)

Een partij herhaalde zijn argument dat er geen reden was voor de vertrouwelijke behandeling van de namen van de meeste producenten die de klacht hadden ingediend en van de producenten die de klacht steunden. Er werd met name aangevoerd dat in het dossier waarin belanghebbenden inzicht hebben, geen bewijsmateriaal was opgenomen dat het verzoek om vertrouwelijke behandeling onderbouwde. Voorts werd aangevoerd dat andere belanghebbenden niet konden oordelen over de juistheid van de evaluatie van de micro-indicatoren, omdat zij niet wisten welke ondernemingen in de steekproef waren opgenomen.

(36)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen betwijfelde dezelfde partij of alle verbonden ondernemingen van de in de steekproef opgenomen producenten de vragenlijst hadden beantwoord.

(37)

Artikel 19 van de basisverordening voorziet in de bescherming van vertrouwelijke inlichtingen wanneer de bekendmaking ervan een concurrent aanmerkelijke mededingingsvoordelen zou geven of degene die de inlichtingen heeft verstrekt of van wie hij deze inlichtingen heeft verkregen ernstig zou benadelen. De meeste klagers wilden dat hun identiteit vertrouwelijk zou blijven en hebben voldoende bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat het inderdaad heel goed mogelijk was dat vergeldingsacties onder meer tot verkoopverliezen voor deze producenten zouden leiden indien hun namen niet geheim werden gehouden. De Commissie heeft dan ook gevolg gegeven aan het verzoek van deze ondernemingen.

(38)

Wat het argument betreft dat bepaalde producenten niet hadden gevraagd dat hun naam vertrouwelijk zou blijven, zij erop gewezen dat dit feit niets afdoet aan het recht van andere ondernemingen om vertrouwelijkheid te verzoeken indien daarvoor voldoende redenen worden aangetoond. Dergelijke verzoeken zijn geval per geval beoordeeld; het argument wordt bijgevolg afgewezen.

(39)

In verband met de vraag of alle verbonden ondernemingen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie de vragenlijst hadden beantwoord, zij opgemerkt dat het uitblijven van een antwoord van een verbonden producent in de Unie de Commissie op zich in principe niet noodzakelijk verhindert betrouwbare conclusies te trekken inzake schade, op voorwaarde dat de antwoorden op de vragenlijst kunnen worden gecontroleerd. Dat is met name het geval wanneer de verbonden ondernemingen afzonderlijke rechtspersonen met een afzonderlijke boekhouding zijn.

5.   Reikwijdte van het onderzoek. Het in aanmerking nemen van de invoer uit Turkije

(40)

Een partij die de belangen van enkele producenten-exporteurs vertegenwoordigt, voerde aan dat het onderzoek zich ook had moeten uitstrekken tot de invoer van het betrokken product uit Turkije.

(41)

Ten aanzien van het niet in aanmerking nemen van invoer van oorsprong uit Turkije, moet worden opgemerkt dat er ten tijde van de inleiding van de procedure geen bewijsmateriaal inzake dumping, schade en oorzakelijk verband met betrekking tot die invoer was om de inleiding van een antidumpingprocedure te rechtvaardigen. Het argument dat het onderzoek tot Turkije had moeten worden uitgebreid, wordt bijgevolg verworpen.

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(42)

Nadat voorlopige maatregelen waren ingesteld heeft een belanghebbende erop gewezen dat de GN-codes die betrekking hebben op het betrokken product in de verordening tot instelling van voorlopige maatregelen waren gewijzigd in vergelijking met de GN-codes in het bericht van inleiding; hij vroeg naar de redenen voor deze verschillen en of deze gevolgen hadden voor de productomschrijving.

(43)

De verschillen tussen de GN-codes in de verordening tot instelling van voorlopige maatregelen en die in het bericht van inleiding houden geen verandering van de productomschrijving of van de reikwijdte van het onderzoek in. De wijzigingen betekenen niet dat het om andere soorten tegels gaat: er moest gewoon rekening worden gehouden met de algemene wijzigingen van de Gecombineerde Nomenclatuur overeenkomstig Verordening (EU) nr. 861/2010 van de Commissie die sinds 1 januari 2011 van toepassing is (5).

(44)

Een belanghebbende verzocht dat bepaalde keramische mozaïeken van de productomschrijving zouden worden uitgesloten. De partij voerde aan dat, indien maatregelen werden ingesteld, deze categorie van het betrokken product aan concurrentievermogen zou inboeten ten opzichte van andere producten waarmee het verwisselbaar is, en dat in dit segment toch geen dumping plaatsvindt.

(45)

Wat dit argument betreft, heeft het onderzoek uitgewezen dat aangezien keramische mozaïeken en andere soorten keramische tegels dezelfde fysieke en technische basiskenmerken hebben, een herziening van de productomschrijving niet gerechtvaardigd is. Wat de afwezigheid van dumping in dit segment betreft, wat niet met bewijsmateriaal werd onderbouwd, zij opgemerkt dat de analyse van dumping en schade de situatie van het hele betrokken product moet weergeven. Dit argument wordt bijgevolg verworpen.

(46)

Gelet op het bovenstaande en aangezien er geen andere opmerkingen over het betrokken of het soortgelijke product werden ontvangen, worden de overwegingen 25 tot en met 32 van de voorlopige verordening bevestigd.

C.   DUMPING

1.   Behandeling als marktgerichte onderneming (BMO)

(47)

Aangezien er geen andere opmerkingen of bevindingen inzake de behandeling als marktgerichte onderneming werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 33 tot en met 40 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   Individuele behandeling (IB)

(48)

De Commissie heeft geen opmerkingen ontvangen met betrekking tot de beslissing om aan individuele ondernemingen IB toe te kennen of te weigeren.

(49)

Twee importeurs betwistten de geldigheid van de hele analyse van de Commissie inzake IB en argumenteerden dat de Unie jaarlijks subsidies toekent via de structuurfondsen.

(50)

Artikel 9, lid 5, van de basisverordening bevat de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om voor IB in aanmerking te komen. Dat er in de Unie zou worden gesubsidieerd, is voor dat onderzoek irrelevant. Bijgevolg wordt dit argument verworpen en wordt de conclusie in de overwegingen 41 tot en met 44 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.   Individueel onderzoek

(51)

Acht medewerkende producenten-exporteurs hebben op grond van artikel 17, lid 3, van de basisverordening een verzoek om een individueel onderzoek ingediend. Er werd besloten om voor één producent-exporteur, de Kito Group, een individueel onderzoek uit te voeren, aangezien dat geen onredelijke belasting vormde. Deze groep vertegenwoordigde verreweg het grootste uitvoervolume van de acht producenten die om een individueel onderzoek hadden verzocht.

(52)

Deze groep had om IB verzocht. Na dit verzoek te hebben onderzocht, werd oorspronkelijk voorgesteld de Kito Group IB toe te kennen aangezien er geen redenen werden gevonden waarom deze groep geen IB zou mogen krijgen.

(53)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen argumenteerde de klager dat artikel 17, lid 3, van de basisverordening blijkbaar niet toestaat dat een beperkt aantal verzoeken om individueel onderzoek wordt ingediend in situaties waar tal van verzoeken werden ontvangen. De klager argumenteerde dat tal van eerdere antidumpingonderzoeken deze visie bevestigen. In dit verband zij opgemerkt dat de benchmark in artikel 17, lid 3, van de basisverordening om verzoeken om individueel onderzoek al dan niet te onderzoeken is of die onderzoeken te belastend zouden zijn en aan een tijdige afsluiting van het onderzoek in de weg zouden staan. In dit onderzoek en zoals vermeld in overweging 51 was het niet te belastend om één van de acht verzoeken om een individueel onderzoek te onderzoeken. Wat eerdere onderzoeken betreft waar verzoeken om een individueel onderzoek werden onderzocht, zij opgemerkt dat de belasting door een dergelijk verzoek en de noodzaak om het onderzoek tijdig af te sluiten geval per geval moeten worden beoordeeld. Gezien het bovenstaande worden de argumenten van de klager afgewezen.

(54)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de Commissie informatie en bewijzen ontvangen dat de Kito Group misschien niet alle verbonden ondernemingen van de groep heeft opgegeven, met als resultaat dat de bevindingen voor de groep misschien onvolledig zijn. De groep is in de gelegenheid gesteld om op deze informatie te reageren en is ervan op de hoogte gebracht dat artikel 18 van de basisverordening misschien zou moeten worden toegepast. De groep heeft bevestigd dat hij in zijn antwoord op de vragenlijst in het kader van de antidumpingprocedure inderdaad twee verbonden ondernemingen niet had vermeld, maar hij argumenteerde dat het louter een vergetelheid zonder gevolgen was omdat deze ondernemingen niet betrokken waren bij de productie en/of de commercialisering van het betrokken product, en dat dit daarom geen gevolgen voor de bevindingen zou moeten hebben. Doordat het bestaan van deze twee ondernemingen niet werd gemeld, konden de activiteiten van de groep in verband met het betrokken product echter niet naar behoren worden beoordeeld en gecontroleerd. Er wordt bijgevolg geconcludeerd dat de groep binnen de gestelde termijn niet de nodige informatie had verstrekt; bijgevolg zijn de bevindingen voor de ondernemingen overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op de beschikbare gegevens gebaseerd.

4.   Normale waarde

4.1.   Keuze van het referentieland

(55)

Twee importeurs hebben opmerkingen ingediend tegen de keuze van de Verenigde Staten van Amerika („VS”) als referentieland; zij argumenteerden dat de VS niet geschikt is als referentieland omdat het een te verwaarlozen eigen productie heeft en op de wereldmarkt niet concurrerend is. Zij voerden ook aan dat de VS op onredelijke wijze was gekozen, en met name dat het gebrek aan referentielanden te wijten was aan buitensporige druk vanwege de vereniging van producenten in de Unie op producenten uit andere mogelijke referentielanden om hun eventuele medewerking te ontmoedigen. Twee importeurs voerden aan dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met informatie van een aantal potentiële medewerkende landen en dat publiekelijk beschikbare gegevens van nationale of transnationale verenigingen van producenten in derde landen niet in overweging werden genomen.

(56)

Wat het laatste argument betreft, zij erop gewezen dat voor het onderzoek naar de dumpingmarge bedrijfsspecifieke informatie vereist is. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(57)

Wat het argument betreft dat de vereniging van producenten in de Unie buitensporige druk zou hebben uitgeoefend om medewerking te ontmoedigen, wordt erop gewezen dat daarvoor geen bewijzen worden geleverd. Deze opmerkingen werden daarom buiten beschouwing gelaten.

(58)

Deze importeurs argumenteerden voorts dat in de VS jaarlijks ongeveer 60 miljoen m2 keramische tegels werden geproduceerd, en niet 600 miljoen m2 zoals vermeld in overweging 51 van de voorlopige verordening. Dit werd nagetrokken en correct bevonden.

(59)

Wat de geschiktheid van de VS als referentieland betreft in het licht van de aanzienlijk lagere productie, moet worden benadrukt dat de VS-markt zeer concurrerend is — er zijn diverse plaatselijke producenten en er worden aanzienlijke hoeveelheden ingevoerd. Zoals vermeld in overweging 52 van de voorlopige verordening zijn er voorts geen bewijzen dat niet-tarifaire belemmeringen de concurrentie op de markt aanzienlijk zouden hinderen. Ondanks het lagere productievolume blijft de algemene conclusie dat de VS een geschikt referentieland is bijgevolg ongewijzigd.

(60)

Twee importeurs voerden aan dat de verkoopprijzen per eenheid van in de VS geproduceerde tegels op de binnenlandse markt van de VS veel hoger waren dan op de markt van de Unie, en op dumpingpraktijken wijzen wanneer zij met de uitvoerprijzen worden vergeleken. Dit argument werd voor deze procedure irrelevant bevonden, aangezien dergelijke argumenten, in de veronderstelling dat er voorlopig bewijsmateriaal voor zou zijn, maar grondig kunnen worden onderzocht in het kader van een afzonderlijke antidumpingprocedure met betrekking tot de VS. Er werd bijgevolg geen rekening gehouden met dit argument.

(61)

Deze importeurs argumenteerden voorts dat de medewerkende producent in de VS eigendom was van of gelieerd was met producenten in de Unie, en dat het onderzoek bijgevolg vervalst was omdat de verkregen gegevens niet onafhankelijk waren.

(62)

De gegevens die de medewerkende producent in de VS heeft verstrekt, zijn ter plaatse gecontroleerd. Dit argument werd bijgevolg irrelevant bevonden en buiten beschouwing gelaten.

(63)

Deze importeurs voerden voorts aan dat de uitvoervolumes van de VS beperkt waren. Dit argument werd geacht niet relevant te zijn voor de keuze van het referentieland, aangezien de gegevens van het referentieland werden gebruikt om de normale waarde vast te stellen, en niet de uitvoerprijzen. Dit argument werd bijgevolg verworpen.

(64)

Dezelfde importeurs argumenteerden tot slot dat de vertrouwelijke behandeling van de identiteit, het volume, de waarde en de kwaliteit van de output van de medewerkende producent in het referentieland niet gerechtvaardigd was. De medewerkende producent in het referentieland had om vertrouwelijkheid verzocht uit vrees voor commerciële vergeldingsacties, en dit verzoek werd gerechtvaardigd bevonden. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat de producent in het referentieland wordt geïdentificeerd wanneer bepaalde gegevens waar de importeurs om vragen, al was het maar als orde van grootte, worden bekendgemaakt. Bijgevolg werd het argument van de importeurs buiten beschouwing gelaten.

(65)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen hebben de hierboven genoemde twee importeurs een aantal van hun hierboven vermelde argumenten herhaald, zonder deze evenwel met nieuwe bewijzen te onderbouwen. Deze argumenten blijven bijgevolg verworpen.

(66)

Deze twee importeurs voerden voorts ook aan dat, aangezien een producent in de Unie volgens hem zeggenschap heeft over de medewerkende producent in de VS, deze onderneming in de VS geen goede keuze is als producent in een geschikt referentieland. Zij argumenteerden met name dat de onderneming in de VS economisch niet onafhankelijk is en bijgevolg niet als een benchmark voor dumping kan worden gebruikt. De importeurs verwijzen naar artikel 2, lid 1, derde en vierde alinea, van de basisverordening om dit argument te onderbouwen. Bij wijze van reactie op dit argument moet er in de eerste plaats op worden gewezen dat de meewerkende producent in de VS, zoals vermeld in overweging 23 van de voorlopige verordening en in overweging 69 van deze verordening, om anonimiteit heeft verzocht en dat dit verzoek is ingewilligd. Er kan bijgevolg worden bevestigd noch ontkend of er betrekkingen zijn tussen de onderneming in de VS en de producent in de Unie. De bepalingen van de basisverordening waarnaar hierboven wordt verwezen, hebben betrekking op de wijze waarop de verkoopprijzen van een onderzochte onderneming moeten worden behandeld wanneer deze aan een verbonden partij verkoopt. Deze bepalingen zijn niet van toepassing op mogelijke betrekkingen tussen een producent in het referentieland en een producent in de Unie. Dit argument wordt bijgevolg verworpen.

(67)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft een vereniging van importeurs tal van argumenten aangevoerd. In de eerste plaats argumenteerde zij dat de VS geen geschikte referentiemarkt was omdat de omvang van de verkoop van de producenten in de VS op hun binnenlandse markt volgens haar klein was in vergelijking met de Chinese uitvoer naar de Unie. Bij het onderzoek van mogelijke referentielanden is de concurrentie in die landen een van de elementen die worden onderzocht. Een vergelijkbare omvang van de binnenlandse verkoop van de binnenlandse bedrijfstak enerzijds en van de invoer uit het onderzochte land anderzijds is geen voorwaarde om een geschikt referentieland te zijn. In verband met deze argumenten is de markt van de VS voor dit onderzoek en zoals vermeld in overweging 59 voldoende concurrerend bevonden om een geschikte keuze te zijn. Dit argument wordt bijgevolg verworpen.

(68)

De vereniging van importeurs argumenteerde eveneens dat zij niet van oordeel was dat het feit dat de invoer op de markt van de VS aanzienlijk was, relevant was voor de keuze van de VS als referentieland. In verband met dit argument zij opgemerkt dat de omvang van de invoer inderdaad een van de belangrijke factoren is die worden onderzocht wanneer een geschikt referentieland wordt gekozen. De combinatie van binnenlandse productie en grote ingevoerde hoeveelheden draagt bij tot een concurrerende markt, zoals vermeld in overweging 59. Dit argument wordt bijgevolg verworpen.

(69)

De vereniging van importeurs vroeg ook welke bewijzen de medewerkende producent in het referentieland heeft overgelegd om het risico van commerciële vergeldingsacties als vermeld in overweging 64 te onderbouwen. In dit verband heeft de onderneming in de VS erop gewezen dat er op de VS-markt tal van Chinese producenten-exporteurs van keramische tegels zijn waarmee de onderneming in de VS rechtstreeks om dezelfde afnemers concurreert. De onderneming in de VS heeft verklaard dat zij commerciële vergeldingsacties vreest indien haar naam wordt bekendgemaakt. Wat de bewijzen betreft die voor het risico van vergeldingsacties werden verstrekt, zij opgemerkt dat dit risico plausibel werd bevonden omdat zowel de onderneming in de VS als de Chinese producenten-exporteurs die op de VS-markt actief zijn om dezelfde afnemers concurreren. Het verzoek van de onderneming om anonimiteit werd bijgevolg ingewilligd.

(70)

De vereniging voerde ook aan dat het product uit de VS en het uit de VRC in de Unie ingevoerde product geen soortgelijke producten zijn omdat de gemiddelde prijzen van de binnenlandse verkoop in de VS van in de VS geproduceerde keramische tegels volgens haar vele keren hoger was dan de prijs van de invoer uit de VRC in de Unie. Het feit dat deze twee prijzen verschillen is geen reden waarom het product uit de VS en het betrokken product geen soortelijke producten zouden zijn. Zoals vermeld in overweging 32 van de voorlopige verordening is vastgesteld dat het betrokken product en onder meer het product dat in de VS wordt geproduceerd en aldaar op de binnenlandse markt wordt verkocht, dezelfde fysische en technische basiskenmerken hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt. Daarom worden zij beschouwd als gelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening. Het argument van de vereniging wordt daarom afgewezen.

(71)

De vereniging vroeg tot slot waarom de Unie bij gebrek aan samenwerking van andere derde landen dan de VS niet als een geschikt referentieland werd beschouwd. Aangezien de VS werd geacht een geschikt referentieland te zijn, zoals vermeld in overweging 59, was het niet nodig andere mogelijke geschikte markten te onderzoeken. Het argument van de vereniging wordt bijgevolg verworpen.

(72)

Aangezien er geen verdere argumenten waren, wordt bevestigd dat de keuze van de VS als referentieland geschikt en redelijk was overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening; de overwegingen 45 tot en met 54 van de voorlopige verordening worden bevestigd.

4.2.   Vaststelling van de normale waarde

(73)

Twee importeurs argumenteerden dat de belanghebbenden zonder informatie over de door de producenten in de VS geproduceerde hoeveelheden niet konden controleren of er dankzij schaalvoordelen een aanzienlijk verschil in productiekosten zou kunnen bestaan tussen de producent in de VS en de in de steekproef opgenomen Chinese producenten, die jaarlijks meer dan 10 miljoen m2 keramische tegels produceren. Deze importeurs voerden voorts aan dat de hoeveelheden die de producent in het referentieland en de Chinese producenten produceren, niet vergelijkbaar zijn, gezien de lagere productiehoeveelheden van de producent in het referentieland en van het referentieland. De hoeveelheden die de medewerkende producent in het referentieland produceert, zijn vertrouwelijk en kunnen bijgevolg niet worden bekendgemaakt. Er wordt ook op gewezen dat de bedrijfstak in de VRC zeer versnipperd is en hoofdzakelijk uit kleine en middelgrote ondernemingen bestaat. Deze argumenten werden bijgevolg ongegrond bevonden.

(74)

Deze importeurs wezen erop dat aangezien de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 1, tweede alinea, van de basisverordening, op de prijzen van „andere verkopers of producenten” moet worden gebaseerd, het onjuist is om de normale waarde te baseren op de gegevens van één enkele onderneming.

(75)

Deze procedure betreft de invoer uit een land zonder markteconomie, waar de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet worden vastgesteld. Het argument werd derhalve afgewezen.

(76)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen oordeelde een vereniging van importeurs dat de normale waarde in een referentieland niet mocht worden gebaseerd op gegevens van één enkele onderneming. Om de in overweging 75 uiteengezette redenen wordt dit argument echter verworpen.

(77)

Deze importeurs voerden tot slot aan dat het product van de producent in het referentieland niet representatief was, aangezien het, naar zij vermoeden, uitsluitend voor het hooggeprijsde segment bestemd was. Aangezien aan de producent in het referentieland vertrouwelijke behandeling werd toegekend, wordt dit argument bevestigd noch ontkend. Zelfs indien het argument correct was, werd de door berekening vastgestelde normale waarde, zoals uiteengezet in overweging 61 van de voorlopige verordening, waar nodig aangepast om rekening te houden met alle soorten tegels, inclusief „branding” bij wederverkoop. Dit argument werd daarom niet gerechtvaardigd geacht en moest worden verworpen.

4.3.   Uitvoerprijs

(78)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen argumenteerde een producent-exporteur dat de diensten van de Commissie de uitvoer van bepaalde soorten keramische tegels naar de Unie in het OT verkeerd hadden ingedeeld en dat de dumpingmarge van de onderneming dienovereenkomstig moest worden gecorrigeerd. Tijdens het controlebezoek aan de onderneming is vastgesteld dat de onderneming bepaalde keramische tegels verkeerd had ingedeeld; de onderneming is daarvan op de hoogte gebracht. Deze zijn vervolgens correct heringedeeld, zodat de dumping nauwkeurig kon worden berekend. Het argument van de onderneming wordt bijgevolg verworpen.

(79)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen argumenteerde dezelfde producent-exporteur dat bij de berekening van de dumpingmarge van de onderneming geen rekening is gehouden met bepaalde uitvoertransacties naar de Unie in het OT. Er is vastgesteld dat met deze transacties geen rekening is gehouden omdat de data van de facturen na het eind van het OT vielen. Het argument van de onderneming wordt bijgevolg verworpen.

(80)

Aangezien geen opmerkingen over de uitvoerprijzen werden ontvangen, wordt overweging 59 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.4.   Vergelijking

(81)

Er werden opmerkingen gemaakt over de vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs.

(82)

Een producent-exporteur voerde aan dat voor de berekening van zijn cif-waarde rekening moest worden gehouden met het feit dat de uitvoer via niet-verbonden handelaren verliep. Dit argument bleek gegrond te zijn; de cif-waarden voor deze exporteur zijn bijgevolg herberekend. Na de mededeling van de definitieve bevindingen argumenteerde de klager dat de uitvoerprijzen niet hadden moeten worden herberekend omdat de door de niet-verbonden handelaren verstrekte informatie niet betrouwbaar was, aangezien volgens de klager slechts enkele handelaren via wie de producent-exporteur verkocht, informatie hadden verstrekt. Er is vastgesteld dat alle niet-verbonden handelaren via wie de producent-exporteur verkocht, informatie over de prijs hebben verstrekt. Dit argument wordt bijgevolg verworpen.

(83)

Een andere producent-exporteur argumenteerde dat bij de berekening van zijn cif-waarde niet op correcte wijze rekening is gehouden met de verzekeringskosten. Dit argument bleek gegrond te zijn; de cif-waarden voor deze exporteur zijn dienovereenkomstig gecorrigeerd.

(84)

Een groep exporteurs voerde aan dat de verzekeringskosten die in hun cif-waarden waren opgenomen, verkeerd waren berekend. Dit argument bleek gegrond te zijn; de cif-waarden zijn dan ook herberekend. Voorts is vastgesteld dat voor één van de ondernemingen van de groep de kosten van lading, overlading en lossing bij de vaststelling van de waarde af fabriek niet in aanmerking zijn genomen. Ook dit werd gecorrigeerd.

(85)

Twee importeurs voerden aan dat bij de berekening van de uitvoerprijzen rekening had moeten worden gehouden met de ontwikkelingen van de wisselkoersen van de USD tijdens het OT. Overeenkomstig de vaste praktijk van de Commissie zijn voor de omrekening van munteenheden tijdens het OT maandelijkse wisselkoersen gebruikt; er werd dus rekening gehouden met de ontwikkelingen van de wisselkoersen tijdens het OT.

(86)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde een producent-exporteur aan dat, aangezien de normale waarde gebaseerd werd op gegevens van één producent in het referentieland en dat bijgevolg om redenen van vertrouwelijkheid geen precieze gegevens konden worden bekendgemaakt, moest worden gegarandeerd dat waar nodig correcties werden aangebracht om ervoor te zorgen dat de producten vergelijkbaar zijn met het oog op de berekening van de dumping. Zoals vermeld in overweging 61 van de voorlopige verordening zijn waar nodig correcties toegepast om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken.

(87)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerden twee importeurs aan dat de medewerkende producent in de VS uitsluitend produceert voor het dure marktsegment, terwijl de Chinese producenten-exporteurs zich op het goedkope marktsegment richten. Wat het garanderen van een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs betreft, voeren deze importeurs aan dat zij niet in kennis zijn gesteld van de nodige correcties overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening. In verband hiermee wordt erop gewezen dat de correcties die zijn aangebracht om een billijke vergelijking te garanderen, in overweging 61 van de voorlopige verordening zijn uiteengezet.

4.5.   Dumpingmarges voor in de steekproef opgenomen medewerkende exporteurs

(88)

De definitieve dumpingmarges voor de in de steekproef opgenomen medewerkende exporteurs worden, rekening houdend met de bovenstaande opmerking en uitgedrukt in procenten van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, vastgesteld op:

Naam van de onderneming/groep

Definitieve dumpingmarge

Shandong Yadi Co. Ltd

36,5 %

Xinruncheng Group

29,3 %

Wonderful Group

26,3 %

Heyuan Becarry Co. Ltd

67,7 %

4.6.   Dumpingmarges voor alle andere medewerkende producenten-exporteurs

(89)

Ingevolge de wijzigingen in de berekening van de dumpingmarges zoals vermeld in overweging 88 bedraagt de gewogen gemiddelde dumpingmarge van de steekproef, die op de dumpingmarges van de vier in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs is gebaseerd, 30,6 %. Voor Heyuan Becarry Co Ltd, waaraan BMO noch IB was toegekend, is een dumpingmarge berekend zoals beschreven in overweging 88 van de voorlopige verordening. Overeenkomstig artikel 9, lid 6, eerste zin, van de basisverordening is deze dumpingmarge gebruikt voor de berekening van de gewogen gemiddelde dumpingmarge van de partijen in de steekproef, die werd toegepast op de medewerkende exporteurs die niet in de steekproef waren opgenomen. Aangezien aan Heyuan Becarry Co. Ltd geen BMO is toegekend en voorts werd vastgesteld dat haar uitvoerbeslissingen aan aanzienlijke staatsinmenging onderhevig waren, wordt op producten die worden ingevoerd door Heyuan Becarry Co. Ltd hetzelfde recht toegepast als op producten die worden ingevoerd door niet in de steekproef opgenomen medewerkende exporteurs.

(90)

Wat de berekeningsmethode voor de dumpingmarge van Heyuan Becarry Co betreft, die zoals hierboven vermeld een medewerkende producent-exporteur is die in de steekproef is opgenomen, maar aan wie, zoals vermeld in overweging 65 van de voorlopige verordening, geen individuele behandeling is toegekend, dient in die overweging eerder te worden verwezen naar overweging 64 van die verordening in plaats van naar overweging 62.

4.7.   Dumpingmarge voor de onderneming die om een individueel onderzoek heeft verzocht

(91)

Op de in de overwegingen 51 tot en met 54 vermelde onderneming waarnaar een individueel onderzoek werd gedaan, is gezien de toepassing van artikel 18 van de basisverordening de voor het hele land geldende dumpingmarge van toepassing.

4.8.   Dumpingmarges voor alle andere niet-medewerkende producenten-exporteurs

(92)

Aangezien er geen opmerkingen werden gemaakt over de berekening van de dumpingmarge voor alle andere producenten-exporteurs, worden de overwegingen 66 en 67 van de voorlopige verordening bevestigd.

(93)

Rekening houdend met de opmerkingen in de overwegingen 81 tot en met 85, wordt de dumpingmarge voor het hele land vastgesteld op 69,7 %.

4.9.   Opmerkingen over de lijst van medewerkende exporteurs

(94)

De Commissie heeft een aantal opmerkingen ontvangen die inhouden dat 13 van de producenten-exporteurs waarop het gewogen gemiddelde voorlopige recht van de voorlopige verordening van toepassing is, zoals opgenomen in de bijlage, slechts handelaren en geen producenten zijn, en dus niet in de bijlage hadden mogen worden opgenomen.

(95)

Na verder onderzoek is gebleken dat deze opmerkingen voor vijf ondernemingen correct waren. Die ondernemingen werden in kennis gesteld van het voornemen om hen uit de desbetreffende bijlage te verwijderen en kregen de gelegenheid opmerkingen te maken. Drie van deze ondernemingen hebben geen verdere opmerkingen gemaakt, maar twee ondernemingen hebben hierover nieuwe argumenten aangevoerd. Die nieuwe argumenten bevatten onvoldoende bewijsmateriaal om aan te tonen dat deze ondernemingen in feite producenten-exporteurs van het betrokken product waren, en werden bijgevolg verworpen. Deze 5 ondernemingen werden dienovereenkomstig verwijderd uit de lijst van ondernemingen waarop het gewogen gemiddelde definitieve recht van toepassing is.

4.10.   Gebeurtenissen na het OT

(96)

Sinds de mededeling van de voorlopige bevindingen zouden de betrekkingen tussen een groep van twee medewerkende producenten-exporteurs zijn verbroken ingevolge veranderingen in de aandeelhoudersstructuur. Een van beide ondernemingen heeft bijgevolg verzocht om een individueel recht dat onafhankelijk is van het recht van de andere onderneming.

(97)

Uit de verstrekte informatie blijkt dat de banden tussen beide ondernemingen na het OT zijn verbroken. De gevolgen van het feit dat de groepsstructuur zou zijn gesplitst en het verzoek van een van de ondernemingen om een individueel recht moeten in detail worden onderzocht. Indien één van deze ondernemingen of beide zouden verzoeken om een herziening van hun situatie ingevolge het feit dat de groep zou zijn gesplitst, kan dit te gepasten tijde overeenkomstig de basisverordening worden overwogen. Bijgevolg is het verzoek van de onderneming om een individueel recht in het kader van dit onderzoek verworpen.

(98)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen argumenteerde de klager dat voor één van de hierboven vermelde verbonden producenten-exporteurs een afzonderlijk recht had moeten worden berekend omdat er bewijzen voor waren dat zijn dumpingmarge hoger was dan die van de andere producent-exporteur. In verband hiermee zij erop gewezen dat indien voor producenten-exporteurs die tijdens het OT van een onderzoek verbonden zijn, niet één gewogen gemiddelde dumpingmarge en één recht worden berekend, dat ruimte laat voor ontwijking van rechten door de producent-exporteur op wie het hoogste recht van toepassing is. Aangezien de twee producenten-exporteurs die bij dit onderzoek betrokken zijn tijdens het OT verbonden bleken te zijn, is er geen reden om voor elk van hen een afzonderlijk recht vast te stellen. Indien één van deze ondernemingen of beide zouden verzoeken om een herziening van hun situatie ingevolge het feit dat de groep zou zijn gesplitst, kan dit, zoals vermeld in overweging 97, overeenkomstig de basisverordening worden overwogen. Het argument van de indiener van het verzoek wordt bijgevolg verworpen.

D.   SCHADE

1.   Productie in de Unie en bedrijfstak van de Unie

(99)

Aangezien geen opmerkingen of nieuwe bevindingen inzake de productie in de Unie en de bedrijfstak van de Unie werden ingediend, worden de conclusies in de overwegingen 68 tot en met 70 van de voorlopige verordening bevestigd.

1.1.   Verbruik in de Unie

(100)

Aangezien geen opmerkingen of bevindingen inzake het verbruik in de Unie werden ingediend, worden de conclusies in de overwegingen 71 en 72 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   Invoer uit de VRC

(101)

Een belanghebbende betwistte de analyse van de invoer met het argument dat het zowel in de klacht als in de voorlopige verordening ontbrak aan gegevens over de omvang van de invoer, aangezien m2 een meeteenheid is voor oppervlakten en niet voor omvang.

(102)

Een andere belanghebbende argumenteerde dat de ontwikkelingen in prijs en omvang van de invoer uit de VRC gewoon het gevolg waren van normale handelsfluctuaties en dus geen indicatie waren voor het gedrag van de Chinese exporteurs wat dumping betreft.

(103)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen betwistte een partij de betrouwbaarheid van de statistieken van Eurostat met het argument dat de feitelijke Chinese invoerprijzen hoger zijn en bijgevolg vergelijkbaar zijn met de invoerprijzen uit andere derde landen. Bovendien werd aangevoerd dat dit gevolgen zou hebben voor de vastgestelde dumpingmarges.

(104)

Een andere belanghebbende voerde aan dat zijn eigen analyse van de Eurostat-statistieken wat het marktaandeel en de invoerprijs betreft licht verschilde van die in de voorlopige verordening en dat deze bevindingen dienovereenkomstig moesten worden gewijzigd.

(105)

Een andere belanghebbende argumenteerde dat de diensten van de Commissie geen rekening hadden gehouden met de prijsstijgingen van de invoer uit de VRC na het OT, namelijk in 2010.

(106)

Wat het argument betreft inzake de meeteenheid om de omvang van de invoer te meten, zij erop gewezen dat de term „omvang” in artikel 3, lid 2, van de basisverordening verwijst naar „hoeveelheid” en niet naar „kubiek volume”. Voor elk product moet de meest representatieve meeteenheid worden gebruikt. Voor het betrokken product gebruiken deelnemers op de wereldmarkt consequent vierkante meter (m2); deze eenheid werd dan ook de meest geschikte geacht voor dit onderzoek, en het argument hieromtrent werd verworpen.

(107)

De schommelingen van de prijs en de omvang van de invoer uit de VRC zijn in absolute termen inderdaad beperkt. Tijdens de beoordelingsperiode is de invoer uit de VRC met 3 % gedaald. De conclusie in verband met de omvang van de invoer uit de VRC diende evenwel in de context te worden geplaatst van een algemene daling van het verbruik op de markt van de Unie. Het feit dat de invoer uit de VRC tijdens deze periode met slechts 3 % daalde, terwijl het algemene verbruik met 29 % afnam, had duidelijk gevolgen voor de aanwezigheid van de VRC op de markt van de Unie. Doordat de invoer uit de VRC stabiel bleef, kon deze aan marktaandeel winnen in een periode waar andere marktdeelnemers verliezen moesten incasseren.

(108)

De gemiddelde prijzen bij invoer uit de VRC die in overweging 73 van de voorlopige verordening zijn vermeld, zijn op statistieken van Eurostat gebaseerd. De juistheid van de gemiddelde prijzen bij invoer in bepaalde lidstaten werd betwist, maar wijzigingen van officiële statistieken zijn niet bevestigd. In ieder geval wordt eraan herinnerd dat alleen voor de vaststelling van de algemene trends gegevens van Eurostat werden gebruikt en dat zelfs indien de Chinese prijzen bij invoer naar boven werden bijgesteld, het schadeplaatje in zijn geheel hetzelfde zou zijn gebleven met hoge prijsonderbiedings- en prijsbederfmarges. Noch voor de berekening van de schademarge, noch voor de berekening van de dumpingmarge is gebruikgemaakt van Eurostatgegevens. Om de hoogte van de marges vast te stellen is uitsluitend gebruikgemaakt van gecontroleerde gegevens van ter plaatse gecontroleerde ondernemingen. Zelfs indien verschillen met de statistieken werden vastgesteld, zou dit geen enkel gevolg hebben voor de hoogte van de medegedeelde marges.

(109)

Het argument dat de diensten van de Commissie geen rekening hebben gehouden met Eurostatgegevens uit 2010 kan niet staande worden gehouden, aangezien het eerste kwartaal van 2010 in het cijfer voor het OT is begrepen. De cijfers voor het tweede, derde en vierde kwartaal van 2010 betreffen de periode na het OT en moeten buiten beschouwing worden gelaten. Zelfs indien er rekening mee zou worden gehouden, zou uit de invoerstatistieken blijken dat ook de prijzen bij invoer uit derde landen zijn gestegen, wat wijst op een algemene trend, die niet specifiek tot de invoer uit de VRC beperkt is.

3.   Prijsonderbieding

(110)

In het voorlopige stadium werden voor de beoordeling van de prijsonderbieding, zoals uiteengezet in overweging 76 van de voorlopige verordening, de gewogen gemiddelde verkoopprijzen van de producenten in de Unie voor niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, af fabriek, per productsoort vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde cif-prijzen van de invoer uit de VRC aan de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, gecorrigeerd voor de douanerechten, de kosten na invoer en het handelsstadium.

(111)

Een partij argumenteerde dat de berekening van de uitvoerprijs die aan de partijen werd meegedeeld, niet overeenstemde met de uitleg in overweging 76 van de voorlopige verordening. Na verificatie wordt bevestigd dat er een fout was geslopen in de tekst van de overweging. In het voorlopige stadium is de correctie voor het verschil in het handelsstadium toegepast op de verkoopprijs af fabriek van de producenten in de Unie aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, en is voor de berekening van de gemiddelde uitvoerprijs geen correctie voor kosten na invoer toegepast. In het definitieve stadium zijn de cif-prijzen grens Unie van producenten-exporteurs van het betrokken land gecorrigeerd voor de bestaande douanerechten en voor kosten na invoer (kosten die door de importeurs vóór doorverkoop voor invoer, vervoer en opslag in havens van de Unie zijn gemaakt), op grond van de informatie die de medewerkende niet-verbonden importeurs hebben verstrekt.

(112)

Een andere partij argumenteerde dat de prijzen vergelijkbaar zouden zijn met die van de uitvoer uit de VRC indien zij naar beneden werden bijgesteld om rekening te houden met de distributie-/marketingkosten. De voorlopige berekening bevatte reeds deze correcties; dit argument werd bijgevolg ongegrond bevonden en verworpen.

(113)

Uit het onderzoek zijn prijsonderbiedingsmarges tussen 43,2 % en 55,7 % gebleken, die licht verschillen van de voorlopige marges (zie overweging 77 van de voorlopige verordening). De reden voor dit verschil is de berekening van een nieuwe cif-waarde voor de in de overwegingen 83 tot en met 85 vermelde producent-exporteur en de berekening van een individuele cif-uitvoerprijs voor een producent-exporteur (de Kito Group), zoals vermeld in overweging 51.

4.   Invoer uit andere derde landen dan de VRC

(114)

Aangezien geen opmerkingen of bevindingen inzake de invoer uit andere derde landen dan de VRC werden ingediend, worden de conclusies in de overwegingen 78 tot en met 80 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.   Situatie van de bedrijfstak van de Unie

5.1.   Macro-economische indicatoren

5.1.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(115)

Aangezien geen opmerkingen of bevindingen inzake de productie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad werden ingediend, worden de conclusies in de overwegingen 84 en 85 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.1.2.   Omvang van de verkoop en marktaandeel

(116)

Aangezien geen opmerkingen of bevindingen inzake de omvang van de verkoop en het marktaandeel werden ingediend, worden de conclusies in de overwegingen 86 en 87 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.1.3.   Werkgelegenheid en productiviteit

(117)

Aangezien geen opmerkingen of bevindingen inzake de werkgelegenheid en de productiviteit werden ingediend, worden de conclusies in de overwegingen 88 en 89 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.1.4.   Hoogte van de dumpingmarge

(118)

De dumpingmarges zijn aangegeven in de overwegingen 88 tot en met 93. Er wordt bevestigd dat alle vastgestelde marges aanzienlijk boven de de-minimisdrempel liggen. Er wordt bevestigd dat het effect van de werkelijke dumpingmarge, gezien de omvang van de invoer met dumping en de prijzen van de ingevoerde producten, niet als te verwaarlozen kan worden beschouwd.

5.2.   Micro-economische indicatoren

5.2.1.   Voorraden

(119)

Een partij betwistte de juistheid van de gegevens in de overwegingen 93 tot en met 95 van de voorlopige verordening. De partij argumenteerde dat de waarde van de voorraden, uitgedrukt als percentage van de productie tijdens de hele beoordelingsperiode, veel lager was dan wat was vermeld in tabel 10 van dezelfde verordening. Deze berekeningen zijn herzien en er is vastgesteld dat slechts de percentages voor 2009 en het OT verkeerd berekend waren, en dat de percentages van de voorraden in die perioden inderdaad lichtjes hoger waren dan eerder vermeld. Tabel 1 van deze verordening bevat een correcte versie van deze berekening.

(120)

Dezelfde partij voerde aan dat indien de bedrijfstak van de Unie ertoe werd gedwongen haar voorraden te verhogen tot een productie van zes maanden, zoals wordt vermeld in overweging 94 van de voorlopige verordening, dat neerkomt op een voorraad ter hoogte van 50 % van de totale productie, en niet 59 % zoals vermeld in tabel 10 van de voorlopige verordening.

(121)

De analyses in de overwegingen 93 en 94 van de voorlopige verordening waren complementair maar niet identiek. In de analyse werd het percentage van de voorraden van de in de steekproef opgenomen ondernemingen, uitgedrukt in vierkante meter, weergegeven in vergelijking met de productie van de in de steekproef opgenomen ondernemingen, eveneens uitgedrukt in vierkante meter (61 % voor het OT). In de tweede analyse werd eveneens voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen aangegeven hoeveel maanden productie de voorraden vertegenwoordigden in verhouding tot de twaalf maanden van het jaar (50 % voor het OT).

(122)

Tijdens de verdere analyse kon de beoordeling van de ontwikkeling van het aantal maanden productie dat als voorraad werd opgeslagen, worden verfijnd. In 2007 hielden de in de steekproef opgenomen producenten ongeveer vijf maanden productie (43 %) in voorraad, maar de druk van de invoer met dumping dwong hen ertoe de voorraden tijdens het OT te vergroten tot een productie van meer dan zeven maanden (61 % van de totale jaarlijkse productie). In tabel 1 worden de voorraden ook aangegeven in de vorm van het aantal maanden van de jaarlijkse productie.

(123)

Tabel 1

Voorraden

 

2007

2008

2009

OT

Voorraad (1 000 m2)

48 554

50 871

39 689

41 887

Index (2007 = 100)

100

105

82

86

Voorraden uitgedrukt in percentage van de productie

43 %

49 %

56 %

61 %

Index (2007 = 100)

100

113

130

142

Aantal maanden in voorraad in vergelijking met de jaarlijkse productie

5,2

5,9

6,7

7,4

Index (2007 = 100)

100

113

130

142

Voorraden uitgedrukt als percentage van de jaarlijkse productie (de basis is de productie van twaalf maanden)

43 %

49 %

56 %

61 %

(124)

De conclusie dat de trend van de voorraden wijst op schade wordt bijgevolg bevestigd.

5.2.2.   Verkoopprijzen

(125)

Zoals reeds vermeld in overweging 20, betwistte een belanghebbende de bevindingen in de overwegingen 96 tot en met 99 van de voorlopige verordening wat de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie betreft met het argument dat de Commissie bij de vaststelling van de eenheidsprijs van de producenten in de Unie geen rekening heeft gehouden met de producenten in Polen en Tsjechië en dat de gegevens niet overeenstemden met feitelijke publiekelijk beschikbare gegevens.

(126)

In verband met dit argument is een simulatie gemaakt waarin de prijzen zijn opgenomen die zijn geregistreerd in Polen, dat ongeveer 10 % van de totale productie in de Unie vertegenwoordigt. Voor Tsjechië, waarvan de productie minder dan 3 % van de totale productie in de Unie bedraagt, is geen simulatie uitgevoerd. Uit de simulatie is gebleken dat de definitieve bevindingen, zelfs wanneer Poolse prijzen in aanmerking worden genomen, niet significant veranderen. Om vergelijkbaarheid met de Chinese verkoopprijzen te garanderen, heeft de Commissie tot slot volgens haar vaste methodologie de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie berekend na de nodige correcties te hebben aangebracht om tot de prijzen aan de eerste onafhankelijke afnemer te komen.

(127)

Een belanghebbende argumenteerde dat de redenering in overweging 97 van de voorlopige verordening dat de bedrijfstak van de Unie gedwongen was om kleinere hoeveelheden en een grotere variëteit te verkopen, verkeerd was aangezien de bedrijfstak van de Unie in een dergelijk geval veel meer dan 2 % marktaandeel had moeten verliezen.

(128)

De concentratie op de verkoop van kleinere partijen heeft niet noodzakelijk het verlies van een groter marktaandeel tot gevolg. In de eerste plaats is de bedrijfstak van de Unie niet volledig van de markt voor grote, uniforme partijen van het product verdrongen, ondanks het feit dat de druk van de laaggeprijsde invoer uit de VRC in die sector bijzonder groot is. In de tweede plaats kon de bedrijfstak van de Unie op de hele markt aanwezig blijven doordat hij zijn verkoopprijzen drukte en een duurdere productmix ging produceren, wat een dalende winstgevendheid tot gevolg had, zoals vermeld in overweging 100 van de voorlopige verordening. Het feit dat de bedrijfstak van de Unie niet meer marktaandeel heeft verloren, wordt verklaard door de keuze om ondanks de prijsdruk uit de VRC op de hele markt aanwezig te blijven.

5.2.3.   Winstgevendheid, kasstroom, rendement van investeringen en lonen

(129)

Een partij voerde aan dat er grote verschillen in winstgevendheid zijn tussen grote en kleine ondernemingen. Daarom argumenteerde zij dat de gemiddelde winst als niet-representatief moest worden beschouwd, aangezien de steekproef alleen gegevens van één grote onderneming bevatte.

(130)

Een andere partij voerde aan dat de financiële situatie van de grote producenten in de Unie gezond is. Dezelfde partij argumenteerde dat geen algemene schade kon worden aangetoond, aangezien er geen verliezen waren, zelfs al werden de kleine ondernemingen in de gemiddelde winstmarge van de bedrijfstak van de Unie opgenomen, zoals aangetoond in overweging 101 en tabel 12 van de voorlopige verordening.

(131)

Om te garanderen dat de bevindingen consequent zijn met de representativiteit van de steekproef, zijn alle schade-indicatoren (ook de winst) afgewogen tegen het aandeel van elk segment in de totale productie van de Unie. Voorts wordt de representativiteit van de grote onderneming voor de situatie van het segment grote ondernemingen bevestigd. De algemene indicatoren die uit de analyse van de in de steekproef opgenomen ondernemingen naar boven komen, zijn bijgevolg representatief voor de situatie van de hele bedrijfstak van de Unie; het bovenstaande argument moest dan ook worden verworpen.

(132)

Wat het argument betreft dat de grote ondernemingen geen schade hebben geleden, moet worden opgemerkt dat de analyse overeenkomstig artikel 4, lid 1, van de basisverordening voor de bedrijfstak van de Unie als geheel moet worden gemaakt, en niet voor bepaalde groepen of soorten ondernemingen. Zoals reeds vermeld in overweging 130, betekent het feit dat tijdens het OT geen verliezen werden geboekt, niet noodzakelijkerwijs dat er geen schade is geweest.

5.2.4.   Productiekosten

(133)

Een belanghebbende betwistte de conclusie dat de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie met 14 % waren gestegen door de toename van de voorraden en de verandering van de productmix. Volgens deze partij klopt deze conclusie niet aangezien noch de grootte van de voorraden noch de productmix deel uitmaken van de productiekosten.

(134)

Dit argument moest worden verworpen omdat grote voorraden aanzienlijke financiële kosten met zich brengen, die in de analyse van de productiekosten zijn opgenomen. Daarenboven veroorzaakt de herhaalde verandering van de productmix extra kosten, aangezien de producent het productieproces vaak moet herzien: dat kan duur worden, doordat de productie er een tijd door stil ligt en de machines niet optimaal worden gebruikt.

6.   Conclusie inzake schade

(135)

Een belanghebbende betwistte de conclusie in overweging 107 van de voorlopige verordening dat de daling van het verbruik negatieve gevolgen had voor de bedrijfstak van de Unie. Volgens deze partij kon de daling van het verbruik geen schade hebben veroorzaakt omdat het totale marktaandeel stabiel bleef.

(136)

Wat de opmerking betreft inzake de stabiliteit van het marktaandeel van de producenten in de Unie ondanks het dalende verbruik, zij opgemerkt dat het marktaandeel niet de enige relevante schade-indicator is. Alleen ten koste van de winstgevendheid, die tijdens de beoordelingsperiode is gedaald, zijn de producenten in de Unie erin geslaagd hun aandeel van de markt van de Unie te behouden. Bijgevolg kan niet worden geconcludeerd dat de stabiliteit van het marktaandeel van de producenten in de Unie schade uitsluit.

(137)

Gelet op het bovenstaande worden de conclusies inzake schade in de overwegingen 107 tot en met 111 van de voorlopige verordening bevestigd.

E.   OORZAKELIJK VERBAND

(138)

De Commissie ontving opmerkingen over de voorlopige bevindingen inzake het oorzakelijk verband. Deze opmerkingen waren een herhaling van opmerkingen die reeds zijn behandeld in de overwegingen 128 tot en met 132 van de voorlopige verordening inzake zichzelf toegebrachte schade. Er werd geen extra bewijsmateriaal verstrekt dat tot een wijziging van de voorlopige conclusies kon leiden. Bijgevolg worden de conclusies in de overwegingen 135 tot en met 136 van de voorlopige verordening bevestigd.

1.   Gevolgen van de invoer uit de VRC

(139)

Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie in het voorlopige stadium onderzocht of de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping van het betrokken product van oorsprong uit de VRC aanmerkelijke schade heeft geleden.

(140)

Enkele partijen voerden aan dat de daling van de productie en verkoop van de bedrijfstak van de Unie het resultaat was van een afnemend verbruik. Er werd eveneens geargumenteerd dat de gevolgen van de invoer uit de VRC beperkt moeten zijn geweest, aangezien het Chinese marktaandeel slechts met 1,6 % is gestegen, en dat daarvan maximaal 1 % met het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie verband kon houden.

(141)

In dit verband wordt eraan herinnerd dat uit het onderzoek is gebleken dat de stijging van het marktaandeel van de invoer uit de VRC in de tijd samenviel met de daling van de winst van de bedrijfstak van de Unie en de toename van de voorraden. Voorts heeft niet uitsluitend het grotere marktaandeel druk uitgeoefend op de bedrijfstak van de Unie, maar in sterkere mate de prijsstelling en de hoge prijsonderbiedingsmarges van de Chinese producenten-exporteurs.

(142)

Zoals vermeld in overweging 113 heeft het onderzoek aanzienlijke prijsonderbiedingsniveaus aangetoond. Het heeft ook aangetoond dat de bedrijfstak van de Unie en importeurs in grote mate aan dezelfde afnemers verkopen, wat betekent dat de bedrijfstak van de Unie rechtstreeks met de invoer met dumping om orders concurreert.

(143)

Hieruit blijkt dat de prijsdruk de daling van de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie en de verslechtering van de meeste schade-indicatoren heeft veroorzaakt, en niet alleen de ingevoerde hoeveelheden.

2.   Gebrek aan concurrentie tussen de tegels die in de Unie worden geproduceerd en de met dumping uit de VRC ingevoerde tegels

(144)

Diverse belanghebbenden argumenteerden dat de invoer van keramische tegels uit de VRC de bedrijfstak van de Unie geen schade kan hebben berokkend, aangezien deze tegels niet vergelijkbaar zijn. Er werd aangevoerd dat keramische tegels uit de VRC de markt voorzien van homogene producten, terwijl de bedrijfstak van de Unie op bestelling produceert in kleinere partijen. Er werd ook geargumenteerd dat de bedrijfstak van de VRC en de bedrijfstak van de Unie geen concurrenten waren omdat de bedrijfstak van de VRC in het goedkope tot middensegment actief is en de bedrijfstak van de Unie in het midden- tot dure segment. Het beperkte verlies aan marktaandeel door de bedrijfstak van de Unie werd hiervoor als bewijs aangevoerd.

(145)

Hoewel voor de bovenstaande argumenten geen materiële bewijzen werden verstrekt, werd niettemin zorgvuldig overwogen of de invoer uit de VRC inderdaad in concurrentie trad met de tegels die in de Unie werden geproduceerd.

(146)

Er zij op gewezen dat de Commissie zeer gedetailleerde vergelijkingen heeft gemaakt, zodat een onderscheid kon worden gemaakt tussen honderden verschillende soorten tegels. In dit geval heeft het onderzoek aangetoond dat een aanzienlijk percentage van de soorten tegels van de bedrijfstak van de Unie en van de exporteurs overeenstemmen. Dat toont duidelijk aan dat de bedrijfstak van de Unie en de invoer uit de VRC wat de productsoorten betreft, met elkaar concurreren. Er zij ook op gewezen dat het onderzoek heeft aangetoond dat de bedrijfstak van de Unie en de producenten-exporteurs rechtstreeks met elkaar concurreren omdat zij dezelfde afnemers hebben.

(147)

Wat het argument betreft dat keramische tegels uit de VRC de markt voorzien van homogene producten terwijl de bedrijfstak van de Unie op bestelling produceert in kleinere partijen, wordt eraan herinnerd — zie overweging 95 van de voorlopige verordening — dat het precies de druk van de invoer uit de VRC was die de bedrijfstak van de Unie ertoe heeft gedwongen om kleinere partijen te gaan produceren in een grotere verscheidenheid aan kleuren en grootten. De bedrijfstak van de Unie is nog steeds in alle segmenten van de markt aanwezig en, in tegenstelling tot wat hierboven werd geargumenteerd, moet het patroon waaruit blijkt dat de bedrijfstak van de Unie zich op specifieke productsoorten moest concentreren, worden gezien als een aanwijzing voor rechtstreekse concurrentie.

(148)

Gelet op het bovenstaande kan het argument dat de invoer uit de VRC de bedrijfstak van de Unie geen schade berokkende omdat zij niet met elkaar concurreerden, niet staande worden gehouden.

3.   Gevolgen van andere factoren

3.1.   Gevolgen van de invoer uit andere derde landen

(149)

Een aantal partijen hield vast aan het argument dat het effect van de invoer uit Turkije als aanzienlijk moest worden beschouwd. Een partij betwistte de conclusie dat de stijging van de Turkse prijzen met 19 % aanzienlijk was.

(150)

Dit argument is behandeld in overweging 118 van de voorlopige verordening en er is geen nieuw bewijsmateriaal gevonden dat de conclusie in het voorlopige stadium zou ontkrachten. In dit verband wordt bevestigd dat de stijging van de Turkse prijzen met 19 % als aanzienlijk moet worden beschouwd. Voorts wordt erop gewezen dat er, zoals vermeld in overweging 41, geen bewijzen zijn gevonden voor invoer met dumping uit dat land die de bedrijfstak van de Unie schade zou hebben berokkend; dit argument kan bijgevolg niet staande worden gehouden.

3.2.   Gevolgen van de daling van het verbruik

(151)

Een belanghebbende voerde aan dat de daling van het verbruik hoofdzakelijk gevolgen had voor Spanje en Italië, waar de schade het grootst zou zijn. De uitvoer uit de VRC bleek integendeel hoofdzakelijk bestemd te zijn voor de noordelijke lidstaten, waar het verbruik niet daalde en waar de producenten in de Unie minder schade zouden hebben geleden. Dezelfde partij argumenteerde ook dat de Spaanse sector van keramische tegels zich in 2010 had hersteld, waaruit blijkt dat er geen verband is tussen de uitvoer uit de VRC en de productie en verkoopcijfers van de bedrijfstak van de Unie.

(152)

Een partij voerde aan dat de toename van de voorraden van de bedrijfstak van de Unie moet worden toegeschreven aan een daling van het verbruik in de Unie, en niet aan de invoer met dumping uit de VRC.

(153)

De argumenten dat de noordelijke Europese lidstaten niet te lijden hadden onder het gedaalde verbruik en dat de invoer uit de VRC alleen voor Noord-Europa bestemd was, zijn niet gestaafd met enig bewijsmateriaal. Integendeel: uit de gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in de VRC blijkt dat deze verkoop gelijkmatig over de Unie gespreid was. Voorts vertegenwoordigen Spanje en Italië samen 28 % van deze verkoop, wat slechts iets minder is dan de verkoop aan Duitsland (32 %). Daarom werden deze argumenten afgewezen.

(154)

Wat het argument betreft dat de toename van de voorraden van de bedrijfstak van de Unie aan een daling van het verbruik in de Unie moet worden toegeschreven, verwijst de Commissie naar de redenering in overweging 108 van de voorlopige verordening, die erin bestaat dat de druk van de invoer uit de VRC bijzonder groot was, in het bijzonder in de sector van de verkoop van grote partijen, en dat dit duidelijk gevolgen had voor de voorraden van de producenten in de Unie. Het feit dat het percentage van de jaarlijkse productie dat in voorraad is tijdens de beoordelingsperiode is gestegen, kan niet uitsluitend worden verklaard door de problemen om de producten verkocht te krijgen, maar wordt ook verklaard door de noodzaak om een uitzonderlijk grote verscheidenheid aan producten in voorraad te houden. De conclusie inzake het schadelijke effect van de invoer uit de VRC op de voorraden wordt bijgevolg bevestigd.

3.3.   Gevolgen van de economische crisis

(155)

Diverse belanghebbenden hielden staande dat de economische crisis de echte oorzaak was van de problemen van de bedrijfstak van de Unie. Dat werd aangetoond door het feit dat de situatie het sterkst verslechterde tussen 2008 en 2009, met andere woorden in het jaar toen de crisis toesloeg, terwijl de trend in de daaropvolgende periode minder scherp was. Er wordt ook op gewezen dat de beoordelingsperiode zowel het hoogtepunt als het laagtepunt van een cyclus omvatte, met als hoogtepunt de boom in de bouwsector en als laagtepunt de financiële crisis en de daling van de uitvoer door de vestiging van nieuwe productie-eenheden in derdewereldlanden.

(156)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde een belanghebbende zijn argument dat de verslechtering van een aantal schade-indicatoren aan de economische crisis te wijten was, en niet aan de invoer met dumping. Volgens deze partij had de recessie tot gevolg dat de vraag naar grote partijen goedkope producten is gestegen. Dus moest de bedrijfstak van de Unie zich meer concentreren op de productie voor orders voor grote partijen, een segment waar de VRC reeds actief was, met een stijging van de voorraden tot gevolg. Volgens deze partij veroorzaakte de recessie voorts inflatie in de Unie, die relatief hoger was dan in de VRC, waardoor de productiekosten van de producenten in de Unie waren gestegen en de bedrijfstak van de Unie onder de kostprijs is gaan verkopen.

(157)

Een andere partij argumenteerde dat de winst van de bedrijfstak van de Unie tijdens het laatste kwartaal van het OT aanzienlijk was gestegen en dat daaruit bleek dat de bedrijfstak van de Unie zich van de gevolgen van de economische crisis had hersteld. Deze partij verzocht om de bekendmaking van de winst voor het OT per kwartaal, waaruit waarschijnlijk zou blijken dat de winstgevendheid tegen het eind van het OT aanzienlijk groter was.

(158)

Het feit dat de economische neergang gevolgen had voor de prestaties van de bedrijfstak van de Unie werd reeds erkend in overweging 120 van de verordening tot instelling van voorlopige maatregelen. In dit verband zij eraan herinnerd dat om een oorzakelijk verband te kunnen vaststellen, de aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie volgens de toepasselijke rechtsnorm door de invoer met dumping moet zijn veroorzaakt. De invoer met dumping hoeft echter niet de enige oorzaak van de schade zijn.

(159)

Uit het onderzoek is voorts gebleken dat de stijgende trend van de Chinese uitvoer zich ondanks de economische crisis zou kunnen doorzetten. De VRC was inderdaad de enige marktdeelnemer die zijn marktaandeel in de moeilijke economische situatie wist te behouden.

(160)

Er werden geen bewijzen verstrekt voor het in overweging 156 vermelde argument inzake een structurele verandering in de vraag in de Unie. Er wordt daarentegen op gewezen dat, zoals uiteengezet in overweging 106 van de voorlopige verordening, uit het onderzoek is gebleken dat de bedrijfstak van de Unie zijn productmix moest wijzigen in die zin dat hij een grotere verscheidenheid aan soorten, kleuren en grootten moest aanbieden, en dat hij zijn voorraden moest vergroten om in staat te zijn op korte termijn aan zeer specifieke orders te voldoen. Dit argument moet bijgevolg worden verworpen.

(161)

Wat het effect van de inflatie op de productiekosten betreft, wordt opgemerkt dat de inflatie in de Unie tijdens de beoordelingsperiode gemiddeld niet hoger was dan in de VRC en dat de inflatie de problemen van de producenten in de Unie om tegen houdbare prijzen te verkopen bijgevolg niet kan verklaren. Gezien de prijsonderbiedingsmarge kan voorts niet worden geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie neerwaartse druk heeft uitgeoefend op de prijzen bij invoer uit de VRC. Op grond hiervan moest het argument van deze partij van de hand worden gewezen.

(162)

Wat de situatie van de bedrijfstak van de Unie betreft, wordt erop gewezen dat in overweging 126 van de voorlopige verordening werd aangetoond dat de agressieve prijsstelling van de Chinese exporteurs de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode reeds vóór de wereldwijde economische neergang heeft aangetast. Daaruit blijkt dat de druk van de laaggeprijsde invoer uit de VRC zelfs zonder crisis op zichzelf voldoende was om de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade te berokkenen.

(163)

Dit feit, wanneer het samen wordt gezien met de dumpingprijzen, zet de conclusie nog kracht bij dat het oorzakelijk verband tussen de uitvoer uit de VRC en de schade voor de bedrijfstak van de Unie niet door de economische neergang wordt verbroken.

(164)

Het werd in dit onderzoek niet relevant geacht om de winst voor het OT per kwartaal bekend te maken, omdat de winstgevendheid, zelfs indien die sterker was gestegen, met de streefwinst van 3,9 % had moeten worden vergeleken.

3.4.   Gevolgen van het feit dat de bedrijfstak van de Unie niet heeft geherstructureerd

(165)

Een belanghebbende argumenteerde dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade moet worden toegeschreven aan het feit dat hij niet heeft geherstructureerd, aangezien hij op de inkrimping van de markt met 29 % slechts heeft gereageerd met een inkrimping van de capaciteit met 7 % en van de werkgelegenheid met 16 %.

(166)

In deze sector is het reduceren van de productiecapaciteit een moeilijk proces, aangezien het uitermate duur is voor de producenten om de capaciteit weer op te voeren mocht de markt zich herstellen. In de betrokken periode was de daling van de werkgelegenheid van dezelfde orde van grootte als de inkrimping van de markt. De trend van de werkgelegenheid hoeft niet per se de trend van de output te weerspiegelen, aangezien niet alle banen rechtstreeks verband houden met de werkelijke productie. Er kan dus worden geconcludeerd dat het feit dat de afbouw van de capaciteit en van de werkgelegenheid in de sector niet exact overeenstemde met de inkrimping van de markt er niet op wijst dat de sector niet zou hebben geherstructureerd. In tegenstelling tot de argumenten en rekening houdend met de structuur van de sector, moet een vermindering van de capaciteit met 7 % en van de werkgelegenheid met 16 % bijgevolg als aanzienlijk worden beschouwd.

3.5.   Gevolgen voor de prestaties van de bedrijfstak van de Unie op de uitvoermarkten

(167)

Een belanghebbende argumenteerde dat de afname van de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie niet door de uitvoer uit de VRC maar door de hoge prijzen werd veroorzaakt.

(168)

In verband met dit argument wordt eraan herinnerd dat de uitvoerprestaties van de Unie zich na de economische crisis hebben hersteld. Het argument dat de uitvoerprestaties een vrij nadelig effect zouden hebben gehad op de resultaten van de bedrijfstak van de Unie, kan bijgevolg niet worden aanvaard.

4.   Conclusie inzake het oorzakelijk verband

(169)

Uit geen van de door de belanghebbenden ingediende argumenten blijkt dat andere factoren dan de invoer met dumping uit de VRC tot gevolg hebben dat het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de vastgestelde schade wordt verbroken. De conclusies over het oorzakelijk verband in de voorlopige verordening worden bevestigd.

F.   BELANG VAN DE UNIE

(170)

In verband met de opmerkingen van de partijen heeft de Commissie alle argumenten met betrekking tot het belang van de Unie verder geanalyseerd. Alle kwesties zijn onderzocht en de conclusies van de voorlopige verordening werden bevestigd.

1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(171)

Daar geen opmerkingen over het belang van de bedrijfstak van de Unie werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 137 tot en met 141 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   Belang van de importeurs

(172)

Een partij voerde aan dat de instelling van maatregelen de importeurs in hun bestaan bedreigde aangezien zij de extra kosten van de rechten slechts gedeeltelijk aan hun afnemers zouden kunnen doorberekenen.

(173)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen tekenden twee partijen bezwaar aan tegen de conclusie dat importeurs gemakkelijk kunnen overstappen van Chinese naar andere leveranciers, met name omdat de kwaliteiten en de prijzen niet vergelijkbaar zouden zijn.

(174)

Op een groot deel van de invoer zijn geen rechten van toepassing, aangezien die niet uit de VRC afkomstig is. De kenmerken van het product, dat overal ter wereld in vergelijkbare hoeveelheden wordt geproduceerd, wijzen erop dat deze producten onderling verwisselbaar zijn en dat het product ondanks de aangevoerde argumenten bij andere leveranciers kan worden betrokken. Het onderzoek heeft aangetoond dat zelfs importeurs die afhankelijk zijn van invoer uit de VRC, die - zoals uit het onderzoek is gebleken - wordt verkocht met dumping en tegen prijzen die de prijzen van producten van oorsprong uit de Unie aanzienlijk onderbieden, hun verkoopprijzen met meer dan 30 % kunnen verhogen. Dit, samen met het feit dat is vastgesteld dat importeurs ongeveer 5 % winst hebben gemaakt en minstens een deel van de potentiële kostenstijging aan hun afnemers kunnen doorberekenen, wijst erop dat zij in staat zijn om het hoofd te bieden aan de gevolgen van de maatregelen.

(175)

Bovendien en zoals ook werd geconcludeerd in overweging 144 van de voorlopige verordening, verhindert de instelling van maatregelen de importeurs in de Unie niet het aandeel te verhogen van hun invoer van producten uit beschikbare bronnen binnen de Unie en in andere derde landen die niet aan dumping doen.

(176)

Een importeur argumenteerde dat de Chinese prijzen voor een bepaalde productsoort momenteel hoger liggen dan die van de bedrijfstak van de Unie, en dat de maatregelen bijgevolg zouden verhinderen dat deze specifieke soort in de toekomst wordt uitgevoerd.

(177)

Dit argument werd niet met bewijsmateriaal gestaafd. Volgens de beschikbare informatie vertegenwoordigt deze productsoort slechts een klein aandeel van de markt en zou dit geen grote gevolgen hebben voor de bevoorrading van de markt van de Unie. Het argument werd daarom van de hand gewezen.

3.   Belang van de gebruikers

(178)

Een aantal belanghebbenden argumenteerde dat de maatregelen aanzienlijke gevolgen zouden hebben voor de gebruikers. Er werd met name aangevoerd dat zelfs de minimumprijsstijging (met 32,3 %) afnemers van kwaliteitsaankopen zal afhouden. Hoewel de gevolgen voor grote, gediversifieerde doe-het-zelfzaken inderdaad beperkt kunnen zijn, zouden kleine speciaalzaken zwaar kunnen worden getroffen.

(179)

Wat de gevolgen voor eindgebruikers betreft, bevestigt de Commissie haar voorlopige conclusie in de overwegingen 152 en 153 van de verordening van de Commissie tot instelling van voorlopige rechten, namelijk dat het prijseffect beperkt zal zijn.

(180)

De bouwsector, een van de grotere afnemers van de tegelproducenten, heeft besloten niet aan het onderzoek mee te werken. Nadat voorlopige maatregelen waren ingesteld, is het Europees Verbond van het Bouwbedrijf (FIEC) nogmaals in de gelegenheid gesteld om statistieken te verstrekken waaruit zou blijken of, en zo ja in welke mate, de sector gevolgen zou onderwinden van de instelling van maatregelen. Het FIEC heeft bevestigd dat, hoewel er geen informatie direct beschikbaar is, het kosteneffect van de maatregelen op hun totale activiteiten erg beperkt is. Het verklaarde ook dat de geringe belangstelling van de leden als steun voor het voorstel van de Commissie moet worden beschouwd.

(181)

Voor de kleine speciaalzaken kon de Commissie tot slot geen afdoende bewijzen vinden die de omvang en het effect van de antidumpingmaatregel bevestigen. Net als voor de importeurs zij eraan herinnerd dat zowel in de Unie als in tal van derde landen die niet aan dumping doen, keramische tegels worden geproduceerd; bijgevolg kan een ernstig risico van een ontoereikend aanbod voor detailhandelaren worden uitgesloten.

4.   Belang van de eindgebruikers

(182)

De Commissie heeft getracht een gedetailleerde effectbeoordeling van de consumenten te verkrijgen. Het onderzoek heeft aangetoond dat het effect waarschijnlijk beperkt zal zijn.

(183)

In de eerste plaats wordt de absolute waarde van de maatregelen berekend op de invoerprijs, dus op een basis die veel lager is dan de uiteindelijke prijs van het betrokken product in de detailhandel. Deze waarde kan worden afgezwakt in de opeenvolgende fasen (importeurs, groothandelaren en detailhandelaren) alvorens de eindafnemer wordt bereikt. Zelfs indien de importeurs en tussenhandelaren de hele kosten van het recht aan de afnemers zouden doorberekenen, is er een groot aanbod aan producten op de markt waarop geen maatregelen van toepassing zijn en die door de producenten in de Unie en in derde landen worden geproduceerd.

(184)

De Commissie heeft het effect van de antidumpingrechten op de consumentenprijzen berekend door het bedrag van de te betalen rechten te beoordelen op grond van de feitelijke invoer uit de VRC, en dat bedrag rechtstreeks om te slaan over de verbruikers, in de veronderstelling dat importeurs, groothandelaren en detailhandelaren alle extra kosten aan de eindverbruiker zouden doorberekenen. Het aldus berekende kosteneffect is aanzienlijk lager dan 0,5 EUR per m2. In de voorlopige verordening is geconcludeerd dat het gemiddelde jaarlijkse verbruik van een consument in de Unie ongeveer 2,2 m2 per persoon bedraagt. Gezien de lage impact van het recht per m2 zal de kostenstijging waarschijnlijk beperkt zijn, zelfs indien de verbruiker een aanzienlijke hoeveelheid van het betrokken product koopt voor bouw- of renovatiewerkzaamheden.

5.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(185)

Er kan worden verwacht dat de gevolgen van de instelling van maatregelen de bedrijfstak van de Unie ten goede zullen komen en bijgevolg een gunstige uitwerking zullen hebben op de concurrentievoorwaarden op de markt van de Unie en de dreiging van sluitingen en afvloeiingen zullen verminderen.

(186)

Naar verwachting zal de instelling van maatregelen voorts beperkte gevolgen hebben voor de gebruikers/importeurs, die zich bij een groot aantal leveranciers op de markt van de Unie en in andere derde landen kunnen bevoorraden.

(187)

Gezien het bovenstaande kan niet worden geconcludeerd dat de instelling van maatregelen tegen het belang van de Unie zou zijn.

G.   DEFINITIEVE MAATREGELEN

1.   Schademarge

1.1.   Mededeling van feiten en overwegingen

(188)

Twee belanghebbenden argumenteerden dat de Commissie de prijsbederfmarge in de voorlopige verordening had moeten meedelen en één van hen voerde aan dat de belanghebbenden, doordat dit niet was gebeurd, niet konden beoordelen of de regel van het laagste recht correct was toegepast.

(189)

Gelet op het bovenstaande waren de voorlopige marges als volgt:

Onderneming

Schademarge

Wonderful Group

52,6 %

Xinruncheng Group

95,8 %

Shandong Yadi Ceramics Co. Ltd

72,1 %

Heyuan Becarry Ceramic Co. Ltd

73,9 %

Alle andere medewerkende producenten

66,0 %

Overige

95,8 %

1.2.   Schademarge

(190)

Een partij argumenteerde dat de Commissie bij de vaststelling van de schade niet consequent te werk is gegaan en haar conclusies op gewogen gemiddelde gegevens van de hele bedrijfstak had moeten baseren.

(191)

In verband met dit argument zij opgemerkt dat de bevindingen inzake de schademarge gebaseerd zijn op gecontroleerde bedrijfsspecifieke gegevens; dit werd geacht de meest betrouwbare basis te zijn om met het oog op de vergelijking met alle pertinente feiten rekening te houden. Dit argument moest bijgevolg worden verworpen.

(192)

Gezien de conclusies inzake dumping, de door die dumping veroorzaakte schade, het oorzakelijk verband en het belang van de Unie moeten maatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door de invoer met dumping uit de VRC.

(193)

Om de hoogte van de voorlopige rechten te bepalen, werd rekening gehouden met de vastgestelde dumpingmarges en het bedrag aan rechten dat noodzakelijk is om de schade voor de bedrijfstak van de Unie op te heffen.

(194)

Het werd daarom passend geacht de prijsbederfmarge te berekenen op basis van de prijzen die zijn vastgesteld op grond van de gegevens die de producenten in de Unie en de Chinese exporteurs hebben verstrekt.

(195)

Bij de berekening van het antidumpingrecht dat nodig is om de gevolgen van de schade veroorzakende dumping op te heffen, is geoordeeld dat het recht de bedrijfstak van de Unie in staat moet stellen zijn productiekosten te dekken en een redelijke winst te maken. Er werd tevens geoordeeld dat deze redelijke winst vóór belasting gelijk moet zijn aan de winst die een dergelijke bedrijfstak onder normale concurrentievoorwaarden, dit wil zeggen zonder invoer met dumping, heeft geboekt op de verkoop van het soortgelijke product in de Unie. Bij de beoordeling van deze winst is uitgegaan van de winstgevendheid van 3,9 % die de bedrijfstak van de Unie in 2007 heeft gerealiseerd, zoals in tabel 12 van de voorlopige verordening in detail is aangegeven.

(196)

Dit zijn de vastgestelde schademarges:

Onderneming

Schademarge

Wonderful Group

58,5 %

Xinruncheng Group

82,3 %

Shandong Yadi Ceramics Co. Ltd

66,6 %

Heyuan Becarry Ceramic Co. Ltd

58,6 %

Alle andere medewerkende producenten

65,0 %

Overige

82,3 %

(197)

De schademarge voor „alle andere medewerkende producenten” is vastgesteld zonder gebruik te maken van de gegevens van de Kito Group, omdat deze niet in de steekproef was opgenomen, en om coherent te zijn met de wijze waarop de dumpingmarge voor „alle andere medewerkende producenten” was berekend. (Zie artikel 9, lid 6, eerste zin, van de basisverordening). Op de Kito Group is gelet op de toepassing van artikel 18 van de basisverordening, zoals vermeld in overweging 54, de residuele schademarge van toepassing.

(198)

Er zij ook opgemerkt dat de prijsonderbiedingsmarges hoger zijn dan de in de overwegingen 88 tot en met 93 vastgestelde dumpingmarges; bijgevolg moet overeenkomstig de regel van het laagste recht de dumpingmarge als basis voor de vaststelling van de hoogte van het recht worden gebruikt.

(199)

Om een gelijke behandeling van nieuwe producenten-exporteurs en de in bijlage I bij deze verordening vermelde niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen te garanderen, moet het voor de laatstgenoemde ondernemingen geldende gewogen gemiddelde recht eveneens gelden voor alle nieuwe producenten die anders niet voor een nieuw onderzoek krachtens artikel 11, lid 4, van de basisverordening in aanmerking zouden komen, daar artikel 11, lid 4, niet geldt wanneer gebruik is gemaakt van een steekproef.

2.   Douaneaangifte

(200)

Statistieken over het betrokken product zijn vaak uitgedrukt in vierkante meter. De gecombineerde nomenclatuur in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (6) bevat evenwel geen bijzondere maatstaf voor het betrokken product. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat bij invoer niet alleen het gewicht in kg of ton, maar ook het aantal vierkante meter van het betrokken product in de aangifte voor het vrije verkeer wordt opgenomen.

3.   Definitieve inning van het voorlopige recht

(201)

Gezien de hoogte van de dumpingmarges en van de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, wordt het nodig geacht de bedragen die uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht als zekerheid zijn gesteld, definitief te innen,

(202)

Wanneer het definitieve recht hoger is dan het voorlopige recht, worden uitsluitend de bedragen die uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid werden gesteld, definitief geïnd, terwijl de als zekerheid gestelde bedragen die het bedrag van het definitieve recht overschrijden, worden vrijgegeven.

4.   Vorm van de maatregelen

(203)

Een belanghebbende stelde voor dat de maatregelen de vorm zouden krijgen van een minimuminvoerprijs (MIP) in plaats van ad-valoremrechten. Voor het betrokken product is een MIP echter niet geschikt, aangezien het product in talloze soorten met zeer uiteenlopende prijzen bestaat en het gevaar van kruiscompensatie bijgevolg levensgroot aanwezig is. Bovendien wordt verwacht dat het design en de afwerking van de productsoorten zich verder zullen ontwikkelen en dat de MIP niet langer een geschikte basis voor de hoogte van het recht zou zijn. Het verzoek om maatregelen in de vorm van een MIP in te stellen wordt bijgevolg verworpen.

(204)

Een andere partij vroeg dat maatregelen in de vorm van invoerquota zouden worden ingesteld. Invoerquota zijn echter niet in overeenstemming met de basisverordening, noch met de international regels. Het verzoek moest daarom worden afgewezen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op plavuizen en vloer- en wandtegels, al dan niet verglaasd of geglazuurd, van keramische stoffen; blokjes en dergelijke artikelen voor mozaïeken, al dan niet verglaasd of geglazuurd, van keramische stoffen, ook indien op een drager, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 6907 10 00, 6907 90 20, 6907 90 80, 6908 10 00, 6908 90 11, 6908 90 20, 6908 90 31, 6908 90 51, 6908 90 91, 6908 90 93 en 6908 90 99, van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   De definitieve antidumpingrechten, die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven producten, vervaardigd door onderstaande ondernemingen, zijn als volgt:

Onderneming

Recht

Aanvullende Taric-code

Dongguan City Wonderful Ceramics Industrial Park Co. Ltd; Guangdong Jiamei Ceramics Co. Ltd; Qingyuan Gani Ceramics Co. Ltd; Foshan Gani Ceramics Co. Ltd

26,3 %

B011

Guangdong Xinruncheng Ceramics Co. Ltd

29,3 %

B009

Shandong Yadi Ceramics Co. Ltd

36,5 %

B010

In bijlage I vermelde ondernemingen

30,6 %

 

Alle andere ondernemingen

69,7 %

B999

3.   De individuele rechten voor de in lid 2 bedoelde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur, opgesteld conform de voorwaarden in bijlage II, wordt overgelegd. Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht dat voor alle andere ondernemingen geldt, toegepast.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

De bedragen die als zekerheid zijn gesteld uit hoofde van de voorlopige antidumpingrechten die zijn ingesteld krachtens Verordening (EU) nr. 258/2011 van de Commissie tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op keramische tegels, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 6907 10 00, 6907 90 20, 6907 90 80, 6908 10 00, 6908 90 11, 6908 90 20, 6908 90 31, 6908 90 51, 6908 90 91, 6908 90 93 en 6908 90 99, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, worden definitief geïnd. De bedragen die als zekerheid zijn gesteld en die het bedrag van het definitieve antidumpingrecht overschrijden, worden vrijgegeven.

Artikel 3

Wanneer een producent uit de Volksrepubliek China de Commissie voldoende bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat hij de in artikel 1, lid 1, beschreven goederen van oorsprong uit de Volksrepubliek China in het onderzoektijdvak (1 april 2009 tot en met 31 maart 2010), niet heeft uitgevoerd, niet verbonden is met een exporteur of producent op wie de bij deze verordening ingestelde maatregelen van toepassing zijn, en de betrokken goederen daadwerkelijk heeft uitgevoerd dan wel een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om een aanzienlijke hoeveelheid naar de Unie uit te voeren na afloop van het onderzoektijdvak, kan de Raad, op een na overleg in het Raadgevend Comité door de Commissie ingediend voorstel, artikel 1, lid 2, met een gewone meerderheid wijzigen teneinde voor deze producent het recht vast te stellen dat van toepassing is op de medewerkende producenten die geen deel uitmaakten van de steekproef, d.w.z. 30,6 %.

Artikel 4

Wanneer een aangifte voor het vrije verkeer wordt aangeboden voor de in artikel 1 bedoelde producten, wordt in het desbetreffende vak van die aangifte het aantal vierkante meter van de ingevoerde producten vermeld.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 september 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

M. DOWGIELEWICZ


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 70 van 17.3.2011, blz. 5.

(3)  PB L 143 van 31.5.2011, blz. 48.

(4)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.

(5)  PB L 284 van 29.10.2010, blz. 1.

(6)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.


BIJLAGE I

CHINESE MEDEWERKENDE PRODUCENTEN DIE NIET IN DE STEEKPROEF ZIJN OPGENOMEN OF AAN WIE GEEN INDIVIDUELE BEHANDELING IS TOEGEKEND

Naam

Aanvullende Taric-code

Dongguan He Mei Ceramics Co. Ltd

B132

Dongpeng Ceramic (Qingyuan) Co. Ltd

B133

Eagle Brand Ceramics Industrial (Heyuan) Co. Ltd

B134

Enping City Huachang Ceramic Co. Ltd

B135

Enping Huiying Ceramics Industry Co. Ltd

B136

Enping Yungo Ceramic Co. Ltd

B137

Foshan Aoling Jinggong Ceramics Co. Ltd

B138

Foshan Bailifeng Building Materials Co. Ltd

B139

Foshan Bragi Ceramic Co. Ltd

B140

Foshan City Fangyuan Ceramic Co. Ltd

B141

Foshan Gaoming Shuncheng Ceramic Co. Ltd

B142

Foshan Gaoming Yaju Ceramics Co. Ltd

B143

Foshan Guanzhu Ceramics Co. Ltd

B144

Foshan Huashengchang Ceramic Co. Ltd

B145

Foshan Jiajun Ceramics Co. Ltd

B146

Foshan Mingzhao Technology Development Co. Ltd

B147

Foshan Nanhai Jingye Ceramics Co. Ltd

B148

Foshan Nanhai Shengdige Decoration Material Co. Ltd

B149

Foshan Nanhai Xiaotang Jinzun Border Factory Co. Ltd

B150

Foshan Nanhai Yonghong Ceramic Co. Ltd

B151

Foshan Oceanland Ceramics Co. Ltd

B152

Foshan Oceano Ceramics Co. Ltd

B153

Foshan Sanshui Hongyuan Ceramics Enterprise Co. Ltd

B154

Foshan Sanshui Huiwanjia Ceramics Co. Ltd

B155

Foshan Sanshui New Pearl Construction Ceramics Industrial Co. Ltd

B156

Foshan Shiwan Eagle Brand Ceramic Ltd

B157

Foshan Shiwan Yulong Ceramics Co. Ltd

B158

Foshan Summit Ceramics Co. Ltd

B159

Foshan Tidiy Ceramics Co. Ltd

B160

Foshan VIGORBOOM Ceramic Co. Ltd

B161

Foshan Xingtai Ceramics Co. Ltd

B162

Foshan Zhuyangyang Ceramics Co. Ltd

B163

Fujian Fuzhou Zhongxin Ceramics Co. Ltd

B164

Fujian Jinjiang Lianxing Building Material Co. Ltd

B165

Fujian Minqing Jiali Ceramics Co. Ltd

B166

Fujian Minqing Ruimei Ceramics Co. Ltd

B167

Fujian Minqing Shuangxing Ceramics Co. Ltd

B168

Gaoyao Yushan Ceramics Industry Co. Ltd

B169

Guangdong Bode Fine Building Materials Co. Ltd

B170

Guangdong Foshan Redpearl Building Material Co. Ltd

B171

Guangdong Gold Medal Ceramics Co. Ltd

B172

Guangdong Grifine Ceramics Co. Ltd

B173

Guangdong Homeway Ceramics Industry Co. Ltd

B174

Guangdong Huiya Ceramics Co. Ltd

B175

Guangdong Juimsi Ceramics Co. Ltd

B176

Guangdong Kaiping Tilee’s Building Materials Co. Ltd

B177

Guangdong Kingdom Ceramics Co. Ltd

B178

Guangdong Monalisa Ceramics Co. Ltd

B179

Guangdong New Zhong Yuan Ceramics Co. Ltd Shunde Yuezhong Branch

B180

Guangdong Ouya Ceramics Co. Ltd

B181

Guangdong Overland Ceramics Co. Ltd

B182

Guangdong Qianghui (QHTC) Ceramics Co. Ltd

B183

Guangdong Sihui Kedi Ceramics Co. Ltd

B184

Guangdong Summit Ceramics Co. Ltd

B185

Guangdong Tianbi Ceramics Co. Ltd

B186

Guangdong Winto Ceramics Co. Ltd

B187

Guangdong Xinghui Ceramics Group Co. Ltd

B188

Guangning County Oudian Art Ceramic Co. Ltd

B189

Guangzhou Cowin Ceramics Co. Ltd

B190

Hangzhou Nabel Ceramics Co. Ltd

B191

Hangzhou Nabel Group Co. Ltd

B192

Hangzhou Venice Ceramics Co. Ltd

B193

Heyuan Becarry Ceramics Co. Ltd

B194

Heyuan Wanfeng Ceramics Co. Ltd

B195

Hitom Ceramics Co. Ltd

B196

Huiyang Kingtile Ceramics Co. Ltd

B197

Jiangxi Ouya Ceramics Co. Ltd

B198

Jingdezhen Tidiy Ceramics Co. Ltd

B199

Kim Hin Ceramics (Shanghai) Co. Ltd

B200

Lixian Xinpeng Ceramic Co. Ltd

B201

Louis Valentino (Inner Mongolia) Ceramic Co. Ltd

B202

Louvrenike (Foshan) Ceramics Co. Ltd

B203

Nabel Ceramics (Jiujiang City) Co. Ltd

B204

Ordos Xinghui Ceramics Co. Ltd

B205

Qingdao Diya Ceramics Co. Ltd

B206

Qingyuan Guanxingwang Ceramics Co. Ltd

B207

Qingyuan Oudian Art Ceramic Co. Ltd

B208

Qingyuan Ouya Ceramics Co. Ltd

B209

RAK (Gaoyao) Ceramics Co. Ltd

B210

Shandong ASA Ceramic Co. Ltd

B211

Shandong Dongpeng Ceramic Co. Ltd

B212

Shandong Jialiya Ceramic Co. Ltd

B213

Shanghai Cimic Tile Co. Ltd

B214

Sinyih Ceramic (China) Co. Ltd

B215

Sinyih Ceramic (Penglai) Co. Ltd

B216

Southern Building Materials and Sanitary Co. Ltd of Qingyuan

B217

Tangshan Huida Ceramic Group Co. Ltd

B218

Tangshan Huida Ceramic Group Huiquin Co. Ltd

B219

Tegaote Ceramics Co. Ltd

B220

Tianjin (TEDA) Honghui Industry & Trade Co. Ltd

B221

Topbro Ceramics Co. Ltd

B222

Xingning Christ Craftworks Co. Ltd

B223

Zhao Qing City Shenghui Ceramics Co. Ltd

B224

Zhaoqing Jin Ouya Ceramics Company Limited

B225

Zhaoqing Zhongheng Ceramics Co. Ltd

B226

Zibo Hualiansheng Ceramics Co. Ltd

B227

Zibo Huaruinuo Ceramics Co. Ltd

B228

Shandong Tongyi Ceramics Co. Ltd

B229


BIJLAGE II

De in artikel 1, lid 3, bedoelde geldige handelsfactuur moet een verklaring, ondertekend door een daartoe bevoegde werknemer van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft, bevatten met de volgende gegevens:

1.

de naam en functie van de bevoegde werknemer van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft;

2.

de volgende verklaring:

„Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) keramische tegels die naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in (betrokken land). Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.

(Datum en handtekening)”.