27.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 141/1


VERORDENING (EU) Nr. 492/2011 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 5 april 2011

betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie

(codificatie)

(Voor de EER relevante tekst)


HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 46,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze verordening te worden overgegaan.

(2)

Het vrije verkeer van werknemers moet binnen de Unie worden gewaarborgd. De verwezenlijking van dit doel houdt de afschaffing in van elk discriminatie op grond van nationaliteit tussen de werknemers uit de lidstaten, wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden, alsook het recht voor deze werknemers, om zich vrij binnen de Unie te verplaatsen om er arbeid in loondienst te verrichten, behoudens de uit hoofde van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid gerechtvaardigde beperkingen.

(3)

Er moet worden voorzien in bepalingen die het mogelijk maken de in de artikelen 45 en 46 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op het gebied van het vrije verkeer gestelde doeleinden te verwezenlijken.

(4)

Het vrije verkeer vormt voor de werknemers en hun familie een fundamenteel recht. De mobiliteit van de arbeidskrachten in de Unie moet één van de middelen zijn om aan de werknemer de mogelijkheid tot verbetering van zijn levensomstandigheden en arbeidsvoorwaarden te waarborgen en de verbetering van zijn sociale positie te vergemakkelijken, waardoor terzelfder tijd wordt bijgedragen tot het voldoen aan de behoeften van de economie der lidstaten. Het recht van alle werknemers van de lidstaten om de arbeid van hun keuze binnen de Unie te verrichten, moet worden bevestigd.

(5)

Dit recht moet zonder onderscheid worden toegekend aan „permanente” werknemers, seizoenarbeiders, grensarbeiders of werknemers die arbeid in dienstverlening verrichten.

(6)

Om volgens objectieve maatstaven van waardigheid en vrijheid te kunnen worden uitgeoefend, vereist het recht van het vrije verkeer dat de gelijkheid van behandeling in alles wat de uitoefening van arbeid in loondienst en de toegang tot huisvesting betreft, in feite en in rechte verzekerd is, en eveneens dat de belemmeringen voor de mobiliteit van de werknemers uit de weg worden geruimd, met name wat betreft de voorwaarden voor de integratie van de familie van de werknemer in het land van ontvangst.

(7)

Het beginsel van non-discriminatie tussen werknemers van de Unie houdt in dat voor alle onderdanen van de lidstaten ten aanzien van de tewerkstelling dezelfde voorrang geldt als voor de nationale werknemers.

(8)

De organisatorische voorzieningen voor het tot elkaar brengen van de aanvragen om en de aanbiedingen van werk en voor de compensatie, met name door middel van directe samenwerking tussen de centrale diensten voor werkgelegenheid en eveneens tussen de regionale diensten, alsmede het coördineren van de voorlichting, waarborgen in het algemeen de overzichtelijkheid van de arbeidsmarkt. De werknemers die zich wensen te verplaatsen dienen ook regelmatig op de hoogte te worden gesteld van de levensomstandigheden en arbeidsvoorwaarden.

(9)

Er bestaat een nauw verband tussen het vrije verkeer van werknemers, de werkgelegenheid en de beroepsopleiding, voor zover deze erop is gericht werknemers in staat te stellen in te gaan op feitelijke aanbiedingen van werk uit andere gebieden van de Unie. De problemen die met deze onderwerpen verband houden moeten niet meer elk afzonderlijk maar in hun onderlinge samenhang worden bestudeerd, waarbij tevens rekening moet worden gehouden met de werkgelegenheidsproblemen in regionaal verband, en de lidstaten moeten derhalve streven naar coördinatie van hun werkgelegenheidsbeleid,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

TEWERKSTELLING, GELIJKHEID VAN BEHANDELING EN FAMILIE VAN DE WERKNEMERS

AFDELING 1

Arbeid in loondienst

Artikel 1

1.   Iedere onderdaan van een lidstaat, ongeacht zijn woonplaats, heeft het recht, op het grondgebied van een andere lidstaat arbeid in loondienst te aanvaarden en te verrichten, overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die de tewerkstelling van de onderdanen van die staat regelen.

2.   Op het gebied van een andere lidstaat geniet hij met name dezelfde voorrang ten aanzien van het aanvaarden van arbeid in loondienst als de onderdanen van deze staat.

Artikel 2

Iedere onderdaan van een lidstaat en iedere werkgever die werkzaamheden uitoefent op het grondgebied van een lidstaat kunnen overeenkomstig de geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen aanvragen om en aanbiedingen van werk uitwisselen en arbeidsovereenkomsten aangaan en ten uitvoer leggen zonder dat daaruit discriminatie kan voortvloeien.

Artikel 3

1.   In het kader van deze verordening zijn niet van toepassing de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen of de administratieve handelwijzen van een lidstaat:

a)

die aanbiedingen van en aanvragen om werk, de toegang tot arbeid in loondienst en de uitoefening daarvan door vreemdelingen beperken of aan voorwaarden onderwerpen die niet voor eigen onderdanen gelden, of

b)

die, hoewel van toepassing zonder onderscheid naar nationaliteit, tot enig of voornaamste doel of gevolg hebben dat de onderdanen van de andere lidstaten van de aangeboden arbeid geweerd worden.

De eerste alinea heeft geen betrekking op de voorwaarden betreffende de wegens de aard van de te verrichten arbeid vereiste talenkennis.

2.   Tot de in lid 1, eerste alinea, bedoelde bepalingen of handelwijzen behoren met name die welke in een lidstaat:

a)

de toepassing van bijzondere voor buitenlandse arbeidskrachten ingestelde wervingsprocedures verplicht stellen;

b)

het aanbieden van werk in de pers of langs andere weg beperken of onderwerpen aan andere voorwaarden dan die welke gelden voor werkgevers die werkzaamheden uitoefenen op het grondgebied van deze staat;

c)

de toegang tot arbeid in loondienst afhankelijk stellen van de inschrijving bij een arbeidsbureau, of die de indienstneming van werknemers op naam verhinderen, wanneer het personen betreft die niet op het grondgebied van die staat woonachtig zijn.

Artikel 4

1.   De wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die in een lidstaat de tewerkstelling van buitenlanders per onderneming, per bedrijfstak, per streek of op nationaal niveau, in aantal of in percentage beperken, zijn niet van toepassing op onderdanen van een andere lidstaat.

2.   Wanneer in een lidstaat de toekenning van voordelen aan ondernemingen afhankelijk is van de tewerkstelling van een minimumpercentage van nationale werknemers, worden de onderdanen van de andere lidstaten tot de nationale werknemers gerekend, behoudens Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (5).

Artikel 5

Een onderdaan van een lidstaat die op het grondgebied van een andere lidstaat werk zoekt, ontvangt daar dezelfde bijstand als die welke de arbeidsbureaus van deze staat verlenen aan hun eigen onderdanen die werk zoeken.

Artikel 6

1.   De indienstneming en de werving van een onderdaan van een lidstaat voor een betrekking in een andere lidstaat mogen niet afhankelijk zijn van medische, beroeps- of andere criteria die op grond van de nationaliteit discriminerend zijn ten opzichte van de criteria die gelden voor onderdanen van de andere lidstaat die dezelfde werkzaamheid wensen uit te oefenen.

2.   Een onderdaan die in het bezit is van een op naam gestelde aanbieding van werk van een werkgever uit een andere lidstaat dan die waarvan hij onderdaan is, mag onderworpen worden aan een onderzoek naar vakbekwaamheid, indien de werkgever zulks uitdrukkelijk verzoekt bij het doen van zijn aanbieding.

AFDELING 2

Verrichten van arbeid en gelijkheid van behandeling

Artikel 7

1.   Een werknemer die onderdaan is van een lidstaat mag op het grondgebied van andere lidstaten niet op grond van zijn nationaliteit anders worden behandeld dan de nationale werknemers, wat betreft alle voorwaarden voor tewerkstelling en arbeid, met name op het gebied van beloning, ontslag, en, indien hij werkloos is geworden, wederinschakeling in het beroep of wedertewerkstelling.

2.   Hij geniet er dezelfde sociale en fiscale voordelen als de nationale werknemers.

3.   Hij kan eveneens op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden als de nationale werknemers het onderwijs in vakscholen en in de revalidatie- en herscholingscentra volgen.

4.   Bepalingen van collectieve of individuele arbeidsovereenkomsten of van enige andere collectieve regeling inzake het aanvaarden van arbeid, de tewerkstelling, de beloning, de overige arbeidsvoorwaarden en de voorwaarden voor ontslag zijn van rechtswege nietig, voor zover daarin discriminerende voorwaarden worden vastgesteld of toegestaan ten opzichte van werknemers die onderdaan zijn van andere lidstaten.

Artikel 8

Een werknemer die onderdaan is van een lidstaat en op het grondgebied van een andere lidstaat is tewerkgesteld, geniet gelijkheid van behandeling inzake de toetreding tot vakorganisaties en de uitoefening van de syndicale rechten met inbegrip van het stemrecht en de toegang tot beleids- en bestuursfuncties van een vakorganisatie. Hij kan worden uitgesloten van deelneming aan het bestuur van publiekrechtelijke lichamen, alsook van uitoefening van een publiekrechtelijke functie. Hij is bovendien verkiesbaar in de vertegenwoordigende organen van de werknemers in de onderneming.

De eerste alinea geldt onverminderd de wetsvoorschriften of regelingen waarbij in bepaalde lidstaten meer uitgebreide rechten worden verleend aan werknemers uit andere lidstaten.

Artikel 9

1.   Een werknemer die onderdaan is van een lidstaat en die op het grondgebied van een andere lidstaat is tewerkgesteld, geniet alle rechten en alle voordelen die aan de nationale werknemers inzake huisvesting zijn toegekend, met inbegrip van de mogelijkheid de woongelegenheid die hij nodig heeft in eigendom te verwerven.

2.   De in lid 1 bedoelde werknemer kan zich op dezelfde wijze als de nationale werknemers in de streek waar hij is tewerkgesteld doen inschrijven op de lijsten van de aanvragen voor huisvesting, daar waar zulke lijsten bestaan, en hij geniet de voordelen en prioriteiten die hieruit voortvloeien.

Zijn familie die in het land van herkomst is gebleven, wordt te dien einde beschouwd als wonend in genoemde streek, voor zover er voor de nationale werknemers een soortgelijke veronderstelling toepassing vindt.

AFDELING 3

Familie van de werknemers

Artikel 10

De kinderen van een onderdaan van een lidstaat, die op het grondgebied van een andere lidstaat arbeid verricht of heeft verricht, worden, indien zij aldaar woonachtig zijn, onder dezelfde voorwaarden als de eigen onderdanen van deze staat toegelaten tot het algemeen onderwijs, het leerlingstelsel en de beroepsopleiding.

De lidstaten moedigen de initiatieven aan, waardoor deze kinderen dit onderwijs in zo gunstig mogelijke omstandigheden kunnen volgen.

HOOFDSTUK II

TOT ELKAAR BRENGEN EN COMPENSATIE VAN AANBIEDINGEN VAN EN AANVRAGEN OM WERK

AFDELING 1

De samenwerking tussen de lidstaten en met de Commissie

Artikel 11

1.   De lidstaten of de Commissie bevorderen of verrichten in onderlinge samenwerking alle studies inzake werkgelegenheid en werkloosheid die zij in het kader van het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie noodzakelijk achten.

De centrale diensten voor de arbeidsvoorziening van de lidstaten werken nauw samen met elkaar en met de Commissie, ten einde tot een gemeenschappelijk optreden te komen op het gebied van de compensatie van aanbiedingen van en aanvragen om werk binnen de Unie en van de plaatsing van werknemers die hieruit voortvloeit.

2.   Daartoe wijzen de lidstaten gespecialiseerde diensten aan, die tot taak hebben de werkzaamheden op de in lid 1, tweede alinea, bedoelde gebieden te organiseren en zowel met elkaar als met de diensten van de Commissie samen te werken.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van elke wijziging die optreedt in de aanwijzing van deze diensten. De Commissie maakt deze wijziging ter informatie bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 12

1.   De lidstaten verstrekken de Commissie de inlichtingen betreffende de problemen en gegevens met betrekking tot het vrije verkeer en de werkgelegenheid van werknemers, alsook de inlichtingen betreffende de toestand en de ontwikkeling van de werkgelegenheid.

2.   Met de grootste aandacht voor het advies van het in artikel 29 bedoelde technisch comité (hierna „technisch comité” genoemd), stelt de Commissie de vorm vast waarin de in lid 1 van dit artikel genoemde inlichtingen worden opgesteld.

3.   De gespecialiseerde dienst van iedere lidstaat verstrekt, overeenkomstig de door de Commissie met de grootste aandacht voor het advies van het technisch comité opgestelde procedurevoorschriften, aan de gespecialiseerde diensten van de overige lidstaten en aan het in artikel 18 bedoelde Europees coördinatiebureau die inlichtingen betreffende de levensomstandigheden, de arbeidsvoorwaarden en de situatie op de arbeidsmarkt, welke een aanwijzing kunnen verschaffen aan de werknemers in de andere lidstaten. Deze inlichtingen worden regelmatig bijgewerkt.

De gespecialiseerde diensten van de andere lidstaten zorgen ervoor dat deze inlichtingen op ruime schaal worden bekendgemaakt, met name door ze te verspreiden onder de in aanmerking komende arbeidsbureaus en door alle communicatiemiddelen te gebruiken die geschikt zijn voor de voorlichting van de betrokken werknemers.

AFDELING 2

De regeling der compensatie

Artikel 13

1.   De gespecialiseerde dienst van iedere lidstaat verstrekt de gespecialiseerde diensten van de andere lidstaten en het in artikel 18 bedoelde Europees Coördinatiebureau regelmatig:

a)

de werkaanbiedingen waaraan door onderdanen van andere lidstaten kan worden voldaan;

b)

de werkaanbiedingen die aan derde landen gericht worden;

c)

de aanvragen om werk ingediend door personen die formeel hebben verklaard in een andere lidstaat te willen gaan werken;

d)

inlichtingen, per streek en per bedrijfstak, betreffende de werkzoekenden die hebben verklaard metterdaad bereid te zijn in een ander land te gaan werken.

De gespecialiseerde dienst van iedere lidstaat zendt deze inlichtingen zo spoedig mogelijk toe aan de in aanmerking komende diensten en instanties voor de arbeidsvoorziening.

2.   De in lid 1 bedoelde aanbiedingen van en aanvragen om werk worden verspreid volgens een uniform systeem dat door het in artikel 18 bedoelde Europees coördinatiebureau in samenwerking met het technisch comité wordt opgesteld.

Indien nodig kan dit systeem aangepast worden.

Artikel 14

1.   Iedere tot de diensten voor de arbeidsvoorziening van een lidstaat gerichte aanbieding van werk, in de zin van artikel 13, wordt door de bevoegde diensten voor de arbeidsvoorziening van de andere betrokken lidstaten in behandeling genomen.

Deze diensten zenden de nauwkeurig omschreven en in aanmerking komende sollicitaties toe aan de diensten van de eerste lidstaat.

2.   De in artikel 13, lid 1, eerste alinea, onder c), bedoelde aanvragen om werk worden binnen een redelijke termijn van ten hoogste één maand door de betrokken diensten van de lidstaten beantwoord.

3.   De diensten voor de arbeidsvoorziening verlenen de werknemers die onderdaan zijn van de lidstaten dezelfde voorrang als door de desbetreffende maatregelen aan de nationale werknemers ten opzichte van de onderdanen van derde landen wordt verleend.

Artikel 15

1.   De in artikel 14 omschreven werkzaamheden worden uitgevoerd door de gespecialiseerde diensten. Voor zover zij daartoe zijn gemachtigd door de centrale diensten en voor zover de organisatie van de diensten voor de arbeidsvoorziening van een lidstaat en de aangewende bemiddelingstechnieken zich hiertoe lenen,

a)

verrichten de regionale diensten voor de arbeidsvoorziening echter de volgende handelingen:

i)

op grond van de in artikel 13 bedoelde inlichtingen, waarop de passende verrichtingen volgen, gaan zij rechtstreeks over tot het tot elkaar brengen en het compenseren van de aanbiedingen van en de aanvragen om werk;

ii)

zij brengen rechtstreekse compensaties tot stand:

in het geval van op naam gestelde aanbiedingen,

in het geval van individuele aanvragen om werk die zijn gericht tot een bepaalde dienst voor de arbeidsvoorziening of tot een werkgever die zijn werkzaamheid verricht binnen het ressort van deze dienst,

indien de compensatieverrichtingen seizoenarbeiders betreffen, wier aanwerving op zeer korte termijn moet geschieden;

b)

wisselen de voor aangrenzende gebieden in twee of meer lidstaten verantwoordelijke diensten regelmatig gegevens uit betreffende de aanvragen om en aanbiedingen van werk binnen hun ambtsgebied en gaan zij rechtstreeks onder elkaar en op dezelfde wijze als met de andere diensten voor de arbeidsvoorziening van hun eigen land over tot het nader tot elkaar brengen en de compensatie van aanvragen om en aanbiedingen van werk.

Indien nodig zetten de voor aangrenzende gebieden verantwoordelijke diensten ook structuren voor samenwerking en dienstverlening op ten einde:

de gebruikers zoveel mogelijk praktische informatie te verschaffen over de diverse aspecten van de mobiliteit, en

de sociale en economische partners, de sociale diensten (met name publieke en particuliere organen, alsmede instanties van algemeen nut) en alle betrokken instellingen een kader van samenhangende maatregelen op het gebied van mobiliteit te verstrekken;

c)

brengen de voor bepaalde beroepen en categorieën van personen gespecialiseerde officiële diensten voor arbeidsbemiddeling een rechtstreekse samenwerking tot stand.

2.   De betrokken lidstaten delen aan de Commissie de in gemeenschappelijk overleg vastgestelde lijst van de in lid 1 bedoelde diensten mee en de Commissie maakt deze lijst alsmede iedere daarin aangebrachte wijziging ter informatie in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend.

Artikel 16

Gebruikmaking van de aanwervingsprocedures die worden toegepast door de uitvoerende organen welke zijn ingesteld bij de tussen twee of meer lidstaten gesloten akkoorden, is niet verplicht.

AFDELING 3

Regulerende maatregelen ter bevordering van het evenwicht op de arbeidsmarkt

Artikel 17

1.   Aan de hand van een verslag van de Commissie dat is gebaseerd op de door de lidstaten verstrekte inlichtingen, analyseren de lidstaten en de Commissie gezamenlijk ten minste eenmaal per jaar de resultaten van de maatregelen van de Unie betreffende vraag en aanbod op de arbeidsmarkt.

2.   De lidstaten onderzoeken met de Commissie alle mogelijkheden om de beschikbare arbeidsplaatsen bij voorrang te doen bezetten door onderdanen van de lidstaten, ten einde een evenwicht tot stand te brengen tussen de aanbiedingen van en de aanvragen om werk in de Unie. Zij nemen alle hiertoe vereiste maatregelen.

3.   Om de twee jaar stuurt de Commissie aan het Europese Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag over de tenuitvoerlegging van hoofdstuk II, waarin de verkregen informatie en de gegevens uit studies en onderzoeken worden samengevat en waarin alle nuttige gegevens over de ontwikkeling van de arbeidsmarkt in de Unie in het licht worden gesteld.

AFDELING 4

Europees coördinatiebureau

Artikel 18

Het Europees bureau voor het coördineren van de compensatie van aanbiedingen van en aanvragen om werk, dat bij de Commissie is opgericht (hierna „Europees coördinatiebureau” genoemd), heeft als algemene taak op Unieniveau het tot elkaar brengen en de compensatie van aanbiedingen van en aanvragen om werk te bevorderen. Het is in het bijzonder belast met de vervulling van alle technische taken die krachtens deze verordening ter zake op de Commissie rusten en met name met het bijstaan van de nationale diensten voor de arbeidsvoorziening.

Het maakt van de in de artikelen 12 en 13 bedoelde inlichtingen alsmede van de gegevens die het resultaat zijn van de studies en onderzoeken die krachtens artikel 11 zijn uitgevoerd, een samenvatting waarin alle nuttige informatie over de te verwachten ontwikkeling van de arbeidsmarkt in de Unie tot uitdrukking komen; deze informatie wordt dan ter kennis gebracht van de gespecialiseerde diensten van de lidstaten alsmede van het in artikel 21 bedoelde raadgevend comité en van het technisch comité.

Artikel 19

1.   Het Europees coördinatiebureau heeft met name tot taak:

a)

de praktische werkzaamheden die op Unieniveau noodzakelijk zijn ten aanzien van het tot elkaar brengen en de compensatie van aanbiedingen van en aanvragen om werk te coördineren en de daaruit voortvloeiende verplaatsingen van werknemers na te gaan;

b)

te dien einde in samenwerking met het technisch comité ertoe bij te dragen dat op bestuurlijk en technisch gebied een gemeenschappelijk optreden tot stand komt;

c)

indien hieraan bijzondere behoefte blijkt te bestaan, de aanbiedingen van en de aanvragen om werk waarvan de compensatie door de gespecialiseerde diensten tot stand zal worden gebracht, tot elkaar te brengen, zulks in overeenstemming met voornoemde diensten.

2.   Het zendt de aanbiedingen van en de aanvragen om werk die rechtstreeks aan de Commissie worden gericht door naar de gespecialiseerde diensten en wordt op de hoogte gesteld van het gevolg dat daaraan is gegeven.

Artikel 20

In overeenstemming met de bevoegde autoriteit van iedere lidstaat en onder de voorwaarden en op de wijze die zij vaststelt na advies van het technisch comité, kan de Commissie bezoeken en dienstreizen van ambtenaren uit de andere lidstaten organiseren alsmede programma’s voor verdere scholing van het gespecialiseerde personeel.

HOOFDSTUK III

ORGANEN BELAST MET HET TOT STAND BRENGEN VAN EEN NAUWE SAMENWERKING TUSSEN DE LIDSTATEN OP HET GEBIED VAN HET VRIJE VERKEER EN DE TEWERKSTELLING VAN WERKNEMERS

AFDELING 1

Raadgevend comité

Artikel 21

Het raadgevend comité heeft tot taak de Commissie terzijde te staan bij de bestudering van vraagstukken die, op het gebied van het vrije verkeer en de tewerkstelling van werknemers, de uitvoering van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en van de voor zijn toepassing genomen maatregelen medebrengt.

Artikel 22

Het raadgevend comité heeft onder meer tot taak:

a)

de vraagstukken inzake het vrije verkeer en de tewerkstelling te bestuderen in het kader van het beleid van elk der lidstaten met betrekking tot de arbeidsmarkt, ten einde te komen tot coördinatie op Unieniveau van het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, ter bevordering van de economische ontwikkeling, alsmede van de verwezenlijking van een beter evenwicht op de arbeidsmarkt binnen de Unie;

b)

in het algemeen de gevolgen van de toepassing van deze verordening en van eventuele aanvullende bepalingen te bestuderen;

c)

eventueel bij de Commissie met redenen omklede voorstellen tot herziening van deze verordening in te dienen;

d)

op verzoek van de Commissie of eigener beweging met redenen omklede adviezen uit te brengen over algemene of principiële vraagstukken, in het bijzonder over de uitwisseling van gegevens betreffende de ontwikkeling van de arbeidsmarkt, over het verkeer van werknemers tussen de lidstaten, over programma’s of maatregelen die de beroepskeuzevoorlichting en de beroepsopleiding kunnen bevorderen en daardoor meer mogelijkheden kunnen scheppen voor het vrije verkeer en de tewerkstelling, en over elke vorm van bijstand ten behoeve van de werknemers en hun familie, met inbegrip van de sociale verzorging en de huisvesting van werknemers.

Artikel 23

1.   Het raadgevend comité bestaat uit zes leden per lidstaat, van wie twee de regering, twee de vakorganisaties van werknemers en twee de vakorganisaties van werkgevers vertegenwoordigen.

2.   Voor elke in lid 1 genoemde categorie wordt per lidstaat een plaatsvervanger benoemd.

3.   De leden en de plaatsvervangers worden voor twee jaar benoemd. Zij zijn herbenoembaar.

De leden en de plaatsvervangers blijven bij het aflopen van hun mandaat in functie, totdat in hun vervanging of in de vernieuwing van hun mandaat is voorzien.

Artikel 24

De leden en de plaatsvervangers van het raadgevend comité worden door de Raad benoemd. Bij de samenstelling van het comité streeft de Raad ten aanzien van de vertegenwoordiging van de vakorganisaties van werknemers en werkgevers naar een billijke vertegenwoordiging van de verschillende betrokken sectoren van het bedrijfsleven.

De lijst van de leden en plaatsvervangers wordt door de Raad ter informatie in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

Artikel 25

Het raadgevend comité staat onder voorzitterschap van een lid van de Commissie of diens vertegenwoordiger. De voorzitter neemt niet aan de stemming. Het comité vergadert ten minste tweemaal per jaar. Het wordt bijeengeroepen door de voorzitter, hetzij op diens initiatief, hetzij op verzoek van ten minste een derde van de leden.

Het secretariaat wordt gevoerd door de diensten van de Commissie.

Artikel 26

De voorzitter kan personen of vertegenwoordigers van lichamen die over een uitgebreide ervaring beschikken op het gebied van tewerkstelling en verkeer van werknemers uitnodigen om als waarnemer of deskundige aan de vergaderingen deel te nemen. De voorzitter kan zich doen bijstaan door technische adviseurs.

Artikel 27

1.   Het raadgevend comité kan zich slechts geldig uitspreken wanneer ten minste twee derden van de leden aanwezig zijn.

2.   De adviezen worden met redenen omkleed; zij worden vastgesteld bij volstrekte meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen; zij gaan vergezeld van een nota waarin de mening van de minderheid is neergelegd, wanneer deze daarom verzoekt.

Artikel 28

Het raadgevend comité bepaalt zijn werkmethoden bij reglement van orde, dat van kracht wordt nadat de Raad het, na advies van de Commissie, heeft goedgekeurd. Voor het van kracht worden van de eventuele wijzigingen die het comité zou besluiten in het reglement aan te brengen, wordt dezelfde procedure gevolgd.

AFDELING 2

Technisch comité

Artikel 29

Het technisch comité heeft tot taak de Commissie ter zijde te staan bij de voorbereiding, de bevordering en het toezicht op de resultaten van alle technische werkzaamheden en maatregelen voor de toepassing van deze verordening en van eventuele aanvullende bepalingen.

Artikel 30

Het technisch comité heeft onder meer tot taak:

a)

ten aanzien van alle technische vraagstukken inzake het vrije verkeer en de tewerkstelling van werknemers, de samenwerking tussen de betrokken bestuursinstellingen van de lidstaten te bevorderen en te vervolmaken;

b)

procedures uit te werken voor de organisatie van de gemeenschappelijke werkzaamheden der betrokken bestuursinstellingen;

c)

het verzamelen van gegevens die de Commissie van nut zijn, en het verrichten van studies en onderzoeken die in deze verordening zijn voorgeschreven, te vergemakkelijken, alsook de uitwisseling van gegevens en ervaring tussen de betrokken bestuursinstellingen te bevorderen;

d)

in technisch opzicht de harmonisatie te bestuderen van de criteria volgens welke de lidstaten de toestand op hun arbeidsmarkt beoordelen.

Artikel 31

1.   Het technisch comité bestaat uit vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten. Iedere regering benoemt één van de leden die haar in het raadgevend comité vertegenwoordigen tot lid van het technisch comité.

2.   Uit haar andere vertegenwoordigers, die als lid of als plaatsvervanger in het raadgevend comité zitting hebben, wijst iedere regering een plaatsvervanger aan.

Artikel 32

Het technisch comité staat onder voorzitterschap van een lid van de Commissie of diens vertegenwoordiger. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel. De voorzitter en de leden van het comité kunnen zich doen bijstaan door technische adviseurs.

Het secretariaat wordt gevoerd door de diensten van de Commissie.

Artikel 33

De voorstellen en adviezen van het technisch comité worden aan de Commissie voorgelegd en ter kennis gebracht van het raadgevend comité. Zij gaan vergezeld van een nota waarin de meningen van de verschillende leden van het technisch comité zijn neergelegd, wanneer deze daarom verzoeken.

Artikel 34

Het technisch comité bepaalt zijn werkmethoden bij reglement van orde, dat van kracht wordt nadat de Raad het, na advies van de Commissie, heeft goedgekeurd. Voor het van kracht worden van de eventuele wijzigingen die het comité zou besluiten in dit reglement aan te brengen, wordt dezelfde procedure gevolgd.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 35

De reglementen van orde van het raadgevend comité en van het technisch comité, die van kracht zijn op 8 november 1968, blijven van toepassing.

Artikel 36

1.   Deze verordening tast noch de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie inzake de toegang tot gekwalificeerde arbeid op het gebied van de kernenergie, noch de ter uitvoering van dat Verdrag vastgestelde bepalingen aan.

Deze verordening is echter wel van toepassing op de in de eerste alinea bedoelde categorie werknemers, alsook op hun familieleden voor zover hun rechtspositie niet in het verdrag of in de genoemde bepalingen is geregeld.

2.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de overeenkomstig artikel 48 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde bepalingen.

3.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de verplichtingen van de lidstaten welke voortvloeien uit bijzondere betrekkingen of toekomstige akkoorden met bepaalde niet-Europese landen of gebieden op grond van op 8 november 1968 bestaande institutionele banden, of welke voortvloeien uit op 8 november 1968 bestaande akkoorden met bepaalde niet-Europese landen of gebieden op grond van institutionele banden die tussen hen bestaan hebben.

De werknemers van deze landen of gebieden, die overeenkomstig deze bepaling arbeid in loondienst verrichten op het grondgebied van een van deze lidstaten, kunnen geen beroep doen op de bepalingen van deze verordening op het grondgebied van de overige lidstaten.

Artikel 37

De lidstaten delen aan de Commissie ter informatie de tekst mee van de tussen hen gesloten akkoorden, verdragen of overeenkomsten op het gebied van de tewerkstelling, en wel tussen de datum van ondertekening daarvan en die van hun inwerkingtreding.

Artikel 38

De Commissie stelt de uitvoeringsmaatregelen vast, nodig voor de toepassing van deze verordening. Te dien einde werkt zij nauw samen met de centrale bestuursinstellingen van de lidstaten.

Artikel 39

De administratieve uitgaven van het raadgevend comité en het technisch comité worden op de algemene begroting van de Europese Unie in de afdeling betreffende de Commissie geboekt.

Artikel 40

Deze verordening is van toepassing in de lidstaten en komt ten goede aan hun onderdanen, onverminderd de artikelen 2 en 3.

Artikel 41

Verordening (EEG) nr. 1612/68 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 42

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 5 april 2011.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitster

GYŐRI E.


(1)  PB C 44 van 11.2.2011, blz. 170.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 7 september 2010 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt) en besluit van de Raad van 21 maart 2011.

(3)  PB L 257 van 19.10.1968, blz. 2.

(4)  Zie bijlage I.

(5)  PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22.


BIJLAGE I

INGETROKKEN VERORDENING MET OVERZICHT VAN DE ACHTEREENVOLGENDE WIJZIGINGEN ERVAN

Verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad

(PB L 257 van 19.10.1968, blz. 2)

 

Verordening (EEG) nr. 312/76 van de Raad

(PB L 39 van 14.2.1976, blz. 2)

 

Verordening (EEG) nr. 2434/92 van de Raad

(PB L 245 van 26.8.1992, blz. 1)

 

Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77)

Uitsluitend artikel 38, lid 1


BIJLAGE II

Concordantietabel

Verordening (EEG) nr. 1612/68

De onderhavige verordening

Eerste deel

Hoofdstuk I

Titel I

Afdeling 1

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3, lid 1, eerste alinea

Artikel 3, lid 1, eerste alinea

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, eerste streepje

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, onder a)

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, tweede streepje

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, onder b)

Artikel 3, lid 1, tweede alinea

Artikel 3, lid 1, tweede alinea

Artikel 3, lid 2

Artikel 3, lid 2

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 6

Titel II

Afdeling 2

Artikel 7

Artikel 7

Artikel 8, lid 1

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 9

Titel III

Afdeling 3

Artikel 12

Artikel 10

Tweede deel

Hoofdstuk II

Titel I

Afdeling 1

Artikel 13

Artikel 11

Artikel 14

Artikel 12

Titel II

Afdeling 2

Artikel 15

Artikel 13

Artikel 16

Artikel 14

Artikel 17

Artikel 15

Artikel 18

Artikel 16

Titel III

Afdeling 3

Artikel 19

Artikel 17

Titel IV

Afdeling 4

Artikel 21

Artikel 18

Artikel 22

Artikel 19

Artikel 23

Artikel 20

Derde deel

Hoofdstuk III

Titel I

Afdeling 1

Artikel 24

Artikel 21

Artikel 25

Artikel 22

Artikel 26

Artikel 23

Artikel 27

Artikel 24

Artikel 28

Artikel 25

Artikel 29

Artikel 26

Artikel 30

Artikel 27

Artikel 31

Artikel 28

Titel II

Afdeling 2

Artikel 32

Artikel 29

Artikel 33

Artikel 30

Artikel 34

Artikel 31

Artikel 35

Artikel 32

Artikel 36

Artikel 33

Artikel 37

Artikel 34

Vierde deel

Hoofdstuk IV

Titel I

Artikel 38

Artikel 39

Artikel 35

Artikel 40

Artikel 41

Titel II

Artikel 42, lid 1

Artikel 36, lid 1

Artikel 42, lid 2

Artikel 36, lid 2

Artikel 42, lid 3, eerste alinea, eerste en tweede streepje

Artikel 36, lid 3, eerste alinea

Artikel 42, lid 3, tweede alinea

Artikel 36, lid 3, tweede alinea

Artikel 43

Artikel 37

Artikel 44

Artikel 38

Artikel 45

Artikel 46

Artikel 39

Artikel 47

Artikel 40

Artikel 41

Artikel 48

Artikel 42

Bijlage I

Bijlage II