14.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 128/18


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 452/2011 VAN DE RAAD

van 6 mei 2011

tot instelling van een definitief antisubsidierecht op gestreken fijn papier van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1) („de basisverordening”), en met name artikel 15, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie („de Commissie”), ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   INLEIDING

(1)

Op 17 april 2010 heeft de Commissie een bericht betreffende de inleiding van een antisubsidieprocedure betreffende de invoer in de Unie van gestreken fijn papier van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC” of „het betrokken land”) („het bericht van inleiding”) bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

De antisubsidieprocedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die op 4 maart 2010 was ingediend door Cepifine, de Europese vereniging van fabrikanten van fijn papier („de klager”) namens producenten die een groot deel, in dit geval meer dan 25 %, van de totale productie van gestreken fijn papier in de Unie voor hun rekening nemen. Het bij de klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal betreffende de subsidiëring van gestreken fijn papier en de uit die subsidiëring voortvloeiende aanmerkelijke schade werd voldoende geacht om een antisubsidieprocedure in te leiden.

(3)

Voorafgaand aan de inleiding van de procedure heeft de Commissie overeenkomstig artikel 10, lid 7, van de basisverordening de Chinese overheid („de GOC”) ervan in kennis gesteld dat zij een met bewijsmateriaal gestaafde klacht had ontvangen dat gestreken fijn papier van oorsprong uit de VRC met subsidiëring werd ingevoerd en dat de bedrijfstak van de Unie hierdoor aanmerkelijke schade leed. De GOC werd voor overleg uitgenodigd teneinde de in de klacht omschreven situatie op te helderen om overeenstemming te bereiken over een oplossing. De GOC heeft de uitnodiging aangenomen en het betrokken overleg heeft vervolgens plaatsgevonden. Daarbij kon geen overeenstemming worden bereikt. Er is evenwel nota genomen van de opmerkingen van de autoriteiten van de GOC over de argumenten in de klacht betreffende het ontbreken van compenserende maatregelen voor de regelingen. Na het overleg heeft de GOC opmerkingen ingediend.

1.2.   ANTIDUMPINGPROCEDURE

(4)

Op 18 februari 2010 heeft de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3) een bericht bekendgemaakt over de inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Unie van gestreken fijn papier van oorsprong uit de VRC.

(5)

Op 17 november 2010 heeft de Commissie bij Verordening (EU) nr. 1042/10 (4) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op gestreken fijn papier van oorsprong uit de VRC.

(6)

De schadeanalysen die in het kader van dit antisubsidieonderzoek en het parallelle antidumpingonderzoek worden uitgevoerd, zijn identiek, aangezien de definitie van de bedrijfstak van de Unie, de representatieve producenten in de Unie en het onderzoektijdvak in beide onderzoeken dezelfde zijn. Daarom wordt in beide procedures rekening gehouden met opmerkingen inzake schadeaspecten die in het kader van deze beide procedures worden gemaakt.

1.3.   BIJ DE PROCEDURE BETROKKEN PARTIJEN

(7)

De Commissie heeft de klager, andere bekende producenten in de Unie, de bekende producenten-exporteurs in de VRC en een vereniging van producenten (een vereniging van de papiersector), de vertegenwoordigers van het betrokken land, en bekende importeurs en gebruikers officieel van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn hun standpunt schriftelijk bekend te maken en om te verzoeken te worden gehoord.

(8)

Gezien het kennelijk grote aantal producenten-exporteurs, producenten in de Unie en niet-verbonden importeurs, is in het bericht van inleiding vermeld dat werd overwogen om overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening gebruik te maken van steekproeven. Om de Commissie in staat te stellen te besluiten of het nodig was van een steekproef gebruik te maken, en indien dat het geval was deze samen te stellen, werd alle producenten-exporteurs en hun bekende vereniging, en alle producenten en niet-verbonden importeurs in de Unie, verzocht zich kenbaar te maken bij de Commissie en haar, zoals vermeld in het bericht van inleiding, basisgegevens te verstrekken over hun activiteiten in verband met het betrokken product (zoals gedefinieerd in punt 2.1) in de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009. De autoriteiten van de VRC werden eveneens geraadpleegd.

(9)

Zoals uiteengezet in overweging 51 verstrekten twee Chinese groepen van producenten-exporteurs de verlangde gegevens en stemden zij ermee in opgenomen te worden in een steekproef. Op basis van het bovenstaande werd besloten dat een steekproef niet noodzakelijk was voor de producenten-exporteurs in de VRC.

(10)

Zoals uiteengezet in overweging 53 werd besloten dat een steekproef niet noodzakelijk was voor de producenten in de Unie.

(11)

Zoals uiteengezet in overweging 54 werd besloten dat een steekproef niet noodzakelijk was voor de niet-verbonden importeurs.

(12)

De Commissie heeft vragenlijsten gezonden aan alle haar bekende betrokken partijen en aan alle andere partijen die daarom binnen de in het bericht van inleiding aangegeven termijnen hadden verzocht, namelijk de klager, andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs in de VRC en een vereniging van producenten, de vertegenwoordigers van het betrokken land, en de haar bekende importeurs en gebruikers.

(13)

Antwoorden op de vragenlijsten en andere opmerkingen werden ontvangen van twee groepen van Chinese producenten-exporteurs, Cepifine, de vier klagende producenten in de Unie en nog een producent in de Unie, 13 niet-verbonden importeurs en handelaren, 5 gebruikers en 1 vereniging van de drukkerijsector.

(14)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de vaststelling van subsidiëring, de schade als gevolg hiervan en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Bij de volgende overheidsinstanties en ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

a)

de regering van de Volksrepubliek China

Chinees ministerie van Handel, Peking, VRC;

b)

producenten in de Unie en hun vereniging

Cepifine, Brussel, België,

Sappi Fine Paper Europe, Brussel, België,

LECTA Group (CARTIERE DEL GARDA SpA, Riva del Garda, Italië, CONDAT SAS, Le Plessis Robinson, Frankrijk, en TORRASPAPEL, S.A., Barcelona, Spanje), Barcelona, Spanje,

Burgo Group SpA, Altavilla Vicentina, Italië, en de ermee verbonden ondernemingen Burgo Distribuzione Srl, Milaan, Italië, en Ebix S.A., Barcelona, Spanje,

Papierfabriek Scheufelen GmbH, Lenningen, Duitsland;

c)

producenten-exporteurs in de VRC:

1)

Sinar Mas Paper (China) Investment Co Ltd, de holding company van de Asia Pulp & Paper Group („APP”)

Gold East Paper (Jiangsu) Co., Ltd, Zhenjiang City, Jiangsu Province, VRC,

Gold Huasheng Paper (Suzhou Industrial Park) Co., Ltd, Suzhou City, Jiangsu Province, VRC,

Ningbo Zhonghua Paper Co., Ltd, Ningbo City, Zhejiang Province, VRC,

Ningbo Asia Pulp & Paper Co., Ltd, Ningbo City, Zhejiang Province, VRC;

2)

Chenming Paper Group („Chenming”)

Shangdong Chenming Paper Holdings Limited, Shouguang City, Shandong Province, VRC,

Shouguang Chenming Art Paper Co., Ltd, Shouguang City, Shandong Province, VRC;

d)

importeurs in de Unie:

Cartaria Subalpina, Turijn, Italië,

Paperlinx, Northampton, VK.

1.4.   ONDERZOEKTIJDVAK EN BEOORDELINGSPERIODE

(15)

Het onderzoek naar de subsidiëring en schade had betrekking op de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2006 tot het eind van het OT („de beoordelingsperiode”).

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   BETROKKEN PRODUCT

(16)

Bij het betrokken product gaat het om gestreken fijn papier, namelijk papier of karton, aan een of aan beide zijden gestreken (met uitzondering van kraftpapier en kraftkarton), in bladen of op rollen, en met een gewicht van 70 g/m2 of meer, doch niet meer dan 400 g/m2, en met een helderheid van meer dan 84 (gemeten volgens ISO 2470-1), van oorsprong uit de VRC („het betrokken product” of „GFP”) en momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 4810 13 20, ex 4810 13 80, ex 4810 14 20, ex 4810 14 80, ex 4810 19 10, ex 4810 19 90, ex 4810 22 10, ex 4810 22 90, ex 4810 29 30, ex 4810 29 80, ex 4810 99 10, ex 4810 99 30 en ex 4810 99 90.

(17)

GFP is papier en karton van hoge kwaliteit dat gewoonlijk gebruikt wordt voor het drukken van publicaties als tijdschriften, catalogussen, jaarverslagen, jaarboeken, enz. Het betrokken product omvat zowel bladen als rollen die geschikt zijn voor gebruik in vellenpersen (CutStar-drukmachines). Rollen bestemd voor vellenpersen („cutter rolls”) zijn ontworpen om voor het drukken in stukken gesneden te worden, en worden dus beschouwd als verwisselbaar en rechtstreeks concurrerend met bladen.

(18)

Bij het betrokken product gaat het niet om rollen die geschikt zijn voor gebruik in rotatiepersen. Rollen die geschikt zijn voor gebruik in rotatiepersen zijn rollen die, indien getest volgens de ISO-testnorm ISO 3783:2006 betreffende de bepaling van de plukvastheid met behulp van het IGT-proefdruktoestel (elektrisch model), een resultaat geven van minder dan 30 N/m bij meting in de dwarsrichting van het papier en van minder dan 50 N/m bij meting in de machinerichting. In tegenstelling tot rollen voor gebruik in vellenpersen worden rollen voor gebruik in rotatiepersen normaliter rechtstreeks in de drukmachines ingebracht en niet eerst gesneden.

(19)

Een van de partijen stelde dat de productomschrijving van het onderzoek te beperkt was en dat rollen GFP die geschikt zijn voor rotatiepersen ook onder het onderzoek zouden moeten vallen. Volgens deze partij vertonen rollen voor rotatiepersen en de productsoorten waarop het onderzoek betrekking heeft (rollen voor vellenpersen en bladen) dezelfde technische en fysische basiseigenschappen en zijn zij niet van elkaar te onderscheiden. Verder werd gesteld dat beide gebruikt worden voor drukwerk van hoge kwaliteit en dus tot op zekere hoogte verwisselbaar zijn.

(20)

In strijd met de bovenstaande argumenten bevestigde het onderzoek evenwel dat er wel degelijk verschillen zijn, bijvoorbeeld wat de vochtigheidsgraad en de stijfheid betreft, tussen de technische en fysische eigenschappen van papier voor rotatiepersen en die van papier voor vellenpersen. Het onderzoek bevestigde bovendien dat de in overweging 18 genoemde technische eigenschappen alleen gelden voor rollen die geschikt zijn voor gebruik in rotatiepersen. Vanwege deze verschillen kunnen papier voor rotatiepersen en papier voor vellenpersen niet in hetzelfde type drukmachine worden gebruikt, en zijn deze producten dus niet verwisselbaar. Er zij op gewezen dat alle partijen het erover eens zijn dat de twee soorten papier verschillend zijn wat betreft oppervlaktekracht en trekkracht.

(21)

Verder argumenteerde dezelfde partij dat afnemers GFP in de vorm van bladen, rollen voor vellenpersen en rollen voor rotatiepersen als één en dezelfde markt beschouwen en dat de distributiekanalen dus dezelfde zijn. De verschillende technische eigenschappen van deze productgroepen komen alleen tot uiting in minimale prijsverschillen.

(22)

Uit het onderzoek bleek echter dat de twee soorten rollen ook economisch gezien niet verwisselbaar zijn, omdat rollen voor rotatiepersen gebruikt worden voor grootschalige opdrachten, en over het algemeen op bestelling worden geproduceerd en just-in-time moeten worden geleverd; deze producten worden dan ook niet op voorraad gehouden door tussenpersonen, maar worden rechtstreeks aan de eindgebruikers toegezonden. Met andere woorden, deze producten worden verkocht via andere distributiekanalen dan rollen voor vellenpersen. De verschillende productieprocessen en de verschillende schaalvoordelen in het drukproces worden weerspiegeld in de prijsverschillen.

(23)

Voorts zijn er tijdens de beoordelingsperiode geen rollen voor rotatiepersen uit de VRC geïmporteerd. Het kan ook onwaarschijnlijk worden geacht dat deze producten in de toekomst worden ingevoerd, aangezien het om de in de vorige overweging vermelde redenen economisch niet haalbaar is deze producten van ver te betrekken.

(24)

Daarom werden deze argumenten afgewezen.

(25)

Dezelfde partij voerde aan dat de plukvastheid geen geschikte technische eigenschap was om onderscheid tussen producten te kunnen maken, aangezien deze test van algemene aard was en de testresultaten bovendien beïnvloed zouden kunnen worden door het vochtgehalte van het geteste papier. Deze partij argumenteerde verder dat het op basis van enkele andere tests die zij in haar eigen laboratorium heeft uitgevoerd en waarbij de plukvastheid van door de producenten in de Unie geproduceerde rollen voor rotatiepersen werd gemeten, duidelijk was dat deze producten niet onder de huidige productomschrijving vallen, waaruit zou blijken dat het criterium „plukvastheid” niet geschikt is om een onderscheid te maken tussen GFP voor gebruik in rotatiepersen en GFP voor gebruik in vellenpersen. Op grond van dit bewijsmateriaal argumenteerde de partij dat rollen voor rotatiepersen willekeurig waren uitgesloten.

(26)

Er werd geen bewijs aangevoerd voor het argument dat door het vochtgehalte van het papier de testresultaten voor ISO-norm 3783:2006 onbetrouwbaar kunnen zijn.

(27)

De door de producent-exporteur gepresenteerde resultaten bestonden uit een samenvatting van de resultaten van de tests die in zijn eigen laboratorium waren uitgevoerd. Van cruciaal belang is dat de resultaten niet voor controle en opmerkingen ter beschikking zijn gesteld van andere belanghebbenden, met name van de bedrijfstak van de Unie, en dat de producent-exporteur, ondanks herhaalde verzoeken daarom, evenmin een zinvolle niet-vertrouwelijke samenvatting van die resultaten heeft overgelegd.

(28)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de producent-exporteur gedetailleerde informatie verstrekt, die de betrouwbaarheid van de test kon helpen beoordelen. Aangezien geen niet-vertrouwelijke versie van deze test is overgelegd, konden de ondernemingen wier rollen voor rotatiepersen volgens de producent-exporteur werden getest, niet op de conclusies van de test reageren. De Commissie kon bijgevolg niet objectief natrekken of de overgelegde testresultaten betrouwbaar en correct waren en voor het onderzoek konden worden gebruikt. Op grond van de feiten waarover de Commissie beschikt, wordt de test onvoldoende objectief en betrouwbaar geacht, aangezien betrouwbare bronnen geen contra-expertise van de op vertrouwelijke basis verstrekte informatie konden uitvoeren.

(29)

Na de mededeling van de bevindingen heeft dezelfde producent-exporteur de resultaten overgelegd van een nieuwe test die in zijn naam door een extern testlaboratorium is uitgevoerd, en heeft hij herhaald dat GFP voor gebruik in rotatiepersen willekeurig van het onderzoek was uitgesloten. In de testverslagen staat vermeld dat de plukvastheid is gemeten op 25 monsters van rollen voor rotatiepersen, die de producent-exporteur aan het laboratorium heeft geleverd als zijnde door producenten in de Unie geproduceerde papiermonsters. Volgens dat verslag voldeed geen van deze papiermonsters aan beide in overweging 18 bedoelde criteria.

(30)

Uit de evaluatie van het testverslag is in de eerste plaats gebleken dat het testverslag van het externe laboratorium hoofdzakelijk betrekking had op producten waarvoor de resultaten irrelevant waren, aangezien de grote meerderheid van de geteste monsters in feite geen rollen voor rotatiepersen waren; in de tweede plaats betrof het testverslag producten die onvoldoende waren geïdentificeerd; uit het verslag kon namelijk niet worden afgeleid of het geteste papier voor vellenpersen of voor rotatiepersen bestemd was, aangezien het in het verslag beschreven merk in beide formaten bestond. Voorts bood het testverslag niet de garantie dat de aangegeven monsters ook de geteste monsters waren.

(31)

In reactie op het testverslag van het externe laboratorium heeft de klager de resultaten overgelegd van de tests die één van de producenten in de Unie heeft uitgevoerd op dezelfde monsters van rollen voor rotatiepersen die het externe laboratorium aangaf te hebben getest. Deze test leverde andere resultaten op. De klager schreef de verschillen toe aan mogelijk andere testomstandigheden en dus aan het eventueel niet naleven van ISO-norm 3783:2006, de norm volgens welke de plukvastheid die in overweging 16 van de voorlopige verordening is vastgesteld, moet worden gemeten.

(32)

Na de definitieve mededeling van feiten en overwegingen trok de producent-exporteur de objectiviteit van de Commissie in twijfel door het testresultaat van het externe laboratorium te verwerpen. Hij argumenteerde dat de onafhankelijke deskundige de test blind en overeenkomstig de desbetreffende ISO-norm had uitgevoerd. Om te bewijzen dat de test onafhankelijk, correct en representatief is, verstrekte hij een beëdigde verklaring van zijn manager, waarin wordt uitgelegd op welke wijze de voor de test gebruikte monsters zijn betrokken.

(33)

In de eerste plaats heeft de Commissie de objectiviteit van het testverslag van het externe laboratorium nooit betwijfeld; in dit opzicht is het irrelevant dat de test blind is uitgevoerd. Anderzijds zijn er twijfels gerezen omtrent de garanties inzake de selectie en de oorsprong van de geteste monsters, en niet omtrent de test zelf. De argumenten van de producent-exporteur hebben deze twijfels niet opgeheven, aangezien deze niet alle aspecten betroffen en op verschillende punten onduidelijk waren; zo werd bijvoorbeeld geargumenteerd dat de uitbreiding tot andere producten dan rollen voor rotatiepersen moest worden toegeschreven aan administratieve fouten of aan fouten van de leveranciers, die mogelijk verkeerde monsters hebben geleverd.

(34)

Aangezien er geen duidelijkheid bestond over de bron noch over de monsters die volgens de producent-exporteur zijn getest en de resultaten van de test door verschillende partijen tegenstrijdig waren, werd geoordeeld dat het overgelegde testverslag van het externe laboratorium dat namens de Chinese producent-exporteur handelde, niet afdoende heeft aangetoond dat de plukvastheidstest ongeschikt was om het onderscheid te maken tussen GFP voor rotatiepersen enerzijds en GFP voor vellenpersen anderzijds. Het testverslag heeft dus niet aangetoond dat GFP voor rotatiepersen willekeurig van het onderzoek is uitgesloten.

(35)

In verband met de relevantie van de plukvastheid als onderscheidend criterium voor rollen die voor rotatiepersen geschikt zijn, wordt eraan herinnerd dat de twee productgroepen in de productomschrijving onder meer op basis van hun gebruik van elkaar worden onderscheiden; de vereisten van de persen waarop het product wordt gebruikt, en die onder meer weerspiegeld worden in de plukvastheid, bepalen of het product voor rotatiepersen of voor vellenpersen geschikt is. Voorts zij erop gewezen dat de plukvastheid slechts één van de eigenschappen is die gestreken fijn papier voor rotatiepersen onderscheidt van gestreken fijn papier voor vellenpersen; de overwegingen 18 en 20 bevatten extra criteria die de betrokken producent-exporteur niet heeft betwist. Eén partij argumenteerde dat de vochtigheid, zoals gedefinieerd in overweging 20, geen basiskenmerk was op grond waarvan producten konden worden onderscheiden. Tijdens het onderzoek hebben hieromtrent andere partijen echter afwijkende argumenten aangevoerd. In ieder geval is vastgesteld dat stijfheid en plukvastheid de relevantste factoren zijn.

(36)

In zijn reactie heeft de klager erkend dat bepaalde rollen die niet volledig aan alle in overweging 18 bedoelde criteria inzake plukvastheid voldoen, toch voor rotatiepersen kunnen worden gebruikt. Hij bleef evenwel bij zijn standpunt dat alleen door middel van de plukvastheid met zekerheid kan worden vastgesteld of een rol geschikt is voor rotatiepersen: wanneer een rol voldoet aan de in overweging 18 bedoelde criteria inzake plukvastheid, is het zeker een rol voor rotatiepersen.

(37)

Ter ondersteuning van de bovenstaande argumenten inzake de plukvastheid verwees de producent-exporteur naar argumenten die zijn aangevoerd door één van de klagende producenten in de Unie in antidumping- en antisubsidieonderzoeken in de VS en waarin de producent in de Unie volgens de producent-exporteur heeft erkend dat rollen voor rotatiepersen noch door plukvastheidstests noch door enige andere meting kunnen worden onderscheiden.

(38)

De klager betwistte deze beweringen van de producent-exporteur en argumenteerde het tegendeel, namelijk dat uit de procedures in de VS is gebleken dat er een duidelijk onderscheid is tussen rollen voor rotatiepersen en GFP.

(39)

In de eerste plaats zijn de verklaringen waarnaar de producent-exporteur verwijst gedaan in het kader van onderzoeken in een ander rechtsgebied en door andere partijen dan die in deze procedure, en zijn zij dus niet relevant. In de tweede plaats hebben de autoriteiten van de VS in de vermelde onderzoeken geconcludeerd dat er een duidelijk onderscheid was tussen enerzijds GFP dat voor vellenpersen wordt gebruikt en anderzijds rollen die geschikt zijn voor rotatiepersen. Rollen voor vellenpersen (cutter rolls) werden als halffabricaten beschouwd, terwijl rollen voor rotatiepersen niet als betrokken product werden beschouwd. De autoriteiten van de VS hebben rollen voor rotatiepersen niet expliciet gedefinieerd in hun productomschrijving. In de vermelde onderzoeken was het criterium plukvastheid bijgevolg niet relevant in de productomschrijving.

(40)

Op grond van de bovenstaande opmerkingen is bevestigd dat het technisch kenmerk „plukvastheid” een betrouwbaar kenmerk is om GFP te beschrijven dat geschikt is voor rotatiepersen.

(41)

Uit de naar voren gebrachte opmerkingen is evenwel ook gebleken dat er rollen voor rotatiepersen bestaan die voor rotatiepersen kunnen worden gebruikt, ook al voldoen zij niet aan alle criteria inzake plukvastheid. Bijgevolg werd het nodig geacht de omschrijving van rollen die geschikt zijn voor rotatiepersen verder te verfijnen.

(42)

Als extra criterium om rollen voor rotatiepersen te onderscheiden die niet volledig aan alle criteria inzake plukvastheid voldoen, stelde de klager voor dat een rol die niet volledig aan de plukvastheidstest voldoet, maar een interne kerndiameter van minder dan 80 mm heeft, als een rol voor rotatiepersen zou worden beschouwd.

(43)

De GOC en de producent-exporteur argumenteerden dat de toevoeging van de kerndiameter als nieuw element in de productomschrijving een herziening van de omschrijving van rollen voor rotatiepersen en bijgevolg van het betrokken product inhield. Zij voerden ook aan dat de interne kerndiameter geen geschikt criterium is, aangezien er rollen voor rotatiepersen met een kerndiameter van meer dan 80mm bestaan, evenals rollen voor vellenpersen met een kerndiameter van minder dan 80mm.

(44)

De Commissie heeft getracht de omschrijving van rollen die geschikt zijn voor rotatiepersen verder te verfijnen en nadere toelichtingen te verstrekken om een nog duidelijker onderscheid te maken tussen het betrokken product en andere producten, ook om eventuele ontwijking van de maatregelen tot een minimum te beperken. Uit het verstrekte bewijsmateriaal inzake de geschiktheid van de kerndiameter als alternatief criterium in de omschrijving is evenwel gebleken dat dit criterium de mogelijke uitsluiting van producten die als het betrokken product moeten worden beschouwd, met name rollen voor vellenpersen met een kerndiameter van minder dan 80 mm, tot gevolg zou hebben. Bijgevolg wordt dit criterium voor het definiëren van rollen die geschikt zijn voor rotatiepersen buiten beschouwing gelaten.

(45)

Het bovenstaande doet geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van de methode volgens welke rollen die geschikt zijn voor rotatiepersen van het onderzoek zijn uitgesloten, zoals de Chinese groep van producenten-exporteurs aanvoerde.

(46)

In de loop van het onderzoek voerden bepaalde partijen ook aan dat meerlagig papier en karton zoals gedefinieerd in overweging 47, van het onderzoek zouden moeten worden uitgesloten. Zij stelden dat meerlagig papier en karton andere fysische eigenschappen hebben, zoals meerdere lagen, een grotere stijfheid en geringere dichtheid, en dat ook het eindgebruik van deze producten gewoonlijk van andere aard is, namelijk vouwkarton en verpakkingen. Ten slotte argumenteerden deze partijen dat ongelaagd en meerlagig papier en karton ook uiterlijk gemakkelijk te onderscheiden zijn.

(47)

Meerlagig papier en karton, zoals gedefinieerd in de toelichting bij tariefpost 4805 van het geharmoniseerd systeem, zijn producten die worden verkregen door twee of meer lagen vochtige pulp, waarvan ten minste een laag andere kenmerken dan de andere vertoont, op elkaar te persen. De verschillen kunnen voortkomen uit de aard van de gebruikte pulp (bv. pulp van herwonnen vezels), de productiemethode (bv. mechanische of chemische pulp), of, als de lagen pulp van dezelfde aard zijn en op dezelfde wijze zijn geproduceerd, de graad van bewerking (bv. ongebleekt, gebleekt of gekleurd).

(48)

Uit het onderzoek bleek dat meerlagig papier en karton inderdaad enkele andere fysische en technische eigenschappen heeft; het bestaat met name uit verschillende lagen pulp en vertoont daardoor een grotere stijfheid. Meerlagig papier en karton worden volgens een andere productiemethode en met andere papiermachines geproduceerd dan GFP; verschillende lagen pulp worden tot één product verwerkt. Ten slotte dient meerlagig papier en karton voor andere doeleinden (hoofdzakelijk verpakking) dan GFP, dat gebruikt wordt voor kwaliteitsdrukwerk zoals reclamebrochures, tijdschriften, enz. Meerlagig papier en karton, zoals gedefinieerd in overweging 47, wordt derhalve geacht niet het „betrokken product” te zijn. De genoemde GN-codes voor meerlagig papier en karton worden daarom uitgezonderd van het onderzoek.

(49)

Verder stelde een Chinese producent dat zogenaamd karton van het onderzoek moet worden uitgesloten aangezien het niet onder de omschrijving van (al dan niet gestreken) fijn papier valt, omdat het zou verschillen in gewicht, dikte en stijfheid. De term „karton” bleek over het algemeen gebruikt te worden voor papier dat stoffen met een hoog soortelijk gewicht bevat, waardoor het zwaarder is; karton wordt gewoonlijk gedefinieerd als papier met een basisgewicht van meer dan 224 g/m2. Uit het onderzoek bleek echter dat het verschil in gewicht de overige fysische en technische eigenschappen en het eindgebruik niet zo wezenlijk beïnvloedt dat karton duidelijk van het betrokken product kan worden onderscheiden. Er zij verder op gewezen dat, zoals aangegeven in overweging 16, alle GFP met een gewicht van 70 g/m2 of meer, maar niet meer dan 400 g/m2, expliciet in de omschrijving van het betrokken product is opgenomen. Karton wordt daarom tot „het betrokken product” gerekend.

2.1.1.   SOORTGELIJK PRODUCT

(50)

Vastgesteld werd dat het betrokken product, het product dat in de VRC wordt geproduceerd en aldaar op de binnenlandse markt wordt verkocht, en het product dat door producenten in de Unie wordt geproduceerd en aldaar op de binnenlandse markt wordt verkocht dezelfde fysische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt. Deze producten worden beschouwd als „soortgelijke” producten in de zin van artikel 2, onder c), van de basisverordening.

3.   STEEKPROEVEN

3.1.   STEEKPROEF VAN PRODUCENTEN-EXPORTEURS IN DE VRC

(51)

Slechts twee groepen van producenten-exporteurs in de VRC reageerden op het verzoek om steekproefgegevens in het bericht van inleiding. Een ervan (Chenming) vertegenwoordigt twee verbonden producenten-exporteurs en de andere (APP) vier verbonden producenten-exporteurs. De medewerkende producenten-exporteurs vertegenwoordigen de volledige uitvoer van het betrokken product uit de VRC naar de Unie. De Commissie besloot daarom dat een steekproef niet noodzakelijk was voor producenten-exporteurs in de VRC.

(52)

Twee van de vier verbonden producenten-exporteurs van de APP-groep produceerden naar bleek alleen meerlagig karton, zoals bedoeld in overweging 47. Er zij in dit verband aan herinnerd dat de conclusie luidde dat meerlagig karton niet onder de productomschrijving van dit onderzoek valt. Er wordt ook op gewezen dat meerlagig karton van de productomschrijving van de parallelle antidumpingprocedure was uitgesloten. Bijgevolg wordt geconcludeerd dat de huidige procedure niet de twee verbonden producenten-exporteurs betreft die uitsluitend meerlagig karton bleken te produceren. De bevindingen die in deze verordening worden gepresenteerd, zijn bijgevolg niet op hun informatie en gegevens gebaseerd.

3.2.   STEEKPROEF VAN PRODUCENTEN IN DE UNIE

(53)

Gezien het potentieel grote aantal producenten in de Unie is in het bericht van inleiding overwogen om overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening gebruik te maken van een steekproef. Nadat de verstrekte gegevens onderzocht waren, en gezien het feit dat slechts vier producenten in de Unie zich binnen de in het bericht van inleiding aangegeven termijn hadden gemeld, is echter besloten dat een steekproef niet noodzakelijk was. Die vier producenten werden als representatief (61 % van de totale productie) beschouwd voor de bedrijfstak van de Unie zoals gedefinieerd in overweging 373. De door de vier ondernemingen verstrekte informatie werd ter plaatse gecontroleerd en gebruikt voor de micro-indicatoren, zoals uiteengezet in overweging 387.

3.3.   STEEKPROEF VAN NIET-VERBONDEN IMPORTEURS

(54)

Gezien het potentieel grote aantal importeurs is in het bericht van inleiding overwogen om overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening gebruik te maken van een steekproef van importeurs. Nadat de verstrekte gegevens onderzocht waren, en gezien het geringe aantal importeurs dat zich bereid had verklaard mee te werken, is echter besloten dat een steekproef niet noodzakelijk was.

4.   SUBSIDIËRING

4.1.   OPMERKINGEN VOORAF

(55)

Zowel de GOC als de vier Chinese producenten-exporteurs hebben de vragenlijst ingevuld teruggestuurd en hebben ingestemd met controles ter plaatse om de antwoorden te verifiëren.

(56)

Na ontvangst van de antwoorden op de vragenlijst heeft de Commissie de GOC drie schriftelijke aanmaningen tot het verstrekken van ontbrekende gegevens en een brief met de aankondiging van de controlebezoeken toegestuurd. Telkens wanneer daarom werd verzocht en dit gerechtvaardigd was, heeft de Commissie de GOC ruim tijd gelaten om haar opmerkingen te formuleren en in te dienen. De termijnen van de GOC werden namelijk aanzienlijk verlengd, namelijk met twee weken voor het ingevuld terugsturen van de vragenlijst — waardoor de totale termijn voor het ingevuld terugsturen van de vragenlijst op 49 dagen kwam —, en met drie weken voor het antwoord op de eerste schriftelijke aanmaning — waardoor de totale termijn daarvoor op 40 dagen kwam.

(57)

Vóór het controlebezoek heeft de GOC de Commissie verzocht aanvullende schriftelijke informatie te verstrekken, met name een lijst met alle vragen die de Commissie van plan was tijdens het controlebezoek te stellen, plus een lijst van de regeringsdepartementen waarvan verwacht werd dat zij aan het controlebezoek ter plaatse zouden deelnemen. Er werd aangevoerd dat indien de Commissie deze niet zou verstrekken, zij haar verplichtingen als onderzoekende autoriteit, zoals vastgesteld in de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen („SCM-overeenkomst”), en met name de verplichtingen van bijlage VI, punt 8, van die overeenkomst, niet zou nakomen. De GOC argumenteerde eveneens dat zij het resultaat van de controle niet kon garanderen indien het aan dergelijke informatie ontbrak.

(58)

De Commissie heeft het verzoek van de GOC respectvol afgewezen. In dit verband zij erop gewezen dat de Commissie aan alle relevante voorwaarden van bijlage VI, punt 8, van de SCM-overeenkomst en van artikel 26 van de basisverordening heeft voldaan. Vóór het controlebezoek heeft de Commissie de GOC een gedetailleerde brief gestuurd waarin de agenda (de controledagen en de per controledag te bespreken reeks regelingen) werd bevestigd en werd verzocht om de aanwezigheid van de autoriteiten die bevoegd zijn voor de desbetreffende regelingen en van de ambtenaren die betrokken waren bij de opstelling van de opmerkingen van de GOC. De Commissie heeft vóór de controlebezoeken ter plaatse eveneens uitgelegd dat alleen de GOC weet welke autoriteiten bevoegd zijn voor de onderzochte regelingen en welke ambtenaren het best geplaatst zijn om aan de controle deel te nemen en vragen te beantwoorden. De Commissie heeft voor en tijdens het controlebezoek ter plaatse uitgelegd dat een lijst met specifieke vragen noch bij WTO-overeenkomst, noch bij EU-wetgeving vereist is, en dat de controle tot doel heeft de antwoorden van de GOC op de vragenlijst en de relevante aanvullende opmerkingen te controleren; tijdens het controlebezoek volgt de Commissie dan ook de structuur van deze documenten. De Commissie beoogt eveneens extra informatie te verkrijgen en te verduidelijken die nodig is voor de lopende procedure, maar precieze vragen in deze context hangen af van de antwoorden van de GOC op de eerste controle van haar antwoorden. Vóór het controlebezoek ter plaatse werd de GOC ook duidelijk uitgelegd dat weigeringen om de nodige informatie te verstrekken of om de onderzoekende autoriteit bij te staan in de controle van informatie en gegevens die nodig worden geacht voor de procedure, de onderzoeksprocedure ernstig kunnen ondermijnen. De GOC werd ook herinnerd aan de gevolgen van de bepalingen van artikel 28 van de basisverordening.

(59)

Tijdens het controlebezoek ter plaatse bij het Chinees ministerie van Handel in Peking heeft de Commissie overeenkomstig de artikelen 11 en 26 van de basisverordening getracht verstrekte informatie te controleren op grond van het bewijsmateriaal dat voor de opstelling van het antwoord van de GOC is gebruikt. Daarbij kwam de Commissie tot de voorlopige conclusie dat de antwoorden op de vragenlijst niet naar behoren konden worden gecontroleerd omdat de nodige informatie en bewijsstukken niet beschikbaar zijn. Bovendien werd bepaalde informatie helemaal niet ingediend, hoewel daar uitdrukkelijk om werd verzocht, en waren bepaalde vragen eenvoudig niet beantwoord. De GOC is geïnformeerd over de gevolgen van niet-medewerking overeenkomstig artikel 28, leden 1 en 6, van de basisverordening.

(60)

De GOC argumenteerde dat de onderzoekende autoriteit de noodzaak van informatie moet vaststellen op een redelijke manier die niet tot rechtsmisbruik leidt. Er werd ook aangevoerd dat informatie, ook al wordt zij niet in alle aspecten volmaakt geacht, niettemin in aanmerking moet worden genomen. Op grond van de bovenstaande argumenten heeft de GOC opgemerkt dat zij naar best vermogen heeft meegewerkt en dat zij de vragenlijst volledig heeft beantwoord. Er werd tevens geargumenteerd dat het controlebezoek ter plaatse slecht gepland was, aangezien de brief waarin het controlebezoek werd aangekondigd geen redelijk inzicht verschafte in wat moest worden gecontroleerd, en de Commissie niet elke regeringsentiteit een specifiek controlebezoek heeft gebracht. Er werd eveneens opgemerkt dat de Commissie de GOC onredelijk belastte en om irrelevante en onnodige informatie verzocht.

(61)

In verband met de planning van het controlebezoek ter plaatse wordt erop gewezen dat de GOC heeft ingestemd met de timing, de planning en de plaats van het bezoek. De timing van het controlebezoek werd met name in augustus 2010 besproken. De Commissie had eerst voorgesteld om het controlebezoek ter plaatse tijdens de eerste week van oktober 2010 te laten plaatsvinden, en heeft het bezoek op vraag van de VRC vervolgens twee keer verschoven, eerst naar de tweede week van oktober 2010 en uiteindelijk naar de derde week van oktober 2010. Er is bijgevolg geen grond tot klagen wat de planning van de bezoeken ter plaatse betreft, aangezien de Commissie haar uiterste best heeft gedaan om aan elk gegrond verzoek van de GOC tegemoet te komen. Wat de gevraagde informatie betreft, zij opgemerkt dat de GOC de opzet van de vragenlijst of de wijze waarop om informatie werd verzocht, nooit heeft betwist. Het Chinese ministerie van Handel heeft namens de GOC zijn antwoorden op de vragenlijst en latere opmerkingen ingediend. De Commissie heeft verzocht om informatie die nodig werd geacht om tot een representatieve bevinding te komen en bleef consequent in haar verzoek door tijdens de onderzoekprocedure om dezelfde gegevens en informatie te vragen en de GOC te verzoeken uitleg te verstrekken bij de ingediende informatie en de gevolgen ervan voor de onderzochte regelingen.

4.2.   SPECIFIEKE REGELINGEN

(62)

Op grond van de informatie uit de klacht en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werden de volgende regelingen in het kader waarvan de overheidsinstantie subsidies zou hebben verleend, onderzocht:

I)

Preferentiële leningen aan de sector gestreken papier

II)

Programma's inzake inkomstenbelastingen

Preferentiële fiscale behandelingen voor ondernemingen die zijn erkend als hightechondernemingen of in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen

Preferentiële fiscale behandelingen voor onderzoek en ontwikkeling

Vrijstelling van dividend tussen gekwalificeerde ingezeten ondernemingen

III)

Programma's inzake indirecte belastingen en invoerrechten

Vrijstelling van btw en van rechten op ingevoerde apparatuur

Btw-aftrek op in het binnenland geproduceerde apparatuur

Belasting voor stadsonderhoud, bouwbelasting en onderwijstoeslagen voor met buitenlands kapitaal gefinancierde ondernemingen (FIE's -Foreign Invested Enterprises)

IV)

Subsidieprogramma's

Bekende merken

Speciale aanmoedigingsfondsen voor buitenlandse investeringsprojecten

Bijstand voor ondernemingen die bij een antidumpingonderzoek betrokken zijn

Subsidie van de stad Shouguang voor technologische vernieuwing

Fonds voor intellectuele eigendom van het industriepark van Suzhou

Subsidie van het fonds voor hoogtechnologische industriële ontwikkeling

Prijs van het industriepark van Suzhou voor het in stand houden van de groei

Speciaal fonds voor de zuivering van het water van het meer Taihu in de provincie Jiangsu

Speciale fondsen voor energiebesparing in het industriepark van Suzhou

Speciaal fonds voor de reductie van de totale emissies van belangrijke vervuilende stoffen in de stad Suzhou

Subsidie voor waterbesparing en emissiereductie

Prijs voor milieubescherming van het bureau voor milieubescherming van de stad Suzhou

Energiebesparingsprijs in Shouguang

V)

Verstrekking van goederen en diensten door de overheid voor een ontoereikende prijs („Less than Adequate Remuneration” of „LTAR”)

Verlening van grondgebruiksrechten

Verstrekking van scheikundige producten voor de vervaardiging van papier

Verstrekking van elektriciteit

4.2.1.   PREFERENTIËLE LENINGEN AAN DE SECTOR GESTREKEN PAPIER

a)   Inleiding

(63)

Er wordt geargumenteerd dat Chinese producenten van het betrokken product laagrentende leningen genieten bij banken voor overheidsbeleid en handelsbanken in staatsbezit („state-owned commercial banks” of „SOCB's”) overeenkomstig het GOC-beleid om financiële steun te verlenen teneinde de groei en de ontwikkeling van de papierindustrie in de VRC aan te moedigen en te steunen. Zoals geïllustreerd in de vijfjarenplannen en het industrieel beleid, hebben de banken de papierindustrie preferentiële financieringsinitiatieven toegekend.

b)   Gebruik van de beschikbare gegevens

(64)

Op grond van de informatie in de klacht heeft de Commissie gepoogd de bank die aan de sector gestreken papier leningen verstrekte, te onderzoeken. Daartoe werd het nodig geacht de GOC te vragen in haar antwoorden op de vragenlijst en haar latere opmerkingen specifieke informatie en gegevens te verstrekken over een aantal plannen en projecten van de overheid tot aanmoediging en ondersteuning van de ontwikkeling van de papiersector in de VRC. Het ging om de volgende plannen en projecten:

Het 10e vijfjarenplan voor de civiele economie en de sociale ontwikkeling („Het 10e vijfjarenplan”)

Het 10e vijfjarenplan in de papiersector („Plan papiersector”)

Het 10e vijfjarenplan en het speciaal plan 2010 voor het opzetten van een nationaal integratieproject voor de bosbouw en de papiersector („Integratieproject”)

Besluit nr. 40 van de Raad van State tot afkondiging en implementering van de „Tijdelijke bepalingen inzake de bevordering van de aanpassing van de industriële structuur” („Besluit nr. 40”)

Catalogus van directory's over de aanpassing van de industriële structuur („Catalogus van directory's”)

Richtsnoeren voor het elfde vijfjarenplan voor nationale economische en sociale ontwikkeling (2006-2010) („11e vijfjarenplan”)

Circulaire van de Raad van State over de realisatie van de grote doelstellingen in het 11e vijfjarenplan en de taakverdeling („Circulaire betreffende de implementering van het 11e vijfjarenplan”)

Ontwikkelingsbeleid voor de papiersector 2007 („Plan voor de papiersector 2007”)

Ontwikkelingsplan voor Guandong

11e vijfjarenplan voor de stad Zhanjiang

11e vijfjarenplan voor de stad Jining

(65)

De GOC heeft de gevraagde informatie over de plannen slechts gedeeltelijk verstrekt. Slechts twee van de plannen werden volledig verstrekt, d.w.z. in de Chinese versie én in de Engelse vertaling (Besluit nr. 40 en de Catalogus van directory's over de aanpassing van de industriële structuur). In verband met de drie regionale plannen waarom de Commissie oorspronkelijk had gevraagd, argumenteerden de Chinese autoriteiten dat deze niet relevant zijn omdat de medewerkende producenten-exporteurs niet in die regio's gevestigd zijn. Deze plannen werden dan ook niet verstrekt. De Commissie aanvaardde dat argument, maar verzocht om de ontwikkelingsplannen voor de gebieden (regio's, provincies, steden) waar de medewerkende producenten-exporteurs gevestigd waren. De GOC verstrekte exemplaren in het Chinees van het 11e vijfjarenplan voor de provincie Jiangsu en van het 11e vijfjarenplan voor de provincie Shandong, maar geen enkele vertaling, zelfs niet van de inhoudsopgave. De GOC voerde aan dat de twee plannen die niet werden verstrekt betrekking hadden op de periode 2000-2005 en dus irrelevant waren. De Commissie aanvaardde dat argument. De overige plannen (het integratieproject, het 11e vijfjarenplan, de circulaire betreffende de implementering van het 11e vijfjarenplan, en het plan voor de papiersector 2007) werden in het Chinees verstrekt, met een Engelse vertaling van de inhoudstafel. De GOC voerde aan dat de verzoeken van de Commissie een te grote belasting vormden, dat zij slechts over beperkte middelen beschikte en dat zij de teksten bijgevolg niet kon vertalen.

(66)

In verband met het bovenstaande zij opgemerkt dat de Commissie om informatie heeft verzocht die noodzakelijk werd geacht voor het onderzoek, aangezien de bovengenoemde documenten in de klacht waren genoemd. Bovendien had de Commissie herhaaldelijk benadrukt dat de gevraagde documenten in het Engels moesten worden overgelegd. Voor dit soort belangrijke documenten is dat nodig omdat op grond van de inhoudsopgave alleen niet kan worden bepaald welk deel van het document voor het onderzoek van belang is. Bovendien waren de in het Chinees verstrekte plannen niet volumineus en bleken er Engelse vertalingen van de desbetreffende documentatie te bestaan, afkomstig hetzij uit onafhankelijke bronnen (advocatenkantoren die in Chinese wetgeving gespecialiseerd zijn), hetzij van antisubsidieonderzoeken die de Verenigde Staten van Amerika („de VS”) in de VRC hebben uitgevoerd.

(67)

De Commissie kon bijgevolg alleen de volgende documenten controleren: Besluit nr. 40, de catalogus van directory's en het plan voor de papiersector 2007, waarvan een Engelse versie bij de klacht was gevoegd en dat ook door een producent-exporteur was verstrekt.

(68)

Om de mate van staatsinmenging in de Chinese financiële markt te onderzoeken en het nodige overzicht van de financiële sector in de VRC te krijgen, verzocht de Commissie om informatie over het percentage overheidsdeelname in financiële instellingen en over de bedragen/percentages van de leningen die banken in staatsbezit hebben verstrekt. De GOC argumenteerde dat zij niet beschikte over gegevens over het aandeelhouderschap van banken, hoewel artikel 61 van de wet inzake handelsbanken [2003] nr. 13 bepaalt dat banken deze gegevens rapporteren „aan het regelgevende orgaan voor het bankwezen van de Raad van State en de Volksbank van China”. Wat de bedragen/percentages betreft van de leningen die door banken in staatsbezit zijn verstrekt, heeft de GOC bevestigd dat er weliswaar relevante gegevens werden bijgehouden, maar dat zij deze niet kon verstrekken. De Commissie heeft het werk van de GOC voorts vereenvoudigd door haar vraag om informatie te beperken tot het percentage overheidsdeelname in de financiële instellingen waarvan is vastgesteld dat zij de medewerkende producenten-exporteurs leningen hebben verstrekt. De GOC heeft evenwel zelfs voor dit beperkte segment van de financiële instellingen die in de VRC actief zijn geen relevante gegevens verstrekt.

(69)

Om het leenbeleid van de Chinese banken (zoals de methodes om de rentetarieven vast te stellen en de leningen te evalueren, enz.) te onderzoeken, heeft de Commissie de GOC gevraagd informatie te verstrekken over het beleid dat de relevante overheidsautoriteiten, namelijk de Volksbank van China („PBOC” - People's Bank of China) en de Regelgevende Commissie voor het bankwezen, toepassen. De GOC heeft geen relevante informatie over het leenbeleid verstrekt. Er zijn geen door de PBOC aan de banken gerichte documenten, regelgevingen of richtsnoeren verstrekt die duidelijkheid konden scheppen over de rol van de PBOC bij het vaststellen van de rentetarieven en over haar verhouding tot de banken. Hoewel daar uitdrukkelijk om was verzocht, is voorts evenmin toelichting verstrekt over de toepassing van de Wet inzake handelsbanken [2003] nr. 13 en in het bijzonder van de artikelen 34, 38 en 39, die de basisregels bevatten voor leningen en andere verrichtingen van bedrijfs- en handelsbanken.

(70)

Met het oog op het onderzoek van het leenbeleid van de Chinese banken die in het OT leningen hebben verstrekt aan de medewerkende producenten-exporteurs, heeft de Commissie de GOC verzocht vergaderingen te organiseren met specifieke banken die de medewerkende producenten-exporteurs leningen hebben verstrekt om informatie over preferentiële leningen aan de GFP-sector in de VRC te verifiëren. De GOC voerde aan dat zij niet bij staatsbanken kon bemiddelen om dergelijke vergaderingen te organiseren. Bijgevolg is bij Chinese banken geen bewijsmateriaal verzameld over het feit of en hoe deze banken het kredietrisico evalueren wanneer zij leningen verstrekken.

(71)

De GOC is geïnformeerd over de gevolgen van niet-medewerking overeenkomstig artikel 28, leden 1 en 6, van de basisverordening. Gezien dit gebrek aan medewerking moesten niet alleen relevante GOC-documenten die door andere partijen werden overgelegd in aanmerking worden genomen, maar moest ook informatie uit secundaire bronnen, zoals informatie uit de klacht en informatie die via internet publiekelijk toegankelijk is, worden gebruikt. De GOC betwistte het gebruik van beschikbare gegevens, maar verstrekte geen nieuw bewijsmateriaal.

(72)

De Commissie heeft de medewerkende producenten-exporteurs ook gevraagd vergaderingen te organiseren met specifieke banken die hen in het OT leningen hebben verstrekt, teneinde informatie over preferentiële leningen aan de GFP-sector in de VRC te verifiëren. Er vonden evenwel geen dergelijke vergaderingen plaats. De medewerkende producenten-exporteurs hebben de herhaalde verzoeken van de Commissie om dergelijke vergaderingen doorgegeven, maar de desbetreffende banken weigerden aan het onderzoek mee te werken. De medewerkende producenten-exporteurs zijn geïnformeerd over de gevolgen van niet-medewerking overeenkomstig artikel 28, leden 1 en 6, van de basisverordening. Gezien dit gebrek aan medewerking werd het nodig geacht de bevindingen inzake de leningen die de banken aan de medewerkende producenten-exporteurs hebben verstrekt, op de beschikbare gegevens te baseren. De medewerkende producenten-exporteurs betwistten het gebruik van beschikbare gegevens, maar verstrekten geen nieuw bewijsmateriaal.

(73)

Eén Chinese producent-exporteur werd verzocht om specifieke informatie betreffende een specifieke schuldherschikkingsovereenkomst met drie Chinese banken. De bovengenoemde producent-exporteur weigerde de nodige informatie te verstrekken. Bijgevolg konden het desbetreffende algemene akkoord, de overeenkomstige leencontracten en de specifieke punten (zoals de looptijd van de leningen, de afbetalingsschema's en de rentevoeten) niet worden gecontroleerd. De medewerkende producent-exporteur is geïnformeerd over de gevolgen van niet-medewerking overeenkomstig artikel 28, leden 1 en 6, van de basisverordening. Gezien dit gebrek aan medewerking werd het nodig geacht de bevindingen inzake de desbetreffende leningen die de banken aan die producent hebben verstrekt, op de beschikbare gegevens te baseren. De medewerkende producent-exporteur betwistte het gebruik van beschikbare gegevens, maar verstrekten geen nieuw bewijsmateriaal.

c)   Bevindingen van het onderzoek

i)   Overheidsinterventie in het systeem van de financiële banken voor preferentiële leningen aan de papiersector

—    De rol van regeringsplannen

(74)

Uit het onderzoek is gebleken dat er voor de papiersector specifieke beleidsplannen bestaan. Die plannen stipuleren dat de overheidsinstanties de prestaties van de papiersector van dichtbij volgen en beleidsmaatregelen (zoals decreten) toepassen om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van de beleidsplannen worden gehaald. Voorts heeft het onderzoek ook aangetoond dat de specifieke beleidsplannen voorzien in preferentiële leningen aan de papiersector.

(75)

Bij onderzoek van Besluit nr. 40 en van het specifieke deel over financiering van het Plan voor de papiersector 2007 blijkt duidelijk dat het Chinese staatsplanningssysteem banken ertoe aanzet de papiersector leningen te verstrekken.

(76)

Er zij op gewezen dat Besluit nr. 40 een bevel van de Raad van State is, d.w.z. van het hoogste administratieve orgaan in de VRC, en bijgevolg wettelijk bindend is voor andere overheidsorganen en de economische operatoren. In dat besluit worden de industriesectoren ingedeeld in „bevorderde, restrictieve en geëlimineerde projecten”. Deze wet is een richtsnoer voor het industriebeleid en toont net als de catalogus van directory's aan hoe de GOC een beleid handhaaft ter bevordering en ondersteuning van groepen ondernemingen of sectoren, zoals de papiersector, die in de catalogus van directory's bij de „bevorderde sectoren” worden ingedeeld. In totaal zijn 26 sectoren (die dus slechts een deel van de Chinese economie vertegenwoordigen) in de lijst van „bevorderde sectoren” opgenomen. Voorts wordt de status „bevorderd” slechts aan bepaalde activiteiten binnen die 26 sectoren toegekend. Artikel 17 van Besluit nr. 40 bepaalt dat de „bevorderde investeringsprojecten” specifieke voorrechten en stimulerende maatregelen (financiële steun en vrijstelling van invoerrechten, btw of belastingen) genieten. Voor de „restrictieve en geëlimineerde projecten” daarentegen machtigt Besluit nr. 40 de overheidsinstanties om rechtstreeks op te treden en de markt te reguleren. In feite wordt de desbetreffende autoriteit bij de artikelen 18 en 19 verzocht de financiële instellingen te verhinderen leningen te verstrekken; bij die artikelen wordt de overheidsinstantie voor de regulering der prijzen ook opgedragen de elektriciteitsprijs te verhogen en de elektriciteitsmaatschappijen de opdracht te geven de levering van elektriciteit aan dergelijke „restrictieve en geëlimineerde projecten” stop te zetten. Uit het bovenstaande blijkt duidelijk dat Besluit nr. 40 voor alle economische instellingen bindende regels vaststelt in de vorm van richtlijnen voor de bevordering en ondersteuning van bevorderde sectoren, waarvan de papiersector er één is.

(77)

Het Plan voor de papiersector 2007 bevat specifieke voorwaarden, hoofdlijnen en doelstellingen voor de papiersector. De toestand van de papierindustrie in de VRC (het aantal ondernemingen, de productie, het verbruik en de uitvoer, statistieken over het soort grondstoffen dat wordt gebruikt, enz.) wordt erin beschreven. De beleidsmaatregelen en de doelstellingen voor de papiersector ten aanzien van de industriële structuur, het gebruik van grondstoffen, technologie en uitrusting, de productstructuur en de organisatiestructuur van de papierproducenten, worden in het plan uiteengezet. De tekst bevat eveneens „toelatingscriteria” voor de sector: in de tekst worden voor de papiersector namelijk specifieke voorwaarden inzake de verhouding tussen passiva en activa vastgesteld, alsook specifieke kredietbeoordelingen voor de papiersector en specifieke doelstellingen voor schaalvoordelen, marktaandelen en energie- en waterverbruik die de ondernemingen moeten realiseren. De ondernemingen wordt verzocht op basis van het Plan voor de papiersector 2007 ontwikkelingsplannen op te stellen. In het plan wordt de plaatselijke provincies en regio's opgedragen aan de tenuitvoerlegging van het plan mee te werken, en is een heel hoofdstuk gewijd aan investeringen in en financiering van de papiersector. Er zij op gewezen dat financiële instellingen volgens het plan duidelijk geen leningen mogen verstrekken aan projecten die niet aan de regels van het plan voldoen. Uit de tekst en de formulering blijkt duidelijk dat het Plan voor de papiersector 2007 een specifiek overheidsinstrument is om de papiersector in de VRC te reguleren, en dat het alleen kan worden beschouwd als een verplicht instrument voor het industriebeleid dat door de desbetreffende belanghebbenden in de VRC (overheidsinstanties, financiële instellingen en producenten) concreet ten uitvoer moet worden gelegd.

(78)

Het GOC argumenteerde dat het Plan voor de papiersector 2007 als een richtsnoer zonder bindende kracht moet worden beschouwd. Er werd ook aangevoerd dat in dezelfde context geen van de regeringsplannen en -projecten wettelijk bindend zijn, en dat in het kader van dergelijke plannen en projecten bijgevolg geen financiële bijdragen of voordelen kunnen worden gegarandeerd. Bij het lezen van de tekst van het Plan voor de papiersector 2007 en de hierboven vermelde specifieke bepalingen blijkt echter duidelijk dat de tekst niet als een niet-bindend richtsnoer kan worden beschouwd. In dit verband zij opgemerkt dat in het Plan voor de papiersector 2007 onder meer te lezen staat dat het beleid met het oog op de industriële ontwikkeling gebaseerd is op de noodzaak om de hervorming van de socialistische markteconomie en van de daarmee verband houdende wetten en reglementeringen te voltooien, zodat een eerlijke marktorde en een gunstig ontwikkelingsklimaat tot stand worden gebracht, de bestaande problemen inzake de ontwikkeling van de papiersector worden opgelost en richting wordt gegeven aan de gezonde ontwikkeling van de sector. Eén van de overige plannen en projecten die in overweging 64 zijn opgesomd, is de circulaire betreffende de implementering van het 11e vijfjarenplan. Het valt moeilijk te begrijpen dat er voor een zogezegd niet wettelijk bindend document (een regeringsplan) een wettelijk bindende implementeringswet kan zijn (in dit geval een circulaire van de Raad van State).

(79)

Bovendien bepaalt artikel 34 van de Wet inzake handelsbanken [2003] nr. 13 dat banken „leningen verstrekken volgens de behoeften van de nationale economie en de sociale ontwikkeling en overeenkomstig het industriebeleid van de overheid”. In dit specifieke geval is het Plan voor de papiersector 2007 het industriebeleid van de overheid. Bijgevolg luidt de logische conclusie dat de leningen die de producenten van GFP van SOCB's hebben ontvangen, werden verstrekt overeenkomstig richtlijnen van de overheid.

(80)

De Commissie heeft eveneens de rol van de Nationale Commissie voor ontwikkeling en hervorming („NDRC” - National Development and Reform Commission) onderzocht. De GOC argumenteerde dat de NDRC een agentschap van de Raad van State is die het macro-economisch beleid coördineert en de investeringen van de overheid beheert. Die overheidsinstantie stelde onder meer het Plan voor de papiersector 2007 op. Hoewel daar uitdrukkelijk om werd gevraagd, is geen beschikbare informatie overgelegd over het rechtskader waarin de NDRC is opgericht en functioneert (bijvoorbeeld de statuten). De GOC heeft alleen uitgelegd dat de Raad van State, het hoogste administratieve orgaan, de NDRC de instructies geeft die zij moet volgen, en dat deze informatie in elk geval irrelevant is voor het onderzoek. Dit argument kan niet worden aanvaard. De statuten van de instantie die de regeringsplannen opstelt, worden relevant geacht voor het onderzoek, aangezien regeringsplannen en –programma's in deze procedure worden onderzocht. De Commissie heeft ook nagevraagd waarom de NDRC permanent gedetailleerde informatie verzamelt bij ondernemingen. De GOC lichtte toe dat de informatie via bedrijfstakverenigingen en andere publieke bronnen kon worden verzameld. Niettemin doet het bestaan van een systematisch mechanisme om gegevens in verband met ondernemingen te verzamelen om die voor regeringsplannen en –projecten te gebruiken, vermoeden dat deze plannen en projecten als een belangrijk element van het industriebeleid van de overheid worden beschouwd.

(81)

Uit het bovenstaande volgt dat financiële instellingen bij hun beslissingen met betrekking tot de papiersector rekening moesten houden met de noodzaak om de doelstellingen van de desbetreffende beleidsplannen te realiseren. Ondernemingen die in deze specifieke beleidsplannen als „bevorderde sectoren” worden aangemerkt, worden namelijk beschouwd als ondernemingen met een hoge kredietwaardigheid, wat rechtstreekse gevolgen heeft voor de evaluatie van de kredietwaardigheid door het Chinese financiële systeem. Uit het onderzoek van het specifiek aan financiering gewijde onderdeel van het Plan voor de papiersector 2007 en van een nota over de beoordeling van de kredietwaardigheid die een medewerkende producent-exporteur ter beschikking heeft gesteld, blijkt voorts duidelijk dat het Chinese staatsplanningssysteem banken opdraagt de papiersector leningen te verstrekken en dat ondernemingen als zeer kredietwaardig worden beschouwd omdat zij voor specifieke beleidsplannen in aanmerking komen. Relevant is dat de nota over de beoordeling van de kredietwaardigheid die de Commissie in de loop van het onderzoek heeft verkregen de positieve toekomstperspectieven van de onderneming rechtstreeks in verband brengt met het bestaan van de beleidsplannen voor de papiersector en met de realisatie van de doelstellingen daarvan. Er zijn ook bewijzen dat de overheidsinstanties toezicht uitoefenen op de prestaties van ondernemingen, aangezien zij jaarlijks hun bedrijfsvergunningen onderzoeken en aldus over financiële en prestatiestatistieken beschikken. Voorts blijkt uit informatie van medewerkende producenten-exporteurs dat de PBOC overeenkomstig artikel 9 van het reglement betreffende de registratie en raadpleging van banken toezicht houdt op de situatie van de ondernemingen wat leningen betreft door middel van het jaarlijkse onderzoek van de leningen die ondernemingen elk jaar aangaan.

(82)

Uit alle bovenstaande feiten blijkt het verband tussen de specifieke beleidsplannen en de financiering van de papiersector.

—    Overheidsinterventie in de banksector

(83)

Het onderzoek heeft uitgewezen dat twee van de medewerkende producenten-exporteurs in de meeste gevallen automatisch de binnen de door de PBOC vastgestelde grenzen laagst mogelijke rente genoten, terwijl twee andere medewerkende producenten-exporteurs in 2008 een aanzienlijke herschikking van hun leningen hebben gekregen. Chinese staatsbanken kochten namelijk alle leningen bij buitenlandse banken af, en de herschikte leningen voorzagen niet in een significante risicopremie bovenop de benchmarkrente van de PBOC.

(84)

Het onderzoek heeft bovendien aangetoond dat de Chinese financiële markt door overheidsinterventie wordt gekenmerkt, aangezien de meeste grote banken in staatsbezit zijn. De Chinese autoriteiten hebben slechts zeer beperkte informatie verstrekt over de aandeelhouders/eigenaars van de banken in de VRC. Zoals hieronder nader toegelicht, heeft de Commissie echter alle beschikbare informatie bijeengebracht om tot een representatieve bevinding te komen. Tijdens haar onderzoek of banken entiteiten zijn die staatsautoriteit hebben of uitoefenen, zocht de Commissie ook informatie betreffende niet uitsluitend de staatseigendom van de banken, maar ook betreffende andere eigenschappen zoals de aanwezigheid van de staat in de raad van bestuur, de zeggenschap van de staat in de activiteiten, de toepassing van overheidsbeleid of de behartiging van overheidsbelangen en het feit of entiteiten bij wet zijn opgericht.

(85)

Op grond van de beschikbare informatie wordt geconcludeerd dat de staatsbanken in de VRC het grootste marktaandeel vertegenwoordigen en de hoofdrolspelers op de Chinese financiële markt zijn; volgens informatie van Deutsche Bank Research uit 2006 over de banksector in de VRC kan het aandeel van de staatsbanken meer dan 2/3 van de Chinese markt bedragen. Over hetzelfde onderwerp meldde de WTO in haar toetsing van het handelsbeleid van de VRC dat de hoge mate van staatseigendom nog een bijzonder kenmerk is van de financiële sector in de VRC (5). Relevant is dat de vier grote staatsbanken (Agricultural Bank, Bank of China, Construction Bank en Industrial and Commercial Bank) meer dan de helft van de Chinese banksector blijken te vertegenwoordigen. Beleidsbanken en andere staatsbanken zijn voor meer dan 50 % eigendom van de staat. De Commissie heeft ook om informatie verzocht over de structuur van de staatszeggenschap in die Chinese banken en de toepassing van overheidsbeleid of de behartiging van overheidsbelangen met betrekking tot de papiersector (zoals de raad van bestuur en de raad van aandeelhouders, notulen van de vergaderingen van aandeelhouders/bestuurders, de nationaliteit van de aandeelhouders/bestuurders, het leenbeleid en de risicobeoordeling voor de leningen die aan de medewerkende producenten-exporteurs zijn verstrekt). De GOC noch de banken hebben evenwel dergelijke informatie verstrekt. Zij hebben alleen herhaaldelijk verwezen naar informatie in de jaarverslagen van de banken die zij hadden overgelegd. De informatie in jaarverslagen van banken is echter onvoldoende gedetailleerd (en kan dat ook niet zijn).

De Commissie moest zich bijgevolg baseren op de beschikbare informatie. Op basis van de beschikbare gegevens heeft de Commissie geconcludeerd dat die banken door de staat worden gecontroleerd en staatsautoriteit uitoefenen op een wijze waardoor hun acties aan de staat kunnen worden toegeschreven. De relevante gegevens die werden gebruikt om tot de bovenstaande bevindingen te komen, zijn afgeleid van informatie van de GOC, van de jaarverslagen van Chinese banken die door de GOC zijn verstrekt of publiek beschikbaar zijn, van informatie van Deutsche Bank Research uit 2006 over de banksector in de VRC, van informatie van de medewerkende producenten-exporteurs en van informatie in de klacht. Onafhankelijke bronnen schatten dat buitenlandse banken een klein deel van de Chinese banksector vertegenwoordigen en bijgevolg een verwaarloosbare rol vervullen in het leenbeleid; relevante informatie doet vermoeden dat hun aandeel beperkt is tot 1 % van de Chinese markt (6). Ook belangrijke publiek toegankelijke informatie bevestigt dat Chinese banken, in het bijzonder de grote handelsbanken, zich nog steeds verlaten op overheidsaandeelhouders en op de overheid om kapitaal aan te vullen bij kapitaalontoereikendheid ingevolge kredietexpansie (7). Het merendeel van de banken die de medewerkende producenten-exporteurs leningen hebben verstrekt, zijn staatsbanken. Op grond van de beschikbare informatie is namelijk vastgesteld dat minstens 13 van de 19 gerapporteerde banken staatsbanken zijn, waaronder twee beleidsbanken (Export-Import Bank of China en China Development Bank) en de grootste handelsbanken in de VRC (de Agricultural Bank of China, de Bank of China, de China Construction Bank en de Industrial and Commercial Bank of China).

Met betrekking tot de resterende staatsbanken heeft de Commissie om dezelfde informatie verzocht betreffende de staatszeggenschap en de toepassing van overheidsbeleid of de behartiging van staatsbelangen wat de papiersector betreft. Ook hier is behalve een herhaalde verwijzing naar de informatie in de desbetreffende jaarverslagen van de banken, die meestal alleen in het Chinees en zonder Engelse vertaling beschikbaar waren, geen gedetailleerde informatie hieromtrent verstrekt. Jaarverslagen van banken kunnen echter geen informatie verstrekken die voldoende gedetailleerd is. Het onderzoek heeft uitgewezen dat er geen duidelijke wetsbepalingen bestaan die de rol van de beleidsbanken en hun verhouding met de staat reguleren. Evenwel blijkt uit verklaringen van de GOC tijdens het controlebezoek ter plaatse dat beleidsbanken overheidsbeleid in de VRC ondersteunen en geen winstoogmerk hebben. Alle bovenstaande punten bevestigen dat de vier banken door de staat worden gecontroleerd en staatsautoriteit uitoefenen op een wijze waardoor hun acties aan de staat kunnen worden toegeschreven.

(86)

De Commissie heeft ook geprobeerd te onderzoeken wat het verschil is tussen de beleidsbanken (volgens de beschikbare informatie zijn dit de Export-Import Bank of China, de China Development Bank en de Agricultural Development Bank of China) en de handelsbanken die eigendom zijn van de staat. De Commissie heeft om uitleg over deze twee verschillende soorten financiële instellingen verzocht. De GOC heeft toegelicht dat de er geen schriftelijke wettelijke bepalingen zijn die de sector van de beleidsbanken reguleren, aangezien de Chinese autoriteiten momenteel werken aan een wet betreffende de beleidsbanken. Er werd eveneens aangevoerd dat één beleidsbank (namelijk de China Development Bank) niet als zodanig mag worden beschouwd, aangezien deze bank een kapitaalvennootschap is geworden en zich in een overgangsperiode bevindt. De overgelegde informatie bevestigt dat beleidsbanken anders worden behandeld dan commerciële staatsbanken. Ondanks het totale gebrek aan regels die de sector van de beleidsbanken reguleren en de wijze waarop deze banken op de Chinese financiële markt opereren, blijkt uit de circulaires van de PBOC, waarin deze banken expliciet worden genoemd, dat zij in vergelijking met commerciële staatsbanken een speciale status genieten. De Chinese overheid bezit via het Chinese ministerie van Financiën meer dan 50 % van de aandelen van de China Development Bank; de omvorming van de bank in een kapitaalvennootschap heeft bijgevolg geen gevolgen voor de zeggenschap van de overheid.

(87)

Een andere factor die de Chinese financiële markt verstoort, is de rol die de PBOC speelt bij het opleggen van de specifieke grenzen voor de vaststelling en het schommelen van de rente. Het onderzoek heeft namelijk aangetoond dat de PBOC over specifieke regels beschikt die de renteschommeling in de VRC reguleren. Volgens de beschikbare informatie zijn deze regels vastgesteld in circulaire nr. 251 van 2004 van de PBOC over thema's betreffende de aanpassing van de rente op deposito's en leningen (Circular on the Issues about the Adjusting Interest Rates on Deposits and Loans-Yinfa (2004) No 251). Financiële instellingen worden verzocht rentetarieven toe te passen binnen een bepaalde marge ten opzichte van de benchmarkrente van de PBOC. Voor leningen van handelsbanken en van commercieel geleide beleidsbanken is er geen bovengrens, maar alleen een ondergrens. Voor coöperatieve kredietinstellingen in steden en op het platteland is er zowel een boven- als een ondergrens. Voor preferentiële leningen en voor leningen waarvoor de Raad van State specifieke reglementen heeft vastgesteld, schommelen de rentetarieven niet opwaarts. De Commissie verzocht de GOC om toelichting bij de definitie en de formulering in circulaire nr. 251 en bij de daaraan voorafgaande wetgeving (circulaire nr. 250 van 2003 van de PBOC betreffende de expansie van de schommelingsmarge van het rentetarief van de financiële instellingen - Circular of PBOC concerning expansion of Financial Institution's Loan Interest Rate Float Range – YinFa). De GOC lichtte toe dat die circulaires deel uitmaken van de vrijmaking van de markt van de rentetarieven in de VRC, maar gaf geen nadere verklaring. De GOC is ook om uitleg gevraagd over de preferentiële leningen en andere door de Raad van State gespecificeerde leningen.

De GOC antwoordde dat de formulering van de desbetreffende Chinese teksten verwijst naar een vermoeden van andere leningen die door de Raad van State worden gespecificeerd. De GOC heeft geen andere uitleg of ter zake doende documentatie verstrekt om te verklaren waarom preferentiële leningen in de Chinese wetgeving worden gedefinieerd. Voor de andere soorten leningen is het, ook wanneer het argument van de GOC wordt aanvaard, onduidelijk waarom de wetgever het nodig achtte om de mogelijkheid van andere door de Raad van State gespecificeerde leningen in te voeren. De Commissie heeft ook verzocht om uitleg bij het bestaan van commercieel beheerde beleidsleningen, zoals vermeld in circulaire nr. 251. De GOC heeft hierover geen uitleg of bewijsmateriaal verstrekt. De Commissie heeft de GOC ook verzocht om actualiseringen of latere wetgeving in verband met de bovengenoemde circulaires betreffende het leenbeleid van handels- en beleidsbanken, maar heeft geen dergelijke informatie ontvangen.

(88)

Tot slot wordt opgemerkt dat de GOC geen andere gegevens of statistieken betreffende de structuur van het Chinese bankensysteem heeft verstrekt.

(89)

Op basis van de overwegingen 74 tot en met 88 en rekening houdend met het gebrek aan samenwerking van de VRC (en in het licht van de beschouwingen in overweging 90) concludeert de Commissie dat de financieringsmarkt in de VRC door staatsinterventie verstoord is en dat het ook waarschijnlijk is dat de rentetarieven die door niet-staatsbanken en andere financiële instellingen worden aangerekend, op de tarieven van de staatsbanken zijn afgestemd. De rentetarieven die door niet-staatsbanken en andere financiële instellingen worden aangerekend, kunnen bijgevolg niet als geschikte commerciële benchmarks worden beschouwd om te beoordelen of staatsleningen een voordeel inhouden.

ii)   Financiële bijdrage

(90)

Voorts wordt voor het gehele bewijsmateriaal geconcludeerd dat de meeste leningen aan de twee medewerkende producenten zijn verstrekt door beleids- en andere staatsbanken, die wegens hun verhouding tot de staat als overheidsinstanties worden beschouwd. Zij zijn voor meer dan 50 % eigendom van de staat en worden dus geacht door de overheid te worden gecontroleerd. Er zijn ook extra bewijzen dat deze banken effectief staatsautoriteit uitoefenen, aangezien de staat (in dit geval de PBOC), zoals toegelicht in overweging 65, duidelijk ingrijpt in de besluitvorming van handelsbanken met betrekking tot rentevoeten voor leningen die aan Chinese ondernemingen worden toegekend, terwijl aan ondernemingen in bepaalde gevallen, zoals toegelicht in overweging 83, bijna automatisch de binnen de door de staat vastgestelde grenzen laagst mogelijke rente werd toegekend. In deze omstandigheden waren de leningsactiviteiten van deze instellingen rechtstreeks aan de staat toe te schrijven. Het feit dat banken staatsautoriteit uitoefenen wordt ook bevestigd door de wijze waarop het Plan voor de papiersector 2007, Besluit nr. 40 en artikel 34 van de Wet inzake handelsbanken fungeren wat de realisering van het industriebeleid van de overheid betreft (zie de overwegingen 74 tot en met 81). Er zijn ook veel indirecte bewijzen, die worden gestaafd door objectieve studies en verslagen, dat er in het Chinese financiële systeem nog steeds een hoge mate van staatsinterventie is (zie overweging 313). Tot slot heeft de VRC geen informatie verstrekt die een beter inzicht zou hebben gegeven in de verhouding tussen de staatsbanken en de overheid (zie de overwegingen 68, 69 en 70 en de overwegingen 84, 85 en 86). In het geval van leningen die door beleids- of andere staatsbanken werden toegekend, concludeert de Commissie bijgevolg dat er een financiële bijdrage is aan de producenten van gestreken papier in de vorm van een rechtstreekse overdracht van middelen van de overheid in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) i), van de basisverordening.

iii)   Voordeel

(91)

Er is een voordeel overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 6, onder b), van de basisverordening in de mate dat de staatsleningen worden toegekend tegen gunstiger voorwaarden dan de ontvanger feitelijk op de markt zou kunnen krijgen. Aangezien is vastgesteld dat leningen van niet-staatsbanken in de VRC geen geschikte marktbenchmark zijn, is deze benchmark door berekening vastgesteld volgens de in de overwegingen 96 tot en met 102 beschreven methode.

iv)   Specificiteit

(92)

De Commissie heeft de GOC gevraagd om informatie over de subsidiabiliteitscriteria en over het gebruik van de subsidie teneinde vast te stellen in welke mate de toegang tot de subsidie tot bepaalde ondernemingen beperkt is en of de subsidie specifiek is in de zin van artikel 4 van de basisverordening. De GOC heeft hieromtrent geen informatie verstrekt. In het licht van artikel 4, lid 5, van de basisverordening, dat bepaalt dat de vaststelling van specificiteit „duidelijk” met positief bewijsmateriaal „moet worden onderbouwd”, moest de Commissie haar bevindingen dus overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening op de beschikbare gegevens baseren. Artikel 28, lid 6, bepaalt: „Indien een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijk medewerking verleent, waardoor relevante informatie wordt achtergehouden, kan dit tot gevolg hebben dat de resultaten voor deze belanghebbende minder gunstig uitvallen dan indien deze wel medewerking had verleend”. Onder meer de volgende gegevens zijn in overweging genomen:

Het door de klager overgelegde bewijsmateriaal inzake specificiteit.

De bevinding (zie de overwegingen 77 en 78) dat via een specifiek sectorplan, met name het Plan voor de papiersector, specifieke subsidies naar de papiersector worden gesluisd.

Het bewijs (zie overweging 76) dat de papiersector een „bevorderde sector” (Besluit nr. 40) is.

Artikel 34 van de Wet inzake handelsbanken [2003] nr. 13 (zie overweging 79) bepaalt dat handelsbanken leningen verstrekken volgens de behoeften van de nationale economie en de sociale ontwikkeling en overeenkomstig het industriebeleid van de overheid, in dit specifieke geval volgens het Plan voor de papiersector.

De bevindingen (zie overweging 81) dat het Chinese staatsplanningssysteem banken opdraagt de papiersector leningen te verstrekken en dat ondernemingen als zeer kredietwaardig worden beschouwd omdat zij voor specifieke beleidsplannen in aanmerking komen.

(93)

In het licht van het bovenstaande en gezien het gebrek aan medewerking van de GOC, wijst het beschikbare bewijsmateriaal erop dat subsidies die aan ondernemingen in de papiersector worden toegekend niet algemeen beschikbaar zijn en bijgevolg specifiek zijn in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening. In het licht van de niet-medewerking van de GOC wijst niets erop dat de subsidiabiliteit gebaseerd is op objectieve criteria of voorwaarden overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening.

d)   Conclusie

(94)

Bijgevolg moet de financiering van de papiersector als een subsidie worden beschouwd.

(95)

Gezien de financiële bijdrage, het voordeel voor de producenten-exporteurs en de specificiteit, moet deze subsidie als een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie worden beschouwd.

e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(96)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Overeenkomstig artikel 6, onder b), van de basisverordening wordt het aan de ontvangers toegekende voordeel geacht het verschil te zijn tussen het bedrag dat de onderneming betaalt voor de staatslening en het bedrag dat de onderneming zou betalen voor een vergelijkbare commerciële lening die zij op de markt zou kunnen verkrijgen.

(97)

Aangezien de door de Chinese banken verstrekte leningen, zoals hierboven uiteengezet, door substantiële staatsinterventie in de banksector worden gekenmerkt en niet worden verstrekt tegen rentetarieven die op een functionerende markt zouden worden toegepast, is volgens de hieronder beschreven methode door berekening een geschikte marktbenchmark vastgesteld. Gezien het gebrek aan medewerking van de GOC heeft de Commissie zich bovendien ook op beschikbare gegevens gebaseerd om een geschikt benchmarkrentetarief vast te stellen.

(98)

Bij het door berekening vaststellen van een geschikte benchmark wordt het redelijk geacht Chinese rentevoeten toe te passen die zijn gecorrigeerd teneinde rekening te houden met het normale marktrisico. In een context waar de huidige financiële toestand van de exporteur in een verstoorde markt tot stand is gekomen en er geen betrouwbare informatie van de Chinese banken over de inschatting van het risico en de vaststelling van de kredietwaardigheid beschikbaar is, wordt het namelijk nodig geacht niet de aangegeven kredietwaardigheid van de Chinese exporteurs in aanmerking te nemen, maar hun kredietwaardigheid op te waarderen op grond van het potentiële effect van de Chinese verstoorde markt op hun financiële situatie.

(99)

In verband met wat in de overwegingen 68 tot en met 72 is uiteengezet, heeft de Commissie zowel de GOC als de medewerkende producenten-exporteurs om informatie verzocht betreffende het leenbeleid van de Chinese banken en de wijze waarop aan de producenten-exporteurs leningen zijn toegekend. De partijen hebben hieromtrent ondanks herhaalde verzoeken geen informatie verstrekt. Gezien dit gebrek aan medewerking en alle beschikbare gegevens, alsook overeenkomstig artikel 28, lid 6, van de basisverordening wordt het passend geacht te oordelen dat alle ondernemingen in de VRC de hoogste rating voor labiele obligaties (BB bij Bloomberg) krijgen, en de standaardrentevoet van de Volksbank van China te verhogen met de passende toeslag die wordt verwacht voor obligaties die door ondernemingen met deze rating worden uitgegeven. Voor leningen die ondernemingen in vreemde munten krijgen, past de Commissie bovenop het standaardrentetarief dat in de desbetreffende Chinese leencontracten wordt vermeld de toeslag toe die wordt verwacht voor obligaties die door ondernemingen met die rating worden uitgegeven (LIBOR-tarief). Gezien het totale gebrek aan medewerking van de GOC om informatie te verstrekken over of toegang te verlenen tot staatsbanken, wordt het gezien alle beschikbare gegevens passend geacht de rating BB (labiel) te gebruiken overeenkomstig artikel 28, lid 6, van de basisverordening.

(100)

Het voordeel voor de producenten-exporteurs, d.w.z. de rente die tijdens het OT niet is betaald, is berekend door het verschil in rentetarief, uitgedrukt als percentage, te vermenigvuldigen met het uitstaande bedrag van de lening. Dat bedrag is vervolgens omgeslagen over de totale omzet van de medewerkende producenten-exporteurs.

(101)

Zoals uiteengezet in overweging 73 weigerde één producent-exporteur een belangrijke schuldherschikkingsovereenkomst ter beschikking te stellen. Bijgevolg kon basisinformatie die is verstrekt in verband met de leningen die onder deze overeenkomst vallen, zoals rentevoet, looptijd van de lening, afbetalingsschema enz., niet worden gecontroleerd. De producent-exporteur kon evenmin bewijzen dat hij de hoofdsommen van de leningen die onder deze overeenkomst vallen, heeft terugbetaald. Voor de berekening van het voordeel werden deze leningen dan ook als een subsidie beschouwd en zijn zij omgeslagen over het OT, bovenop de rente die tijdens het OT niet is betaald, zoals uiteengezet in overweging 100.

(102)

Het subsidiepercentage dat ten aanzien van deze regeling voor het OT is vastgesteld, bedraagt 5,37 % voor APP-ondernemingen en 1,26 % voor Chenming-ondernemingen.

4.2.2.   PROGRAMMA'S INZAKE INKOMSTENBELASTINGEN

—    Preferentiële fiscale behandelingen voor ondernemingen die zijn erkend als hightechondernemingen en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen

(103)

Dankzij deze regeling geniet een onderneming die wordt erkend als hightechonderneming of een in nieuwe technologieën gespecialiseerde onderneming een gereduceerde inkomstenbelasting van 15 % in plaats van de normale 25 %.

a)   Rechtsgrondslag

(104)

De regeling is een preferentiële fiscale behandeling waarin artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting van de VRC (nr. 63, afgekondigd op 16 maart 2007) voorziet, samen met administratieve maatregelen om te bepalen welke ondernemingen hightechondernemingen en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen zijn. De nota van de overheidsdienst voor belastingen betreffende de aangelegenheden die betrekking hebben op de betaling van vennootschapsbelastingen door hightechondernemingen en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen (Guo Shui Han [2008] nr. 985) heeft eveneens betrekking op deze regeling en bevat nadere details over de implementatie ervan.

b)   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(105)

Artikel 10 van de administratieve maatregelen om te bepalen welke ondernemingen hightechondernemingen en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen zijn, bevat de criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen. Indien de onderneming aan alle criteria van artikel 10 voldoet, moet zij overeenkomstig de procedure van artikel 11 van die maatregelen bij de bevoegde instantie een aanvraag indienen.

c)   Toepassing in de praktijk

(106)

Een onderneming die zich voor deze regeling aanmeldt, moet een onlineaanvraag doen bij het plaatselijke Bureau voor wetenschap en technologie, dat een eerste onderzoek zal uitvoeren. Vervolgens doet het plaatselijke Bureau voor wetenschap en technologie een aanbeveling aan het Provinciale Departement voor wetenschap en technologie. Alvorens het provinciale departement een beslissing neemt omtrent de erkenning als hightechonderneming of in nieuwe technologieën gespecialiseerde onderneming, kan het ook besluiten bij de aanvrager ter plaatse een onderzoek uit te voeren.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(107)

De drie medewerkende producenten-exporteurs die tijdens het OT voordelen hebben ontvangen, hebben van deze regeling gebruik gemaakt. Hoewel de GOC geen administratieve regels heeft overgelegd, hebben de producenten-exporteurs de beschikbare wetteksten verstrekt. Zelfs met deze teksten blijft de aanvraagprocedure moeilijk te begrijpen en blijft zij vaag en ondoorzichtig.

e)   Conclusie

(108)

Bijgevolg moet de regeling worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) ii), en lid 2, van de basisverordening, in de vorm van gederfde inkomsten van de overheid, waardoor de ontvangende ondernemingen een voordeel hebben verkregen.

(109)

De Commissie heeft de GOC gevraagd om informatie over de subsidiabiliteitscriteria en over het gebruik van de subsidie teneinde vast te stellen in welke mate de toegang tot de subsidie tot bepaalde ondernemingen beperkt is en of de subsidie specifiek is in de zin van artikel 4 van de basisverordening. De GOC heeft hieromtrent geen informatie verstrekt. Zoals uiteengezet in punt 4.1 moest de Commissie haar bevindingen in het licht van artikel 4, lid 5, van de basisverordening, dat bepaalt dat de vaststelling van specificiteit „duidelijk” met positief bewijsmateriaal „moet worden onderbouwd”, dus overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening op de beschikbare gegevens baseren.

(110)

Deze subsidieregeling is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening aangezien de wetgeving op grond waarvan de subsidieverlenende autoriteit opereert, zelf de toegang tot deze regeling heeft beperkt tot bepaalde ondernemingen en sectoren die als bevorderde sectoren zijn ingedeeld, zoals de ondernemingen die tot de sector gestreken papier behoren. Artikel 25 van hoofdstuk 4 van de Wet op de vennootschapsbelasting van de VRC (nr. 63, afgekondigd op 16 maart 2007) betreft „Fiscale stimuleringsmaatregelen” en bepaalt namelijk dat de overheid vennootschapsbelastingvoordelen toekent aan belangrijke sectoren en projecten die door de staat worden gesteund en bevorderd. Volgens de analyse van de Commissie stelt de Raad van State in zijn Besluit nr. 40 (artikel 14) en in de Catalogus van directory's over de aanpassing van de industriële structuur de beginselen en de indeling vast op grond waarvan een onderneming als bevorderde onderneming wordt beschouwd. Bovendien zijn er geen objectieve criteria om te bepalen welke ondernemingen in aanmerking komen en geen afdoend bewijs om te concluderen dat het in aanmerking komen voor de regeling automatisch is overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening. Hoewel tijdens het bezoek aan de producenten-exporteurs bepaalde administratieve regels duidelijk zijn geworden, kon ingevolge het gebrek aan medewerking van de GOC niet worden beoordeeld of er dergelijke objectieve criteria bestonden.

(111)

Bijgevolg moet deze subsidie worden geacht aanleiding te geven tot compenserende maatregelen.

f)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(112)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvangers in het OT toegekende voordeel. Dat voordeel wordt geacht te bestaan in de in totaal verschuldigde belasting volgens het normale belastingtarief, na aftrek van wat volgens het verlaagde preferentiële belastingtarief is betaald. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag (teller) omgeslagen over de totale omzet van de medewerkende producenten-exporteurs in het OT, omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

(113)

Het subsidiepercentage dat ten aanzien van deze regeling voor het OT voor de medewerkende producenten-exporteurs is vastgesteld, bedraagt 1,22 % voor de APP-groep en 0,58 % voor de Chenming-groep.

—    Preferentiële fiscale behandelingen voor onderzoek en ontwikkeling (O&O)

(114)

Deze regeling biedt een voordeel aan alle ondernemingen waarvan is erkend dat zij O&O-projecten uitvoeren. Dankzij deze kwalificatie wordt de vennootschapsbelasting verlaagd met 50 % van de werkelijke uitgaven voor goedgekeurde projecten.

a)   Rechtsgrondslag

(115)

Deze regeling is een preferentiële fiscale behandeling waarin wordt voorzien door artikel 30, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting van de VRC (nr. 63, afgekondigd op 16 maart 2007), artikel 95 van de reglementen inzake de implementatie van de wet op de vennootschapsbelasting van de VRC, Decreet nr. 512 van de Raad van State van de VRC, afgekondigd op 6 december 2007, en de Gids inzake belangrijke gebieden (Kennisgeving nr. 6, 2007).

b)   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(116)

Deze regeling biedt een voordeel aan ondernemingen waarvan is erkend dat zij O&O-projecten uitvoeren. Alleen O&O-projecten van de ondernemingen uit hightechsectoren of in nieuwe technologieën gespecialiseerde sectoren die primaire staatssteun ontvangen en projecten die zijn opgenomen in de gids inzake belangrijke gebieden van hightechindustrialisatie in het kader van de huidige ontwikkelingsprioriteit die door de Nationale Commissie voor ontwikkeling en hervorming is afgekondigd, komen voor deze regeling in aanmerking.

c)   Toepassing in de praktijk

(117)

Elke onderneming die zich voor deze regeling wenst aan te melden, moet bij het plaatselijke bureau voor wetenschap en technologie gedetailleerde informatie over de O&O-projecten indienen. Na onderzoek doet het belastingkantoor kennisgeving van goedkeuring. Het bedrag dat onderworpen is aan vennootschapsbelasting wordt verlaagd met 50 % van de werkelijke uitgaven voor goedgekeurde projecten.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(118)

De medewerkende producenten-exporteurs die tijdens het OT voordelen hebben ontvangen, hebben van deze regeling gebruik gemaakt. Hoewel de GOC geen administratieve regels heeft overgelegd, hebben de producenten-exporteurs de beschikbare wetteksten verstrekt. Zelfs met deze teksten blijft de aanvraagprocedure moeilijk te begrijpen, vaag en ondoorzichtig.

e)   Conclusie

(119)

Bijgevolg moet de regeling worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) ii), en lid 2, van de basisverordening, in de vorm van gederfde inkomsten van de overheid, waardoor de ontvangende ondernemingen een voordeel hebben verkregen.

(120)

De Commissie heeft de GOC verzocht om informatie over de subsidiabiliteitscriteria en over het gebruik van de subsidie teneinde vast te stellen in welke mate de toegang tot de subsidie tot bepaalde ondernemingen beperkt is en of de subsidie specifiek is in de zin van artikel 4 van de basisverordening. De GOC heeft hieromtrent geen informatie verstrekt. Zoals uiteengezet in punt 4.1 moest de Commissie haar bevindingen in het licht van artikel 4, lid 5, van de basisverordening, dat bepaalt dat de vaststelling van specificiteit „duidelijk” met positief bewijsmateriaal „moet worden onderbouwd”, dus overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening op de beschikbare gegevens baseren.

(121)

Deze subsidieregeling is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening aangezien de wetgeving op grond waarvan de subsidieverlenende autoriteit opereert, zelf de toegang tot deze regeling heeft beperkt tot bepaalde ondernemingen en sectoren die als bevorderde sectoren zijn ingedeeld, zoals de ondernemingen die tot de sector gestreken papier behoren. Bovendien zijn er geen objectieve criteria om het in aanmerking komen te beperken en geen afdoend bewijs om te concluderen dat het in aanmerking komen voor de regeling automatisch is overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening. Hoewel tijdens het bezoek aan de producenten-exporteurs bepaalde administratieve regels duidelijk zijn geworden, kon ingevolge het gebrek aan medewerking van de GOC niet worden beoordeeld of er dergelijke objectieve criteria bestonden.

(122)

Bijgevolg moet deze subsidie worden geacht aanleiding te geven tot compenserende maatregelen.

f)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(123)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvangers in het OT toegekende voordeel. Dat voordeel wordt geacht te bestaan in de in totaal verschuldigde belasting volgens het normale belastingtarief, na aftrek van wat met de extra 50 % aftrek van de werkelijke uitgaven voor O&O voor de goedgekeurde projecten is betaald. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag (teller) omgeslagen over de totale omzet van de medewerkende producenten-exporteurs in het OT, omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

(124)

Het subsidiepercentage dat ten aanzien van deze regeling voor het OT voor de medewerkende producenten-exporteurs is vastgesteld, bedraagt 0,02 % voor de APP-groep en 0,05 % voor de Chenming-groep.

—    Vrijstelling van dividend tussen gekwalificeerde ingezeten ondernemingen

(125)

De regeling betreft in de VRC ingezeten ondernemingen die aandeelhouder zijn in andere in de VRC ingezeten ondernemingen. Eerstgenoemde hebben recht op een belastingvrijstelling van de inkomsten uit bepaalde dividenden die door laatstgenoemde worden betaald.

a)   Rechtsgrondslag

(126)

Deze regeling is een preferentiële fiscale behandeling waarin wordt voorzien door artikel 26 van de Wet op de vennootschapsbelasting van de VRC, die nader is toegelicht in artikel 83 van de Reglementen inzake de implementatie van de wet op de vennootschapsbelasting van de VRC, en door Decreet nr. 512 van de Raad van State van de VRC, dat is afgekondigd op 6 december 2007.

b)   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(127)

Deze regeling biedt een voordeel aan alle ingezeten ondernemingen die aandeelhouder zijn in andere in de VRC ingezeten ondernemingen.

c)   Toepassing in de praktijk

(128)

De ondernemingen maken rechtstreeks via hun belastingaangifteformulier van deze regeling gebruik.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(129)

Op het aangifteformulier voor de inkomstenbelasting van de medewerkende producenten-exporteurs wordt een bedrag van inkomstenbelasting vrijgesteld. Overeenkomstig de voorwaarden van aanhangsel 5 van het aangifteformulier voor de inkomstenbelasting (jaarlijkse aangifte van belastingpreferenties) wordt dit bedrag ingevuld onder dividenden, bonussen en andere inkomsten uit beleggingen in aandelen van in aanmerking komende ingezetenen en ondernemingen. De desbetreffende ondernemingen hebben op deze bedragen geen inkomstenbelasting betaald.

e)   Conclusie

(130)

Bijgevolg moet de regeling worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) ii), en lid 2, van de basisverordening, in de vorm van gederfde inkomsten van de overheid, waardoor de ontvangende ondernemingen een voordeel hebben verkregen.

(131)

De Commissie heeft de GOC verzocht om informatie over de subsidiabiliteitscriteria en over het gebruik van de subsidie teneinde vast te stellen in welke mate de toegang tot de subsidie tot bepaalde ondernemingen beperkt is en of de subsidie specifiek is in de zin van artikel 4 van de basisverordening. De GOC heeft hieromtrent geen informatie verstrekt. Zoals uiteengezet in punt 4.1 moest de Commissie haar bevindingen in het licht van artikel 4, lid 5, van de basisverordening, dat bepaalt dat de vaststelling van specificiteit „duidelijk” met positief bewijsmateriaal „moet worden onderbouwd”, dus overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening op de beschikbare gegevens baseren.

(132)

Deze subsidieregeling is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening aangezien de wetgeving op grond waarvan de subsidieverlenende autoriteit opereert, zelf de toegang tot deze regeling heeft beperkt tot in de VRC ingezeten ondernemingen die inkomsten hebben uit dividenden van andere in de VRC ingezeten ondernemingen, dit in tegenstelling tot ondernemingen die in buitenlandse ondernemingen investeren.

(133)

Aangezien alle bovengenoemde belastingregelingen in het kader van hoofdstuk 4 van de Wet op de vennootschapsbelasting van de VRC exclusief voorbehouden zijn aan belangrijke sectoren en projecten die, zoals bepaald in artikel 25, door de staat worden gesteund of bevorderd, is ook deze regeling specifiek omdat zij voorbehouden is aan bepaalde ondernemingen en sectoren die als bevorderd zijn ingedeeld, zoals de sector gestreken papier. Volgens de analyse van de Commissie stelt de Raad van State in zijn Besluit nr. 40 (artikel 14) en in de Catalogus van directory's over de aanpassing van de industriële structuur namelijk de beginselen en de indeling vast op grond waarvan een onderneming als bevorderde onderneming wordt beschouwd. Bovendien zijn er in dat geval geen objectieve criteria om het in aanmerking komen te beperken en geen afdoend bewijs om te concluderen dat het in aanmerking komen voor de regeling automatisch is overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening. Hoewel tijdens het bezoek aan de producenten-exporteurs bepaalde administratieve regels duidelijk zijn geworden, kon ingevolge het gebrek aan medewerking van de GOC niet worden beoordeeld of er dergelijke objectieve criteria bestonden.

(134)

Bijgevolg moet deze subsidie worden geacht aanleiding te geven tot compenserende maatregelen.

f)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(135)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvangers in het OT toegekende voordeel. Dat voordeel wordt geacht te bestaan in de in totaal verschuldigde belasting wanneer de inkomsten uit het dividend van andere in de VRC ingezeten ondernemingen wordt meegeteld, na aftrek van wat werkelijk is betaald met de belastingvrijstelling van het dividend. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag (teller) omgeslagen over de totale omzet van de medewerkende producenten-exporteurs in het OT, omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

(136)

Het subsidiepercentage dat ten aanzien van deze regeling voor het OT voor de medewerkende producenten-exporteurs is vastgesteld, bedraagt 1,34 % voor de APP-groep en 0,21 % voor de Chenming-groep.

4.2.3.   PROGRAMMA'S INZAKE INDIRECTE BELASTINGEN EN INVOERRECHTEN

—    Vrijstelling van btw en van rechten op ingevoerde apparatuur

(137)

Deze regeling verleent voordelen in de vorm van btw-vrijstelling en rechtenvrije invoer van kapitaalgoederen aan de FIE's of binnenlandse ondernemingen die door de Chinese autoriteiten overeenkomstig de desbetreffende wetgeving inzake investeringen, belastingen en douane als door de staat bevorderd project zijn erkend.

a)   Rechtsgrondslag

(138)

Deze regeling is gebaseerd op een reeks rechtsbepalingen, zoals de circulaire van de Raad van State inzake de afstemming van het belastingbeleid op het gebied van ingevoerde apparatuur nr. 37/1997, de aankondiging van het ministerie van Financiën, de algemene douanedienst en de overheidsdienst voor belastingen [2008] nr. 43, het bericht van de NDRC over de desbetreffende aangelegenheden inzake de behandeling van de bevestigingsbrief met betrekking tot binnen- of buitenlands gefinancierde projecten waarvan de ontwikkeling door de staat wordt bevorderd, nr. 316 2006, van 22 februari 2006, alsook op de catalogus van noch voor FIE's, noch voor binnenlandse ondernemingen van rechten vrijstelbare importartikelen - 2008.

b)   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(139)

Slechts FIE's of binnenlandse ondernemingen die als door de staat bevorderd project worden erkend, komen in aanmerking.

c)   Toepassing in de praktijk

(140)

Overeenkomstig artikel I.1. van het bericht van de NDRC over de desbetreffende aangelegenheden inzake de behandeling van de bevestigingsbrief met betrekking tot binnen- of buitenlands gefinancierde projecten waarvan de ontwikkeling door de staat wordt bevorderd, nr. 3162006, van 22 februari 2006, genieten de buitenlandse investeringsprojecten die conform zijn aan die welke behoren tot de categorie bevorderde projecten in de catalogus van sectoren voor leidende buitenlandse investering en de catalogus van prioritaire sectoren voor buitenlandse investeringen in de centraal-westelijke regio met technologie-overdracht, vrijstelling van rechten en btw op de voor eigen gebruik ingevoerde apparatuur in de totale investering en de technologie, delen en onderdelen, en wisselstukken die overeenkomstig het contract samen met de apparatuur worden ingevoerd; uitgesloten zijn goederen die zijn opgenomen in de catalogus van niet van belasting vrijgestelde in het kader van buitenlandse investeringsprojecten ingevoerde goederen. De projectbevestigingsbrief voor buitenlandse investeringsprojecten van de categorie bevorderde projecten met een totale investering van 30 miljoen USD of meer moet door de NDRC worden afgegeven. De projectbevestigingsbrief voor buitenlandse investeringsprojecten van de categorie bevorderde projecten met een totale investering van minder dan 30 miljoen USD moet door de commissies of economische besturen op provinciaal niveau worden afgegeven. Zodra de ondernemingen de projectbevestigingsbrief van de bevorderingscategorie hebben ontvangen, leggen zij de erkenning en andere aanvraagdocumenten aan hun plaatselijke belastinginstanties voor om op de invoer van apparatuur voor de vrijstelling van douanerechten en btw in aanmerking te komen.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(141)

Alle medewerkende producenten-exporteurs hebben van deze regeling gebruik gemaakt.

e)   Conclusie

(142)

Bijgevolg moet de regeling worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) ii), en lid 2, van de basisverordening, in de vorm van gederfde inkomsten van de overheid, waardoor de ontvangende ondernemingen een voordeel hebben verkregen.

(143)

De Commissie heeft de GOC verzocht om informatie over de subsidiabiliteitscriteria en over het gebruik van de subsidie teneinde vast te stellen in welke mate de toegang tot de subsidie tot bepaalde ondernemingen beperkt is en of de subsidie specifiek is in de zin van artikel 4 van de basisverordening. De GOC heeft hieromtrent geen informatie verstrekt. Zoals uiteengezet in punt 4.1 moest de Commissie haar bevindingen in het licht van artikel 4, lid 5, van de basisverordening, dat bepaalt dat de vaststelling van specificiteit „duidelijk” met positief bewijsmateriaal „moet worden onderbouwd”, dus overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening op de beschikbare gegevens baseren.

(144)

Deze subsidieregeling is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening aangezien de wetgeving op grond waarvan de subsidieverlenende autoriteit opereert, zelf de toegang tot deze regeling heeft beperkt tot ondernemingen die investeren in bepaalde categorieën van activiteiten die exhaustief bij wet zijn vastgelegd (zoals de catalogus met richtsnoeren voor sectoren met betrekking tot buitenlandse investeringen en de catalogus van belangrijke sectoren, producten en technologieën waarvan de overheid momenteel de ontwikkeling bevordert). Bovendien zijn er geen objectieve criteria om te bepalen welke ondernemingen in aanmerking komen en geen afdoend bewijs om te concluderen dat het in aanmerking komen voor de regeling automatisch is overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening. Hoewel tijdens het bezoek aan de producenten-exporteurs bepaalde administratieve regels duidelijk zijn geworden, kon ingevolge het gebrek aan medewerking van de GOC niet worden beoordeeld of er dergelijke objectieve criteria bestonden.

(145)

Bijgevolg moet deze subsidie worden geacht aanleiding te geven tot compenserende maatregelen.

f)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(146)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Voor de berekening van dat voordeel, is de genoten vrijstelling van btw en rechten op ingevoerde apparatuur in aanmerking genomen. Overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening is het bedrag van deze subsidie (de teller) gespreid over het OT voor een nuttige levensduur die overeenstemt met de gemiddelde afschrijvingstermijn in de desbetreffende sector (namelijk 15 jaar). Het resulterende bedrag is vervolgens omgeslagen over de totale omzet van de medewerkende producenten-exporteurs tijdens het OT omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

(147)

Het subsidiepercentage dat ten aanzien van deze regeling voor het OT voor de medewerkende producenten-exporteurs is vastgesteld, bedraagt 1,17 % voor de APP-groep en 0,61 % voor de Chenming-groep.

—    Btw-aftrek op in het binnenland geproduceerde apparatuur

(148)

Deze regeling biedt voordelen in de vorm van een btw-aftrek voor door FIE's aangekochte in het binnenland geproduceerde apparatuur.

a)   Rechtsgrondslag

(149)

Deze regeling is gebaseerd op de circulaire van de overheidsdienst voor belastingen inzake de afkondiging van de voorlopige maatregelen voor de dienst belastingaftrek voor de aankoop van in het binnenland geproduceerde apparatuur door met buitenlands kapitaal gefinancierde ondernemingen nr. 171, 1999, van 20.9.1999, en werd beëindigd door de circulaire inzake de beëindiging van het beleid inzake belastingaftrek voor de aankoop van in het binnenland geproduceerde apparatuur door FIE's [Caishui 2008, nr. 176]. Deze laatste voorziet in een overgangsperiode na de beëindiging van het programma op 1 januari 2009.

b)   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(150)

Voor deze regeling komen alleen FIE's in aanmerking die in het binnenland geproduceerde apparatuur kopen.

c)   Toepassing in de praktijk

(151)

Het programma beoogt de terugbetaling van de btw op de aankoop door FIE's van in het binnenland geproduceerde apparatuur indien de apparatuur niet is opgenomen in de catalogus van niet voor vrijstelling in aanmerking komende artikelen en de waarde van de apparatuur niet hoger is dan het maximale totale investeringsbedrag voor FIE's volgens de „experimentele administratieve maatregelen inzake de aankoop van in het binnenland geproduceerde apparatuur”.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(152)

Alle medewerkende producenten-exporteurs hebben van deze regeling gebruik gemaakt.

e)   Conclusie

(153)

Bijgevolg moet de regeling worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) ii), en lid 2, van de basisverordening, in de vorm van gederfde inkomsten van de overheid, waardoor de ontvangende ondernemingen een voordeel hebben verkregen.

(154)

De Commissie heeft de GOC verzocht om informatie over de subsidiabiliteitscriteria en over het gebruik van de subsidie teneinde vast te stellen in welke mate de toegang tot de subsidie tot bepaalde ondernemingen beperkt is en of de subsidie specifiek is in de zin van artikel 4 van de basisverordening. De GOC heeft hieromtrent geen informatie verstrekt. Zoals uiteengezet in punt 4.1 moest de Commissie haar bevindingen in het licht van artikel 4, lid 5, van de basisverordening, dat bepaalt dat de vaststelling van specificiteit „duidelijk” met positief bewijsmateriaal „moet worden onderbouwd”, dus overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening op de beschikbare gegevens baseren.

(155)

Deze subsidieregeling is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening aangezien de wetgeving op grond waarvan de subsidieverlenende autoriteit opereert, zelf de toegang tot deze regeling heeft beperkt tot een bepaald soort ondernemingen (namelijk FIE's). Bovendien zijn er geen objectieve criteria om te bepalen welke ondernemingen in aanmerking komen en geen afdoend bewijs om te concluderen dat het in aanmerking komen voor de regeling automatisch is overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening. Hoewel tijdens het bezoek aan de producenten-exporteurs bepaalde administratieve regels duidelijk zijn geworden, kon ingevolge het gebrek aan medewerking van de GOC niet worden beoordeeld of er dergelijke objectieve criteria bestonden.

(156)

Voorts is de regeling specifiek in de zin van artikel 4, lid 4, onder b), van de basisverordening, daar de subsidie afhankelijk is van het gebruik van binnenlandse in plaats van ingevoerde goederen.

(157)

Deze subsidie moet derhalve worden geacht aanleiding te geven tot compenserende maatregelen.

f)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(158)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Voor de berekening van het voordeel dat de ontvangers genieten, is de terugbetaalde btw op de aankoop van in het binnenland geproduceerde apparatuur in aanmerking genomen. Overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening is het bedrag van deze subsidie (de teller) gespreid over het OT voor een nuttige levensduur die overeenstemt met de gemiddelde afschrijvingstermijn in de desbetreffende sector (namelijk 15 jaar). Het resulterende bedrag is vervolgens omgeslagen over de totale omzet van de medewerkende producenten-exporteurs tijdens het OT omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

(159)

Het subsidiepercentage dat ten aanzien van deze regeling voor het OT voor de medewerkende producenten-exporteurs is vastgesteld, bedraagt 0,03 % voor de APP-groep en 0,05 % voor de Chenming-groep.

—    Belasting voor stadsonderhoud, bouwbelasting en onderwijstoeslagen voor FIE's

(160)

Deze regeling verleent FIE's vrijstelling van de belasting voor stadsonderhoud, de bouwbelasting en de onderwijstoeslag.

a)   Rechtsgrondslag

(161)

De regeling is gebaseerd op de tussentijdse regels inzake de belasting voor stadsonderhoud van de Volksrepubliek China (Guo Fa, gepubliceerd op 8 februari 1985, nr. 19) en op de reglementeringen van het ministerie van Financiën inzake diverse specifieke aangelegenheden met betrekking tot de implementatie van tussentijdse regels inzake de belasting voor stadsonderhoud van de Volksrepubliek China (Cai Shui Zi, gepubliceerd op 22 maart 1985, nr. 69).

b)   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(162)

Alleen FIE's komen in aanmerking.

c)   Toepassing in de praktijk

(163)

Overeenkomstig de tussentijdse regels inzake de belasting voor stadsonderhoud van de Volksrepubliek China is de grondslag van de belasting voor stadsonderhoud en van de bouwbelasting het bedrag aan werkelijk door de belastingbetalers betaalde productbelasting, btw en bedrijfsbelasting, en moet deze belasting samen met respectievelijk de productbelasting, de btw en de bedrijfsbelasting worden betaald.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(164)

Zoals uiteengezet in de overwegingen 348 en 349 gelden de belastingverplichtingen met betrekking tot deze regeling met ingang van 1 december 2010 voor alle ondernemingen die in de VRC actief zijn.

e)   Conclusie

(165)

Bijgevolg en op grond van informatie tot en met 30 november 2010 moet de regeling worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) ii), en lid 2, van de basisverordening, in de vorm van gederfde inkomsten van de overheid, waardoor de ontvangende ondernemingen een voordeel hebben verkregen.

(166)

Deze subsidieregeling is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening aangezien de wetgeving op grond waarvan de subsidieverlenende autoriteit opereert, zelf een bepaalde soort ondernemingen (namelijk FIE's) vrijstelt van de betaling van de belasting voor stadsonderhoud en de bouwbelasting.

(167)

Deze subsidie moet derhalve worden geacht aanleiding te geven tot compenserende maatregelen.

(168)

Gelet op de informatie die de GOC en de desbetreffende medewerkende producenten-exporteurs hebben verstrekt, wordt niettemin geconcludeerd dat de partijen in staat waren om aan te tonen dat deze regeling de betrokken exporteurs niet langer een voordeel oplevert.

(169)

Bijgevolg is voldaan aan de voorwaarden van artikel 15 van de basisverordening. Daarom werd geconcludeerd dat voor deze regeling geen compenserende maatregelen moeten worden genomen.

4.2.4.   SUBSIDIEPROGRAMMA'S

(170)

Van de diverse in de klacht vermelde subsidieprogramma's bleken er twee door de medewerkende producenten-exporteurs te zijn gebruikt, namelijk de steun voor bekende merken en de speciale fondsen voor de bevordering van de economische en commerciële ontwikkeling van buitenlandse ondernemingen en het aantrekken van aanzienlijke buitenlandse investeringsprojecten in de provincie Shandong. De medewerkende producenten-exporteurs hebben melding gemaakt van de overige programma's waarvan is gebleken dat er gebruik van werd gemaakt. De GOC is op het bestaan van deze programma's gewezen en werd om de nodige informatie erover verzocht. De GOC argumenteerde dat programma's die niet in de klacht zijn vermeld, niet mogen worden onderzocht, aangezien dat tegen de regels van de WTO indruist. De GOC voerde dus aan dat het verzoek van de Commissie in strijd is met de voorschriften inzake bewijsmateriaal en raadpleging van de SCM-overeenkomst. De GOC voerde ook aan dat de door de Commissie verstrekte informatie over deze regelingen algemeen was en dat de Commissie, zelfs in de veronderstelling dat deze programma's kunnen worden onderzocht, de GOC een nieuw, voldoende onderbouwd verzoek moet toezenden, waarin zij de GOC verzoekt details te verstrekken over de subsidies waarvoor recentelijk argumenten zijn aangevoerd en die voor het onderzoek van belang zouden zijn.

(171)

In dit verband zij opgemerkt dat het een gangbare EU-praktijk is om de autoriteiten van het onderzoekende land in te lichten over het bestaan van elke door de medewerkende producenten-exporteurs gebruikte subsidieregeling waarvoor argumenten zijn aangevoerd en die verschilt van deze welke vermeld zijn in de klacht, en hierover om informatie en toelichting te verzoeken. De gevolgde praktijk is in overeenstemming met de desbetreffende WTO-voorschriften. De Commissie heeft de GOC ingelicht over het bestaan van dergelijke regelingen op het ogenblik waarop die regelingen bekendgemaakt werden, en heeft de GOC de informatie verstrekt die zij van de Chinese medewerkende producenten-exporteurs had ontvangen. De Commissie heeft de GOC de gelegenheid geboden om over de desbetreffende regelingen overleg te plegen, en er heeft vervolgens overleg plaatsgevonden. Bijgevolg zijn de artikelen 12.1, 13.1 en 13.2 van de SCM-overeenkomst en artikel 11, lid 10, van de basisverordening volledig nagekomen. Voor de hieronder gepresenteerde bevindingen is de door de GOC verstrekte informatie over de desbetreffende programma's in aanmerking genomen.

i)   In de klacht vermelde programma's

—    Bekende merken

a)   Rechtsgrondslag

(172)

Deze regeling is geïmplementeerd bij het bericht van de provincie Shandong betreffende de begroting 2008 voor de speciale prijs voor de ontwikkeling van exportmerken [Lucaiqizhi (2008) nr. 75]. Deze regeling verleent subsidies aan ondernemingen om exportmerken te bevorderen en het marktaandeel van bekende merken te vergroten.

b)   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(173)

Voor de prijs komen alleen ondernemingen in aanmerking die bekende exportmerken produceren en in de provincie Shandong gevestigd zijn. Er zijn geen wetten of regelgeving overgelegd tot staving van de criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen.

c)   Toepassing in de praktijk

(174)

De regeling heeft tot doel ondernemingen te bekronen die zijn erkend als de ondernemingen in de provincie Shandong die bekende merken uitvoeren, teneinde hun ontwikkeling en concurrentievermogen te versterken. De onderneming moet zich niet voor dit programma aanmelden en er is dus ook geen goedkeuringsdocument.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(175)

Eén medewerkende producent-exporteur heeft van deze regeling gebruik gemaakt.

e)   Conclusie

(176)

Bijgevolg moet de regeling worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) ii), en lid 2, van de basisverordening, in de vorm van een rechtstreekse overdracht van middelen, waardoor de ontvangende ondernemingen een voordeel hebben verkregen.

(177)

De Commissie heeft de GOC verzocht om informatie over de subsidiabiliteitscriteria en over het gebruik van de subsidie teneinde vast te stellen in welke mate de toegang tot de subsidie tot bepaalde ondernemingen beperkt is en of de subsidie specifiek is in de zin van artikel 4 van de basisverordening. De GOC heeft hieromtrent geen informatie verstrekt. Zoals uiteengezet in punt 4.1 moest de Commissie haar bevindingen in het licht van artikel 4, lid 5, van de basisverordening, dat bepaalt dat de vaststelling van specificiteit „duidelijk” met positief bewijsmateriaal „moet worden onderbouwd”, dus overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening op de beschikbare gegevens baseren.

(178)

Deze subsidieregeling is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening aangezien de toegang ertoe beperkt is tot bepaalde ondernemingen, namelijk ondernemingen die bekende merken uitvoeren. In het licht van het totale gebrek aan wettelijke of administratieve informatie over de criteria om voor de regeling in aanmerking te komen, wijst niets erop dat de subsidiabiliteit gebaseerd is op objectieve criteria en voorwaarden overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening.

(179)

Deze subsidie moet derhalve worden geacht aanleiding te geven tot compenserende maatregelen.

f)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(180)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Dit bedrag (de teller) is omgeslagen over de totale omzet van de medewerkende producent-exporteur tijdens het OT omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

(181)

Het subsidiepercentage dat ten aanzien van deze regeling voor het OT voor de medewerkende producenten-exporteurs is vastgesteld, is voor de Chenming-groep verwaarloosbaar (minder dan 0,01 %).

—    Speciale aanmoedigingsfondsen voor buitenlandse investeringsprojecten

a)   Rechtsgrondslag

(182)

Het officiële document van deze regeling is de aankondiging van het centrale volksbestuur van Shouguang inzake de onderscheiding van performante ondernemingen in 2008. Deze regeling dateert van 9 februari 2008 en onderscheidt ondernemingen die in 2008 uitzonderlijk goed hebben gepresteerd.

b)   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(183)

Ondernemingen die zijn erkend als „onderneming die uitstekend heeft gepresteerd in het aantrekken van buitenlandse investeringen” en als „performante onderneming op het gebied van buitenlandse handel”, die buitengewoon goed heeft gepresteerd op het gebied van de buitenlandse handel of die aanzienlijke buitenlandse investeringen heeft aangetrokken, komen voor de regeling in aanmerking. De GOC heeft geen wet- of regelgeving overgelegd betreffende het beleid inzake of de definitie van „onderneming die uitstekend heeft gepresteerd in het aantrekken van buitenlandse investeringen” en „performante onderneming op het gebied van buitenlandse handel”.

c)   Toepassing in de praktijk

(184)

Het volksbestuur van Shouguang kent middelen toe aan ondernemingen die als „onderneming die uitstekend heeft gepresteerd in het aantrekken van buitenlandse investeringen” en „performante onderneming op het gebied van buitenlandse handel” zijn erkend.

(185)

Volgens de GOC moet de onderneming zich niet voor deze regeling aanmelden en is er dus ook geen goedkeuringsdocument.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(186)

Eén medewerkende producent-exporteur heeft van deze regeling gebruik gemaakt.

e)   Conclusie

(187)

Bijgevolg moet de regeling worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) ii), en lid 2, van de basisverordening, in de vorm van een rechtstreekse overdracht van middelen, waardoor de ontvangende ondernemingen een voordeel hebben verkregen.

(188)

De Commissie heeft de GOC verzocht om informatie over de subsidiabiliteitscriteria en over het gebruik van de subsidie teneinde vast te stellen in welke mate de toegang tot de subsidie tot bepaalde ondernemingen beperkt is en of de subsidie specifiek is in de zin van artikel 4 van de basisverordening. De GOC heeft hieromtrent geen informatie verstrekt. Zoals uiteengezet in punt 4.1 moest de Commissie haar bevindingen in het licht van artikel 4, lid 5, van de basisverordening, dat bepaalt dat de vaststelling van specificiteit „duidelijk” met positief bewijsmateriaal „moet worden onderbouwd”, dus overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening op de beschikbare gegevens baseren.

(189)

Deze subsidieregeling is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening aangezien de toegang ertoe beperkt is tot bepaalde ondernemingen, namelijk tot ondernemingen die uitstekend hebben gepresteerd in het aantrekken van buitenlandse investeringen en performante ondernemingen op het gebied van buitenlandse handel. In het licht van het totale gebrek aan wettelijke of administratieve informatie over de criteria om voor de regeling in aanmerking te komen, wijst niets erop dat de subsidiabiliteit gebaseerd is op objectieve criteria en voorwaarden overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening.

(190)

Deze subsidie moet derhalve worden geacht aanleiding te geven tot compenserende maatregelen.

f)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(191)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Dit bedrag (de teller) is omgeslagen over de totale omzet van de medewerkende producent-exporteur tijdens het OT omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

(192)

Het subsidiepercentage dat ten aanzien van deze regeling voor het OT voor de medewerkende producenten-exporteurs is vastgesteld, is voor de Chenming-groep verwaarloosbaar (minder dan 0,01 %).

ii)   Programma's die de medewerkende producenten-exporteurs hebben gemeld

—    Bijstand voor ondernemingen die bij een antidumpingonderzoek betrokken zijn

a)   Rechtsgrondslag

(193)

Deze regeling heeft als officieel document de regels voor de implementatie van het bijstandsbeleid voor ondernemingen die bij een antidumping- of antisubsidieonderzoek of een onderzoek inzake compenserende maatregelen betrokken zijn. De GOC argumenteert dat de regeling in 2008 is beëindigd, maar heeft geen wet of wettelijke kennisgeving in dat verband overgelegd.

b)   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(194)

Het regionale/provinciale financiële bureau verleent deze subsidie om het ondernemingen gemakkelijker te maken aan het antidumpingonderzoek van de VS deel te nemen. Om in aanmerking te komen, moeten de ondernemingen in de provincie Shandong (met uitzondering van de stad Qingdao) geregistreerd zijn en moeten zij werken overeenkomstig de instructies van het ministerie van handel en de provinciale autoriteiten.

c)   Toepassing in de praktijk

(195)

De regeling is specifiek in de zin dat het regionaal is (het geldt uitsluitend in de provincie Shandong, met uitzondering van de grootste stad van de provincie, namelijk Qingdao), en de criteria om ervoor in aanmerking te komen zijn wettelijk gezien niet objectief.

(196)

Overeenkomstig de toepasselijke wetgeving staat het programma in voor 40 % van de advocatenhonoraria van de aanvrager.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(197)

Eén medewerkende producent-exporteur heeft van deze regeling gebruik gemaakt.

e)   Conclusie

(198)

Bijgevolg moet de regeling worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) ii), en lid 2, van de basisverordening, in de vorm van een rechtstreekse overdracht van middelen, waardoor de ontvangende ondernemingen een voordeel hebben verkregen.

(199)

Deze subsidieregeling is specifiek in de zin van artikel 4, lid 3, van de basisverordening aangezien de wetgeving op grond waarvan de subsidieverlenende autoriteit opereert, zelf de toegang tot deze regeling heeft beperkt tot ondernemingen in een bepaalde geografische regio.

(200)

Deze subsidie moet derhalve worden geacht aanleiding te geven tot compenserende maatregelen.

f)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(201)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Dit bedrag (de teller) is omgeslagen over de totale omzet van de medewerkende producent-exporteur tijdens het OT omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

(202)

Het subsidiepercentage dat ten aanzien van deze regeling voor het OT voor de medewerkende producenten-exporteurs is vastgesteld, is voor de Chenming-groep verwaarloosbaar (minder dan 0,01 %).

—    Subsidie van de stad Shouguang voor technologische vernieuwing

a)   Rechtsgrondslag

(203)

De regeling is geïmplementeerd overeenkomstig het advies ter versnelling van de ontwikkeling van de hightechindustrie (experimentele implementatie) (Shoufa [2005] nr. 37) van het stadsbestuur van Shouguang. De GOC argumenteerde dat er een rechtskader voor de regeling bestaat, maar heeft daarvan geen exemplaar overgelegd.

b)   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(204)

De regeling is een subsidie die wordt verleend om het concurrentievermogen van ondernemingen te verbeteren. Er zijn geen wetten of regelgeving overgelegd tot staving van de criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen.

c)   Toepassing in de praktijk

(205)

Volgens de GOC is dit programma een plaatselijke subsidie ter bevordering van O&O, energiebesparing en milieubescherming. Er is geen aanvraagprocedure. Het regionale bestuur publiceert af en toe berichten waarin de producenten-exporteurs erover worden geïnformeerd dat hen een bepaald bedrag wordt toegekend.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(206)

Eén medewerkende producent-exporteur heeft van deze regeling gebruik gemaakt.

e)   Conclusie

(207)

Bijgevolg moet de regeling worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) ii), en lid 2, van de basisverordening, in de vorm van een rechtstreekse overdracht van middelen, waardoor de ontvangende ondernemingen een voordeel hebben verkregen.

(208)

De Commissie heeft de GOC verzocht om informatie over de subsidiabiliteitscriteria en over het gebruik van de subsidie teneinde vast te stellen in welke mate de toegang tot de subsidie tot bepaalde ondernemingen beperkt is en of de subsidie specifiek is in de zin van artikel 4 van de basisverordening. De GOC heeft hieromtrent geen informatie verstrekt. Zoals uiteengezet in punt 4.1 moest de Commissie haar bevindingen in het licht van artikel 4, lid 5, van de basisverordening, dat bepaalt dat de vaststelling van specificiteit „duidelijk” met positief bewijsmateriaal „moet worden onderbouwd”, dus overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening op de beschikbare gegevens baseren.

(209)

Deze subsidieregeling is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening aangezien de toegang ertoe beperkt is tot bepaalde ondernemingen. In het licht van het totale gebrek aan wettelijke of administratieve informatie over de criteria om voor de regeling in aanmerking te komen, wijst niets erop dat de subsidiabiliteit gebaseerd is op objectieve criteria en voorwaarden overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening.

(210)

Deze subsidie moet derhalve worden geacht aanleiding te geven tot compenserende maatregelen.

f)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(211)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Dit bedrag (de teller) is omgeslagen over de totale omzet van de medewerkende producent-exporteur tijdens het OT omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

(212)

Het subsidiepercentage dat ten aanzien van deze regeling voor het OT voor de medewerkende producenten-exporteurs is vastgesteld, bedraagt 0,59 % voor de Chenming-groep.

—    Fonds voor intellectuele eigendom van het industriepark van Suzhou

a)   Rechtsgrondslag

(213)

De regeling wordt geïmplementeerd overeenkomstig de tijdelijke maatregelen betreffende de consolidering van de werkzaamheden van het Fonds voor intellectuele eigendom van het industriepark van Suzhou en de administratieve regels inzake het Fonds voor intellectuele eigendom van het industriepark van Suzhou.

b)   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(214)

Voor de regeling komen uitsluitend ondernemingen in aanmerking die in het industriepark van Suzhou gevestigd zijn, een registratiebewijs voor auteursrechten op computersoftware of een registratiebewijs van een ontwerp van geïntegreerde circuits hebben verkregen, of onlangs een bekend merkproduct hebben gecreëerd.

c)   Toepassing in de praktijk

(215)

Om een subsidie voor een octrooiaanvraag of steun voor een bekend merk te verkrijgen, moet een in aanmerking komende onderneming een aanvraagformulier voor de steun voor bekende merken van de provincie Suzhou of het niveau daarboven invullen en dat bij het bureau voor wetenschap en technologie van het park indienen. Het industriepark van Suzhou verleent de subsidies. Er is geen informatie beschikbaar over de financiering van het park, noch over de overheidsinstanties waarvan het de subsidiebedragen ontvangt.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(216)

Eén medewerkende producent-exporteur heeft van de regeling gebruik gemaakt. De Commissie merkt evenwel op dat het volledig ontbreekt aan relevante documentatie over de medewerkende producent-exporteur, aangezien geen aanvraag voor de regeling of beslissing tot toekenning van de steun is overgelegd.

e)   Conclusie

(217)

Bijgevolg moet de regeling worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) ii), en lid 2, van de basisverordening, in de vorm van een rechtstreekse overdracht van middelen, waardoor de ontvangende ondernemingen een voordeel hebben verkregen.

(218)

De Commissie heeft de GOC verzocht om informatie over de subsidiabiliteitscriteria en over het gebruik van de subsidie teneinde vast te stellen in welke mate de toegang tot de subsidie tot bepaalde ondernemingen beperkt is en of de subsidie specifiek is in de zin van artikel 4 van de basisverordening. De GOC heeft hieromtrent geen informatie verstrekt. Zoals uiteengezet in punt 4.1 moest de Commissie haar bevindingen in het licht van artikel 4, lid 5, van de basisverordening, dat bepaalt dat de vaststelling van specificiteit „duidelijk” met positief bewijsmateriaal „moet worden onderbouwd”, dus overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening op de beschikbare gegevens baseren.

(219)

Deze subsidieregeling is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening aangezien de toegang ertoe beperkt is tot bepaalde ondernemingen. In het licht van het totale gebrek aan wettelijke of administratieve informatie over de criteria om voor de regeling in aanmerking te komen, wijst niets erop dat de subsidiabiliteit gebaseerd is op objectieve criteria en voorwaarden overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening.

(220)

De subsidieregeling is bovendien specifiek in de zin van artikel 4, lid 3, van de basisverordening aangezien de wetgeving op grond waarvan de subsidieverlenende autoriteit opereert, zelf de toegang tot deze regeling heeft beperkt tot ondernemingen in een bepaalde geografische regio. Alleen ondernemingen die in het industriepark van Suzhou gevestigd zijn, komen voor de regeling in aanmerking.

(221)

De subsidie moet derhalve worden geacht aanleiding te geven tot compenserende maatregelen.

f)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(222)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Dit bedrag (de teller) is omgeslagen over de totale omzet van de medewerkende producent-exporteur tijdens het OT omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

(223)

Het subsidiepercentage dat ten aanzien van deze regeling voor het OT voor de medewerkende producenten-exporteurs is vastgesteld, bedraagt voor de APP-groep minder dan 0,01 %.

—    Subsidie van het fonds voor hoogtechnologische industriële ontwikkeling

a)   Rechtsgrondslag

(224)

De GOC noch de producenten-exporteurs hebben een rechtsgrondslag verstrekt. In het kader van het programma wordt financiële steun verleend aan ondernemingen in het industriepark van Suzhou, en volgens de GOC heeft deze regeling tot doel de hervorming en opwaardering van het industriepark van Suzhou te versnellen en een betere kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek door ondernemingen in het park te bevorderen.

b)   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(225)

Voor de regeling komen uitsluitend ondernemingen in aanmerking die in het industriepark van Suzhou gevestigd zijn en voldoen aan de voorwaarden die zijn opgenomen in een aantal plannen en die relevante wetenschappelijke onderzoeksprojecten kunnen overleggen. De GOC heeft een beschrijving van het programma overgelegd, maar geen kopie van de relevante plannen.

c)   Toepassing in de praktijk

(226)

Er wordt bijstand verleend aan ondernemingen die in het park investeren en subsidies aanvragen voor specifieke soorten activiteiten (onderzoek en ontwikkeling; bijstand voor nieuwe producten; beheer van intellectuele eigendom; ontwikkeling van overzeese markten; projectcoördinatie met de overheid; publieke technologiediensten). Het industriepark van Suzhou verleent de subsidies. Er is geen informatie beschikbaar over de financiering van het park, noch over de overheidsinstanties waarvan het de subsidiebedragen ontvangt.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(227)

Eén medewerkende producent-exporteur heeft van de regeling gebruik gemaakt.

e)   Conclusie

(228)

Bijgevolg moet de regeling worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) ii), en lid 2, van de basisverordening, in de vorm van een rechtstreekse overdracht van middelen, waardoor de ontvangende ondernemingen een voordeel hebben verkregen.

(229)

De Commissie heeft de GOC verzocht om informatie over de subsidiabiliteitscriteria en over het gebruik van de subsidie teneinde vast te stellen in welke mate de toegang tot de subsidie tot bepaalde ondernemingen beperkt is en of de subsidie specifiek is in de zin van artikel 4 van de basisverordening. De GOC heeft hieromtrent geen informatie verstrekt. Zoals uiteengezet in punt 4.1 moest de Commissie haar bevindingen in het licht van artikel 4, lid 5, van de basisverordening, dat bepaalt dat de vaststelling van specificiteit „duidelijk” met positief bewijsmateriaal „moet worden onderbouwd”, dus overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening op de beschikbare gegevens baseren.

(230)

De subsidieregeling is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening aangezien de toegang ertoe beperkt is tot bepaalde ondernemingen. In het licht van het totale gebrek aan wettelijke of administratieve informatie over de criteria om voor de regeling in aanmerking te komen, wijst niets erop dat de subsidiabiliteit gebaseerd is op objectieve criteria en voorwaarden overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening.

(231)

De subsidieregeling is bovendien specifiek in de zin van artikel 4, lid 3, van de basisverordening aangezien de wetgeving op grond waarvan de subsidieverlenende autoriteit opereert, zelf de toegang tot deze regeling heeft beperkt tot ondernemingen in een bepaalde geografische regio. Alleen ondernemingen die in het industriepark van Suzhou gevestigd zijn, komen voor de regeling in aanmerking.

(232)

De subsidie moet derhalve worden geacht aanleiding te geven tot compenserende maatregelen.

f)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(233)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Dit bedrag (de teller) is omgeslagen over de totale omzet van de medewerkende producent-exporteur tijdens het OT omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

(234)

Het subsidiepercentage dat ten aanzien van deze regeling voor het OT voor de medewerkende producenten-exporteurs is vastgesteld, bedraagt 0,03 % voor de APP-groep.

—    Prijs van het industriepark van Suzhou voor het in stand houden van de groei

a)   Rechtsgrondslag

(235)

De GOC noch de producenten-exporteurs hebben een rechtsgrondslag verstrekt. Volgens de GOC wordt het programma geïmplementeerd overeenkomstig het advies van het industriepark van Suzhou betreffende de bevordering van een gestage, stabiele en snelle groei en heeft het tot doel de groei van de industriële structuur en de buitenlandse handel te versnellen.

b)   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(236)

Alleen ondernemingen die in het industriepark van Suzhou gevestigd zijn, komen voor de regeling in aanmerking. De Chinese autoriteiten hebben geen duidelijke criteria vastgesteld om voor de regeling in aanmerking te komen. Om deze subsidie te ontvangen, moeten de ondernemingen die in het park gevestigd zijn in 2009 echter betere uitvoerprestaties realiseren dan het jaar daarvoor.

c)   Toepassing in de praktijk

(237)

Volgens de GOC moeten de ondernemingen zich niet voor deze regeling aanmelden; de desbetreffende medewerkende producent-exporteur heeft echter wel een aanvraagformulier van het industriepark van Suzhou voor het ontwikkelingsfonds voor de hightechindustrie ingezonden. Zoals de GOC heeft aangegeven, houdt de regeling verband met de uitvoerprestaties van de ondernemingen: bepaalde ondernemingen ontvangen een vast bedrag in RMB voor elke dollar groei in gestegen uitvoerhoeveelheden en -waarden. De RMB-stimuleringsmaatregel is ook gedifferentieerd op basis van het soort producten en modellen. Het industriepark van Suzhou verleent de subsidies. Er is geen informatie beschikbaar over de financiering van het park, noch over de overheidsinstanties waarvan het de subsidiebedragen ontvangt.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(238)

Eén medewerkende producent-exporteur heeft van de regeling gebruik gemaakt.

e)   Conclusie

(239)

Bijgevolg moet de regeling worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) ii), en lid 2, van de basisverordening, in de vorm van een rechtstreekse overdracht van middelen, waardoor de ontvangende ondernemingen een voordeel hebben verkregen.

(240)

De Commissie heeft de GOC verzocht om informatie over de subsidiabiliteitscriteria en over het gebruik van de subsidie teneinde vast te stellen in welke mate de toegang tot de subsidie tot bepaalde ondernemingen beperkt is en of de subsidie specifiek is in de zin van artikel 4 van de basisverordening. De GOC heeft hieromtrent geen informatie verstrekt. Zoals uiteengezet in punt 4.1 moest de Commissie haar bevindingen in het licht van artikel 4, lid 5, van de basisverordening, dat bepaalt dat de vaststelling van specificiteit „duidelijk” met positief bewijsmateriaal „moet worden onderbouwd”, dus overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening op de beschikbare gegevens baseren.

(241)

De subsidieregeling is specifiek in de zin van artikel 4, lid 3, van de basisverordening aangezien de wetgeving op grond waarvan de subsidieverlenende autoriteit opereert, zelf de toegang tot deze regeling heeft beperkt tot ondernemingen in een bepaalde geografische regio. Alleen ondernemingen die in het industriepark van Suzhou gevestigd zijn, komen voor de regeling in aanmerking.

(242)

Voorts is de regeling rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties en wordt zij daarom geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen ingevolge artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening. De subsidie houdt verband met en wordt berekend op basis van de uitvoerprestaties, aangezien het ontvangen voordeel gebaseerd is op de stijging van de uitgevoerde hoeveelheden en waarden van het ene jaar op het andere.

(243)

De subsidie moet derhalve worden geacht aanleiding te geven tot compenserende maatregelen.

e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(244)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Dit bedrag (de teller) is omgeslagen over de totale uitvoer van de medewerkende producent-exporteur tijdens het OT omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties.

(245)

Het subsidiepercentage dat ten aanzien van deze regeling voor het OT voor de medewerkende producenten-exporteurs is vastgesteld, bedraagt 0,05 % voor de APP-groep.

—    Programma's die de medewerkende producenten-exporteurs hebben gemeld, maar die niet zijn geëvalueerd

(246)

De medewerkende producenten-exporteurs hebben melding gemaakt van de volgende regelingen en programma's in verband met energiebesparing en milieubescherming:

Speciaal fonds voor de zuivering van het water van het meer Taihu in de provincie Jiangsu

Speciale fondsen voor energiebesparing in het industriepark van Suzhou

Speciaal fonds voor de reductie van de totale emissies van belangrijke vervuilende stoffen in de stad Suzhou

Subsidie voor waterbesparing en emissiereductie

Prijs voor milieubescherming van het bureau voor milieubescherming van de stad Suzhou

Energiebesparingsprijs in Shouguang

(247)

Aangezien de voordelen hier slechts kleine bedragen betreffen, werd het niet nodig geacht deze regelingen en programma's verder te onderzoeken.

4.2.5.   VERSTREKKING VAN GOEDEREN EN DIENSTEN DOOR DE OVERHEID VOOR EEN ONTOEREIKENDE PRIJS („LESS THAN ADEQUATE REMUNERATION” OF „LTAR”)

i)   In de klacht vermelde programma's die zijn geëvalueerd

—    Verlening van grondgebruiksrechten

a)   Rechtsgrondslag en criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(248)

In de klacht werd geargumenteerd dat de GOC de medewerkende exporteurs voor een ontoereikende prijs grondgebruiksrechten had verleend. In antwoord daarop heeft de GOC de Wet op het grondbeheer en de bepalingen inzake de verlening van grondgebruiksrechten voor bouwland in staatsbezit door uitnodigingen tot het doen van een bod, veiling en prijsopgave, nr. 39, van 28 september 2007, toegestuurd. De GOC weigerde gegevens te verstrekken inzake de werkelijke prijzen van de grondgebruiksrechten, de minimale grondprijsbenchmarks waarvan de GOC beweert dat deze bestaan, de methode om minimale grondprijsbenchmarks te evalueren en de methodologie die wordt toegepast wanneer de staat grond van voormalige gebruikers onteigent.

b)   Toepassing in de praktijk

(249)

Overeenkomstig artikel 2 van de Wet op het grondbeheer is alle grond eigendom van de staat, aangezien de grond overeenkomstig de Chinese grondwet en desbetreffende wetsbepalingen eigendom is van de hele Chinese bevolking. Grond kan niet worden verkocht, maar volgens de wet kunnen grondgebruiksrechten worden verleend: de overheidsinstanties verlenen die rechten bij publiek opbod, prijsopgave of veiling.

c)   Bevindingen van het onderzoek

(250)

De medewerkende producenten-exporteurs hebben informatie verstrekt over hun gronden en over de desbetreffende grondgebruiksrechtovereenkomsten of -attesten, maar de GOC heeft geen informatie verstrekt over de prijsstelling van grondgebruiksrechten.

d)   Conclusie

(251)

Bijgevolg moet de verlening van grondgebruiksrechten door de GOC worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) iii), en lid 2, van de basisverordening, in de vorm van de levering van goederen, waardoor de ontvangende ondernemingen een voordeel hebben verkregen. Zoals uiteengezet in de overwegingen 260, 261 en 262 is er in de VRC geen functionerende grondmarkt, en blijkt uit het gebruik van een externe benchmark dat het bedrag dat de medewerkende producenten-exporteurs voor grondgebruiksrechten hebben betaald, ver onder de normale marktwaarde ligt.

(252)

De Commissie heeft de GOC verzocht om informatie over de subsidiabiliteitscriteria en over het gebruik van de subsidie teneinde vast te stellen in welke mate de toegang tot de subsidie tot bepaalde ondernemingen beperkt is en of de subsidie specifiek is in de zin van artikel 4 van de basisverordening. De GOC heeft hieromtrent geen informatie verstrekt. In het licht van artikel 4, lid 5, van de basisverordening, dat bepaalt dat de vaststelling van specificiteit „duidelijk” met positief bewijsmateriaal „moet worden onderbouwd”, moest de Commissie haar bevindingen dus overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening op de beschikbare gegevens baseren. Artikel 28, lid 6, bepaalt: „Indien een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijk medewerking verleent, waardoor relevante informatie wordt achtergehouden, kan dit tot gevolg hebben dat de resultaten voor deze belanghebbende minder gunstig uitvallen dan indien deze wel medewerking had verleend”. Onder meer de volgende gegevens zijn in overweging genomen:

(253)

Het door de klagers overgelegde bewijsmateriaal inzake specificiteit.

(254)

De bevindingen (zie de overwegingen 77 en 78) dat via een specifiek sectorplan, met name het Plan voor de papiersector, specifieke subsidies naar de papiersector worden gesluisd. In dit verband wordt opgemerkt dat de artikelen 7 tot en met 11 van het bovengenoemde plan specifieke regels inzake het industrieel plan bevatten: zij geven aan welk soort papiersector er in de diverse geografische regio's van het land moet komen.

(255)

Het bewijs (zie overweging 76) dat de papiersector een „bevorderde sector” (Besluit nr. 40) is.

(256)

De bevinding (zie de overwegingen 260, 261 en 262) dat er in de VRC geen functionerende grondmarkt is.

(257)

De bevinding van de medewerkende producenten-exporteurs, die in het parallelle antidumpingonderzoek wordt bevestigd, dat hen grond is toegewezen omdat zij plannen hadden om papier te produceren (8).

(258)

In het licht van het bovenstaande en gezien het gebrek aan medewerking van de GOC, wijst het beschikbare bewijsmateriaal erop dat subsidies die aan ondernemingen in de papiersector worden toegekend niet algemeen beschikbaar zijn en bijgevolg specifiek zijn in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening. In het licht van de niet-medewerking van de GOC wijst niets erop dat de subsidiabiliteit gebaseerd is op objectieve criteria en voorwaarden overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening.

(259)

De subsidie moet derhalve worden geacht aanleiding te geven tot compenserende maatregelen.

e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(260)

Bijgevolg moet worden geconcludeerd dat de situatie van de grondgebruiksrechten in de VRC niet marktgestuurd is. In de VRC blijken er namelijk helemaal geen particuliere benchmarks te bestaan. Bijgevolg kunnen de kosten of de prijzen in de VRC niet worden gecorrigeerd. In deze omstandigheden wordt geacht dat er in de VRC geen markt is en dat, overeenkomstig artikel 6, onder d) ii), van de basisverordening, het gebruik van een externe benchmark om het bedrag van het voordeel te meten, gerechtvaardigd is. Aangezien de GOC geen medewerking heeft verleend en geen voorstel voor een externe benchmark heeft gedaan, moest de Commissie zich op beschikbare gegevens baseren om een geschikte externe benchmark vast te stellen. In dit verband wordt het passend geacht gebruik te maken van informatie van het afzonderlijke douanegebied van Taiwan, Penghu, Kinmen en Matscu (Chinees Taipei), hierna „Taiwan” genoemd, als geschikte benchmark.

(261)

De Commissie is van oordeel dat de grondprijzen in Taiwan de beste benaderingswaarde bieden voor de gebieden in de VRC waar de medewerkende producenten-exporteurs gevestigd zijn. Alle producenten-exporteurs zijn gevestigd in het oosten van de VRC, in ontwikkelde gebieden met een hoog bbp in dichtbevolkte provincies in de omgeving van Shanghai. De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Het aan de ontvangers verleende voordeel is berekend door het bedrag dat door elke onderneming voor grondgebruiksrechten is betaald af te trekken van het bedrag dat op basis van de Taiwanese benchmark normaal gezien had moeten worden betaald.

(262)

Voor deze berekening heeft de Commissie gebruik gemaakt van de gemiddelde grondprijs per vierkante meter in Taiwan, gecorrigeerd voor muntdevaluatie vanaf de data van de respectieve grondgebruiksrechtovereenkomsten. De informatie betreffende de prijzen voor industriegronden is afkomstig van de website van het Bureau voor de industrie van het ministerie van Economische zaken van Taiwan. De muntdevaluatie is berekend op basis van de inflatiecijfers voor Taiwan, zoals het IMF die in zijn World Economic Outlook 2009 heeft gepubliceerd. Overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening is het bedrag van deze subsidie (de teller) gespreid over het OT voor een normale levensduur van het grondgebruiksrecht voor industrieel gebruik in de VRC, namelijk 50 jaar. Dit bedrag is vervolgens omgeslagen over de totale omzet van de medewerkende producenten-exporteurs tijdens het OT omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

(263)

Het subsidiepercentage dat ten aanzien van deze regeling voor het OT voor de medewerkende producenten-exporteurs is vastgesteld, bedraagt 2,81 % voor APP-ondernemingen en 0,69 % voor Chenming-ondernemingen.

ii)   In de klacht vermelde regelingen die niet zijn geëvalueerd

—    Verstrekking van elektriciteit

(264)

De medewerkende producenten-exporteurs bleken tijdens het OT geen gebruik te hebben gemaakt van deze regeling. Er moest bijgevolg niet worden geëvalueerd of deze regeling al dan niet aanleiding geeft tot compenserende maatregelen.

—    Verstrekking van scheikundige producten voor de vervaardiging van papier

(265)

De medewerkende producenten-exporteurs bleken tijdens het OT geen gebruik te hebben gemaakt van deze regeling. Er moest bijgevolg niet worden geëvalueerd of deze regeling al dan niet aanleiding geeft tot compenserende maatregelen.

4.3.   OPMERKINGEN VAN DE PARTIJEN IN VERBAND MET SUBSIDIËRING

4.3.1.   INLEIDING

(266)

De GOC, twee groepen medewerkende producenten-exporteurs (APP en Chenming) en de EU-klager hebben opmerkingen ingediend na de definitieve mededeling van feiten en overwegingen.

(267)

De EU-klager steunde de bevindingen van de Commissie.

(268)

De GOC, APP en Chenming betwistten de bevindingen van de Commissie. Argumenten die in de definitieve mededeling van feiten en overwegingen reeds volledig zijn behandeld, worden in deze verordening niet meer herhaald.

4.3.2.   ARGUMENTEN INZAKE DUBBELE COMPENSATIE

(269)

De GOC argumenteerde dat het voorstel voor compenserende maatregelen een dubbele compensatie inhoudt. De GOC voerde aan dat de EU-praktijk in antidumpingonderzoeken tegen de VRC erin bestaat de normale waarde vast te stellen door gebruik te maken van gegevens van producenten in een derde land met een markteconomie. In dergelijke gevallen vormen compenserende maatregelen bijgevolg een dubbele compensatie voor hetzelfde feit, aangezien de antidumpingrechten elke subsidie die volgens aangevoerde argumenten aan Chinese ondernemingen wordt toegekend effectief „compenseren”.

(270)

APP voerde aan dat indien de normale waarde op de binnenlandse verkoop in het referentieland gebaseerd is, de afwijzing van de BMO-aanvraag en het gebruik van een niet-gesubsidieerde normale waarde het recht verhogen met het subsidiebedrag, zodat de subsidies twee keer worden meegerekend.

(271)

Volgens de GOC zijn dezelfde verstoringen waarvoor argumenten zijn aangevoerd reeds in de parallelle antidumpingprocedure gecompenseerd. De GOC voerde eveneens aan dat de praktijk van de Commissie een inbreuk vormt op het EU- en het WTO-recht en dat de Commissie ofwel de procedure met betrekking tot de compenserende maatregelen moet beëindigen, ofwel in de parallelle antidumpingprocedure BMO moet toekennen aan de medewerkende producenten-exporteurs. De GOC liet ook weten dat zij het argument van de Commissie dat niet dubbel wordt geteld aangezien de schademarge lager is dan de dumpingmarge, niet aanvaardt. De GOC argumenteerde tot slot dat deze procedure gezien de bevindingen van het WTO-orgaan voor geschillenbeslechting inzake geschil DS379 tussen de VS en de VRC (9) met betrekking tot dubbele compensatie moet worden beëindigd.

(272)

Deze argumenten moesten worden afgewezen. Hier zij opgemerkt dat dubbele compensatie in deze procedure geen enkele rol speelt. In het geval van een niet-markteconomie kan de gelijktijdige instelling van antidumping- en compenserende rechten per definitie alleen tot een mogelijke „dubbele compensatie” leiden bij een cumulatie van de dumpingmarge en het subsidiebedrag, dit wil zeggen wanneer de twee soorten rechten (namelijk de dumpingmarge en het bedrag van de subsidie) samen hoger zijn dan de hoogste van die rechten. Zoals hieronder wordt uiteengezet, is dit hier niet het geval.

(273)

In de eerste plaats zij erop gewezen dat de EU bij de instelling van antidumping- en compenserende rechten op hetzelfde product de regel van het laagste recht toepast. In EU-onderzoeken stelt de Commissie met andere woorden de dumpingmarge, de subsidiemarge en de schademarge voor de bedrijfstak van de Unie vast. De rechten kunnen nooit hoger zijn dan de schademarge, en in dit geval is de schademarge in beide procedures dezelfde. In de parallelle antidumpingprocedure heeft de Commissie een dumpingmarge vastgesteld die veel hoger is dan de schademarge. Overeenkomstig de regel van het laagste recht heeft de Commissie voorgesteld dat maatregelen worden ingesteld die op de schademarge gebaseerd zijn (zie Verordening (EU) nr. 451/2011 van de Raad van 6 mei 2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op gestreken fijn papier van oorsprong uit de Volksrepubliek China (10). De in het kader van dit antisubsidieonderzoek vastgestelde subsidiemarge zal de bedrijfstak van de Unie geen extra bescherming bieden bovenop de antidumpingmarge, omdat het antidumpingrecht reeds door de schademarge is beperkt. Er is dus geen overlapping of cumulatie van rechten in de twee parallelle procedures; zelfs wanneer wordt aangenomen dat de mogelijkheid van een dubbele compensatie zoals beschreven in overweging 269 bestaat, kan er bijgevolg geen wettelijke verplichting zijn om dumping en subsidie onderling te compenseren. Het verschil tussen de dumping- en de schademarge dat in het kader van de antidumpingprocedures is vastgesteld, was namelijk veel hoger dan het in dit onderzoek vastgestelde subsidiebedrag. De aandacht moet er eveneens op worden gevestigd dat de Commissie bij de werkelijke samenstelling van de te betalen rechten gebruikelijk eerst het recht toepast dat uit het onderzoek inzake compenserende rechten resulteert. Indien er dan nog een verschil is tussen het bovengenoemde recht en de schademarge, zal dat verschil worden gecompenseerd met het recht dat uit het antidumpingonderzoek resulteert. Dat betekent evenwel niet dat dubbel wordt geteld: de gecombineerde rechten kunnen alleen al als resultaat van het antidumpingonderzoek worden gerechtvaardigd.

(274)

In de tweede plaats zijn de oplossingen die de GOC voorstelt niet wettelijk toegelaten, en wel om de volgende redenen: i) uit het onderzoek is gebleken dat tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade hebben berokkend; het werd in het belang van de Unie geacht maatregelen in te stellen, en deze procedure kan bijgevolg niet worden beëindigd, ii) niet alle Chinese partijen hebben in de parallelle antidumpingprocedure om BMO verzocht, iii) BMO kan niet automatisch worden toegekend aan partijen die er niet om hebben verzocht en iv) wanneer aan partijen BMO is geweigerd, is dit gebeurd omdat ernstige tekortkomingen zijn vastgesteld met betrekking tot de criteria 1, 2 en 3 van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisantidumpingverordening.

4.3.3.   ARGUMENTEN INZAKE HET GEBRUIK VAN NADELIGE GEVOLGTREKKINGEN

(275)

De GOC argumenteerde ook dat de Commissie ingevolge de ontoereikende medewerking op illegale wijze gebruik heeft gemaakt van nadelige gevolgtrekkingen. In dit verband verwijst de GOC naar artikel 28, lid 6, van de basisverordening, dat onder meer bepaalt dat indien een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijk medewerking verleent, dit tot gevolg kan hebben dat de resultaten voor deze belanghebbende minder gunstig uitvallen dan indien deze wel medewerking had verleend. Volgens de GOC is het gebruik van nadelige gevolgtrekkingen in strijd met artikel 12, lid 7, van de SCM-overeenkomst en met bijlage II van de WTO-antidumpingovereenkomst.

(276)

Opgemerkt zij in dit verband dat de interpretatie die de GOC aan artikel 28, lid 6, van de basisverordening geeft, ongegrond is. De Commissie heeft de GOC geen „nadelige gevolgtrekkingen” opgelegd: de Commissie heeft niet moedwillig een minder gunstig resultaat voor de betrokken exporteurs gekozen, en zij heeft evenmin beoogd een strafmaatregel in te stellen met betrekking tot het bestaan van subsidies of het bedrag aan compenserende rechten. In haar hoedanigheid van onderzoekende autoriteit heeft de Commissie de GOC binnen een redelijke termijn om een reeks inlichtingen verzocht. De GOC heeft de informatie die voor het onderzoek nodig werd geacht (zoals kopies van plannen, informatie over banken, de door de banken uitgevoerde evaluatie bij het verstrekken van leningen aan de medewerkende producenten-exporteurs en de prijsstelling van grondgebruiksrechten) evenwel niet overgelegd. In deze omstandigheden zag de Commissie zich genoopt de bepalingen van artikel 28 van de basisverordening inzake de beschikbare gegevens toe te passen om tot een representatieve bevinding te komen. Het is ook relevant dat dit niet is gebeurd door de GOC bestraffende bevindingen op te leggen. Bij wijze van voorbeeld wordt opgemerkt dat de Commissie geen informatie inzake grondgebruiksrechten heeft verworpen; het was veeleer zo dat de GOC niet alle vereiste informatie over de prijsstelling van grondgebruiksrechten heeft overgelegd. Zo paste de Commissie evenmin nadelige gevolgtrekkingen toe op de GOC met betrekking tot preferentiële leningen aan de sector gestreken papier, maar moest zij de ontbrekende informatie zien te verzamelen over de plannen, de rol van de banken en het leenbeleid van de banken ten aanzien van de medewerkende producenten-exporteurs, aangezien de GOC deze informatie gewoon niet heeft verstrekt. De Commissie heeft alle informatie gebruikt die de GOC heeft verstrekt. Wanneer de verstrekte informatie ontoereikend of niet afdoend was, moest de Commissie deze met andere relevante gegevens aanvullen om tot haar bevindingen te kunnen komen. Er kan niet worden uitgesloten dat het resultaat in bepaalde gevallen minder gunstig was voor de GOC dan indien zij haar volle medewerking had verleend, maar de Commissie heeft niet op dat resultaat aangestuurd.

(277)

De benadering van de Commissie in dit geval kan vergeleken worden met de wijze waarop het begrip „nadelige gevolgtrekkingen” van bijlage V, punt 7, van de SCM-overeenkomst door WTO-panels is toegepast. Zo heeft het EG-vliegtuig-panel twee keer nadelige gevolgtrekkingen toegepast in verband met het Spaanse O&O-programma „PROFIT” in gevallen waarin de EU onvoldoende gegevens had verstrekt. Zowel wat het bedrag van de financiering als de de-facto specificiteit betreft, heeft het panel het door de EU verstrekte bewijsmateriaal buiten beschouwing gelaten en voor zijn bevindingen voor de door de klager (de VS) voorgestelde oplossing gekozen (11). Dat was in dit onderzoek niet het geval, aangezien de Commissie geen gegevens van de GOC buiten beschouwing heeft gelaten en niet gewoon voor de door de klager voorgestelde oplossing heeft gekozen: de Commissie heeft alle beschikbare informatie gebruikt om tot een conclusie te komen. Op grond van wat voorafgaat wordt geconcludeerd dat de bovenstaande argumenten moesten worden afgewezen.

(278)

Aangezien de Commissie geen nadelige gevolgtrekkingen met betrekking tot de GOC of een exporteur heeft gebruikt, is het argument dat de toepassing van nadelige gevolgtrekkingen ten aanzien van een regering in strijd is met de wettelijke bepalingen van de WTO ongegrond.

(279)

Dit argument moest worden verworpen, aangezien het niet door werkelijke feiten wordt gestaafd. In de eerste brief die de GOC na de inleiding van deze procedure heeft ontvangen, alsook in de laatste brief die de GOC voor het controlebezoek ter plaatse heeft ontvangen, heeft de Commissie de GOC ingelicht over de bepalingen van artikel 28 en over de gevallen waarin deze van toepassing kunnen zijn. Voorts is de GOC gewezen op de gevolgen van niet-medewerking, zoals uiteengezet in overweging 59.

(280)

De GOC voerde eveneens aan dat de Commissie haar nooit heeft gevraagd vergaderingen met staatsbanken te organiseren.

(281)

Die klacht moest worden afgewezen. De Commissie heeft bij de organisatie van vergaderingen met de banken die de medewerkende producenten-exporteurs leningen hebben verstrekt, om de directe betrokkenheid van de GOC verzocht. Daartoe is de GOC ook een lijst verstrekt van de banken die dergelijke leningen hadden verstrekt. De GOC werd eveneens verzocht erop toe te zien dat beleidsbanken en andere financiële instellingen tijdens het controlebezoek bij de GOC aanwezig zouden zijn, zodat zij konden antwoorden op vragen in verband met het voor deze partijen bedoelde gedeelte van de vragenlijst. De GOC heeft aan geen van de verzoeken hierboven gevolg gegeven.

(282)

De GOC argumenteerde dat het gebruik van nadelige gevolgtrekkingen in dit geval niet gerechtvaardigd is, aangezien de GOC de beschikbare informatie naar best vermogen heeft verstrekt. De GOC voerde aan dat banken derde partijen zijn bij deze procedure en geen belanghebbende partijen zoals gedefinieerd in artikel 12, lid 9, van de SCM-overeenkomst, en er voor hen dus geen verplichting bestaat om samen te werken. Er werd ook geargumenteerd dat de Commissie blijk heeft gegeven van willekeur en zich niet aan de WTO-voorschriften heeft gehouden, aangezien de GOC voldoende informatie heeft verstrekt over de leningactiviteiten van banken en de grondgebruiksrechten.

(283)

Die argumenten moesten worden afgewezen. Er wordt in dit verband op gewezen dat de Commissie geen nadelige gevolgtrekkingen op de GOC heeft toegepast. Voorts heeft de Commissie, zoals uiteengezet in overweging 276, gebruik gemaakt van alle informatie die de GOC heeft verstrekt; belangrijke informatie ontbrak evenwel, zodat de Commissie de verstrekte gegevens moest aanvullen met gegevens uit andere beschikbare bronnen om tot een representatieve bevinding te komen.

(284)

Wat de argumenten inzake belanghebbenden betreft, wordt erop gewezen dat artikel 12, lid 9, van de SCM-overeenkomst duidelijk bepaalt dat binnen- of buitenlandse partijen die er niet in vermeld worden, als belanghebbenden kunnen worden beschouwd. Voor deze procedure heeft de Commissie op basis van de klacht om informatie over de preferentiële leningen aan de sector gestreken papier verzocht. Dergelijke informatie houdt bovendien rechtstreeks verband met banken die grotendeels staatseigendom zijn. Zowel de medewerkende producenten-exporteurs als de GOC zijn daarvan op de hoogte gebracht. Het feit dat er gewoon onvoldoende informatie over de leenactiviteiten van banken is verstrekt, noopte de Commissie ertoe gebruik te maken van de beschikbare gegevens overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening.

4.3.4.   ARGUMENTEN INZAKE HET GEBRUIK VAN DE BESTE BESCHIKBARE INFORMATIE

(285)

APP argumenteerde dat de Commissie informatie die niet in alle opzichten volmaakt is niet buiten beschouwing mag laten indien de belanghebbende die de informatie heeft verstrekt, naar best vermogen heeft gehandeld. APP argumenteerder verder dat zelfs in gevallen waar een partij niet naar best vermogen heeft meegewerkt, de Commissie bij gebruik van beschikbare gegevens rekening moet houden met alle onderbouwde gegevens die een belanghebbende heeft verstrekt, ook al vormen die gegevens niet de volledige informatie die van de belanghebbende werd verlangd. Op grond van zowel de basisverordening als de SCM-overeenkomst is de Commissie bijgevolg gedwongen om met dergelijke informatie rekening te houden.

(286)

De GOC argumenteerde dat het niet toelaatbaar is dat gebruik wordt gemaakt van beschikbare gegevens wanneer een belanghebbend lid of een belanghebbende partij heeft aangetoond naar best vermogen te hebben gehandeld en verifieerbare informatie heeft verstrekt, op passende wijze zodat die voor het onderzoek kan worden gebruikt, alsook tijdig en op een drager of in een computertaal die de onderzoekende autoriteiten verlangen.

(287)

Dat was hier niet het geval. De Commissie heeft overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening en artikel 12, lid 7, van de SCM-overeenkomst gebruik gemaakt van beschikbare gegevens om tot een representatieve bevinding te komen omdat de GOC en de producenten-exporteurs, hoewel hen daar herhaaldelijk om is verzocht, geen informatie hebben verstrekt die voor het onderzoek noodzakelijk werd geacht. De Commissie moest namelijk een oplossing zoeken voor het fundamentele probleem waar het als onderzoekende autoriteit mee werd geconfronteerd, namelijk het feit dat de GOC toegang weigerde tot wezenlijke informatie over plannen, de rol van de banken, de evaluatie van het kredietrisico bij het verstrekken van leningen aan de medewerkende producenten-exporteurs, de prijsstelling van grondgebruiksrechten of wetgeving inzake de diverse onderzochte regelingen, dan wel deze informatie niet verstrekte. De medewerkende producenten-exporteurs hebben evenmin informatie overgelegd over de leningen die Chinese banken hebben verstrekt. De wijze waarop de GOC en de producenten-exporteurs medewerking hebben verleend, beantwoordt bijgevolg niet aan de normen van het WTO-orgaan voor geschillenbeslechting in Verenigde Staten – Antidumpingmaatregelen ten aanzien van bepaalde warmgewalste staalproducten uit Japan, dat heeft geconcludeerd dat een hoog niveau van medewerking van belanghebbenden vereist is en dat belanghebbenden naar best vermogen moeten handelen (12). De Commissie begrijpt niet waarom de GOC en de producenten-exporteurs de ontbrekende informatie niet konden verstrekken en de nodige vergaderingen niet konden organiseren, noch waarom de GOC noch de producenten-exporteurs een geloofwaardige verklaring hebben gegeven. De GOC voerde eveneens aan dat niet aan de voorwaarden om van de beste beschikbare informatie gebruik te maken was voldaan en dat de GOC bepaalde informatie niet heeft verstrekt omdat die gewoon niet bestond, niet langer relevant of niet beschikbaar was, dan wel in de vragenlijst of vóór het controlebezoek niet werd verlangd.

(288)

Dat argument moest worden afgewezen. In de afdeling over subsidiëring (overwegingen 64 tot en met 73) is duidelijk aangetoond dat het gebruik van beschikbare gegevens voor de Commissie als onderzoekende autoriteit de enige mogelijkheid was om tot een representatieve bevinding te komen. De Commissie heeft verzocht om bestaande informatie (zoals informatie over plannen, de rol van de banken, de evaluatie van het kredietrisico bij het verstrekken van leningen aan de medewerkende producenten-exporteurs, de prijsstelling van de grondgebruiksrechten of wetgeving inzake de diverse onderzochte regelingen) en heeft de GOC na de inleiding van de procedure herhaaldelijk de mogelijkheid geboden deze informatie te verstrekken.

(289)

Voorts moet de aandacht erop worden gevestigd dat de Commissie in haar hoedanigheid van onderzoekende autoriteit de argumenten in de klacht waarvoor voldoende bewijsmateriaal was verstrekt om een onderzoek te openen (zoals het gebruik van vijfjarenplannen en industriebeleid voor preferentiële leningen aan de sector gestreken papier, de rol van de banken als overheidsinstanties, het bestaan van directe en indirecte fiscale en subsidieprogramma's) moest onderzoeken en de GOC als belanghebbende bijgevolg heeft verzocht alle nodig geachte informatie te verstrekken. De GOC koos evenwel voor een verschillende benadering, die erop neerkwam zichzelf in de plaats te stellen van de onderzoekende autoriteit. De GOC wilde namelijk zelf oordelen wat zij relevant vond en alleen documenten overleggen die zij relevant achtte, zonder de onderzoekende autoriteit de mogelijkheid te bieden de zaak te onderzoeken. Dat wordt perfect geïllustreerd door de houding van de GOC in verband met de staatsbanken (zie overweging 283).

De GOC argumenteerde dat dergelijke banken „derde partijen” waren: de klager had evenwel voldoende bewijsmateriaal verstrekt waaruit bleek dat dit „overheidsinstanties” zijn; de Commissie had dan ook het recht de GOC om de verlangde informatie over hun activiteiten te verzoeken. Bij wijze van reactie heeft de GOC zelf beslist dat deze banken geen overheidsinstanties zijn en heeft zij geweigerd er informatie over te verstrekken. Het is evenwel aan de onderzoekende autoriteit, namelijk de Commissie, en niet aan de GOC om daarover te beslissen. Dergelijk gedrag is duidelijk niet in overeenstemming met de hierboven vermelde WTO-jurisprudentie, volgens welke belanghebbenden naar best vermogen moeten handelen. Dat valt moeilijk te rijmen met de conclusie van het orgaan voor geschillenbeslechting in Verenigde Staten – Antidumpingmaatregelen ten aanzien van bepaalde warmgewalste staalproducten uit Japan, dat medewerking een proces van gezamenlijke inspanning is, waarbij partijen samen aan een gemeenschappelijk doel werken (13). De Commissie heeft de belanghebbenden ook voldoende tijd gelaten om de gevraagde informatie te verstrekken en heeft het onderzoek gedaan overeenkomstig bijlage VI van de SCM-overeenkomst, waarin de regels voor controlebezoeken ter plaatse zijn vastgesteld, en die onder meer toelaat dat ter plaatse in het licht van verkregen informatie om meer details wordt verzocht.

(290)

De GOC argumenteerde dat de gevraagde plannen zeer volumineus waren (zij tellen 282 000 bladzijden) en dat het bijgevolg een onredelijke extra belasting is om deze te vertalen. Zij verklaarde ook dat zij niet op de hoogte was van onafhankelijke vertalingen van plannen en dat zij de nationale vijfjarenplannen niet heeft verstrekt in het kader van het onderzoek in de VS.

(291)

Dat argument moest worden afgewezen. De plannen vermeld in overweging 65, die de GOC in het Chinees heeft verstrekt, telden minder dan 300 bladzijden. Het argument dat de plannen 282 000 bladzijden tellen, wordt niet bevestigd door wat de GOC officieel heeft overgelegd. Het argument is niettemin zorgwekkend, aangezien het kan wijzen op een nog gedetailleerdere staatsinterventie dan wat in dit onderzoek en in het parallelle antidumpingonderzoek is vastgesteld. De Commissie heeft van andere belanghebbenden onafhankelijke vertalingen van plannen ontvangen en heeft de aldus verkregen vertaalde plannen voor dit onderzoek gebruikt. Tenslotte moet worden verduidelijkt dat de Commissie niet wilde beweren dat de GOC plannen had overgelegd in het kader van het onderzoek in de VS. In overweging 66 wordt vermeld dat er in dat verband vertaalde informatie blijkt te bestaan.

4.3.5.   ARGUMENTEN INZAKE HET GEBRUIK VAN NIET IN ALLE OPZICHTEN VOLMAAKTE INFORMATIE

(292)

De GOC argumenteerde dat de Commissie, alvorens de beste beschikbare informatie te gebruiken, de analyse als vastgesteld in artikel 28, lid 3, van de basisverordening moet doorvoeren en moet beslissen of aan de specifieke voorwaarden daarvoor is voldaan.

(293)

De Commissie heeft overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening gebruik gemaakt van de beschikbare gegevens omdat niet aan de specifieke voorwaarden van artikel 28, lid 3, was voldaan. Zoals hierboven reeds is uiteengezet, heeft de GOC ofwel onvolledige informatie verstrekt, ofwel in veel gevallen de gevraagde informatie helemaal niet verstrekt. De informatie over plannen is ofwel helemaal niet, ofwel slechts gedeeltelijk verstrekt, de informatie over de rol van de banken was onvolledig of niet afdoend, de evaluatie van het kredietrisico door de banken bij het verstrekken van leningen aan de medewerkende producenten-exporteurs is niet verstrekt, de prijsstelling van grondgebruiksrechten is niet verstrekt en een aantal wetteksten inzake bepaalde fiscale en subsidieprogramma's zijn evenmin verstrekt. Ingevolge de tekortkomingen van de informatie en het ontbreken van informatie kon de Commissie bepaalde verstrekte informatie niet controleren. Gezien het bovenstaande, gezien het feit dat de GOC in deze omstandigheden niet kon worden geacht naar best vermogen te hebben gehandeld, en aangezien het bereiken van redelijk betrouwbare conclusies onnodig is bemoeilijkt, zag de Commissie zich genoopt de beschikbare gegevens te gebruiken.

(294)

De GOC heeft ook aangevoerd dat de Commissie de informatie die de GOC reeds had verstrekt als beste beschikbare informatie had moeten gebruiken.

(295)

Hieromtrent zij opgemerkt dat de Commissie, om tot een representatieve bevinding te komen, alle informatie heeft gebruikt die de belanghebbenden hebben verstrekt (met inbegrip van alle informatie die de GOC heeft verstrekt) en die zij uit publiekelijk toegankelijke bronnen heeft verkregen.

(296)

In verband met de leningen is geargumenteerd dat de Commissie bij gebrek aan informatie van specifieke banken over de evaluatie van het kredietrisico bij het verstrekken van leningen gebruik had moeten maken van de uitleg van de PBOC en de Chinese Regelgevende Commissie voor het bankwezen en van de jaarverslagen van de handelsbanken.

(297)

Dat argument moest worden afgewezen. Hoewel de banken daar uitdrukkelijk om werden verzocht, hebben zij de nodige gegevens niet verstrekt. De informatie die de PBOC en de Chinese Regelgevende Commissie voor het bankwezen hebben verstrekt was zeer algemeen en hield geenszins rechtstreeks verband met de leningen die aan de medewerkende producenten-exporteurs zijn verstrekt. De GOC heeft een reeks jaarverslagen van handelsbanken overgelegd (waarvan er een aantal uitsluitend in het Chinees waren) en heeft geargumenteerd dat handelsbanken overeenkomstig de wet zelf hun beslissingen inzake hun bedrijfsactiviteiten treffen, zonder enige interferentie van entiteiten of personen. Dat zijn evenwel loutere verklaringen, op basis waarvan niet kan worden nagetrokken of en hoe de banken het kredietrisico hebben geëvalueerd toen zij leningen hebben toegekend aan de medewerkende producenten-exporteurs, en die moeten worden afgewogen tegen specifieke gevallen die tijdens de onderzoeken zijn geconstateerd en waar ondernemingen duidelijk leningen hebben verkregen zonder dat hun kredietrisico blijkbaar werd geëvalueerd.

(298)

Wat de grondgebruiksrechten betreft, werd aangevoerd dat de Commissie gebruik had moeten maken van de informatie die de GOC heeft verstrekt en die volgens de GOC aantoont dat de markt functioneert. Volgens de GOC verzocht de Commissie om een massa informatie over minimumprijzen van grondgebruiksrechten en werd die informatie in de vragenlijst of vóór het controlebezoek niet verlangd.

(299)

Dat argument moest worden afgewezen. Zonder informatie over de prijsstelling van grondgebruiksrechten is het niet mogelijk om tot conclusies te komen inzake het bestaan van een functionerende grondmarkt in de VRC die op de marktsignalen vraag en aanbod reageert. Bovendien heeft de Commissie de GOC ruim de tijd gelaten om dergelijke informatie te verstrekken voor de gebieden waar de medewerkende producenten-exporteurs zijn gevestigd, maar de GOC heeft hierover geen enkel cijfer verstrekt. De Commissie heeft in elk geval bijlage VI van de SCM-overeenkomst gevolgd, waarin de regels voor controlebezoeken ter plaatse zijn vastgesteld, en die onder meer toestaat dat ter plaatse in het licht van verkregen informatie om meer details wordt verzocht.

4.3.6.   ARGUMENTEN INZAKE DE DEFINITIE VAN OVERHEIDSINSTANTIES

(300)

De GOC argumenteerde dat staatseigendom geen redelijke basis is om een bank of een nutsbedrijf als overheidsinstantie te beschouwen, en dat de Commissie voor een dergelijke analyse de EU-regels voor overheidssteun moet gebruiken. De GOC argumenteerde dat deze procedure gezien de bevindingen van het WTO-orgaan voor geschillenbeslechting inzake geschil DS379 tussen de VS en de VRC met betrekking tot de definitie van overheidsinstantie moet worden beëindigd.

(301)

Dat argument moest worden afgewezen. In overweging 90 heeft de Commissie gedefinieerd wat een overheidsinstantie is. Die definitie is in overeenstemming met de jurisprudentie van de WTO inzake antisubsidieprocedures, met inbegrip van het bovengenoemde verslag van het orgaan voor geschillenbeslechting. Er is dus geen reden om van de algemeen aanvaarde definitie af te wijken en een andere benchmark (bijvoorbeeld de EU-regels voor overheidssteun) te gebruiken, die een totaal ander rechtsgebied betreffen. De wetgeving inzake overheidssteun wordt in een totaal andere context toegepast: niet om de internationale handel in goederen te reguleren, maar als een aanvulling op de interne markt. Tot slot is er geen wettelijke of feitelijke basis om het argument te bevestigen dat de huidige procedure moet worden beëindigd.

4.3.7.   PREFERENTIËLE LENINGEN AAN DE SECTOR GESTREKEN PAPIER

(302)

Wat de preferentiële leningen aan de sector gestreken papier betreft, voerde de GOC aan dat de Commissie onvoldoende bewijzen heeft geleverd van specifieke subsidiëring, zoals vereist bij artikel 2, lid 1, onder a), van de SCM-overeenkomst en artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening. Er werd geargumenteerd dat de Commissie er in haar analyse niet in is geslaagd te bewijzen dat de subsidie waarvoor argumenten zijn aangevoerd de jure specifiek is.

(303)

Twee medewerkende producenten-exporteurs voerden ook aan dat de leningen die door Chinese staatsbanken worden verleend, niet specifiek waren.

(304)

Die argumenten moesten worden afgewezen. De specificiteit is vastgesteld op grond van alle informatie in het dossier, en dus ook op grond van de informatie die de GOC heeft verstrekt, zoals opgesomd in overweging 92. Die informatie bevestigt de de jure specificiteit overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder a), van de SCM-overeenkomst en artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening.

(305)

De GOC voerde eveneens aan dat de Commissie de specificiteit niet met positief bewijsmateriaal heeft onderbouwd overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de SCM-overeenkomst en artikel 4, lid 5, van de basisverordening, aangezien het bewijsmateriaal dat de Commissie heeft gebruikt niet als positief bewijsmateriaal kan worden beschouwd omdat het niet van een geloofwaardige bevestigende, objectieve en controleerbare aard is.

(306)

Dat argument moest worden afgewezen. De feiten die in overweging 92 worden beschreven, vormen een positief bewijs van specificiteit (met name specifieke subsidies die in het kader van een sectorplan worden verleend, de papiersector die als een bevorderde sector wordt beschouwd, de rol van handelsbanken en van het Chinese staatsplanningssysteem, en de hoge kredietwaardigheid van ondernemingen omdat zij voor specifieke beleidsplannen in aanmerking komen). Deze informatie is bevestigend omdat ze duidelijk, objectief en overtuigend is. Zij is verkregen uit verschillende bronnen en werd door belanghebbenden verstrekt of was vrij beschikbaar.

(307)

Er werd aangevoerd dat het Plan voor de papiersector 2007 de papiersector geen specifieke subsidies of preferentiële behandeling verleent. De bepaling in dat plan dat financiële instellingen geen leningen mogen verstrekken aan projecten die niet aan de voorschriften van het plan voldoen, is volgens de GOC slechts bedoeld om projecten op te schorten die ernstige vervuiling veroorzaakten.

(308)

Dat argument moest worden afgewezen. Zoals in detail uiteengezet in overweging 77, laat de formulering van het Plan voor de papiersector 2007 geen twijfel bestaan over specifieke subsidies aan en preferentiële behandeling van de papiersector. Het argument dat de gedetailleerde regels voor de financiële instellingen alleen om milieuredenen zijn opgenomen, wordt niet bevestigd door de feitelijke formulering van de desbetreffende teksten.

(309)

De GOC herhaalde nogmaals dat de beleidsplannen en de begeleidende documenten, zoals het integratieproject en de catalogus van directory's, volgens de Chinese Wet betreffende de wetgeving op zich niet wettelijk bindend zijn. Daarvoor is veeleer een wettelijk bindende implementeringswet vereist. Er werd ook geargumenteerd dat de plannen te vaag zijn om voor de vaststelling van specificiteit in aanmerking te worden genomen, en dat het feit alleen dat de papiersector een bevorderde sector is nog niet bewijst dat de GOC de toegang tot een subsidie tot bepaalde ondernemingen beperkt.

(310)

Die argumenten moesten worden afgewezen. Het onderzoek heeft uitgewezen dat de plannen om de in overweging 78 in detail beschreven redenen wettelijk bindend zijn. Uit het onderzoek is eveneens gebleken dat het feit dat de papiersector de status van „bevorderde sector” heeft, voor de desbetreffende ondernemingen specifieke voordelen inhoudt.

(311)

Er werd aangevoerd dat uit de analyse van de jaarverslagen van de Chinese banken die de medewerkende producenten-exporteurs leningen hebben verstrekt, niet blijkt dat de leningen op grond van beleidsplannen zijn toegekend.

(312)

Dat argument moest worden afgewezen. Zoals hierboven reeds vermeld, bevatten de jaarverslagen van banken geen specifieke informatie over het verstrekken van leningen aan de medewerkende producenten-exporteurs. Jaarverslagen zijn namelijk algemene documenten die geen informatie verstrekken over de wijze waarop de Chinese banken de medewerkende producenten-exporteurs leningen hebben verstrekt, noch over de wijze waarop de banken het kredietrisico van de medewerkende producenten-exporteurs hebben geëvalueerd. De belanghebbenden is herhaaldelijk om deze informatie verzocht, die van cruciaal belang wordt geacht, onder meer gezien de bevinding van het IMF-verslag van 2006, waarin werd gesuggereerd dat de liberalisering van de banken in de VRC niet voltooid is en het kredietrisico niet naar behoren weergegeven wordt (14), het IMF-verslag van 2009, waarin de aandacht werd gevestigd op het gebrek aan rentevoetliberalisering in de VRC (15), het IMF-landenverslag van 2010, waarin wordt gesteld dat de kosten van kapitaal relatief laag zijn in de VRC, het verlenen van krediet soms gebeurt op grond van andere elementen dan de prijs, en de hoge spaarquote van ondernemingen gedeeltelijk te danken is aan de lage prijs van diverse inputs (zoals kapitaal en grond) (16), de economische studie over China van de OESO van 2010 (17) en werkdocument nr. 747 van de afdeling economie van de OESO over de hervormingen van de financiële sector in China (18), waarin staat dat de financiële instellingen nog steeds grotendeels eigendom zijn van de staat, zodat men zich moet afvragen in welke mate de beslissingen van de banken om leningen te verstrekken uitsluitend op commerciële overwegingen zijn gebaseerd, terwijl de traditionele rol van de banken die van overheidsagentschappen met banden met de overheid blijkt te zijn.

(313)

In verband met de bovengenoemde nota over de beoordeling van de kredietwaardigheid, argumenteerde de GOC dat één enkele nota over de beoordeling van de kredietwaardigheid niet als positief bewijs van specificiteit kan worden beschouwd. Tenzij voor de meeste of zelfs alle leningen die aan de medewerkende producenten-exporteurs zijn toegekend blijkt dat dankzij het industriebeleid in het OT een hogere rating is toegekend, mag de Commissie volgens de GOC niet de voorwaarden van één specifiek geval toepassen op alle beslissingen om een lening te verstrekken.

(314)

Dat argument moest worden afgewezen. De in overweging 81 vermelde nota over de beoordeling van de kredietwaardigheid legt een direct verband tussen de positieve toekomstperspectieven van een medewerkende producent-exporteur enerzijds en de plannen voor de papiersector en de realisatie van de doelstellingen ervan anderzijds. Om tot haar conclusies te komen heeft de Commissie vrij veel nadruk gelegd op dit document, in samenhang met het Plan voor de papierindustrie, omdat — zoals hierboven reeds uiteengezet — andere informatie waarom in deze context was verzocht, zoals de risico-evaluatie voor leningen, ondanks herhaalde verzoeken niet is verstrekt.

(315)

De GOC argumenteerde ook dat de Commissie in haar analyse van argumenten inzake preferentiële leningen geen rekening heeft gehouden met de circulaire van de PBOC over een beter beheer van speciale leningen YINFA [1999] nr. 228. Volgens de GOC bevestigt die circulaire dat preferentiële of speciale leningen zijn afgeschaft.

(316)

Dat argument moest worden afgewezen. Zoals uiteengezet in overweging 87 heeft de Commissie vastgesteld dat er recentere circulaires bestaan dan die uit 1999, waarin preferentiële leningen en andere door de Raad van State gespecificeerde leningen duidelijk worden vermeld. De argumenten van de GOC inzake de afschaffing van preferentiële en speciale leningen worden dus niet bevestigd door de werkelijke feiten. Ondanks het bovenstaande is het relevant dat in de circulaire uit 1999 te lezen staat dat banken die volledig in staatsbezit zijn actief moeten communiceren met de voor de desbetreffende sectoren bevoegde autoriteiten om hun begrip en steun te winnen. Deze verklaring bevestigt normaals de zeggenschap die de overheidsinstanties hebben over de banken die volledig in staatsbezit zijn.

(317)

Wat het door de klager geleverde bewijs van specificiteit betreft, wordt aangevoerd dat dit slechts verwijzingen waren naar bevindingen van de diverse onderzoeken door de VS, waar specificiteit onder meer is vastgesteld met betrekking tot vijfjarenplannen.

(318)

In dit verband wordt opgemerkt dat de Commissie alle relevante informatie heeft gebruikt waarover zij beschikte om tot een representatieve bevinding te komen. Bijgevolg werd de publieke informatie die in de klacht was opgenomen, ook al verwees die naar bevindingen van andere onderzoekende autoriteiten, relevant geacht en het gebruik ervan passend.

(319)

Er werd geargumenteerd dat Besluit nr. 40 en de catalogus van directory's de GFP-sector niet expliciet als een bevorderde sector of bevorderde projecten definiëren. Er werd eveneens aangevoerd dat de term „bevorderde projecten” in de VRC grote delen van de economische activiteit omvat, waaronder diverse sectoren.

(320)

Deze argumenten moesten worden afgewezen. Besluit nr. 40 en de catalogus van directory's definiëren de papiersector, waartoe de GFP-sector behoort, als een bevorderde sector of bevorderde projecten. Tot de bevorderde projecten behoren uitsluitend bepaalde activiteiten in 26 sectoren; deze indeling, die slechts een subgroep ondernemingen in de VRC omvat, kan bijgevolg niet als algemeen en niet-specifiek worden beschouwd. De Commissie beschouwde dit als de meest natuurlijke interpretatie, aangezien het ontbrak aan uitleg (en ondersteunende documenten) over hoe de GOC het begrip „papiersector” precies heeft toegepast in het kader van bijvoorbeeld Besluit nr. 40 en de catalogus van directory's.

(321)

De GOC voerde aan dat artikel 34 van de Wet op de handelsbanken van algemene aard is en dat handelsbanken, overeenkomstig artikel 41 van die wet, niet verplicht zijn om leningen te verstrekken op basis van industriebeleid.

(322)

Deze argumenten moesten worden afgewezen. De formulering van artikel 34 legt een rechtstreeks verband tussen de leenactiviteiten van de handelsbanken en het industriebeleid van de overheid. Het kan bijgevolg niet als algemeen en niet-bindend worden beschouwd. Artikel 41 van de bovengenoemde wet verwijst naar het voorrecht van een handelsbank om aan partijen leningen te verstrekken, maar niet naar de omstandigheden waarmee banken bij het nemen van een beslissing over de toekenning van een lening rekening moeten houden.

(323)

APP argumenteerde dat het de Commissie voldoende informatie en documenten heeft verstrekt waaruit blijkt dat APP in 2007 en 2008 van Moody's een A-1-rating heeft gekregen, en dat het daarom niet correct was dat de Commissie deze rating buiten beschouwing heeft gelaten en Bloomberg's BB-rating heeft toegepast.

(324)

De Commissie heeft de kredietratingverslagen die de APP-groep heeft ingediend nauwkeurig onderzocht. Deze kredietratingverslagen leggen een verband tussen de veelbelovende toekomstperspectieven van de papiersector en de afkondiging van het beleid met het oog op de ontwikkeling van de papiersector. De informatie in die documenten bevestigt dus in feite de bevindingen van de Commissie dat de huidige financiële situatie van de exporteur in de verstoorde markt tot stand is gekomen; bijgevolg kan de aangegeven kredietwaardigheid van de Chinese exporteurs niet in aanmerking worden genomen. Dit argument moest worden afgewezen.

(325)

APP argumenteerde ook dat de verslagen over het interne financiële management die in dat punt van de opmerkingen van APP op de algemene mededeling van feiten en overwegingen worden vermeld, veel bevredigender zijn dan de feiten waarvan nu wordt uitgegaan.

(326)

Dat argument moest worden afgewezen. De cijfers die in die verslagen worden berekend, weerspiegelen de financiële situatie van de onderneming, die in een verstoorde markt tot stand is gekomen en die natuurlijk wordt beïnvloed door de preferentiële leningen die de Commissie heeft vastgesteld. Het gaat hier met andere woorden om een kringbeweging: de onderneming krijgt preferentiële leningen, die een positief effect hebben op haar financiële indicatoren, die op hun beurt een positief effect hebben op de voorwaarden voor toekomstige leningen.

(327)

APP argumenteerde dat de Commissie voor de berekening van de benchmarks voor leningen in USD en EUR de verkeerde methodologie heeft gebruikt, de toeslag op de Libor twee keer heeft geteld en aldus de benchmarkrente heeft verhoogd.

(328)

Dat argument moest worden afgewezen. De Commissie heeft de toeslag op de Libor niet dubbel geteld. Zoals uiteengezet in de definitieve mededeling van feiten en overwegingen, heeft de Commissie voor de vaststelling van benchmarks voor de leningen in USD en EUR op meer dan een jaar bovenop de desbetreffende Libor-rente op een jaar een toeslag toegevoegd, die ligt tussen de rente op bedrijfsobligaties op een jaar met een BB-rating en de rente op bedrijfsobligaties op n jaar met een BB-rating, waarbij n het aantal jaren is dat de looptijd vertegenwoordigt waarvoor de USD Libor-rente op lange termijn is berekend (bijvoorbeeld 2, 3, …, 15 jaar). De toeslag, zoals hierboven beschreven, is opgeteld bij „zuivere” Libor-tarieven op een jaar (die met andere woorden niet zijn verhoogd met x basispunten zoals APP aanvoerde).

4.3.8.   PREFERENTIËLE FISCALE BEHANDELINGEN VOOR ONDERNEMINGEN DIE ZIJN ERKEND ALS HIGHTECHONDERNEMINGEN EN IN NIEUWE TECHNOLOGIEËN GESPECIALISEERDE ONDERNEMINGEN

(329)

In verband met deze regeling argumenteerde de GOC dat de Commissie de specificiteit niet op basis van positieve bewijzen heeft vastgesteld. Er werd aangevoerd dat artikel 25 van de Wet op de vennootschapsbelasting algemene wetgeving is die voor de hele Chinese economie geldt, en niet uitsluitend voor de producenten van GFP.

(330)

De GOC argumenteerde ook dat de criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen, objectief zijn en in detail zijn gedefinieerd, dat ondernemingen er automatisch voor in aanmerking komen en dat de regeling bijgevolg niet als specifiek kan worden beschouwd in de zin van artikel 2, lid 1, onder b), van de SCM-overeenkomst en artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening.

(331)

Die argumenten moesten worden afgewezen. De bevindingen van de Commissie zijn op grond van positieve bewijzen vastgesteld. Artikel 25 van de Wet op de vennootschapsbelasting beperkt de toegang tot deze regeling tot bepaalde ondernemingen en sectoren die als „bevorderd” zijn ingedeeld, met andere woorden tot een specifieke subgroep ondernemingen in de VRC. Zoals hierboven reeds vermeld, heeft de Commissie geconcludeerd dat de sector gestreken papier tot die categorie behoort en dat de voordelen die in het kader van dit programma worden verkregen, specifiek zijn in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening. De criteria om voor de regeling in aanmerking te komen voorzien er onder meer in dat producten moeten behoren tot de gebieden hoogtechnologie en nieuwe technologie die aanzienlijke overheidssteun ontvangen, en dat ondernemingen permanent aan onderzoek en ontwikkeling moeten doen om nieuwe kennis van wetenschap en technologie te verwerven, nieuwe kennis op innoverende wijze te gebruiken of technologieën of producten aanzienlijk te verbeteren. In hun geheel genomen kunnen deze voorwaarden niet worden beschouwd als objectieve criteria die tot de automatische toekenning van de subsidie leiden overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder b), van de SCM-overeenkomst en artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening.

(332)

APP vroeg of het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies ingevolge deze regelingen niet veeleer op basis van de belastingaangifte van 2008 en de in dat jaar betaalde belastingen moest worden berekend in plaats van op basis van de belastingaangifte van 2009 (het OT) en de in dat jaar betaalde belastingen. Zij voerden aan dat deze twee regelingen betrekking hebben op de inkomstenbelasting, die in de VRC gewoonlijk in het kalenderjaar dat volgt op het aanslagjaar volledig wordt betaald en geregeld. Bijgevolg is pas in 2010 beslist over de inkomstenbelasting van 2009 of enige preferentiële behandeling daaromtrent.

(333)

Dat argument moest worden afgewezen. De feitelijke bedragen van de ontvangen voordelen zijn bevestigd door en gecontroleerd op grond van de belastingaangiften voor het jaar 2009; het betreft dan ook voordelen die verband houden met de verkoop en het gegenereerde inkomen in 2009, zijnde het OT.

4.3.9.   PREFERENTIËLE FISCALE BEHANDELINGEN VOOR ONDERZOEK EN ONTWIKKELING

(334)

In verband met deze regeling argumenteerde de GOC dat de Commissie de specificiteit niet op basis van positieve bewijzen heeft vastgesteld. Er werd dus geargumenteerd dat de criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen, objectief zijn en in detail zijn gedefinieerd, dat ondernemingen er automatisch voor in aanmerking komen en dat de regeling bijgevolg niet als specifiek kan worden beschouwd in de zin van artikel 2, lid 1, onder b), van de SCM-overeenkomst en artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening.

(335)

Dat argument moest worden afgewezen. Het onderzoek heeft uitgewezen dat bepaalde ondernemingen die zijn erkend als ondernemingen die een bepaald soort O&O-projecten uitvoeren, met andere woorden een specifieke subgroep ondernemingen in de VRC, een preferentiële fiscale behandeling genieten. Zoals hierboven vermeld, betreft het ondernemingen die behoren tot de hightechsectoren en in nieuwe technologieën gespecialiseerde sectoren die primaire staatssteun ontvangen en projecten die zijn opgenomen in de gids inzake belangrijke gebieden van hightechindustrialisatie, zoals de ondernemingen van de sector gestreken papier, en zijn de voordelen in het kader van dit programma bijgevolg specifiek overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening. De door de medewerkende producenten-exporteurs verstrekte bepalingen inzake criteria om voor de regeling in aanmerking te komen, zijn vaag en ondoorzichtig en kunnen bijgevolg niet als objectieve criteria worden beschouwd die automatisch tot de toekenning van de subsidie leiden. De bevindingen van de Commissie zijn bijgevolg op positieve bewijzen gebaseerd overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder b), van de SCM-overeenkomst en artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening.

4.3.10.   VRIJSTELLING VAN DIVIDEND TUSSEN GEKWALIFICEERDE INGEZETEN ONDERNEMINGEN

(336)

In verband met deze regeling argumenteerde de GOC dat de Commissie de specificiteit niet op basis van positieve bewijzen heeft vastgesteld. Er werd geargumenteerd dat de vrijstelling van dividend geen subsidie is overeenkomstig de SCM-overeenkomst, aangezien de vrijstelling van dividend niet van nature een subsidie is en de desbetreffende Chinese bepalingen tot doel hebben de belastinggrondslag te verduidelijken om dubbele belasting te voorkomen.

(337)

APP argumenteerde dat deze regeling niet specifiek is omdat zij algemeen en op identieke wijze in heel de VRC wordt toegepast op grond van objectieve criteria, namelijk de bron van het inkomen uit dividend. Er wordt ook aangevoerd dat deze regeling geen subsidie is.

(338)

Die argumenten moesten worden afgewezen. Inkomsten uit dividenden van ingezeten ondernemingen worden vrijgesteld van de vennootschapsbelasting voor ingezeten ondernemingen. In de eerste plaats zij eraan herinnerd dat het onderzoek heeft uitgewezen dat bepaalde ondernemingen, namelijk ingezeten ondernemingen die van andere ingezeten ondernemingen een dividend ontvangen en belangrijke sectoren en projecten die door de staat worden gesteund of bevorderd, zoals de sector gestreken papier, met andere woorden een specifieke subgroep ondernemingen in de VRC, een preferentiële fiscale behandeling genieten. De voordelen in het kader van dit programma zijn specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening. In de tweede plaats betreft het een fiscale stimuleringsmaatregel die leidt tot gederfde overheidsinkomsten overeenkomstig de definitie van een subsidie zoals vastgesteld in artikel 1, lid 1, onder a), van de SCM-overeenkomst en artikel 3, onder a), van de basisverordening. Wat het argument betreft dat deze stimulerende maatregel bedoeld is om dubbele belasting te voorkomen, zij opgemerkt dat hoewel in de SCM-overeenkomst wordt erkend dat het voor WTO-leden niet verboden is om maatregelen te nemen teneinde dubbele belasting te voorkomen (zie SCM-overeenkomst, bijlage I, voetnoot 59), deze bepaling een „affirmatieve verdediging” is; er werden evenmin concrete bewijzen verstrekt voor het argument dat dividenden van ingezeten en niet-ingezeten ondernemingen anders worden behandeld wegens wettelijke verplichtingen die de VRC is aangegaan in het kader van relevante bilaterale overeenkomsten met derde landen inzake dubbele belasting.

(339)

Er werd ook geargumenteerd dat de regeling totaal irrelevant is voor bevorderde ondernemingen en sectoren, maar per definitie geldt voor alle ingezeten ondernemingen. De GOC voerde eveneens aan dat de vaststelling van algemeen toepasselijke belastingtarieven volgens artikel 2, lid 2, van de SCM-overeenkomst niet wordt geacht een specifieke subsidie te zijn. Er werd dus geargumenteerd dat de criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen, objectief zijn en in detail zijn gedefinieerd, dat ondernemingen er automatisch voor in aanmerking komen en dat de regeling bijgevolg niet als specifiek kan worden beschouwd in de zin van artikel 2, lid 1, onder b), van de SCM-overeenkomst en artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening.

(340)

Die argumenten moesten worden afgewezen. De wettelijke bepalingen waarbij deze regeling wordt vastgesteld vallen onder hoofdstuk 4 „Preferentiële fiscale behandelingen” van de Wet op de vennootschapsbelasting, dat voorziet in specifieke fiscale stimuleringsmaatregelen voor belangrijke sectoren en projecten die door de staat worden gesteund en bevorderd. Zoals hierboven uiteengezet, zijn de voordelen in het kader van dit programma specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening. Tijdens het onderzoek zijn geen objectieve criteria aangetroffen die het in aanmerking komen voor de regeling beperken, noch afdoend bewijs om te concluderen dat ondernemingen automatisch voor de regeling in aanmerking komen. In verband met het argument betreffende artikel 2, lid 2, van de SCM-overeenkomst zij opgemerkt dat de huidige regeling niet verwijst naar het vaststellen van een algemeen toepasselijk belastingtarief, maar naar een vrijstelling van belastingen voor een bepaald soort inkomsten dat uit een bepaald soort ondernemingen voortkomt.

4.3.11.   VRIJSTELLING VAN BTW EN VAN RECHTEN OP INGEVOERDE APPARATUUR

(341)

In verband met deze regeling argumenteerde de GOC dat de Commissie de specificiteit niet op basis van positieve bewijzen heeft vastgesteld. Er werd geargumenteerd dat de specifieke bedrijfscategorieën die bij wet exhaustief zijn gedefinieerd, niet specifiek zijn omdat zij grote delen van de economische activiteit, waaronder diverse sectoren, omvatten. Er werd dus geargumenteerd dat de criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen, objectief zijn en in detail zijn gedefinieerd, dat ondernemingen er automatisch voor in aanmerking komen en dat de regeling bijgevolg niet als specifiek kan worden beschouwd in de zin van artikel 2, lid 1, onder b), van de SCM-overeenkomst en artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening.

(342)

Die argumenten moesten worden afgewezen. Deze regeling geldt alleen voor ondernemingen die investeren in specifieke bedrijfscategorieën die bij wet exhaustief zijn gedefinieerd (zoals de catalogus met richtsnoeren voor sectoren met betrekking tot buitenlandse investeringen en de catalogus van belangrijke sectoren, producten en technologieën waarvan de overheid momenteel de ontwikkeling bevordert). Het feit dat uitsluitend specifieke bedrijfscategorieën in aanmerking komen, bevestigt dat de regeling niet algemeen beschikbaar is voor brede economische sectoren; bijgevolg zijn de voordelen die in het kader van dit programma worden verkregen, specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening. Tijdens het onderzoek zijn voorts geen objectieve criteria aangetroffen die het in aanmerking komen voor de regeling beperken, noch afdoend bewijs om te concluderen dat ondernemingen automatisch voor de regeling in aanmerking komen. De bevindingen van de Commissie zijn bijgevolg op positieve bewijzen gebaseerd overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder b), van de SCM-overeenkomst en artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening.

(343)

APP argumenteerde dat de afschrijvingstermijn die de Commissie voor de berekening van het door deze regeling verkregen voordeel gebruikt, onjuist is en dat de Commissie gebruik had moeten maken van de afschrijvingstermijn die de ondernemingen van de APP-groep hebben gerapporteerd. Volgens APP is deze methodologie in strijd met artikel 7, lid 3, van de basisverordening.

(344)

Dat argument moest worden afgewezen. De afschrijvingstermijn die APP heeft gerapporteerd, is voor boekhoudkundige en financiële doeleinden bestemd. Andere medewerkende producenten-exporteurs en de bedrijfstak van de Unie hebben andere afschrijvingstermijnen gemeld. Overeenkomstig haar gangbare praktijk en artikel 7, lid 3, van de basisverordening maakte de Commissie voor deze berekening dan ook gebruik van een periode van 15 jaar als nuttige levensduur van het machinepark, wat in de betrokken sector als de normale afschrijvingstermijn wordt beschouwd.

4.3.12.   BTW-AFTREK OP IN HET BINNENLAND GEPRODUCEERDE APPARATUUR

(345)

In verband met deze regeling argumenteerde de GOC dat de Commissie de specificiteit niet op basis van positieve bewijzen heeft vastgesteld. Er werd aangevoerd dat de GOC de criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen heeft toegelicht, en dat bijgevolg niet op de beschikbare gegevens mocht worden teruggegrepen.

(346)

Die argumenten moesten worden afgewezen. Voor deze regeling komen uitsluitend FIE's in aanmerking die een bepaalde soort in het binnenland geproduceerde apparatuur kopen, met andere woorden een specifieke subgroep ondernemingen in de VRC; bijgevolg zijn de voordelen die in het kader van deze regeling worden verkregen, specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening. Tijdens het onderzoek zijn voorts geen objectieve criteria aangetroffen die het in aanmerking komen voor de regeling beperken, noch afdoend bewijs om te concluderen dat ondernemingen automatisch voor de regeling in aanmerking komen. Aangezien de Commissie de verstrekte informatie heeft gebruikt en artikel 28 van de basisverordening heeft toegepast, zijn de bevindingen van de Commissie op positieve bewijzen gebaseerd overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder b), van de SCM-overeenkomst en artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening.

4.3.13.   BELASTING VOOR STADSONDERHOUD, BOUWBELASTING EN ONDERWIJSTOESLAGEN VOOR FIE'S

(347)

Zowel APP als Chenming argumenteerden dat de bovengenoemde belasting en toeslag overeenkomstig het Bericht tot gelijkschakeling van de belasting voor stadsonderhoud, bouwbelasting en onderwijstoeslagen voor binnenlandse en met buitenlands kapitaal gefinancierde ondernemingen en particulieren, dat de Raad van State van de VRC op 18 oktober 2010 heeft gepubliceerd en dat sinds 1 december 2010 van toepassing is, tegenwoordig zonder uitzondering algemeen toepasselijk is op alle ondernemingen en particulieren in de VRC. Volgens deze argumenten geeft deze subsidieregeling niet langer aanleiding tot compenserende maatregelen.

(348)

De aangevoerde argumenten zijn onderzocht, net als de verstrekte documentatie en het door partijen overgelegde bewijsmateriaal. De GOC werd verzocht de bovengenoemde informatie te bevestigen. De GOC, een belanghebbende bij deze procedure en de subsidieverlenende autoriteit, heeft de Commissie geïnformeerd dat deze regeling is ingetrokken en niet is vervangen door een andere stimuleringsmaatregel met betrekking tot dezelfde belastingverplichting. Op grond van informatie die de medewerkende producenten-exporteurs hebben verstrekt, wordt geconcludeerd dat beide groepen hebben aangetoond dat zij niet langer subsidies uit deze regeling ontvangen. In dit verband wordt eraan herinnerd dat er overeenkomstig artikel 15 van de basisverordening geen maatregelen worden genomen als de subsidies zijn ingetrokken of als is aangetoond dat de betrokken exporteurs niet langer een voordeel verkrijgen. Bijgevolg en op basis van informatie in het dossier wordt geconcludeerd dat de betrokken exporteurs niet langer een voordeel verkrijgen door de subsidie in het kader van deze regeling. De bevindingen die in de overwegingen 160 tot en met 169 zijn gepresenteerd, zijn dienovereenkomstig gewijzigd.

4.3.14.   BEKENDE MERKEN EN SPECIALE AANMOEDIGINGSFONDSEN VOOR BUITENLANDSE INVESTERINGSPROJECTEN

(349)

In verband met deze regelingen argumenteerde de GOC dat de Commissie de specificiteit niet op basis van positieve bewijzen heeft vastgesteld. Er werd aangevoerd dat de GOC voldoende informatie over deze regelingen heeft verstrekt en dat er met betrekking tot deze regelingen geen wet- of regelgeving bestaat.

(350)

Deze argumenten moesten worden afgewezen. Op grond van de informatie die de GOC en de medewerkende producenten-exporteurs hebben verstrekt, is geconstateerd dat deze regelingen specifiek zijn en aanleiding geven tot compenserende maatregelen, ook al zijn geen feitelijke wettelijke bepalingen verstrekt. Het feit dat er, zoals de GOC argumenteerde, geen wettelijke bepalingen zijn voor deze regelingen, bevestigt zonder enige twijfel dat er voor deze regelingen gewoon geen bij wet bepaalde objectieve criteria of voorwaarden bestaan. Aangezien de Commissie de verstrekte informatie heeft gebruikt en artikel 28 van de basisverordening heeft toegepast, zijn de bevindingen van de Commissie op positieve bewijzen gebaseerd overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder b), van de SCM-overeenkomst en artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening. Bij gebrek aan criteria of voorwaarden blijkt de overheid over veel speelruimte te beschikken en wordt de subsidie geacht tot bepaalde ondernemingen beperkt te zijn.

4.3.15.   SUBSIDIE VAN HET FONDS VOOR HOOGTECHNOLOGISCHE INDUSTRIËLE ONTWIKKELING EN PRIJS VAN HET INDUSTRIEPARK VAN SUZHOU VOOR HET IN STAND HOUDEN VAN DE GROEI

(351)

In verband met die regelingen heeft de GOC geargumenteerd dat de Commissie artikel 2, lid 2, van de SCM-overeenkomst verkeerd heeft geïnterpreteerd, aangezien industrieparken geen aangewezen geografische regio's zijn.

(352)

Dat argument moest worden afgewezen. Het industriepark van Suzhou is duidelijk een economische en administratieve onderverdeling in het rechtsgebied van de VRC en bijgevolg een aangewezen geografische regio overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de SCM-overeenkomst. Ondanks het bovenstaande moet worden opgemerkt dat ook indien het bovenstaande niet door de werkelijke feiten van het onderzoek werd bevestigd, een industriepark per definitie slechts een subgroep ondernemingen op het grondgebied van een land of van de subsidieverlenende autoriteit kan omvatten; overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder a), van de SCM-overeenkomst worden de subsidies die door het industriepark worden verleend, dus als specifiek beschouwd.

4.3.16.   VERLENING VAN GRONDGEBRUIKSRECHTEN

(353)

Wat de grondgebruiksrechten betreft, argumenteerde de GOC dat het onwettig was om een externe benchmark te gebruiken; zij verwees daarbij naar artikel 14, onder d), van de SCM-overeenkomst en naar het orgaan voor geschillenbeslechting in VS – zacht timmerhout IV. Er werd aangevoerd dat de EU- en WTO-wetgevingen het gebruik van externe benchmarks beperken tot vrij uitzonderlijke omstandigheden, en het bijvoorbeeld alleen toelaten wanneer de prijzen op de privémarkt verstoord zijn door de predominante rol van de overheid als verstrekker van het desbetreffende goed of de desbetreffende dienst. Volgens de GOC heeft de Commissie niet bewezen dat de prijzen op de privémarkt verstoord zijn door de predominante rol van de GOC als leverancier.

(354)

Die argumenten moesten worden afgewezen. In de eerste plaats is het gebruik van externe benchmarks niet verboden door de WTO-voorschriften, zoals bevestigd door het orgaan voor geschillenbeslechting in VS – zacht timmerhout IV (DS257) en het panel in VS – compenserende rechten China (DS379). In de tweede plaats hield de benadering van de Commissie ten volle rekening met de speciale voorwaarden die de WTO-jurisprudentie oplegt om gebruik te kunnen maken van een externe benchmark. Zoals is aangetoond in de overwegingen 248 tot en met 259, is grond in de VRC eigendom van de staat, en wordt die door de overheid verpacht. Voorts controleren de Chinese autoriteiten de verstrekking en toewijzing van grond aan ondernemingen, inclusief op secundaire markten; voor de toewijzing van grond aan ondernemingen gelden strikte regels, terwijl elke verandering van de toewijzing van grond, bijvoorbeeld een overdracht van een grondgebruiksrechtsovereenkomst van één onderneming naar een andere, door de staat moet worden goedgekeurd en door een nieuwe grondgebruiksrechtsovereenkomst tussen de rechtverkrijgende en de desbetreffende overheidsinstantie moet worden erkend. Gelet op het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de GOC een predominante rol speelt in de verdeling van grondgebruiksrechten en dat alle prijzen op de Chinese „privémarkt” (in de mate dat die bestaan – in het kader van dit onderzoek zijn er geen verstrekt) noodgedwongen verstoord zijn ingevolge de predominante rol van de GOC als verstrekker en haar monopolie als regulator van grondtransacties. Bijgevolg bepaalt de financiële bijdrage van de GOC in de praktijk het niveau van de privéprijzen.

(355)

De GOC argumenteerde eveneens dat de Commissie Taiwan als externe benchmark heeft gekozen en niet de externe benchmark heeft gebruikt die verband houdt met, verwijst naar of samenhangt met de marktvoorwaarden in de VRC. Er werd aangevoerd dat de WTO-voorschriften uitdrukkelijk verbieden dat een Taiwanese benchmark wordt gebruikt om verschillen te compenseren tussen comparatieve voordelen tussen landen.

(356)

Deze argumenten moesten worden afgewezen. De Commissie beschouwt Taiwan (19) als een geschikte externe benchmark gezien het geheel van de informatie in het dossier: i) het niveau van economische ontwikkeling en de economische structuur in Taiwan en de desbetreffende Chinese provincies waar de medewerkende producenten-exporteurs gevestigd zijn, ii) de fysieke nabijheid tussen deze twee Chinese provincies en Taiwan, iii) de hoge graad van infrastructuur waarover zowel Taiwan als deze twee Chinese provincies beschikken, iv) de sterke economische banden en grensoverschrijdende handel tussen Taiwan en de VRC, v) de vergelijkbare bevolkingsdichtheid in de betrokken Chinese provincies en in Taiwan, vi) de gelijkenis tussen het soort grond en de transacties om tot een relevante benchmark te komen in Taiwan en in de VRC en vii) de gemeenschappelijke demografische, linguïstische en culturele eigenschappen van Taiwan en de VRC. Voorts worden de provincies Jiangsu en Shandong in de VRC als topprovincies inzake productie beschouwd (20). Hoewel het bbp per hoofd in Taiwan en in de twee Chinese provincies niet identiek is, is het bbp van deze Chinese provincies de laatste jaren snel gegroeid: zij benen met andere woorden bij.

Bovendien suggereren recente gegevens dat zowel de VRC als Taiwan een vergelijkbare reële groei van het bbp kennen (21). Er moet evenwel worden opgemerkt dat de exacte vergelijking tussen het bbp van een niet-markteconomie (de VRC) en het bbp van een goed gevestigde markteconomie (Taiwan) niet doorslaggevend is omdat het normaal is dat het bbp van een niet-markteconomie achterblijft op dat van een functionerende markteconomie. Bovendien kunnen vraag naar en aanbod van industriegrond door tal van andere factoren, zoals planningsregels en milieubeleid, worden beïnvloed. Waar het echt op aankomt, is wat de marktvoorwaarden voor grondgebruiksrechten in de VRC zouden zijn indien het een functionerende markeconomie zou zijn; op grond van alle bewijsmateriaal zouden deze sterk vergelijkbaar zijn met die van Taiwan.

(357)

Op grond van alle bovenstaande informatie wordt geoordeeld dat de gekozen benchmark voldoet aan de voorwaarden van het orgaan voor geschillenbeslechting in VS – zacht timmerhout IV (punt 103), dat heeft geconcludeerd dat de gekozen benchmark niettemin verband moet houden met, verwijzen naar of samenhangen met de marktvoorwaarden in dat land en een weergave moet zijn van de prijs, kwaliteit, beschikbaarheid, verhandelbaarheid, vervoer en andere aan- of verkoopvoorwaarden, zoals vastgesteld in artikel 14, onder d). Alle voorwaarden in Taiwan houden inderdaad verband met de geldende marktvoorwaarden in de twee Chinese provincies. Grond is beschikbaar in vergelijkbaar dichtbevolkte gebieden, de fysieke nabijheid van beide gebieden garandeert dat de kwaliteit van het land vergelijkbaar is, terwijl het feit dat zowel Taiwan als de twee Chinese provincies dezelfde taal en cultuur delen en exportgeoriënteerde economieën en belangrijke productiesectoren hebben, bevestigt dat prijs, verhandelbaarheid en andere aan- en verkoopvoorwaarden van grond nauw met elkaar verband houden.

(358)

Medewerkende producenten-exporteurs hebben geargumenteerd dat de informatie waarover de Commissie beschikte, volstond om te concluderen dat er in de VRC een markt is voor grond.

(359)

Dat argument moest worden afgewezen. Op grond van de informatie die aan de Commissie is verstrekt, kon niet worden geconcludeerd dat er in de VRC een functionerende markt voor grond is. Uit de wetgeving die de GOC aan de Commissie heeft verstrekt, blijkt duidelijk dat alle grond in de VRC eigendom is van de staat en dat deze slechts aan privé-entiteiten wordt verpacht. De Chinese autoriteiten controleren volledig de verstrekking en toewijzing van grond aan ondernemingen, alsook de transacties op de secundaire markt. Hoewel de Commissie daarom heeft verzocht, zijn er geen bewijzen geleverd dat er voor de verdeling van de grondgebruiksrechten een marktmechanisme bestaat. De situatie wordt in detail uiteengezet in overweging 355, waar vergelijkbare argumenten van de GOC worden behandeld.

(360)

APP voerde aan dat de huidige grondgebruiksrechtsprijzen in de VRC als benchmark moeten worden gebruikt, zo niet de huidige grondprijzen in de Indiase deelstaat Maharashtra. Ook Chenming stelde de Indiase deelstaat Maharashtra als benchmark voor.

(361)

Zoals reeds beschreven in overweging 360 is er in de VRC geen functionerende grondmarkt. Bijgevolg zijn de huidige grondgebruiksrechtsprijzen in de VRC geen geschikte benchmark. De producenten-exporteurs hebben hun argument dat de grondprijzen in Maharashtra als benchmark kunnen worden gebruikt, gebaseerd op de vergelijking van het bbp per hoofd en de bevolkingsdichtheid van de Indiase staat Maharashtra op het ogenblik van de aankoop van de grondgebruiksrechten. Zoals hierboven uiteengezet, is de Commissie van oordeel dat het bbp per hoofd en de bevolkingsdichtheid niet de enige doorslaggevende factoren mogen zijn bij de keuze van een land/regio voor de toepassing van een externe benchmark. In ieder geval strookt de methodologie die door de medewerkende producenten-exporteurs wordt voorgesteld niet met hun argumenten. In het OT had Bombay, de hoofdstad van Maharashtra en veruit het meest ontwikkelde gebied van de deelstaat, een inkomen per hoofd van 2 675 USD (28 lakh INR), wat in feite lager is dan het Chinese nationale gemiddelde van 3 529 USD (22), laat staan het bbp per hoofd in de hoogontwikkelde regio's van Shandong en Jiangsu (respectievelijk 5 255 USD en 6 550 USD). De bevolkingsdichtheid is op zich geen doorslaggevende factor, maar ter informatie moet toch worden vermeld dat de bevolkingsdichtheid 314/km2 bedraagt in Maharashtra, 736/km2 in Jiangsu en 600/km2 in Shandong, en dus niet van dezelfde grootteorde is. Voorts leiden andere factoren, zoals de fysieke afstand tussen India en de VRC en hun gebrek aan gemeenschappelijke eigenschappen, tot de conclusie dat de benchmark voor Maharashtra geen verband houdt met en niet verwijst naar of samenhangt met de marktvoorwaarden in de VRC. Om de in overweging 357 uiteengezette redenen blijft de Commissie bij haar mening dat de grondprijzen in Taiwan als externe benchmark veel geschikter zijn.

(362)

APP argumenteerde dat het niet langer beschikte over een deel van de grondgebruiksrechten die de Commissie voor de berekening van het door deze regeling verkregen voordeel in aanmerking heeft genomen. APP voerde ook aan op grond van de informatie op de website van het Bureau voor de industrie van het ministerie van Economische zaken van Taiwan tot een andere gemiddelde grondprijs per vierkante meter te zijn gekomen; de Commissie zou ook geen enkele inspanning hebben gedaan om representatieve aanbiedingen voor industriegrond te vinden.

(363)

De Commissie heeft het argument van APP inzake de totale oppervlakte van de grond die APP gebruikt onderzocht en heeft het argument aanvaard op basis van informatie en bewijsmateriaal dat in de opmerkingen bij de definitieve mededeling van feiten en overwegingen is verstrekt. Voor de berekening van de subsidie is met deze gecorrigeerde informatie rekening gehouden. Het argument inzake de informatie uit Taiwan moest worden verworpen. Hoewel deze partij niet heeft voorgesteld om deze prijs voor de berekening van een geschikte benchmark te gebruiken, moet de aandacht op het volgende worden gevestigd. De Commissie heeft gebruik gemaakt van de informatie in het dossier met betrekking tot de grondprijzen in Taiwan en de methodologie die is gebruikt om tot de benchmarkprijs te komen, is aan de partijen meegedeeld en uitgelegd in de nota voor het dossier van 11 februari 2011. De door APP verstrekte gegevens betreffen echter uitsluitend februari 2011, wat een andere periode is als die welke de Commissie voor haar berekeningen heeft gebruikt, en blijken alleen betrekking te hebben op een lijst van voorbeelden van bepaalde gegevens voor bepaalde gebieden in Taiwan. Voorts kan de Commissie de berekening van de benchmark door APP niet evalueren, aangezien APP geen details heeft verstrekt over de voor deze berekening gebruikte methodologie en niet heeft verklaard waarom zijn berekening de gemiddelde grondprijzen in Taiwan exacter weerspiegelt.

(364)

De medewerkende producenten-exporteurs argumenteerden dat een subsidie in de vorm van het verlenen van grondgebruiksrechten voor een ontoereikende prijs niet specifiek is.

(365)

Dat argument moest worden afgewezen. Zoals reeds uiteengezet in het document met de definitieve mededeling van feiten en overwegingen, heeft de GOC onvoldoende informatie over deze regeling verstrekt, die de Commissie heeft moeten aanvullen met andere informatie en feiten in het dossier. De bevindingen zijn bijgevolg daarop gebaseerd en worden in de overwegingen 253 tot en met 258 uitgelegd en geanalyseerd.

4.3.17.   DIVERSEN

(366)

APP argumenteerde dat de rente die de Commissie heeft gebruikt om van de nominale waarde van de subsidie tot de waarde tijdens het onderzoektijdvak te komen, niet correct is.

(367)

De Commissie heeft het argument van APP onderzocht en heeft het argument aanvaard op basis van informatie en bewijsmateriaal dat in de opmerkingen bij de definitieve mededeling van feiten en overwegingen is verstrekt. De door APP voorgestelde rente is voor de berekeningen van de subsidie gebruikt. Met deze correctie is reeds rekening gehouden in de overwegingen die betrekking hebben op de berekening van de subsidiemarges en in de resulterende subsidiemarges voor de desbetreffende individuele regelingen.

(368)

APP argumenteerde dat de subsidiebedragen moeten worden uitgedrukt als een percentage van de cif-prijs en niet als een percentage van de omzet, en dat de Commissie deze methodologie moet gebruiken voor de berekening van de subsidiemarges.

(369)

De aangevoerde argumenten zijn onderzocht, net als de verstrekte documentatie en het door de partij overgelegde bewijsmateriaal. Behalve één subsidieregeling waarvan is vastgesteld dat die tot compenserende maatregelen aanleiding geeft, was geen enkele andere regeling afhankelijk van de uitvoerprestatie en werd geen enkele andere subsidie toegekend op grond van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. Bijgevolg is het bedrag van de subsidie omgeslagen over de totale omzet van de ondernemingen van de APP-groep, overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening, dat luidt als volgt: „Wanneer de subsidie niet wordt verleend op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden, wordt de hoogte van de subsidie waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen, vastgesteld door de waarde van de totale subsidie om te slaan, naar gelang van het geval, over het niveau van de productie, de afzet of de uitvoer van de betrokken producten in het onderzoektijdvak voor subsidiëring”. Aangezien deze subsidie geen verband houdt met de productie van een specifiek product of met de uitvoer, is de totale omzet van de onderneming de meest geschikte noemer. In dat verband moet worden opgemerkt dat de desbetreffende omzet is vastgesteld op een basis die garandeert dat deze de verkoopwaarde van de producten die door de ontvangende ondernemingen worden verkocht, zo nauwkeurig mogelijk weergeeft. Met deze correctie is reeds rekening gehouden in de overwegingen die betrekking hebben op de berekening van de subsidiemarges en in de resulterende subsidiemarges voor de desbetreffende individuele regelingen. Elke andere voorgestelde methodologie voor de berekening van het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie zou indruisen tegen de desbetreffende bepalingen van de basisverordening (de artikelen 7 en 15) en de administratieve praktijk die de Commissie in haar antisubsidieonderzoeken volgt wanneer zij een passende teller/noemer selecteert voor de vaststelling van het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie.

Als basis voor haar argument riep de partij ook het deel van de richtsnoeren (23) in dat handelt over de berekening van de subsidie per eenheid. Om dezelfde redenen als hoger beschreven werd een benadering per eenheid in de omstandigheden van dit geval echter niet geschikt geacht. De voorgestelde methodologie wordt namelijk niet representatief geacht omdat deze alleen voor het betrokken product zowel omzet als geproduceerde eenheden door elkaar gebruikt, terwijl de eenheden voor andere vervaardigde producten niet in aanmerking worden genomen. Er is geen informatie verstrekt of gecontroleerd met betrekking tot het totale aantal door de respectieve ondernemingen geproduceerde eenheden van alle producten, en in geen geval zijn subsidies toegekend op basis van hoeveelheden. Relevant is dat de bewijzen in het dossier erop schijnen te wijzen dat de cif-prijzen binnen en tussen productsoorten variëren. In ieder geval zijn de subsidies in kwestie niet productspecifiek. Voorts heeft de Commissie het bedrag van de subsidiëring in de VRC vastgesteld en de waarde van de totale subsidie omgeslagen over de omzet in de VRC, rekening houdend met de specifieke modaliteiten van de respectieve medewerkende Chinese producenten-exporteurs. Dit garandeert dat het gecontroleerde bedrag van de subsidies en de meest geschikte omzet worden gebruikt. Tot slot wordt opgemerkt dat er, rekening houdend met de praktische omstandigheden van deze procedure, d.w.z. de instelling van antidumping- en compenserende rechten op het niveau van de schademarge, wordt geconcludeerd dat er helemaal geen gevolgen zijn voor de positie van APP, ongeacht welke methodologie wordt gekozen voor de vaststelling van het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie en het compenserende recht.

4.4.   HOOGTE VAN DE TOT COMPENSERENDE MAATREGELEN AANLEIDING GEVENDE SUBSIDIES

(370)

Het ad-valorembedrag van de overeenkomstig de basisverordening tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies zijn in de onderstaande tabel opgenomen:

Producent-exporteur

Antisubsidierecht

APP-groep

12,04 %

Chenming-groep

4,06 %

(371)

De informatie uit de klacht en van de medewerkende producenten-exporteurs in de VRC heeft ertoe geleid dat nu ook andere producenten van het betrokken product in de VRC bekend zijn. Hoewel het gemelde uitvoervolume hoger bleek te zijn dan de invoergegevens van Eurostat, werd de mate van medewerking niettemin hoog geacht. Het werd dan ook passend geacht de subsidiemarge voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs vast te stellen op het niveau van de hoogste subsidiëring die voor de medewerkende producenten-exporteurs is vastgesteld, namelijk 12,04 %, om te garanderen dat de maatregelen doeltreffend zijn.

5.   PRODUCENTEN IN DE UNIE

5.1.   PRODUCTIE IN DE UNIE

(372)

In het OT werd het soortgelijke product in de Unie door 14 bekende en enkele andere zeer kleine producenten vervaardigd. De door Cepifine verstrekte gegevens bestrijken naar schatting 98 % van de productie van de producenten in de Unie. Op grond daarvan werd de totale productie van de Unie geschat op ongeveer 5 270 000 ton gedurende het OT. De producenten in de Unie die de totale EU-productie vertegenwoordigen, vormen de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 9, lid 1, van de basisverordening.

(373)

De sector gestreken fijn papier is energie- en kapitaalintensief. Er zijn dan ook aanzienlijke schaalvoordelen, hetgeen verklaart dat de productie geconcentreerd is bij een klein aantal grote marktdeelnemers, aangevuld met kleinere producenten die zich vooral op lokale markten richten. Vijf producenten van vergelijkbare grootte, met over heel Europa verspreide productiefaciliteiten, bestrijken het grootste deel van de markt van de Unie. Voor het grootste deel is GFP een basisproduct dat hoofdzakelijk verhandeld wordt via papierhandelaren en groothandelaren. Deze distributiekanalen worden gekenmerkt door een hoge mate van concentratie van koopkracht en transparante prijzen door prijsopgaven.

(374)

Zoals vermeld in overweging 19 was een belanghebbende van mening dat GFP dat geschikt is voor gebruik in rotatiepersen ook onder dit onderzoek zou moeten vallen. Dezelfde partij argumenteerde dat de klagende bedrijfstak van de Unie in dat geval onvoldoende representatief zou zijn. Op basis van de in de overwegingen 22 en 25 aangegeven conclusies, namelijk dat GFP voor rotatiepersen en voor vellenpersen twee verschillende producten zijn, moest dit argument worden afgewezen.

(375)

De Chinese overheid heeft opgemerkt dat één van de representatieve producenten verbonden is met een Chinese onderneming en bijgevolg van de definitie van de bedrijfstak van de Unie moet worden uitgesloten. Uit het onderzoek is gebleken dat de door de genoemde Chinese onderneming geproduceerde producten niet het betrokken product betreffen. Deze band heeft dan ook geen gevolgen voor de schadeanalyse, noch voor de opname van deze producent in de Unie in de definitie van de bedrijfstak van de Unie.

6.   SCHADE

6.1.   VERBRUIK IN DE UNIE

(376)

Het verbruik werd vastgesteld op basis van de volgende gegevens:

Eurostat-gegevens voor invoer uit derde landen, gecorrigeerd op basis van door de producenten in de Unie verstrekte informatie voor producten die niet onder de procedure vallen. Bij het onderzoek is gebleken dat de op deze gegevens gebaseerde veronderstellingen redelijk en gerechtvaardigd waren;

het gecontroleerde totale uitvoervolume van de medewerkende producenten-exporteurs in de VRC naar de markt van de Unie, aangezien het gemelde uitvoervolume groter bleek dan het invoervolume volgens de gegevens van Eurostat;

de totale verkoop op de markt van de Unie van alle producenten in de Unie, op basis van de door Cepifine verstrekte informatie.

(377)

Het aldus berekende totale verbruik in de Unie was:

Tabel 1

Verbruik in de Unie

Verbruik in de Unie

2006

2007

2008

2009/OT

Ton

5 308 275

5 508 183

5 384 770

4 572 057

Index

100

104

101

86

Bron: gecontroleerde antwoorden op de vragenlijsten, gecorrigeerde gegevens van Eurostat en door Cepifine verstrekte gecontroleerde gegevens.

(378)

Over de gehele beoordelingsperiode is het verbruik in de Unie met 14 % gedaald. Vastgesteld werd dat het verbruik tussen 2006 en 2007 met 4 % was toegenomen, waarna het tussen 2007 en het eind van het OT met 18 % daalde. Het afnemende verbruik in 2008 en het OT was het gevolg van een geringere vraag, vooral in de eerste helft van 2009, die het gevolg was van de economische teruggang.

6.1.1.   INVOER IN DE UNIE VANUIT DE VRC

(379)

Zoals vermeld in overweging 377 bleek het gecontroleerde totale verkoopvolume van het betrokken product van de medewerkende Chinese producenten-exporteurs op de markt van de Unie hoger te zijn dan de door Eurostat aangegeven invoercijfers. Aangezien werd aangenomen dat de gecontroleerde gegevens nauwkeuriger zijn dan de beschikbare statistieken, werd het totale invoervolume uit de VRC vastgesteld op basis van de door de medewerkende ondernemingen verstrekte gecontroleerde gegevens. De verkoopvolumes van de medewerkende ondernemingen waarvan werd vastgesteld dat zij gedurende de beoordelingsperiode alleen meerlagig karton hadden uitgevoerd, werden niet meegerekend voor de totale invoer, omdat geconcludeerd werd, zoals uiteengezet in overweging 47, dat meerlagig papier en karton niet als het betrokken product mochten worden beschouwd. Aangezien de invoergegevens betreffende het betrokken product op slechts twee ondernemingen betrekking hebben, werd het om redenen van vertrouwelijkheid beter geacht deze gegevens in geïndexeerde vorm weer te geven.

Tabel 2

Totale invoer met subsidiëring uit de VRC

Totale invoer uit de VRC

2006

2007

2008

2009/OT

Volume (index)

100

218

212

283

Marktaandeel (index)

100

210

209

329

Prijzen (euro/ton)

677

661

657

621

Index

100

98

97

92

Bron: gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst.

(380)

Het volume van de totale invoer uit de VRC nam spectaculair toe en verdrievoudigde bijna in de loop van de beoordelingsperiode. Het marktaandeel van deze invoer nam dan ook aanzienlijk toe, van ongeveer 1 % in 2006 tot meer dan 4 % in het OT. Dit cijfer moet worden gezien tegen de achtergrond van een daling van het verbruik met 14 % in dezelfde periode. De gemiddelde prijzen van de invoer met subsidiëring uit de VRC vertoonden gedurende de beoordelingsperiode een daling van 8 %.

6.1.2.   PRIJSONDERBIEDING

(381)

Voor de beoordeling van de prijsonderbieding werden de gewogen gemiddelde verkoopprijzen van de producenten in de Unie voor niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, af fabriek, per productsoort, vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijzen van de invoer uit de VRC voor de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, op cif-niveau, gecorrigeerd voor bestaande rechten en kosten na invoer.

(382)

Zoals uiteengezet in overweging 51 was de mate van medewerking van de Chinese exporteurs zeer hoog en werd deze geacht het totale uitvoervolume van de VRC naar de Unie gedurende het OT te bestrijken. Aangezien twee Chinese producenten-exporteurs die zich oorspronkelijk gemeld hadden, het betrokken product niet naar de markt van de Unie bleken te exporteren, zoals uiteengezet in overweging 52, werd hun invoer niet meegerekend voor de analyse van de prijsonderbieding. De uitvoer van een onderneming van de groep van een medewerkende producent-exporteur is eveneens van de vergelijking uitgesloten, aangezien geen van de representatieve producenten in de Unie vergelijkbare productsoorten produceerde. De door deze specifieke onderneming uitgevoerde hoeveelheden vertegenwoordigen slechts een klein deel van de totale uitvoer van de groep en hun prijsniveaus bleken overeen te stemmen met het algemene prijsniveau van de uitvoer van de groep.

(383)

Uit deze vergelijking bleek dat het betrokken met subsidiëring verkochte product van oorsprong uit de VRC bij verkoop in de Unie de verkoopprijzen van de producenten in de Unie in het OT met gemiddeld 7,6 % onderbood. Deze onderbiedingsmarge dient te worden gezien tegen de achtergrond van de hoge mate van prijstransparantie, ondersteund door prijsopgaven, waardoor de distributiemarkt van GFP gekenmerkt wordt.

6.2.   ECONOMISCHE SITUATIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE EN DE VIER REPRESENTATIEVE PRODUCENTEN IN DE UNIE

6.2.1.   OPMERKINGEN VOORAF

(384)

Ingevolge artikel 8, lid 4, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met subsidiëring voor de producenten in de Unie een evaluatie van alle economische indicatoren die een beoordeling van de situatie van de producenten in de Unie vanaf 2006 tot het eind van het OT mogelijk maken.

(385)

De macro-economische indicatoren (productie, capaciteit, bezettingsgraad, omvang van de verkoop, marktaandeel, groei en hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies) voor de hele bedrijfstak van de Unie werden beoordeeld op grond van de door Cepifine verstrekte gegevens.

(386)

De analyse van de micro-economische indicatoren (gemiddelde prijzen per eenheid, werkgelegenheid, lonen, productiviteit, voorraden, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen, vermogen om kapitaal aan te trekken) werd op het niveau van de producenten in de Unie verricht op basis van hun gegevens, die terdege werden gecontroleerd.

(387)

Er werd aangevoerd dat in de schadeanalyse niet alle schade-indicatoren voor de klagers en voor de bedrijfstak van de Unie in zijn geheel op een coherente en allesomvattende wijze zijn onderzocht. De partijen suggereerden dat de conclusies inzake de aanmerkelijke schade anders zouden zijn uitgevallen indien bepaalde indicatoren, zoals het marktaandeel, op het niveau van de klagers zouden zijn vastgesteld.

(388)

In de eerste plaats blijken de verklaringen van deze partijen gebaseerd te zijn op indicatoren die zijn berekend op grond van gegevensreeksen en informatie die verschillen van die welke tijdens het onderzoek zijn vastgesteld en hieronder zijn opgenomen. Die conclusies zijn bijgevolg feitelijk verkeerd en dus irrelevant.

(389)

In de tweede plaats is het, zoals hierboven wordt uiteengezet, de gebruikelijke praktijk van de Commissie om macro-economische factoren te evalueren om de schade vast te stellen die de bedrijfstak van de Unie in zijn geheel heeft geleden. Zoals uiteengezet in overweging 373, is de bedrijfstak van de Unie in dit onderzoek gedefinieerd als de producenten van de Unie die de totale productie in de Unie vertegenwoordigen, ongeacht of de producenten de klacht steunden of aan het onderzoek meewerkten.

(390)

De micro-economische factoren zijn onderzocht voor de representatieve producenten in de Unie, ongeacht of deze de klacht steunden. De representatieve producenten vertegenwoordigden 58 % van de productie in de Unie. Geen van de andere producenten in de Unie heeft geargumenteerd dat de conclusies van de Commissie inzake micro-economische factoren onbetrouwbaar of niet gegrond zouden zijn. Er zijn dan ook geen redenen om de bevindingen in twijfel te trekken die zijn vastgesteld op grond van de informatie die uitsluitend door de representatieve producenten in de Unie is verstrekt.

(391)

Er werd aangevoerd dat één van de vier representatieve producenten niet ten volle heeft meegewerkt, aangezien hij verbonden zou zijn met een andere producent in de Europese Unie die niet met het onderzoek heeft meegewerkt. Er werd geargumenteerd dat de ondernemingen verbonden waren ingevolge tijdelijke overeenkomsten die zijn gesloten toen de medewerkende producent in de Unie het GFP-bedrijfssegment van de andere producent heeft overgenomen. Er werd aangevoerd dat de medewerkende producent in de Unie via deze tijdelijke overeenkomsten een deel van de papierfabriek controleert die nog in het bezit is van de producent die hij gedeeltelijk heeft overgenomen. Om zijn argument te staven verwees de producent-exporteur naar de beschikking van de Commissie van 31.10.2008 (24) („de beschikking”) waarbij ten tijde van de verwerving werd onderzocht of de transactie moest worden beschouwd als een verwerving in de zin van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de „EG-concentratieverordening”) (25).

(392)

Uit het onderzoek bleek echter dat de EU-producent in kwestie slechts een gering aantal aandelen bezat, onder de drempel van artikel 143 van de uitvoeringsbepalingen van het communautair douanewetboek (26). Voorts bleek niet uit de tijdelijke overeenkomsten waarnaar werd verwezen dat er tussen de ondernemingen betrekkingen bestonden die verder gingen dan gewone handelsbetrekkingen tussen een koper en een verkoper. De formulering van de tijdelijke overeenkomsten heeft met name tot doel de verkoop van gestreken papier tijdens een overgangsperiode te beheren en voorziet voor de producent in de Unie alleen in functies die vergelijkbaar zijn met die van een verkoopagent tijdens de overgangsperiode. Voorts heeft de producent in de Unie in zijn geconsolideerde gecontroleerde rekeningen en in zijn antwoord op de vragenlijst inkomsten uit commissies gerapporteerd voor zijn optreden als agent voor de desbetreffende papierfabriek; de producent in de Unie heeft voor deze papierfabriek geen eigendom en bijgevolg ook geen kosten erkend.

(393)

Overeenkomstig de beschikking is de transactie tussen de ondernemingen beschouwd als een verwerving door de producent in de Unie van een deel van de activiteiten van de andere onderneming, en niet als een overname van de onderneming als zodanig. De beschikking suggereert niet dat de ondernemingen na de verwerving als één entiteit moeten worden beschouwd; er is met name geen joint venture tussen de ondernemingen. Er zij eveneens op gewezen dat in de bovengenoemde beschikking het geografische gebied van de EER en niet dat van de EU is onderzocht. Ook moet worden opgemerkt dat de beschikking de betrekkingen tussen de ondernemingen in de zin van artikel 143 van de uitvoeringsbepalingen van het communautair douanewetboek niet heeft onderzocht.

(394)

Gezien het bovenstaande wordt geoordeeld dat de twee ondernemingen niet verbonden zijn in de zin van artikel 143 van de uitvoeringsbepalingen van het communautair douanewetboek; bijgevolg heeft de desbetreffende producent in de Unie ten volle aan het onderzoek meegewerkt.

(395)

Om over de jaren een volledig vergelijkbare trend weer te geven, is in de analyse van micro-economische indicatoren voor geen van de onderzochte jaren rekening gehouden met informatie over papierfabrieken die de hierboven genoemde producent in de Unie heeft verworven.

(396)

De producent-exporteur argumenteerde ook dat elke gelieerde onderneming van de producenten in de Unie een andere vragenlijst had moeten invullen omdat het afzonderlijke juridische entiteiten betrof.

(397)

In het geval van de desbetreffende producent in de Unie werd geoordeeld dat één ingevulde vragenlijst voldoende was voor een zinvol antwoord en de analyse van de schadeaspecten. Het antwoord bevatte met name een gedetailleerde opsplitsing van de informatie voor elke afzonderlijke papierfabriek, en alle nodige gegevens betreffende alle verbonden producenten/verkopers van het soortgelijke product konden tijdens de controlebezoeken worden geverifieerd.

(398)

In latere opmerkingen argumenteerde de producent-exporteur ook dat dezelfde onderneming niet ten volle heeft meegewerkt omdat zij haar antwoorden op de vragenlijst heeft ingediend namens een onbestaande entiteit en dat de gegevens die in haar antwoorden op de vragenlijst zijn verstrekt, niet terug te vinden zijn in de gecontroleerde rekeningen van de onderneming. De conclusies in de voorgaande overweging zijn ook in dit opzicht relevant.

6.2.2.   GEGEVENS BETREFFENDE DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE (MACRO-ECONOMISCHE INDICATOREN)

(399)

Na de mededeling van feiten en overwegingen argumenteerden de GOC en één Chinese producent-exporteur dat de macro-economische gegevens die voor de analyse zijn gebruikt onvolledig en onjuist zijn en bijgevolg niet als een positief bewijs van aanmerkelijke schade kunnen worden gebruikt.

(400)

De controle ter plaatse bij de klagende organisatie heeft bevestigd dat de gegevens die voor de vaststelling van de macro-economische indicatoren zijn gebruikt, rechtstreeks zijn verzameld bij producenten in de Unie die ongeveer 98 % van de totale productie in de Unie vertegenwoordigen en voldoende gedetailleerd zijn om er informatie over het betrokken product uit te selecteren. De gebruikte veronderstellingen en / of schattingen zijn op een redelijke en te rechtvaardigen basis gemaakt: rollen voor vellenpersen zijn niet in aanmerking genomen wegens hun duidelijk verwaarloosbare hoeveelheden, zoals blijkt uit hun aandeel in de totale verkoop van de representatieve producenten in de Unie. Dit argument moest daarom worden afgewezen.

6.2.2.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

Tabel 3

Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

2006

2007

2008

2009/OT

Productie (ton)

6 483 462

6 635 377

6 381 324

5 164 475

Index

100

102

98

80

Productiecapaciteit (ton)

7 032 734

7 059 814

6 857 226

6 259 129

Index

100

100

98

89

Bezettingsgraad

92 %

94 %

93 %

83 %

Index

100

102

101

90

Bron: door Cepifine verstrekte gecontroleerde gegevens.

(401)

Zoals uit bovenstaande tabel blijkt, daalde het productievolume van de bedrijfstak van de Unie met 20 % in de loop van de beoordelingsperiode. Er zij op gewezen dat hoewel het verbruik van de Unie tussen 2006 en 2008 met ongeveer 1 % toenam, de productie van de bedrijfstak van de Unie in diezelfde periode met 2 % afnam, en tussen 2008 en het eind van het OT, na de terugval van het verbruik van de Unie, zeer aanzienlijk daalde.

(402)

Sinds 2000 hebben de producenten in de Unie grote herstructureringsinspanningen ondernomen om de structurele overcapaciteit aan te pakken. Door consolideringen en sluiting van fabrieken heeft de bedrijfstak van de Unie de productiecapaciteit van GFP tussen 2006 en het eind van het OT met ongeveer 770 000 ton (11 %) gereduceerd.

(403)

Ondanks de afnemende totale capaciteit bleef de bezettingsgraad dalen van 92 % in 2006 tot 83 % in het OT. De sterkste daling vond plaats in de periode tussen 2008 en het eind van het OT. Er zij op gewezen dat een hoge bezettingsgraad een belangrijke factor is voor de levensvatbaarheid van papierproducenten op langere termijn, omdat zij veel moeten investeren in vaste activa. De bezettingsgraad werd dus geacht laag te zijn gedurende het OT.

6.2.2.2.   Omvang van de verkoop en marktaandeel

(404)

De verkoopcijfers in onderstaande tabel hebben betrekking op de omvang van de verkoop aan de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie.

Tabel 4

Omvang van de verkoop en marktaandeel

 

2006

2007

2008

2009/OT

Verkoopvolume (ton)

4 921 141

4 999 524

4 875 841

4 008 354

Index

100

102

99

81

Marktaandeel

93 %

91 %

91 %

88 %

Index

100

98

98

95

Bron: door Cepifine verstrekte gecontroleerde gegevens.

(405)

Terwijl het verbruik van de Unie tussen 2006 en 2007 met 4 % toenam (zie overweging 378), nam de omvang van de verkoop van het betrokken product door de bedrijfstak van de Unie aan onafhankelijke afnemers op de markt van de Unie in diezelfde periode met slechts 2 % toe. De bedrijfstak van de Unie kon derhalve niet volledig profiteren van het toegenomen verbruik in die periode. Bovendien daalde het verbruik in de Unie tussen 2008 en het eind van het OT met 15 %, maar het verkoopvolume van alle producenten in de Unie daalde nog meer, namelijk met 18 %. Het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie bleef dus, na een geringe stijging in 2007, continu en aanzienlijk dalen, en het verlies van marktaandeel bedroeg 5 procentpunten in de loop van de beoordelingsperiode.

(406)

Eén groep van Chinese producenten-exporteurs argumenteerde dat het marktaandeel van de producenten in de Unie ook de invoer uit Zwitserland moet omvatten, aangezien deze invoer afkomstig is van een papierfabriek die eigendom is van één van de representatieve producenten in de Unie.

(407)

De geografische zone waar antisubsidieonderzoeken betrekking op hebben, is de Europese Unie. Dit argument moest daarom worden afgewezen.

(408)

Er werd ook geargumenteerd dat het marktaandeel van de klager tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk is toegenomen.

(409)

Het marktaandeel is een macro-indicator die voor de hele bedrijfstak van de Unie en niet voor de klagers wordt geanalyseerd. Bovendien is de verklaring inzake het marktaandeel van de klager feitelijk foutief.

6.2.2.3.   Groei

(410)

Bij bestudering van de ontwikkeling in de loop van de beoordelingsperiode valt op dat de terugval van 19 % van het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie veel sterker was dan de daling van 14 % van het verbruik in de Unie. Als gevolg daarvan nam het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in diezelfde periode ook aanzienlijk af, namelijk met 5 procentpunten.

6.2.2.4.   Hoogte van het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

(411)

Het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies voor de VRC, dat in het punt over subsidies wordt gespecificeerd, is aanzienlijk. De gevolgen van de feitelijke subsidiemarge kunnen, gezien de omvang van de invoer met subsidiëring en de prijzen van de ingevoerde producten, niet als te verwaarlozen worden beschouwd.

6.2.3.   GEGEVENS BETREFFENDE DE VIER REPRESENTATIEVE PRODUCENTEN IN DE UNIE (MICRO-ECONOMISCHE INDICATOREN)

6.2.3.1.   Gemiddelde prijzen per eenheid van de vier representatieve producenten in de Unie

(412)

De algemene, gemiddelde verkoopprijzen af fabriek van de vier representatieve producenten in de Unie aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie zijn over de jaren stabiel gebleven, behalve in 2007, toen ze iets hoger lagen.

Tabel 5

Prijzen van de producenten in de Unie

Prijzen van de producenten in de Unie

2006

2007

2008

2009/OT

Gemiddelde prijs (euro/ton)

692

717

691

699

Index

100

104

100

101

Bron: gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst.

6.2.3.2.   Voorraden

(413)

De voorraden maakten ongeveer 10 % van het productievolume in het OT uit. De vier representatieve producenten in de Unie verhoogden hun voorraden met 10 % gedurende de beoordelingsperiode, met name tussen 2006 en 2007 en later tussen 2008 en het eind van het OT. Dit viel samen met de sterke toename van de laaggeprijsde invoer met subsidiëring uit de VRC.

Tabel 6

Voorraden

Voorraden

2006

2007

2008

2009/OT

Voorraden (ton)

278 265

298 547

296 387

306 588

Index

100

107

107

110

Bron: gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst.

6.2.3.3.   Werkgelegenheid, lonen en productiviteit

Tabel 7

Werkgelegenheid

Werkgelegenheid

2006

2007

2008

2009/OT

Werkgelegenheid - voltijdequivalent (VTE)

7 756

7 487

7 207

6 197

Index

100

97

93

80

Arbeidskosten (euro/VTE)

54 053

54 948

57 026

58 485

Index

100

102

105

108

Productiviteit (eenheden/VTE)

453

478

486

484

Index

100

106

107

107

Bron: gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst.

(415)

Door de sluiting van papierfabrieken en de consolidering van de vier representatieve producenten in de Unie nam het aantal werknemers gedurende de beoordelingsperiode aanzienlijk af, namelijk met 20 % (bijna 1 600 banen).

(416)

Het rendement is verbeterd doordat de productiviteit van de werknemers verhoogd en op een hoger niveau gehandhaafd kon worden, ook in de periode 2007-2008 toen er veel ontslagen vielen. De arbeidskosten namen gestaag toe, met in totaal 8 % in de loop van de beoordelingsperiode.

6.2.3.4.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement op investeringen

Tabel 8

Winstgevendheid

 

2006

2007

2008

2009/OT

Winstgevendheid

–1,08 %

–0,20 %

–2,49 %

2,88 %

Verandering (100=2006)

 

+0,88 %

–1,41 %

+3,95 %

Kasstroom (x 1000 euro)

260 047

211 036

172 570

336 753

Index

100

81

66

129

Investeringen (x 1000 euro)

151 900

151 027

127 845

87 875

Index

100

99

84

58

Rendement van investeringen

–0,73 %

–0,54 %

–2,73 %

0,39 %

Verandering (100=2006)

 

+0,19 %

–2,00 %

+1,12 %

Bron: gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst.

(416)

De vier representatieve producenten in de Unie leden verliezen in de jaren 2006-2008 en kwamen pas weer uit de rode cijfers toen in 2009 de wereldprijs van pulp, de voornaamste grondstof, exceptioneel een aanzienlijke daling kende als gevolg van de economische teruggang. De prijsdaling van pulp (met 20 %) werd als een abnormale daling beschouwd, die rechtstreeks heeft bijgedragen tot de betere financiële situatie in het OT. Opgemerkt zij dat de prijzen van pulp sinds het OT naar het niveau van vóór het OT zijn teruggekeerd.

(417)

Aan de beweging van de kasstroom (dit is het vermogen van de producenten om hun activiteiten zelf te financieren) is grotendeels de ontwikkeling van de winstgevendheid af te lezen. Deze kasstroom vertoont inderdaad een sterke toename in het OT dankzij de dalende prijzen van pulp. Het rendement van investeringen vertoonde tot 2008 een negatieve ontwikkeling, hetgeen in overeenstemming is met de negatieve winstresultaten van de vier representatieve producenten in de Unie, en een positieve trend in het OT dankzij de uitzonderlijke besparingen bij de aankoop van pulp.

(418)

Het vermogen van de vier representatieve producenten in de Unie om te investeren werd dan ook beperkt door de sterk verslechterende kasstroom in de loop van de beoordelingsperiode, met uitzondering van het OT. De investeringen liepen gedurende de beoordelingsperiode terug met 35 % en bleven beperkt tot warmtekrachtkoppelingsinstallaties die de producenten in de Unie moesten helpen de voortdurend stijgende kosten van energie het hoofd te bieden.

(419)

Eén producent-exporteur argumenteerde dat de verbetering van de winstgevendheid niet als een uitzonderlijk geval moet worden beschouwd dat aan een uitzonderlijke daling van de grondstoffenprijzen toe te schrijven is. Beide partijen profiteerden van de kostendaling: zowel alle plaatselijke producenten als de Chinese producenten, en niet alleen de klagers; bijgevolg was de doorbraak wat de winstgevendheid betreft niet uitsluitend toe te schrijven aan de kostendaling, maar was die veeleer het resultaat van een verandering in het prijsstellingsgedrag van de klagers.

(420)

De producent-exporteur heeft voorts geargumenteerd dat de winstgevendheid wordt bepaald door de GFP-prijzen, veeleer dan door de prijs van pulp. Er werd echter vastgesteld dat toen de prijzen van pulp in 2009 sterk daalden, de prijzen van GFP stabiel bleven en de winsten bijgevolg stegen. Aangezien de prijzen stabiel bleven, kan in deze specifieke periode geen verband worden gelegd tussen prijzen en winstgevendheid.

(421)

De winstgevendheid is een indicator die voor de representatieve producenten in de Unie en niet voor de klagers wordt geanalyseerd, zoals de partij voorstelde. Uit de analyse van de verzamelde informatie is gebleken dat er een direct verband bestaat tussen de uitzonderlijke daling van de prijzen van pulp — de belangrijkste grondstof — en de stijging van de winstgevendheid; de stabiele prijzen van de afgewerkte producten speelden inderdaad ook een rol in de verbetering van de winstgevendheid. Hoewel dit waarschijnlijk ook het geval was voor andere producenten op de markt, heeft dit geen invloed op de conclusie dat deze tijdelijke verbetering van de winstgevendheid toe te schrijven is aan de uitzonderlijke daling van de grondstoffenprijzen in het OT.

6.2.3.5.   Vermogen om kapitaal aan te trekken

(422)

Wegens de aanzienlijke investeringen in vaste activa wordt de papierindustrie over het algemeen gekenmerkt door een hoge schuldenlast. Door de in het grootste deel van de beoordelingsperiode geleden verliezen werd ook het vermogen van de vier representatieve producenten in de Unie om kapitaal aan te trekken en hun activiteiten tegen redelijke kosten te financieren, ondermijnd. Dit was met name het geval in 2008, toen een van de vier representatieve producenten geherfinancierd moest worden met een hoge risicopremie, terwijl de kleinste representatieve producent in dat jaar insolvent werd verklaard en door een andere producent van de Unie werd overgenomen.

6.3.   CONCLUSIE INZAKE SCHADE

(423)

Uit het onderzoek bleek dat de meeste schade-indicatoren, zoals productievolume (- 20 %), bezettingsgraad (- 10 %), verkoop aan onafhankelijke afnemers op de markt van de Unie (- 19 %) en marktaandeel (- 5 procentpunten) achteruitgingen in de beoordelingsperiode. Daarnaast vertoonden ook de schade-indicatoren in verband met de financiële prestaties van de vier representatieve producenten in de Unie, zoals het rendement van investeringen en de winstgevendheid, een sterk negatieve ontwikkeling tot 2008. De plotselinge verbetering van de winstgevendheid in het OT was uitsluitend te danken aan de tijdelijke en uitzonderlijke daling van de wereldprijzen van pulp in het OT. Er zij op gewezen dat ook in het OT het winstgevendheidscijfer zeer laag was en geen aanleiding gaf tot een wijziging van de conclusie dat de vier representatieve producenten in de Unie zich in een zeer zwakke financiële positie bevonden.

(424)

Uit het onderzoek bleek ook dat bovenstaand beeld van de schade hoofdzakelijk verklaard kan worden door het feit dat de vier representatieve producenten in de Unie ondanks herstructureringsinspanningen en de verhoging van de productiviteit niet in staat waren de prijzen van GFP te verhogen tot boven een kostendekkend niveau of tot een niveau van winstgevendheid dat de onderneming levensvatbaar maakte. Dit was vooral te wijten aan de prijsonderbieding door de Chinese exporteurs gedurende het OT, die een aanzienlijk effect had in een markt met hoge prijstransparantie. In de loop van het OT slaagden de vier representatieve producenten in de Unie erin hun productiekosten te drukken door een verdere verhoging van de productiviteit en de daling van de pulpprijzen, die hoofdzakelijk in de tweede helft van OT plaatsvond. Naarmate vraag en aanbod meer in evenwicht raakten na de inspanningen van de producenten om de structurele overcapaciteit aan te pakken door consolidering en sluitingen, konden de prijzen van GFP op een stabiel niveau worden gehouden. De vier representatieve producenten in de Unie waren echter niet in staat om hun verkoopprijzen te verhogen tot het noodzakelijke niveau van winstgevendheid om op langere termijn te kunnen overleven.

(425)

Zoals vermeld in overweging 19 stelde een van de partijen dat GFP voor gebruik in rotatiepersen onder het onderzoek had moeten vallen. Deze partij voerde aan dat het beeld van de schade door de uitsluiting van dit product bij de vaststelling van de aanmerkelijke schade en de analyse van de trends vertekend werd. Gezien de conclusies beschreven in de overwegingen 20 en 22 tot en met 25, namelijk dat GFP voor gebruik in rotatie- en in vellenpersen verschillende producten zijn, werd dit argument echter van de hand gewezen.

(426)

Dezelfde partij voerde aan dat de overname in 2008 van een producent in de Unie door een van de vier representatieve producenten in de Unie erop wees dat deze representatieve producent in de Unie kennelijk in vrij goede financiële gezondheid verkeerde. Om te beginnen zij opgemerkt dat de vraag of er al dan niet sprake is van aanmerkelijke schade beoordeeld wordt op basis van de situatie van de bedrijfstak van de Unie en niet op basis van de specifieke situatie van één bepaalde producent. Zoals uiteengezet in overweging 424 vertoonde het merendeel van de schade-indicatoren een negatieve trend, waaruit bleek dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie in de loop van de beoordelingsperiode verslechterde. Bovendien werd de overname beschouwd als onderdeel van de herstructureringsinspanningen van de bedrijfstak van de Unie gedurende de beoordelingsperiode. In ieder geval had deze overname geen invloed op de analyse van macro-indicatoren zoals productievolume, capaciteit, verkoopvolume en marktaandeel, aangezien deze indicatoren beoordeeld worden voor alle producenten in de Unie die samen de bedrijfstak van de Unie, zoals gedefinieerd in overweging 373, vormen. Met andere woorden, deze factoren blijven normaliter over het geheel gezien onveranderd bij een verandering van eigenaar.

(427)

Na de mededeling van feiten en overwegingen hebben partijen geargumenteerd dat er geen positieve bewijzen waren dat de klagende producenten in de Unie aanmerkelijke schade leden. Integendeel: de klagers konden bogen op over het geheel gezien stabiele economische resultaten en een gestegen winstgevendheid in het OT.

(428)

In de eerste plaats is de toestand van de bedrijfstak van de Unie geanalyseerd op het niveau van de representatieve producenten in de Unie en niet op het niveau van de klagers, zoals de partijen voorstelden.

(429)

In de tweede plaats, en zoals reeds vermeld in overweging 410, blijken de conclusies van deze partijen gebaseerd te zijn op indicatoren die zijn berekend op grond van gegevensreeksen en informatie die verschillen van die welke tijdens het onderzoek zijn vastgesteld en hierboven zijn opgenomen. Die conclusies zijn bijgevolg feitelijk verkeerd. Voorts was de analyse van de partijen niet consequent in het gebruik van twee verschillende gegevensreeksen voor macro- en micro-indicatoren.

(430)

Voorts werd aangevoerd dat de verbetering van de winstgevendheid ook moet worden beschouwd als een gevolg van de herstructureringsinspanningen van de bedrijfstak, waaronder een vermindering van de productie en van het aantal werknemers en een gestegen productiviteit. In dit geval kunnen deze laatste factoren niet worden geacht de enige schade-indicatoren te zijn, maar moet naar alle schade-indicatoren samen worden gekeken.

(431)

Artikel 8, lid 2, van de basisverordening bevat de economische factoren en indicatoren die bij het onderzoek van de gevolgen van de invoer met subsidie voor de bedrijfstak van de Unie moeten worden geëvalueerd. Artikel 8, lid 2, bepaalt uitdrukkelijk: „Deze lijst is niet limitatief, noch kan één of meer van deze factoren noodzakelijkerwijze doorslaggevend zijn bij de beoordeling.” Hoewel alle indicatoren individueel moeten worden geëvalueerd, moeten de conclusies dus door de analyse van alle factoren worden bereikt.

(432)

De partijen hadden ook opmerkingen over mogelijk dreigende verdere aanmerkelijke schade gezien de sterke toename van de capaciteit van Chinese producenten, die daarin door overheidsbeleid en –subsidies worden gesteund. Het onderzoek betrof het bestaan van aanmerkelijke schade, en niet de dreiging van verdere aanmerkelijke schade. Deze opmerkingen hadden geen gevolgen voor de bevindingen en werden daarom buiten beschouwing gelaten.

(433)

Rekening gehouden met het bovenstaande moet worden geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 8, lid 4, van de basisverordening.

7.   CAUSALITEIT

7.1.   INLEIDING

(434)

Overeenkomstig artikel 8, leden 5 en 6, van de basisverordening werd nagegaan of de aanmerkelijke schade van de bedrijfstak van de Unie het gevolg was van de invoer met subsidiëring uit het betrokken land. Ook werd onderzoek gedaan naar andere bekende factoren dan de invoer met subsidiëring waardoor de bedrijfstak van de Unie schade kon hebben geleden, om te voorkomen dat schade door deze andere factoren aan de invoer met subsidiëring werd toegeschreven.

7.2.   GEVOLGEN VAN DE INVOER MET SUBSIDIËRING

(435)

Er zij op gewezen dat de markt van de Unie voor GFP gekenmerkt wordt door een hoge mate van concentratie van koopkracht en prijstransparantie door prijsopgaven. Bovendien is GFP een basisproduct waarbij geen aanzienlijke prijsverschillen tussen verschillende bronnen kunnen optreden. Een groot deel van de producten wordt verkocht via handelaren, waardoor de bedrijfstak van de Unie gedwongen wordt de prijzen aan te passen aan laaggeprijsde invoer met subsidiëring. De prijzen van geïmporteerd GFP, waarvan gedurende het OT 35 % afkomstig was uit de VRC, hebben dus over het algemeen een sterke invloed op de prijsniveaus op de markt van de Unie.

(436)

Uit het onderzoek bleek dat invoer met subsidiëring uit de VRC in de loop van de beoordelingsperiode spectaculair is toegenomen (+ 183 %). De invoer met subsidiëring uit de VRC verdubbelde tussen 2006 en 2007, terwijl de prijzen in 20072 % lager waren dan het jaar ervoor. In 2008 bleef de invoer vanuit de VRC stabiel, terwijl de gemiddelde prijzen met nog eens 1 % daalden. In het OT stegen het invoervolume en het marktaandeel van de Chinese producten opnieuw zeer sterk (met resp. 71 % en 120 %), terwijl de dalende prijzen (- 5 %) de prijzen van de vier representatieve producenten in de Unie met 7,6 % onderboden, waardoor sterke prijsdruk werd uitgeoefend op de markt van de Unie en het de producenten in de Unie onmogelijk werd gemaakt hun prijzen tot een winstgevend niveau te verhogen.

(437)

Er zij aan herinnerd dat het verbruik in de Unie tijdens de beoordelingsperiode met ongeveer 14 % is gedaald. De bedrijfstak van de Unie werd geconfronteerd met een sterke terugval van het verkoopvolume (-19 %). Deze teruggang van de verkoop was echter veel sterker dan de daling van de vraag, zodat het verlies van marktaandeel 5 procentpunten bedroeg. Tegelijkertijd groeide het marktaandeel van de Chinese invoer met 3 procentpunten. Daaruit blijkt dat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie grotendeels is overgenomen door de invoer met subsidiëring vanuit de VRC.

(438)

Aangenomen wordt daarom dat de bedrijfstak van de Unie door de voortdurende druk van de goedkope invoer met subsidiëring uit de VRC op de markt van de Unie niet in staat was de verkoopprijzen aan de gestegen grondstoffenkosten aan te passen, en met name niet in 2008, toen de prijzen van houtpulp een hoogtepunt bereikten. Dit leidde tot het verlies van marktaandeel en winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie.

(439)

Tijdens het onderzoek en na de mededeling van feiten en overwegingen argumenteerden verschillende partijen dat de invoer uit de VRC wat de hoeveelheden en de prijzen betrof, geen grote invloed hadden. Er werd aangevoerd dat er geen toevloed was van Chinese invoer, maar dat deze invoer over de jaren veeleer geleidelijk toenam; de gevolgen waren dan ook vrij beperkt en moeten voor de vaststelling van de schade niet worden overdreven. Verder werd geargumenteerd dat de Chinese prijzen, zelfs al lagen die onder de prijzen van de Unie, geen gevolgen hadden voor de relatief stabiele prijzen van de bedrijfstak van de Unie. Eén producent-exporteur uitte zijn twijfels bij de bevinding van de Commissie dat de prijzen onder druk kwamen te staan als gevolg van de Chinese prijzen. Hij wees erop dat de prijzen van de bedrijfstak van de Unie in 2009, toen de prijzen van de invoer uit de VRC verder daalden, niet alleen stegen, maar het de bedrijfstak van de Unie zelfs mogelijk maakten winst te boeken.

(440)

De evolutie van de invoer uit de VRC wordt in detail geanalyseerd in overweging 381 en er werd geconcludeerd dat de stijging van de hoeveelheden niet als onbeduidend kan worden beschouwd.

(441)

De prijzen van de invoer uit de VRC onderboden de prijzen van de representatieve producenten in de Unie met 7,6 %, wat aanzienlijk wordt geacht in een markt met een hoge prijstransparantie. Zoals beschreven in overweging 413 waren de prijzen van de representatieve producenten in de Unie stabiel tijdens de beoordelingsperiode, en kenden zij een uitzonderlijke stijging in 2007, het jaar waarin de invoer uit de VRC niet toenam. In 2009 konden de producenten in de Unie hun prijzen stabiel houden, maar verloren zij daardoor verder aan marktaandeel; hun winstgevendheid was te danken aan de combinatie van deze stabiele prijzen en de gedaalde grondstoffenkosten.

(442)

Eén Chinese producent-exporteur argumenteerde dat de invoer van GFP uit de VRC geen gevolgen heeft voor de prijzen van de bedrijfstak van de Unie, aangezien deze producten niet vergelijkbaar zijn met GFP dat door de representatieve producenten in de Unie wordt geproduceerd en verkocht, en aangezien slechts 10 % van de verkoop van de representatieve producenten in de Unie werd vergeleken voor de vaststelling van de prijsonderbieding en het geen schade veroorzakende prijsniveau. Deze vaststellingen zijn gebeurd op basis van volledig vergelijkbare producten, die voor alle kenmerken direct met elkaar overeenkomen, teneinde een eerlijke vergelijking te garanderen. Zoals vastgesteld in overweging 50 is GFP dat door producenten in de VRC en in de Unie wordt geproduceerd over het algemeen vergelijkbaar; beide producten concurreren bijgevolg rechtstreeks met elkaar op de markt van de Unie.

(443)

Er werd voorts geargumenteerd dat de bevinding dat de GFP-markt een goederenmarkt is die door een hoge graad van transparantie gekenmerkt wordt, niet correct is aangezien de producenten in de Unie ongeveer de helft van hun producten rechtstreeks aan eindgebruikers verkopen. In contrast met dit argument verkochten de representatieve producenten in de Unie het grootste deel van hun producten direct of indirect via handelaren (zogenoemde orderverkopen wanneer producten rechtstreeks naar de afnemers worden verzonden, maar via handelaren worden besteld en gefactureerd). Handelaren spelen inderdaad een cruciale rol, zowel bij het opslaan van voorraden van producten als bij het zorgen voor prijstransparantie op de markt.

(444)

Gezien de vastgestelde trend van de invoer uit de VRC, die niet als onbeduidend kan worden beschouwd, is geconcludeerd dat de toevloed van laaggeprijsde gesubsidieerde invoer uit de VRC aanzienlijke negatieve gevolgen had voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

7.3.   GEVOLGEN VAN ANDERE FACTOREN

7.3.1.   ONTWIKKELING VAN HET VERBRUIK OP DE MARKT VAN DE UNIE EN DE ECONOMISCHE CRISIS

(445)

Zoals vermeld in overweging 379 nam het verbruik van GFP in de Unie toe in 2007, waarna het in 2008 en het OT daalde. Gedurende de beoordelingsperiode verloor de bedrijfstak van de Unie marktaandeel. Een van de medewerkende exporteurs in de VRC en de Chinese overheid voerden aan dat de daling van het verkoopvolume, het marktaandeel en de productie van de bedrijfstak van de Unie te wijten was aan het dalende verbruik als gevolg van de economische crisis en de uitbreiding van de elektronische media, en niet aan de invoer uit de VRC mag worden toegeschreven. Om dit argument te staven, citeerde de GOC het Manifest voor concurrentievermogen en werkgelegenheid van de papier- en pulpsector van juni 2009 („het manifest”).

(446)

Hoewel niet kan worden ontkend dat deze negatieve ontwikkeling van het verbruik in de Unie, ongeacht wat daarvan ook de oorzaak was, tussen 2007 en het eind van het OT een negatief effect op de situatie van de bedrijfstak van de Unie heeft gehad in termen van verkoopvolumes en productie, is het opvallend dat de Chinese exporteurs er in diezelfde periode, en vooral in 2008-2009, in slaagden hun verkoopvolumes en marktaandeel op te voeren dankzij de prijsdruk van de invoer met subsidiëring op de markt.

(447)

Het door de GOC geciteerde manifest betreft de hele papier- en pulpsector en beoogt een algemeen beleidsdoel. Op basis van de informatie in dit document konden geen afzonderlijke conclusies worden getrokken voor de productie en de verkoop van het betrokken product. Bijgevolg kan niet worden vastgesteld of de verklaringen en bevindingen van het manifest in feite op elk punt op het betrokken product van toepassing zijn. Aangezien het onderzoek bovendien geen sterk verband tussen de financiële crisis en de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade heeft aangetoond, moest dit argument worden verworpen.

(448)

Bijgevolg wordt de verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie geacht hoofdzakelijk het gevolg te zijn van de sterke toename van de invoer met subsidiëring vanuit de VRC en de prijsonderbieding door de Chinese exporteurs, en niet zozeer van het afnemende verbruik. Hoewel de inkrimping van de vraag bijdroeg tot de schade, verbreekt dit niet het oorzakelijk verband tussen de geleden aanmerkelijke schade en de toename van de invoer met subsidiëring.

7.3.2.   GRONDSTOFFENPRIJZEN

(449)

De gemiddelde productiekosten van de vier representatieve producenten in de Unie namen licht toe (met 2 %) tussen 2006 en 2008 en daalden met 5 % in het OT. Uit het onderzoek bleek dat de productiekosten van de vier representatieve producenten in de Unie voor GFP over het algemeen dezelfde trend volgden als de prijzen van pulp, een van de voornaamste grondstoffen voor de papierproductie. De gemiddelde prijs van pulp steeg met 8 % tussen 2006 en 2008 en daalde daarna sterk van het einde van 2008 tot de laatste maand van het OT. De prijs van pulp was in 2009 gemiddeld 19 % lager dan in het voorafgaande jaar.

(450)

Bij afwezigheid van subsidiëring die de bedrijfstak van de Unie schade veroorzaakt zou het te verwachten zijn dat de prijzen regelmatig aangepast worden om gelijke tred te houden met de ontwikkeling van de verschillende componenten van de productiekosten. Tot 2008 was dit echter niet het geval. De producenten in de Unie waren gedwongen hun verkoopprijzen laag te houden, ook toen in 2008 de prijzen van pulp stegen, om te kunnen concurreren met de laaggeprijsde invoer met subsidiëring uit de VRC, wat leidde tot een aanzienlijke terugval van hun winstgevendheid in die periode. In het OT verbeterde de situatie door de uitzonderlijke daling van de prijzen van pulp, terwijl de prijzen van GFP stabiel gehouden konden worden. Maar ook in deze uitzonderlijke periode waren de winstniveaus zo laag dat de vier representatieve producenten in de Unie niet in staat waren zich te herstellen van de aanhoudende subsidiëring. Ondanks de daling van de kosten van grondstoffen konden de prijzen niet worden verhoogd tot niveaus waarop de voor deze kapitaalintensieve industrie noodzakelijke winstmarges behaald konden worden.

(451)

Derhalve wordt geconcludeerd dat de invoer met subsidiëring uit de VRC, waarmee de prijzen van de vier representatieve producenten in de Unie werden onderboden, de prijzen op de markt van de Unie drukte en de vier representatieve producenten in de Unie belette hun verkoopprijzen voldoende te verhogen om de kosten te dekken of een redelijke mate van winstgevendheid te bereiken. Aangezien de grondstoffenprijzen aanmerkelijk daalden in het OT, werd geconcludeerd dat die prijzen geen rol konden hebben gespeeld bij de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie in dat tijdvak had geleden.

7.3.3.   UITVOERPRESTATIES VAN DE REPRESENTATIEVE PRODUCENTEN IN DE UNIE

(452)

De uitvoerprestaties werden ook onderzocht als een van de bekende factoren, afgezien van de invoer met subsidiëring, waardoor de bedrijfstak van de Unie terzelfder tijd schade kon hebben geleden, om te voorkomen dat mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met subsidiëring werd toegeschreven. Uit de analyse bleek dat de uitvoer van de vier representatieve producenten in de Unie naar niet-verbonden partijen gedurende de beoordelingsperiode een belangrijk deel van hun verkoop vertegenwoordigde (ongeveer 26 %). Hoewel de uitvoervolumes in de beoordelingsperiode ook afnamen (met 16 %), was die daling geringer dan die van het verkoopvolume op de markt van de Unie (19 %). Daarom wordt de daling van het uitvoervolume niet geacht een verklaring te bieden voor de omvang van de door de vier representatieve producenten in de Unie geleden schade. Aangezien uitvoer een belangrijke rol speelt bij het op peil houden van de bezettingsgraad, om de hoge vaste kosten van investeringen in machines te dekken, werd geconcludeerd dat de uitvoerprestaties weliswaar daalden, maar over het geheel gezien een positief effect hadden. Derhalve wordt geconcludeerd dat hoewel de afname van de exportactiviteiten tot de algemene verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Unie kan hebben bijgedragen, deze activiteiten anderzijds de op de markt van de Unie geleden verliezen verzachtten en als zodanig het geconstateerde oorzakelijke verband tussen de invoer met subsidiëring vanuit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade dus niet verbreken.

(453)

Een partij argumenteerde dat de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijk gedaald was als gevolg van de sterke positie van de euro ten opzichte van de Amerikaanse dollar, en dat de door deze factor veroorzaakte schade niet aan invoer vanuit de VRC mocht worden toegeschreven. Zoals hierboven is geconcludeerd, is de verslechtering van de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie, ongeacht de oorzaken daarvan, niet de voornaamste reden voor de door de producenten geleden schade en verbreekt zij derhalve het in overweging 444 geconstateerde oorzakelijke verband niet.

7.3.4.   INVOER UIT ANDERE DERDE LANDEN

(454)

Voor de hoeveelheden die tussen 2006 en het eind van het OT uit andere derde landen werden ingevoerd, en de prijzen van deze invoer, waren de trends als volgt:

Tabel 9

Invoer uit derde landen

 

2006

2007

2008

2009/OT

Zwitserland

Invoer (ton)

194 748

191 636

226 736

172 233

Index

100

98

116

88

Marktaandeel

3,7 %

3,5 %

4,2 %

3,8 %

Index

100

95

115

103

Prijs (EUR/ton)

787

782

758

793

Index

100

99

97

105

Indonesië

Invoer (ton)

19 834

30 714

27 178

49 877

Index

100

155

137

251

Marktaandeel

0,4 %

0,6 %

0,5 %

1,1 %

Index

100

149

135

292

Prijs (EUR/ton)

855

818

845

681

Index

100

96

99

80

Zuid-Korea

Invoer (ton)

45 154

65 251

46 498

46 068

Index

100

145

103

102

Marktaandeel

0,9 %

1,2 %

0,9 %

1,0 %

Index

100

139

102

118

Prijs (EUR/ton)

562

669

664

618

Index

100

119

118

110

Alle andere landen

Invoer (ton)

58 623

70 984

62 844

100 711

Index

100

121

107

172

Marktaandeel

1,1 %

1,3 %

1,2 %

2,2 %

Index

100

117

106

199

Prijs (EUR/ton)

962

860

914

824

Index

100

89

95

86

Bron: Eurostat.

(455)

De voornaamste andere derde landen die GFP naar de markt van de Unie uitvoeren, zijn Zwitserland, Indonesië en Zuid-Korea. Uit de trends van de invoervolumes kan worden afgeleid dat de toename van de invoer vanuit de VRC sterker was dan voor al deze andere derde landen. De uit Zwitserland ingevoerde producten werden in alle gevallen tegen aanzienlijk hogere prijzen verkocht dan die uit de VRC. Het marktaandeel van de Zwitserse producten bleef relatief stabiel, behalve in 2008, toen het tijdelijk tot boven de 4 % steeg, alvorens in het OT weer te dalen tot het niveau van 2006. Het uit Zwitserland ingevoerde GFP werd voor het merendeel geproduceerd door één onderneming, die eigendom was van een van de vier representatieve producenten in de Unie, en de hogere prijzen per eenheid kunnen verband houden met verschillende productmixes en verkoopstructuren. Ook de invoer uit Indonesië kwam de Unie binnen tegen hogere prijzen dan de Chinese producten, behalve in het OT, toen de prijzen daalden, hoogstwaarschijnlijk hoofdzakelijk door de daling van de prijzen van pulp. De invoer nam als gevolg daarvan toe, maar bleef qua volume op een laag niveau in het OT, zodat ook het marktaandeel gering bleef in die periode. De invoer vanuit Zuid-Korea betrof in de hele beoordelingsperiode geringe hoeveelheden en het marktaandeel bleef stabiel. Hoewel de Koreaanse invoerprijzen vergelijkbaar waren met die van de VRC, vertoonden de Koreaanse prijzen geen continu dalende trend, zoals gedurende de gehele beoordelingsperiode het geval was bij de invoer uit de VRC. De invoer uit alle andere landen was aanzienlijk hoger geprijsd dan die uit de VRC en de invoervolumes waren gering.

(456)

Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de invoer uit deze derde landen geen medeoorzaak was van de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden.

7.3.5.   STRUCTURELE OVERCAPACITEIT

(457)

Een medewerkende exporteur in de VRC voerde aan dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade veroorzaakt werd door de overcapaciteit van de bedrijfstak van de Unie. De vermindering van de capaciteit en de consolidering van de bedrijfstak van de Unie waren volgens dit argument niet een gevolg van de invoer uit de VRC, maar een poging om de overcapaciteit te beperken. Uit het onderzoek bleek echter dat de bedrijfstak van de Unie ondanks de herstructurering verliezen leed in de beoordelingsperiode, vooral in 2008, omdat de bedrijfstak van de Unie, zoals uiteengezet in de overwegingen 436 tot en met 445, nog steeds niet in staat was de prijzen tot een hoger dan kostendekkend niveau te verhogen. Deze situatie werd hoofdzakelijk veroorzaakt door de prijsdruk van de invoer met subsidiëring, die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderbood. Dit argument moest daarom worden afgewezen.

(458)

Er werd ook geargumenteerd dat de herstructureringsinspanningen van de bedrijfstak van de Unie in 2009 werden voltooid met de consolidering van twee grote producenten, die de situatie van de bedrijfstak van de Unie onmiddellijk heeft verbeterd. De herstructureringsinspanningen liepen van 2000 tot het eind van het OT. Het positieve effect van de vermelde consolidering had een verbetering van de bezettingsgraad en ten minste stabiele verkoopvolumes tot gevolg moeten hebben, maar in het OT verslechterden deze beide indicatoren. Anderzijds is vastgesteld dat de verbeterde winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie in het OT in de eerste plaats en rechtstreeks veroorzaakt werd door de uitzonderlijke en eenmalige daling van de prijzen van pulp. Dit argument moest bijgevolg worden afgewezen.

7.4.   CONCLUSIE INZAKE HET OORZAKELIJK VERBAND

(459)

Bovenstaande analyse laat zien dat de omvang en het marktaandeel van de laaggeprijsde invoer met subsidiëring van oorsprong uit de VRC in de beoordelingsperiode aanzienlijk zijn toegenomen. Bovendien werd vastgesteld dat deze invoer met subsidiëring plaatsvond: de prijzen lagen onder de prijzen die de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie voor soortgelijke productsoorten in rekening bracht.

(460)

Deze toename van de omvang en het marktaandeel van de laaggeprijsde invoer met subsidiëring uit de VRC viel samen met een algemene daling van de vraag op de markt van de Unie gedurende de periode tussen 2006 en het eind van het OT, en ook met de negatieve ontwikkeling van het marktaandeel van de producenten in de Unie gedurende diezelfde periode. Tegelijkertijd kon een negatieve ontwikkeling van de voornaamste indicatoren van de economische en financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie worden geconstateerd, zoals aangegeven in overweging 424.

(461)

Bij onderzoek van de andere bekende factoren die eventueel schade aan de bedrijfstak van de Unie hadden kunnen toebrengen, bleek dat deze factoren geen zodanige rol hadden gespeeld dat het geconstateerde oorzakelijke verband tussen de invoer met subsidiëring vanuit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade erdoor werd verbroken.

(462)

Gezien bovenstaande analyse, waarbij de effecten van alle bekende factoren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie naar behoren zijn onderscheiden, en zijn gescheiden van de schade veroorzakende gevolgen van de invoer met subsidiëring, moet worden geconcludeerd dat de invoer met subsidiëring vanuit de VRC aanmerkelijke schade aan de bedrijfstak van de Unie heeft toegebracht in de zin van artikel 8, lid 5, van de basisverordening.

8.   BELANG VAN DE UNIE

8.1.   OPMERKING VOORAF

(463)

Ingevolge artikel 31 van de basisverordening werd nagegaan of er ondanks de bovenstaande bevindingen dwingende redenen waren om te concluderen dat het niet in het belang van de Unie was in dit bijzondere geval compenserende maatregelen vast te stellen. Overeenkomstig artikel 31, lid 1, van de basisverordening werd op basis van al het overgelegde bewijsmateriaal dan ook onderzocht welke gevolgen het al dan niet instellen van maatregelen waarschijnlijk zou hebben voor de producenten in de Unie, de importeurs, handelaren en distributeurs en de gebruikers van het betrokken product.

8.2.   BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

(464)

Volgens Cepifine bestaat de bedrijfstak van de Unie uit 14 bekende producenten, die naar schatting 98 % van de productie van GFP in de Unie vertegenwoordigen. Deze producenten zijn in verschillende lidstaten gevestigd en hebben meer dan 11 000 werknemers die rechtstreeks bij de productie en verkoop van het betrokken product betrokken zijn.

(465)

Twee van de bekende producenten waren tegen het onderzoek, verstrekten geen verdere informatie en werkten niet mee aan het onderzoek. Op basis van de beschikbare informatie, en met name de door Cepifine verstrekte gegevens, waaruit een verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Unie bleek, mag echter redelijkerwijs worden aangenomen dat ook deze twee ondernemingen negatieve effecten van de invoer met subsidiëring ondervonden. Het feit dat zij niet meewerkten, werd dan ook niet gezien als een aanwijzing dat hun situatie verschilde van die van de overige producenten in de Unie.

(466)

De bedrijfstak van de Unie heeft aanmerkelijke schade geleden als gevolg van de invoer met subsidiëring vanuit de VRC. Er zij aan herinnerd dat de meeste schade-indicatoren gedurende de beoordelingsperiode een negatieve trend lieten zien. Met name de schade-indicatoren in verband met de financiële prestaties van de vier representatieve producenten in de Unie, zoals winstgevendheid en rendement van investeringen, werden sterk negatief beïnvloed, ondanks een lichte verbetering in het OT. Als er geen maatregelen worden genomen, lijkt een verdere verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie zeer waarschijnlijk.

(467)

De instelling van compenserende rechten zal naar verwachting leiden tot het herstel van effectieve en eerlijke handelsvoorwaarden op de markt van de Unie, zodat de bedrijfstak van de Unie in staat zal zijn de prijzen van GFP zodanig te bepalen dat die de kosten van de verschillende componenten weerspiegelen. Door de instelling van maatregelen kan de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk ten minste een deel van haar tijdens de beoordelingsperiode verloren marktaandeel terugwinnen, wat ook een positief effect zal hebben op haar economische situatie en winstgevendheid.

(468)

De conclusie luidt derhalve dat de instelling van definitieve compenserende maatregelen ten aanzien van de invoer van GFP van oorsprong uit de VRC in het belang van de bedrijfstak van de Unie is.

8.3.   IMPORTEURS EN HANDELAREN

(469)

Er zijn vragenlijsten verzonden aan veertien bekende, in de klacht genoemde niet-verbonden importeurs en handelaren in de Unie. Gedurende het onderzoek hebben zich nog enkele andere handelaren gemeld. Uiteindelijk namen dertien ondernemingen deel aan het onderzoek, hoewel enkele respondenten onvolledige informatie verstrekten. Importeurs bleken ook als handelaren op de markt op te treden, en daarom worden al deze partijen hierna als „handelaren” aangeduid.

(470)

Uit het onderzoek bleek dat alle handelaren GFP betrokken uit verschillende bronnen, maar hoofdzakelijk van producenten in de Unie. Twee handelaren kochten zelden of nooit uit de VRC geïmporteerd GFP. De tien ondernemingen die kwantitatieve informatie over hun aankopen van het betrokken product verstrekten, vertegenwoordigden tezamen 47 % van de totale invoer uit de VRC. Invoer, met inbegrip van invoer uit de VRC, vertegenwoordigde slechts een klein deel van hun totale activiteiten, zodat eventuele negatieve effecten van de voorgestelde maatregelen waarschijnlijk te verwaarlozen zijn. Alle handelaren verklaarden dat in de Unie en in de VRC geproduceerd GFP over het algemeen van vergelijkbare kwaliteit en verwisselbaar waren. Bovendien bevestigde het onderzoek dat er een groot aantal andere bronnen van invoer bestaat waarop handelaren zouden kunnen terugvallen, ten minste op langere termijn.

(471)

Twee handelaren-importeurs betrokken hun GFP hoofdzakelijk uit de VRC. Beide ondernemingen verklaarden dat zij problemen zouden hebben met het betrekken van producten van producenten in de Unie omdat er traditionele verkoopkanalen zouden zijn in verband met de door producenten verlangde minimumbestellingen en distributieovereenkomsten die gerespecteerd moeten worden. Dit was echter niet rechtstreeks van invloed op de beschikbaarheid van GFP van producenten in de Unie, aangezien die over voldoende reservecapaciteit beschikten. Dit argument moest daarom worden afgewezen.

(472)

Wat de mogelijkheid betreft om eventuele kostenstijgingen aan hun klanten door te berekenen, verwezen alle medewerkende handelaren naar de sterke prijstransparantie op de markt van de Unie en verklaarden dat zij hun verkoopprijzen voor de eindverbruikers alleen zouden kunnen verhogen als het algemene prijsniveau in de Unie zou stijgen. Mede gezien het feit dat het doel van compenserende rechten onder andere is het prijsniveau in de Unie tot een kostendekkend niveau te verhogen, is het dan ook te verwachten dat importeurs in staat zullen zijn prijsstijgingen als gevolg van het compenserende recht althans gedeeltelijk aan hun klanten door te berekenen. Bovendien werd vastgesteld, zoals hierboven vermeld, dat de invoer uit de VRC slechts een zeer klein deel van de totale activiteiten van de handelaren vormt, zodat het effect van het compenserende recht over het algemeen te verwaarlozen zal zijn. Ten slotte gaat de Commissie ervan uit dat importeurs meer winst maken op de wederverkoop van GFP afkomstig van producenten in de VRC; daarom zouden zij in staat moeten zijn althans een deel van de kostenstijging voor hun rekening te nemen en nog steeds een zekere winst te maken.

(473)

De instelling van definitieve maatregelen zal daarom naar verwachting geen wezenlijk negatief effect hebben voor importeurs en handelaren.

8.4.   GEBRUIKERS

(474)

Er zijn vragenlijsten gezonden aan de acht bekende gebruikers in de Unie die in de klacht werden genoemd. In de loop van het onderzoek hebben zich verschillende andere gebruikers gemeld. In totaal hebben vijf ondernemingen een geheel of gedeeltelijk ingevulde vragenlijst geretourneerd. Deze ondernemingen zijn over de gehele Unie verspreid en vertegenwoordigen de drukkerij- en uitgeverijsector. Aangezien de marktvoorwaarden en kostenstructuren voor drukkers en uitgevers verschillend bleken te zijn, werd het effect van eventuele maatregelen voor deze twee groepen apart geanalyseerd.

8.4.1.   DRUKKERS

(475)

Slechts één drukker verstrekte basisinformatie. Volgens de informatie van deze drukker was het aandeel van GFP in de totale productiekosten van drukwerk over het algemeen vrij hoog. Hoewel uit het onderzoek is gebleken dat drukkers GFP hoofdzakelijk bij producenten in de Unie betrekken, is bevestigd dat in de Unie en in de VRC geproduceerd GFP van vergelijkbare kwaliteit zijn en dat er sterke prijsconcurrentie is tussen handelaren.

(476)

Er werd verklaard dat prijsstijgingen een aanzienlijk negatief effect op de winstgevendheid zullen hebben. Zij stelden dat de grafische industrie al onder druk staat door structurele overcapaciteit en dat een stijging van de aankoopprijzen van GFP de druk op de drukkers nog zal verhogen. Er zij in dit verband op gewezen dat, gezien de geringe hoeveelheden Chinees GFP die door de drukkers worden gebruikt (het grootste deel van het benodigde GFP wordt nog steeds geleverd door de producenten in de Unie), het rechtstreekse effect van eventuele rechten waarschijnlijk te verwaarlozen zal zijn. Een eventuele algemene prijsstijging op de markt van de Unie zou voor alle marktdeelnemers gelden en het eventuele effect daarvan wordt daarom geacht neutraal te zijn.

8.4.2.   UITGEVERS

(477)

Er zijn vier ingevulde vragenlijsten van uitgeverijen ontvangen. Slechts een van die ondernemingen had in het OT een geringe hoeveelheid GFP van oorsprong uit de VRC aangekocht. Twee ondernemingen verstrekten kwantitatieve gegevens over hun gebruik van GFP.

(478)

Vastgesteld werd dat de producten waarvoor GFP wordt gebruikt gemiddeld 16 % van de totale omzet van deze ondernemingen vertegenwoordigden en dat de gemiddelde winstmarge in deze sector ongeveer 12 % bedraagt. Verder bleek dat deze zes ondernemingen hun GFP hoofdzakelijk bij de producenten in de Unie betrokken en dat slechts een onderneming uit de VRC ingevoerd GFP gebruikte. Een andere onderneming begon pas na het OT Chinese producten te gebruiken. Daarom, en vooral gezien de geringe hoeveelheden Chinees GFP die in deze sector worden gebruikt, zal de instelling van compenserende maatregelen ten aanzien van de invoer van dergelijk papier uit de VRC voor de uitgeverijsector als geheel waarschijnlijk geen ernstige gevolgen hebben. Bovendien bleken deze ondernemingen winstgevend te zijn en beter in staat prijsstijgingen door te berekenen aan de klant, aangezien het in deze branche vaak de klant is die bepaalt welke papiersoort moet worden gebruikt, en hij dat papier in dat geval zelf aanschaft. Ten slotte hebben uitgevers meer koopkracht dankzij schaalvoordelen.

(479)

Twee verenigingen van de drukkerij- en uitgeverijsector dienden opmerkingen in. Eén ervan was tegen de instelling van rechten en argumenteerde dat prijsstijgingen tot hogere kosten zullen leiden en daardoor tot verlies van concurrentievermogen en banen in downstreamsectoren. De andere vereniging bleef neutraal, maar argumenteerde dat de maatregelen negatieve gevolgen konden hebben voor downstreamsectoren, aangezien de prijsstijgingen tot de delokalisatie van de drukkerijsector zouden kunnen leiden, waardoor de invoer van downstreamdrukwerk zou stijgen.

(480)

Uit het onderzoek bleek dat papierproducten, wat de te verwachten groei betreft, in verschillende segmenten onderscheiden kunnen worden, en dat het segment drukpapier van hoge kwaliteit, waarvoor GFP hoofdzakelijk gebruikt wordt, nog steeds groeit. Het argument dat verliezen doorwerken op de downstreammarkt is vaag en werd niet onderbouwd door verdere informatie of bewijsmateriaal.

(481)

Na de mededeling van feiten en overwegingen werd hetzelfde argument inzake mogelijke gevolgen voor de downstreamsector herhaald en gestaafd met het feit dat de invoer van drukwerk uit de VRC de laatste jaren snel steeg en blijkbaar een aanzienlijk aandeel van de Europese markt voor alle drukwerk veroverde.

(482)

Zoals hierboven uiteengezet, was de mate van medewerking van de drukkers beperkt; op basis van de kwantitatief beperkte informatie die de Commissie heeft ontvangen, is vastgesteld dat drukkers gezien hun winstgevendheid en het aandeel van GFP in hun kosten, inderdaad gevoelig zijn voor prijsstijgingen. De meeste drukkers kochten tijdens het OT evenwel weinig of geen papier rechtstreeks aan uit de VRC, en de hoeveelheid Chinees papier dat door drukkers wordt gebruikt, is over het algemeen laag, zodat de rechtstreekse gevolgen van het recht verwaarloosbaar zouden zijn. De meeste drukkers verklaarden ook dat zij korte leveringstermijnen nodig hebben en dat het aandeel van de leveringen uit derde landen bijgevolg beperkt zou blijven.

(483)

Wat de argumenten inzake downstreamdrukwerk uit de VRC betreft, moet worden opgemerkt dat de invoerstatistieken voor drukwerk veel verschillende producten omvatten en onder meer einddrukwerk dat niet op GFP is gedrukt. Op basis van de beschikbare informatie kon niet worden geëvalueerd welk deel van de uit de VRC ingevoerde producten op het betrokken product is gedrukt en wat op andere soorten papier is gedrukt. Uit de verstrekte informatie is echter bekend dat het drukwerk van oorsprong uit de VRC meestal bestaat uit een aantal specifieke categorieën van boeken, kinderboeken, kalenders, verpakkingen en wenskaarten. Wegens de tijd die nodig is voor het vervoer is het minder waarschijnlijk dat producten die „tijdgevoeliger” zijn, zoals wekelijkse en maandelijkse magazines en ander nieuwsdrukwerk, uit de VRC worden ingevoerd. Hoewel het drukken van bepaald drukwerk gevoeliger kan zijn voor delokalisatie, zijn andere productsoorten, waarvoor nabijheid en dienstverlening van cruciaal belang zijn, dan weer niet onderhevig aan buitenlandse concurrentie. Hoewel papier een belangrijk kostenelement is voor de drukkerijsector, is de sector echter ook arbeidsintensief, waardoor de arbeidskosten een belangrijker factor kunnen zijn in de delokalisatietrends. Bij wijze van conclusie kan niet worden uitgesloten dat de invoer van drukwerk op GFP zal stijgen, maar het is niet mogelijk om met enige nauwkeurigheid te schatten hoe sterk die stijging eventueel zal zijn en in welke mate dit het concurrentievermogen van de drukkerijsector zal beïnvloeden, en dus welke rechtstreekse gevolgen prijsstijgingen kunnen hebben voor de downstreamsector die de drukkerijsector in de Unie is.

(484)

Uit ingediende informatie is ook bekend dat de drukkerijsector te lijden heeft onder structurele overcapaciteit, die een permanente herstructurering van de sector tot gevolg heeft. Eén van de drijvende krachten achter de herstructurering was ook de consolidering van de papierproducenten in de waardeketen. De problemen van de drukkerijsector om de prijzen te verhogen, worden geacht grotendeels te wijten te zijn aan deze structurele overcapaciteit binnen de drukkerijsector zelf.

8.4.3.   CONCLUSIES OVER DE GEBRUIKERS

(485)

Gelet op het bovenstaande lijkt het effect op de gebruikers in de twee genoemde sectoren over het geheel genomen beperkt te zijn, ook al zullen sommige gebruikers waarschijnlijk gevolgen ondervinden van maatregelen betreffende invoer uit de VRC. Bovendien heeft het onderzoek geen wezenlijk effect op de gebruikers, die hun papier hoofdzakelijk uit andere bronnen dan de VRC betrokken, aan het licht gebracht. De meeste gebruikers verklaarden daarentegen dat zij korte leveringstermijnen nodig hebben en dat het aandeel van de leveringen uit derde landen bijgevolg beperkt blijft. Tot slot worden de problemen van de drukkerijsector om de prijzen te verhogen geacht eerder te wijten te zijn aan deze structurele overcapaciteit binnen de drukkerijsector zelf.

(486)

Er werd ook aangevoerd dat de maatregelen een ontoereikend aanbod op de markt en langere leveringstermijnen voor de gebruikers tot gevolg zouden hebben.

(487)

De belanghebbenden die een mogelijk ontoereikend aanbod als argument aanvoerden, hebben de mogelijke tekorten niet gekwantificeerd of geschat. Deze argumenten lijken in elk geval niet te worden bevestigd door de bezettingsgraad van de producenten in de Unie, die in het OT 83 % bedroeg en een vrije capaciteit van ongeveer één miljoen ton liet. Op grond daarvan is het onwaarschijnlijk dat zich tekorten voordoen.

(488)

Daarom luidde de conclusie dat, gezien de beschikbare informatie, de compenserende maatregelen ten aanzien van de invoer van GFP van oorsprong uit de VRC hoogstwaarschijnlijk geen aanmerkelijke negatieve gevolgen zullen hebben voor de gebruikers van het betrokken product.

8.5.   CONCLUSIE INZAKE HET BELANG VAN DE UNIE

(489)

Gezien deze overwegingen moet worden geconcludeerd dat er, gezien de beschikbare informatie over het belang van de Unie, over het geheel genomen geen dwingende redenen zijn die tegen de instelling van maatregelen ten aanzien van de invoer van GFP van oorsprong uit de VRC pleiten.

9.   COMPENSERENDE MAATREGELEN

9.1.   SCHADEMARGE

(490)

Gelet op de conclusies inzake subsidiëring, schade, oorzakelijk verband en het belang van de Unie moeten antisubsidiemaatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de producenten in de Unie nog meer schade lijden door de invoer met subsidiëring.

(491)

Om de hoogte van deze maatregelen te bepalen, werd rekening gehouden met de vastgestelde subsidiëring en het bedrag aan rechten dat noodzakelijk is om de schade voor de producenten in de Unie op te heffen, zonder de geconstateerde subsidiemarge te overschrijden.

(492)

Bij de berekening van het recht dat nodig is om de gevolgen van de schade veroorzakende subsidiëring op te heffen, werd ervan uitgegaan dat de maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat moeten stellen om zijn productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te maken die bij normale concurrentie, dat wil zeggen zonder invoer met subsidiëring, redelijkerwijs op de verkoop van het soortgelijke product in de Unie door dergelijke bedrijfstakken kan worden behaald.

(493)

De klager vroeg dat de streefwinst minimum 10 % zou bedragen; hij baseerde zijn argumenten daarvoor op de verwachte winstmarge die onafhankelijke ratingbureaus in hun classificatiemethodologie gebruiken en op de winstgevendheid die werd gerealiseerd door een producent die actief is in een ander papierproductiesegment dat niet te lijden heeft onder de invoer uit de VRC.

(494)

De in de klacht gesuggereerde streefwinst en het daarop volgende verzoek van de klager zijn onderzocht op grond van de antwoorden op de vragenlijst en controlebezoeken bij de representatieve producenten in de Unie. Er werd geoordeeld dat de streefwinst een weerspiegeling moet zijn van de grote investeringsbehoeften vooraf en van het risico dat deze kapitaalintensieve sector zelfs zonder invoer met dumping of subsidiëring inhoudt. Ook de kosten van investeringen in machines zijn in aanmerking genomen. Aangenomen wordt dat een winstmarge van 8 % op de omzet kan worden beschouwd als een passend minimum dat de producenten in de Unie zonder schade veroorzakende subsidiëring hadden kunnen verwachten.

(495)

Op basis hiervan werd voor het soortgelijke product een prijs berekend waarbij de producenten in de Unie geen schade lijden. Deze geen schade veroorzakende prijs is berekend door de productiekosten met de hierboven genoemde winstmarge van 8 % te vermeerderen.

(496)

De uitvoer van een onderneming van de groep van één medewerkende producent-exporteur is uitgesloten op grond van de in overweging 383 uiteengezette redenen.

(497)

De noodzakelijke prijsverhoging werd vervolgens berekend door vergelijking, per productsoort, van de gewogen gemiddelde invoerprijs van de producenten-exporteurs in de VRC met de geen schade veroorzakende prijs van de productsoorten die de producenten in de Unie gedurende het OT op de markt van de Unie hebben verkocht. Het verschil dat deze vergelijking opleverde, werd vervolgens uitgedrukt als percentage van de gemiddelde cif-waarde bij invoer van de vergeleken productsoorten.

9.2.   DEFINITIEVE MAATREGELEN

(498)

Gezien de voorafgaande conclusies ten aanzien van subsidiëring, schade, oorzakelijk verband en het belang van de Unie wordt in overeenstemming met artikel 15, lid 1, van de basisverordening geoordeeld dat op het betrokken product van oorsprong uit de VRC een definitief compenserend recht moet worden ingesteld, dat volgens de regel van het laagste recht gelijk moet zijn aan de subsidiemarge of aan de schademarge indien deze lager is. In dit geval moet het recht bijgevolg worden vastgesteld op het niveau van de vastgestelde subsidiemarges.

(499)

De schademarges, de subsidiemarges en de voorgestelde percentages van het compenserende recht voor de VRC, in procenten van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, zijn als volgt:

Producent-exporteur

Subsidiemarge

Schademarge

Compenserend recht

Gold East Paper (Jiangsu) Co., Ltd, Zhenjiang City, Jiangsu Province, VRC

12 %

20 %

12 %

Gold Huasheng Paper (Suzhou Industrial Park) Co., Ltd, Suzhou City, Jiangsu Province, VRC

12 %

20 %

12 %

Shangdong Chenming Paper Holdings Limited, Shouguang City, Shandong Province, VRC

4 %

39,1 %

4 %

Shouguang Chenming Art Paper Co., Ltd, Shouguang City, Shandong Province, VRC

4 %

39,1 %

4 %

Alle andere ondernemingen

12 %

39,1 %

12 %

(500)

Wat het parallelle antidumpingonderzoek betreft, verbieden artikel 24, lid 1, tweede alinea, van de basisverordening en artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (27) dat voor hetzelfde product zowel een antidumpingrecht als een compenserend recht wordt opgelegd om het hoofd te bieden aan eenzelfde situatie die door dumping en exportsubsidies is ontstaan. Zoals vermeld in de overwegingen 235 tot en met 245 betreft slechts één van de subsidieregelingen uitvoersubsidies. De desbetreffende dumpingmarge van de medewerkende producent-exporteur zal in het parallelle antidumpingonderzoek dienovereenkomstig worden aangepast. Met betrekking tot andere subsidieregelingen werd het gezien de toepassing van de regel van het laagste recht in het parallelle antidumpingonderzoek en het in dit onderzoek vastgestelde subsidiebedrag niet nodig geacht verder te onderzoeken of en in welke mate dezelfde subsidies tweemaal worden gecompenseerd wanneer op hetzelfde ingevoerde product tegelijkertijd antidumpingrechten en compenserende rechten worden ingesteld.

(501)

De bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele compenserende rechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dat onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) gelden dus uitsluitend bij de invoer van producten van oorsprong uit het betrokken land die door deze ondernemingen en dus door de specifiek genoemde juridische entiteiten vervaardigd zijn. De rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in artikel 1 van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(502)

Verzoeken in verband met de toepassing van individuele compenserende rechten voor bepaalde ondernemingen (bv. na een naamswijziging van de entiteit of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen onverwijld aan de Commissie (28) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien de naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van de productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen waarvoor een individueel recht geldt.

(503)

Om een goede toepassing van het compenserende recht te garanderen, moet het residuele recht niet alleen gelden voor niet-medewerkende producenten-exporteurs, maar ook voor producenten die het betrokken product in het OT niet naar de Unie hebben uitgevoerd.

10.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

(504)

De Commissie heeft de belanghebbenden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was de instelling van een definitief compenserend recht op gestreken fijn papier van oorsprong uit de Volksrepubliek de VRC aan te bevelen. De belanghebbenden konden hierover binnen een bepaalde termijn na deze mededeling opmerkingen maken. De opmerkingen van de partijen werden naar behoren onderzocht en waar nodig werden de bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief compenserend recht ingesteld op gestreken fijn papier, namelijk papier of karton, aan een of aan beide zijden gestreken (met uitzondering van kraftpapier en kraftkarton), in bladen of op rollen, en met een gewicht van 70 g/m2 of meer, doch niet meer dan 400 g/m2, en met een helderheid van meer dan 84 (gemeten volgens ISO 2470-1) en momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 4810 13 20, ex 4810 13 80, ex 4810 14 20, ex 4810 14 80, ex 4810 19 10, ex 4810 19 90, ex 4810 22 10, ex 4810 22 90, ex 4810 29 30, ex 4810 29 80, ex 4810 99 10, ex 4810 99 30 en ex 4810 99 90 (Taric-codes 4810132020, 4810138020, 4810142020, 4810148020, 4810191020, 4810199020, 4810221020, 4810229020, 4810293020, 4810298020, 4810991020, 4810993020 en 4810999020) en van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

Het definitieve compenserende recht geldt niet voor rollen die geschikt zijn voor gebruik op rotatiepersen. Rollen die geschikt zijn voor gebruik op rotatiepersen zijn rollen die, indien getest volgens de ISO-testnorm ISO 3783:2006 betreffende de bepaling van de plukvastheid met behulp van het IGT-proefdruktoestel (elektrisch model), een resultaat geven van minder dan 30 N/m bij meting in de dwarsrichting van het papier en van minder dan 50 N/m bij meting in de machinerichting. Het definitieve compenserende recht is ook niet van toepassing op meerlagig papier en meerlagig karton.

2.   De definitieve compenserende rechten, die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven producten, vervaardigd door onderstaande ondernemingen, zijn als volgt:

Onderneming

Compenserend recht

Aanvullende Taric-code

Gold East Paper (Jiangsu) Co., Ltd, Zhenjiang City, Jiangsu Province, VRC; Gold Huasheng Paper (Suzhou Industrial Park) Co., Ltd, Suzhou City, Jiangsu Province, VRC

12 %

B001

Shangdong Chenming Paper Holdings Limited, Shouguang City, Shandong Province, VRC; Shouguang Chenming Art Paper Co., Ltd, Shouguang City, Shandong Province, VRC

4 %

B013

Alle andere ondernemingen

12 %

B999

3.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 mei 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

MARTONYI J.


(1)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.

(2)  PB C 99 van 17.4.2010, blz. 30.

(3)  PB C 41 van 18.2.2010, blz. 6.

(4)  PB L 299 van 17.11.2010, blz. 7.

(5)  Document WT/TPR/S/230, blz. 79.

(6)  Deutsche Bank Research uit 2006 over de banksector in China, blz. 3-4.

(7)  China Monetary Report, tweede kwartaal 2010, van de Monetary Policy Analysis Group van de Volksbank van China, 5 augustus 2010, blz. 10.

(8)  Zie Verordening (EG) nr. 1042/10 van de Commissie, PB L 299 van 17.11.2010, blz. 7, overwegingen 39 en 46.

(9)  Verenigde Staten – Definitive Anti-Dumping and Countervailing Duties on Certain Products from China, (DS379), Verslag van het orgaan voor geschillenbeslechting WT/DS379/AB/R, 11 maart 2011.

(10)  Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.

(11)  Europese Gemeenschappen en bepaalde lidstaten – Measures Affecting Trade in Large Civil Aircraft, (DS316), Verslag van het panel van 30.6.2010, punten 7.1480 en 7.1580.

(12)  United States – Anti-Dumping Measures on Certain Hot-Rolled Steel Products from Japan, (DS184), Verslag van het orgaan voor geschillenbeslechting, punt 100.

(13)  United States – Anti-Dumping Measures on Certain Hot-Rolled Steel Products from Japan, (DS184), Verslag van het orgaan voor geschillenbeslechting, punt 99.

(14)  IMF Working Paper, „Progress in China's Banking Sector Reform: Has Bank Behaviour Changed?”, WP/06/71, maart 2006, (zie de bladzijden 3-4, 13, 18-20).

(15)  IMF Working Paper, „Interest Rate Liberalization in China”, WP/09/171, augustus 2009, (zie de bladzijden 3-4, 21-23).

(16)  IMF Country Report, VRC: 2010 Article IV Consultation, nr. 10/238, juli 2010, (zie de bladzijden 22, 24 en 28-29).

(17)  OESO 2010 Economic Survey of China, februari 2010, (zie hoofdstuk 3, de bladzijden 71, 73-81, 97).

(18)  OESO China's Financial Sector Reforms, Economic Departmert Working Paper No. 747, ECO/WKP (2010) 3, 1 februari 2010, (zie de bladzijden 2, 8-15, 36).

(19)  Algemene informatie over Taiwan: http://en.wikipedia.org/wiki/Taiwan

(20)  Informatie: http://en.wikipedia.org/wiki/Jiangsu_Province en http://en.wikipedia.org/wiki/Shandong_Province

(21)  Informatie over statistische gegevens uit opmerkingen van Chinese medewerkende producenten en van https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/rankorder/2003rank.html?countryName=China&countryCode=ch&regionCode=eas&rank=6#ch

(22)  http://www.Livemint.com/2009/08/03224002/India-needs-cities-network-for.html, Livemint.com is een onlinepartnerserver van de Wall Street Journal.

(23)  Richtsnoeren voor de berekening van de omvang van de subsidie bij antisubsidieonderzoeken, PB C 394 van 17.12.1998, blz. 6.

(24)  Beschikking van de Commissie van 31.10.2008 waarbij een concentratie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard (Zaak nr. COMP/M.5283 - SAPPI / M-REAL) op grond van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad, PB C 324 van 19.12.2008, blz. 8.

(25)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.

(26)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.

(27)  Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap, PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(28)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, Kamer NERV-105, 1049 Brussel, België.