4.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 287/36


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 3 november 2011

tot verlening van een door Italië met betrekking tot de regio’s Emilia-Romagna, Lombardije, Piëmont en Veneto gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 7770)

(Slechts de tekst in de Italiaanse taal is authentiek)

(2011/721/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (1), en met name bijlage III, punt 2, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Indien een lidstaat van plan is per hectare jaarlijks een andere hoeveelheid dierlijke mest op of in de bodem te brengen dan is bepaald in bijlage III, punt 2, tweede alinea, eerste zin en onder a), van Richtlijn 91/676/EEG, moet die hoeveelheid zodanig worden vastgesteld dat geen afbreuk wordt gedaan aan de verwezenlijking van de in artikel 1 van die richtlijn genoemde doelstellingen, en moet de vaststelling van die hoeveelheid worden gemotiveerd aan de hand van objectieve criteria, zoals, in het onderhavige geval, lange groeiperioden en gewassen met een hoge stikstofopname.

(2)

Italië heeft bij de Commissie een verzoek tot afwijking uit hoofde van bijlage III, punt 2, derde alinea, van Richtlijn 91/676/EEG ingediend met betrekking tot de regio’s Emilia-Romagna, Lombardije, Piëmont en Veneto.

(3)

De gevraagde afwijking heeft betrekking op het voornemen van Italië om toe te staan dat in de regio’s Emilia-Romagna, Lombardije, Piëmont en Veneto tot 250 kg stikstof per hectare per jaar uit rundveemest en verwerkte varkensmest op of in de bodem wordt gebracht op landbouwbedrijven met ten minste 70 % gewassen met een hoge stikstofbehoefte en een lang groeiseizoen. Ongeveer 10 313 rundveehouderijen en 1 241 varkenshouderijen in de regio’s Emilia-Romagna, Lombardije, Piëmont en Veneto, d.w.z. respectievelijk 15,9 % en 9,7 % van het totale aantal rundveehouderijen en varkenshouderijen in die regio’s, 10,7 % van de oppervlakte cultuurgrond en 29,1 % van de totale melkveestapel en 49,3 % van het totale aantal varkens in die regio’s zouden naar schatting onder de afwijking kunnen vallen. Bovendien kunnen ook akkerbouwbedrijven de afwijking aanvragen.

(4)

De wetgeving ter uitvoering van Richtlijn 91/676/EEG en tot instelling van de actieprogramma’s in Emilia-Romagna (Besluit nr. 1273/2011 van 5.9.2011), Lombardije (Besluit nr. IX/2208 van 14.9.2011), Piëmont (Besluit 18-2612 van 19.9.2011) en Veneto (Besluit nr. 1150 van 26.7.2011) is vastgesteld en is van toepassing in combinatie met dit besluit voor de periode 2012 tot en met 2015.

(5)

De aangewezen kwetsbare zones waarop de actieprogramma’s betrekking hebben, bestrijken ongeveer 63 % van de oppervlakte cultuurgrond (OCG) van Emilia-Romagna, 82 % van de OCG van Lombardije, 38 % van de OCG van Piëmont en 87 % van de OCG van Veneto.

(6)

Uit ingediende waterkwaliteitsgegevens blijkt dat voor grondwater in de regio’s Emilia-Romagna, Lombardije, Piëmont en Veneto 89 % van de grondwaterlichamen gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 50 mg/l en 63 % gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 25 mg/l hebben. Voor oppervlaktewateren geeft meer dan 98 % van de monitoringlocaties een gemiddelde nitraatconcentratie van minder dan 25 mg/l te zien en er zijn geen punten met een nitraatconcentratie van meer dan 50 mg/l.

(7)

De regio’s Emilia-Romagna, Lombardije, Piëmont en Veneto zijn goed voor meer dan 70 % van de veestapel in Italië, meer bepaald 67,1 % van het melkrundvee, 60,6 % van het overige rundvee, 81 % van de varkens en 79,4 % van het pluimvee. De veestapel vertoonde een neerwaartse trend in de periode 1982-2007 (gemiddeld 20 % voor de vier regio’s).

(8)

In de periode 1979-2008 daalde het gebruik van stikstofhoudende kunstmest, alsook het gebruik van minerale fosfaatmeststoffen, dat met 70 % afnam.

(9)

Grasland, korrelmaïs, kuilmaïs en wintergranen beslaan ongeveer 53 % van de totale oppervlakte landbouwgrond in Emilia-Romagna, Lombardije, Piëmont en Veneto.

(10)

Uit de samen met het afwijkingsverzoek ingediende ondersteunende documenten blijkt dat de voorgestelde hoeveelheid van 250 kg stikstof per hectare per jaar uit rundveemest en verwerkte varkensmest gerechtvaardigd is op basis van objectieve criteria zoals een hoge nettoneerslag, lange groeiperioden en een hoge opbrengst van gewassen met een hoge stikstofopname.

(11)

De Commissie is na bestudering van het verzoek van mening dat de voorgestelde hoeveelheid van 250 kg rundveemest en verwerkte varkensmest per hectare geen afbreuk doet aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Richtlijn 91/676/EEG, mits aan bepaalde strenge voorwaarden wordt voldaan.

(12)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 9 van Richtlijn 91/676/EEG ingestelde Nitraatcomité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De door Italië bij brieven van 10 maart 2011 en 28 juli 2011 met betrekking tot de regio’s Emilia-Romagna, Lombardije, Piëmont en Veneto gevraagde afwijking, waarmee wordt beoogd een grotere hoeveelheid dierlijke mest toe te staan dan bepaald in bijlage III, punt 2, tweede alinea, eerste zin en onder a), van Richtlijn 91/676/EEG, wordt toegestaan onder de in dit besluit neergelegde voorwaarden.

Artikel 2

Definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

a)   „landbouwbedrijven”: agrarische bedrijven met of zonder veeteelt;

b)   „perceel”: een afzonderlijk veld of een groep velden, die qua gewas, bodemtype en bemestingspraktijken homogeen zijn;

c)   „grasland”: blijvend of tijdelijk grasland („tijdelijk” betekent dat de betrokken grond doorgaans gedurende minder dan vier jaar grasland is);

d)   „laatrijpe maïs”: maïs van FAO-klasse 600-700, geplant van midden maart tot begin april, met een groeicyclus van ten minste 145-150 dagen;

e)   „maïs of sorghum gevolgd door wintergewassen”: halflate of vroege maïs of sorghum gevolgd door wintergewassen zoals Italiaans raaigras, gerst, triticale of winterrogge;

f)   „wintergraan gevolgd door zomergewassen”: wintertarwe, wintergerst of triticale, gevolgd door zomergewassen zoals maïs, sorghum, Setaria of Panicum sp.;

g)   „gewassen met een hoge stikstofbehoefte en een lang groeiseizoen”: grasland, laatrijpe maïs, maïs of sorghum gevolgd door wintergewassen en wintergraan gevolgd door zomergewassen;

h)   „rundveemest”: door rundvee uitgescheiden dierlijke mest, met inbegrip van tijdens het grazen uitgescheiden mest en mest in verwerkte vorm;

i)   „mestverwerking”: de scheiding van varkensmest in twee fracties, een vaste fractie en een vloeibare fractie, met als doel het op of in de bodem brengen te verbeteren en de terugwinning van stikstof en fosfor te bevorderen;

j)   „verwerkte mest”: het uit de verwerking van varkensmest voortkomende vloeibare gedeelte, met een minimale stikstof/fosfaatverhouding (N/P2O5) van 2,5;

k)   „verwerkte mest waaruit stikstof is verwijderd”: verwerkte mest met een stikstofgehalte van minder dan 30 % ten opzichte van het stikstofgehalte van de ruwe varkensmest;

l)   „bodems met een laag gehalte aan organische stoffen”: bodems met een gehalte aan organische stoffen van minder dan 2 % in de bovenste 30 cm van de bodem;

m)   „niet-zouthoudende bodems en bodems met een laag zoutgehalte”: bodems met een elektrischegeleidingsvermogen op basis van een verzadigd bodempasta-extract van ECe < 4 mS/cm of een elektrischegeleidingsvermogen op basis van een waterig extract met een bodem/waterverhouding van 1:2 van EC 1:2 < 1 mS/cm, of gebieden die zijn aangemerkt als gebieden zonder verziltingsrisico, zoals aangegeven in de op regionaal niveau vastgestelde bodemkaart;

n)   „efficiëntie van het stikstofgebruik”: het percentage van de totale stikstof in de vorm van dierlijke mest die de gewassen in het jaar van het op of in de bodem brengen ter beschikking hebben.

Artikel 3

Toepassingsgebied

Dit besluit is op individuele basis van toepassing op landbouwbedrijven waarvan op 70 % of meer van het areaal gewassen met een hoge stikstofbehoefte en een lang groeiseizoen worden verbouwd, met inachtneming van de in de artikelen 4 tot en met 7 vastgestelde voorwaarden.

Artikel 4

Jaarlijkse aanvraag en verbintenis

1.   Landbouwers die van een afwijking uit hoofde van dit besluit gebruik willen maken, dienen jaarlijks tegen 15 februari bij de bevoegde autoriteiten een aanvraag in.

2.   De in lid 1 bedoelde jaarlijkse aanvraag gaat vergezeld van een schriftelijke verklaring waarin zij zich ertoe verbinden de in de artikelen 5, 6 en 7 vastgestelde voorwaarden in acht te nemen.

Artikel 5

Mestverwerking

1.   Landbouwers die gebruikmaken van een afwijking voor het op of in de bodem brengen van verwerkte varkensmest stellen de bevoegde autoriteiten elk jaar in kennis van de volgende informatie:

a)

het type mestverwerking;

b)

de capaciteit en de belangrijkste kenmerken van de verwerkingsinstallatie, met inbegrip van de efficiëntie ervan;

c)

de hoeveelheid voor verwerking verzonden mest;

d)

de hoeveelheid, de samenstelling, met inbegrip van een gedetailleerde beschrijving van het stikstof- en fosforgehalte, en de bestemming van de vaste fractie;

e)

de hoeveelheid, de samenstelling, met inbegrip van een gedetailleerde beschrijving van het stikstof- en fosforgehalte, en de bestemming van de verwerkte mest;

f)

de raming van de gasvormige verliezen tijdens de verwerking.

2.   De uit de mestverwerking voortkomende vaste fractie wordt gestabiliseerd om geuren en andere emissies te beperken, de agronomische en hygiënische eigenschappen te verbeteren, de hantering te vergemakkelijken en de beschikbaarheid van stikstof en fosfaat voor gewassen te verhogen. Het daarbij verkregen product wordt niet op of in de bodem gebracht in landbouwbedrijven waaraan een afwijking is verleend. De bevoegde autoriteiten stellen maatregelen vast ter bevordering van het gebruik van de gestabiliseerde vaste fractie op bodems met een laag gehalte aan organische stoffen. Die bodems zijn aangeven op kaarten die op regionaal niveau zijn opgesteld en ter beschikking van de landbouwers zijn gesteld.

3.   De bevoegde autoriteiten stellen methoden vast voor de analyse van de samenstelling van verwerkte mest, de verschillen in samenstelling en de efficiëntie van de verwerking voor elk bedrijf waaraan een individuele afwijking is toegestaan.

4.   Ammoniak- en andere emissies uit mestverwerking worden door de bevoegde autoriteiten voor elke verwerkingstechniek op representatieve locaties gemonitord. Op basis van de monitoringresultaten stellen de bevoegde autoriteiten een emissie-inventaris op.

Artikel 6

Op- of inbrengen van dierlijke en andere meststoffen

1.   De hoeveelheid rundveemest en verwerkte mest die elk jaar op landbouwbedrijven, ook door de dieren zelf, op of in de bodem wordt gebracht, bevat niet meer dan 250 kg stikstof per hectare, met inachtneming van de in de leden 2 tot en met 12 vastgestelde voorwaarden.

2.   De totale stikstofgift is niet groter dan de te voorziene nutriëntenbehoefte van het betrokken gewas. Hierbij wordt rekening gehouden met de levering van nutriënten vanuit de bodem en de verhoogde beschikbaarheid van stikstof als gevolg van de mestverwerking. De totale stikstofgift overschrijdt niet de maximale toepassingsnormen welke zijn vastgesteld in de actieprogramma’s die van toepassing zijn op het landbouwbedrijf in kwestie.

3.   De totale fosforgift is niet groter dan de te voorziene nutriëntenbehoefte van het betrokken gewas, rekening houdend met de levering van fosfor vanuit de bodem. Op landbouwbedrijven waaraan een afwijking is verleend, worden geen fosforhoudende kunstmeststoffen op of in de bodem gebracht.

4.   Voor elk bedrijf wordt uiterlijk op 15 februari een bemestingsplan opgesteld, waarin de vruchtwisseling voor de landbouwgrond en de planning voor het op- of inbrengen van dierlijke en minerale meststoffen worden beschreven.

Het bemestingsplan bevat de volgende gegevens:

a)

de omvang van de veestapel, een beschrijving van het huisvestings- en mestopslagsysteem, met inbegrip van de inhoud en het type van de beschikbare opslagruimte voor dierlijke mest;

b)

een berekening van de op het bedrijf geproduceerde stikstof en fosfor uit dierlijke mest;

c)

een beschrijving van de mestverwerking en de kenmerken van de verwerkte mest (indien van toepassing);

d)

de hoeveelheid, de soort en de kenmerken van de dierlijke mest die door het landbouwbedrijf aan anderen of door anderen aan het landbouwbedrijf wordt geleverd;

e)

de vruchtwisseling en de oppervlakte aan percelen met gewassen met een hoge stikstofbehoefte en een lang groeiseizoen en percelen met andere gewassen;

f)

de verwachte opbrengsten voor elk verbouwd gewas, afhankelijk van de beschikbaarheid van nutriënten en water, alsook lokale omstandigheden, zoals klimaat, bodemtype enz.;

g)

de verwachte stikstof- en fosforbehoefte van de gewassen voor elk perceel;

h)

een berekening van de op elk perceel op of in te brengen stikstof en fosfor uit dierlijke mest;

i)

een berekening van de op elk perceel op of in te brengen stikstof uit chemische meststoffen;

j)

de geraamde hoeveelheid water die nodig is voor irrigatie en een nauwkeurige aanduiding van de waterbron; de toestemming voor waterwinning of het watergebruikscontract met het betrokken „waterconsortium” of de kaart waarop is aangegeven dat het landbouwbedrijf zich bevindt in een gebied waar het ondiepe grondwater in contact staat met de wortelzone, worden in het plan opgenomen.

Het bemestingsplan wordt uiterlijk zeven dagen na een wijziging van de landbouwpraktijken aangepast om te waarborgen dat het plan in overeenstemming is met de feitelijke landbouwpraktijken.

5.   Elk bedrijf stelt een mestboekhouding op perceelbasis op. Daarin wordt onder meer vermeld hoeveel mest en chemische meststoffen op of in de bodem zijn gebracht en wanneer het op- of inbrengen plaatsvond.

6.   De toestemming voor waterwinning of het watergebruikscontract met het betrokken „waterconsortium” of de kaart waarop is aangegeven dat het landbouwbedrijf zich bevindt in een gebied waar het ondiepe grondwater in contact staat met de wortelzone, zijn beschikbaar op het landbouwbedrijf. In voorkomend geval is de hoeveelheid water waarvoor toestemming wordt verleend of de hoeveelheid water waarvoor een contract is afgesloten voldoende om oogsten voort te brengen die worden gehaald in omstandigheden zonder beperkingen.

7.   Voor elk bedrijf waaraan een afwijking is toegestaan, dienen de resultaten van een stikstof- en fosforanalyse van de bodem beschikbaar te zijn. Ten minste om de vier jaar wordt vóór 1 juni een fosfor- en stikstofbemonstering en -analyse uitgevoerd voor elk deel van het bedrijf dat qua vruchtwisseling en bodemkenmerken homogeen is. Er wordt minstens één analyse per 5 ha landbouwgrond vereist.

8.   De efficiëntie van het stikstofgebruik van dierlijke mest die op of in de bodem wordt gebracht op landbouwbedrijven waaraan een afwijking is verleend, bedraagt ten minste 65 % voor gier en 50 % voor vaste mest.

9.   Dierlijke mest en chemische meststoffen die op of in de bodem worden gebracht op landbouwbedrijven waaraan een afwijking is verleend, worden niet verspreid na 1 november.

10.   Ten minste tweederde van de hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest, met uitzondering van stikstof uit mest van graasvee, moet vóór 30 juni van elk jaar worden op- of ingebracht. Hiertoe beschikken landbouwbedrijven waaraan een afwijking is verleend over voldoende capaciteit om dierlijke mest op te slaan in perioden waarin het gebruik van mest niet is toegestaan.

11.   Vloeibare mest, met inbegrip van verwerkte mest en gier, wordt op of in de bodem gebracht middels bemestingstechnieken met lage emissies. Vaste mest wordt binnen 24 uur ingewerkt.

12.   Om bodems te beschermen tegen het risico op verzilting wordt verwerkte mest waaruit stikstof is verwijderd uitsluitend toegestaan op niet-zouthoudende bodems en bodems met een laag zoutgehalte. Daartoe meten landbouwers die voornemens zijn verwerkte mest waaruit stikstof is verwijderd op of in te brengen, ten minste om de vier jaar het elektrischegeleidingsvermogen van de te bemesten percelen en nemen zij de resultaten op in de in artikel 4, lid 1, bedoelde aanvraag. De bevoegde autoriteiten stellen een protocol op dat landbouwers dienen te gebruiken om het elektrischegeleidingsvermogen te meten. De bevoegde autoriteiten stellen kaarten op waarop de gebieden met een risico op verzilting zijn aangegeven.

Artikel 7

Landbeheer

Landbouwers aan wie een afwijking is verleend, zien erop toe dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

op 70 % of meer van het areaal van het landbouwbedrijf worden gewassen met een hoge stikstofbehoefte en een lang groeiseizoen verbouwd;

b)

tijdelijk grasland wordt in het voorjaar geploegd;

c)

tijdelijk of blijvend grasland bevat niet meer dan 50 % vlinderbloemigen of andere planten die stikstof uit de lucht binden;

d)

laatrijpe maïs wordt geoogst (de volledige plant);

e)

wintergewassen zoals Italiaans raaigras, gerst, triticale of winterrogge worden binnen twee weken na het oogsten van maïs/sorghum gezaaid en worden ten vroegste twee weken vóór het zaaien van maïs/sorghum geoogst;

f)

zomergewassen zoals maïs, sorghum, Setaria of Panicum sp. worden binnen twee weken na het oogsten van maïs/sorghum gezaaid en worden ten vroegste twee weken voor het zaaien van maïs/sorghum geoogst;

g)

binnen twee weken na het onderploegen van gras wordt een gewas met een hoge stikstofbehoefte ingezaaid en er worden geen meststoffen op of in de bodem gebracht in het jaar waarin blijvend grasland wordt geploegd.

Artikel 8

Andere maatregelen

1.   De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat afwijkingen die zijn verleend voor het op- of inbrengen van verwerkte mest in overeenstemming zijn met de capaciteit van mestverwerkingsinstallaties.

2.   De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat elke verleende afwijking in overeenstemming is met het toegestane watergebruik op het landbouwbedrijf waaraan de afwijking is verleend.

Artikel 9

Maatregelen inzake mestvervoer

1.   De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat het vervoer van dierlijke mest van en naar landbouwbedrijven waaraan een afwijking is verleend, wordt geregistreerd aan de hand van plaatsbepalingssystemen of wordt geregistreerd in begeleidende documenten, waarin de plaats van oorsprong en de bestemming worden aangegeven. De registratie aan de hand van plaatsbepalingssystemen is verplicht voor vervoer over een afstand van meer dan 30 km.

2.   De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat tijdens het vervoer een document beschikbaar is waarin de hoeveelheid vervoerde mest en het stikstof- en fosfaatgehalte ervan worden aangegeven.

3.   De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat het stikstof- en fosforgehalte van de uit mestverwerking voortkomende verwerkte mest en vaste fracties worden geanalyseerd. De analyse wordt verricht door erkende laboratoria. De resultaten van de analyse worden meegedeeld aan de bevoegde autoriteiten en aan de afnemer. Bij elk vervoer is een certificaat van de analyse beschikbaar.

Artikel 10

Monitoring

1.   De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat voor elke gemeente kaarten van de percentages onder een individuele afwijking vallende bedrijven, dieren en landbouwgrond en kaarten van het lokale bodemgebruik worden opgesteld en jaarlijks worden bijgewerkt. Er worden gegevens verzameld over de vruchtwisseling en de landbouwpraktijken op landbouwbedrijven waaraan een afwijking is verleend en deze gegevens worden jaarlijks bijgewerkt.

2.   Er wordt een monitoringnetwerk voor de bemonstering van oppervlaktewater en ondiep grondwater opgezet en onderhouden om het effect van de afwijking op de waterkwaliteit te beoordelen. Het ontwerp van het monitoringnetwerk wordt ingediend bij de Commissie. Het aanvankelijke aantal meetpunten mag niet worden afgebouwd en de locatie van de meetpunten mag niet worden gewijzigd gedurende de toepassingstermijn van dit besluit.

3.   Er wordt een intensievere watermonitoring uitgevoerd voor landbouwstroomgebieden die in de nabijheid van de door de bevoegde autoriteiten aan te wijzen kwetsbaarste waterlichamen zijn gelegen.

4.   Er worden monitoringlocaties opgezet om in situaties zowel met als zonder toegestane afwijking gegevens te verkrijgen over de stikstof- en fosforconcentratie in het bodemwater, de minerale stikstof in het bodemprofiel en de daar optredende stikstof- en fosforverliezen via de wortelzone naar het grondwater, alsmede de stikstof- en fosforverliezen door afspoeling via het oppervlak en uitspoeling via de ondergrond. De monitoringslocaties bestrijken de voornaamste bodemtypes, bemestingspraktijken en gewassen. Het ontwerp van het monitoringnetwerk wordt ingediend bij de Commissie. Het aanvankelijke aantal meetpunten mag niet worden afgebouwd en de locatie van de meetpunten mag niet worden gewijzigd gedurende de toepassingstermijn van dit besluit.

Artikel 11

Verificatie

1.   De bevoegde instanties zorgen ervoor dat alle aanvragen voor afwijkingen aan administratieve controle worden onderworpen. Wanneer uit die controle blijkt dat niet aan de in de artikelen 5, 6 en 7 vastgestelde voorwaarden is voldaan, wordt de aanvrager daarvan in kennis gesteld. In dit geval wordt de aanvraag als afgewezen beschouwd.

2.   Op basis van een risicoanalyse, de resultaten van de controles in voorgaande jaren en de resultaten van de algemene aselecte controle op de wetgeving ter uitvoering van Richtlijn 91/676/EEG wordt een programma van inspecties ter plaatse opgesteld. Bij ten minste 5 % van de bedrijven waaraan een afwijking is toegestaan, wordt een inspectie ter plaatse uitgevoerd met betrekking tot de in de artikelen 5, 6 en 7 van dit besluit vastgestelde voorwaarden.

3.   De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat op ten minste 1 % van alle mestvervoer controles ter plaatse wordt uitgevoerd, op basis van een risicobeoordeling en de resultaten van de in lid 1 bedoelde administratieve controles. De controles omvatten ten minste een beoordeling van de begeleidende documenten, een controle van de oorsprong en de bestemming van de mest, en een bemonstering van de vervoerde mest.

4.   Aan de bevoegde autoriteiten worden de nodige bevoegdheden en middelen toegekend om de naleving van dit besluit te verifiëren. Wanneer uit de verificatie blijkt dat dit besluit niet wordt nageleefd, nemen de bevoegde autoriteiten de nodige corrigerende maatregelen. Met name komen landbouwers die de artikelen 5, 6 en 7 niet naleven, het volgende jaar niet in aanmerking voor een afwijking.

Artikel 12

Verslaglegging

De bevoegde autoriteiten dienen elk jaar bij de Commissie tegen december, en voor 2015 tegen september, een verslag in met de volgende informatie:

a)

een evaluatie van de uitvoering van de afwijking, op basis van controles op bedrijfsniveau, alsook controles van mestvervoer, en informatie over bedrijven die zich niet aan de voorschriften hebben gehouden, op basis van de resultaten van de administratieve controles en inspecties ter plaatse;

b)

informatie over de mestverwerking, met inbegrip van de verdere verwerking en het gebruik van de vaste fracties, alsook gedetailleerde gegevens over de kenmerken van de verwerkingssystemen en de efficiëntie daarvan, en over de samenstelling van de verwerkte mest, alsook over de eindbestemming van de vaste fracties;

c)

kaarten waarop gebieden met een laag gehalte aan organische stoffen zijn aangegeven, alsook de maatregelen die zijn genomen ter bevordering van het gebruik van de gestabiliseerde vaste fractie op bodems met een laag gehalte aan organische stoffen, zoals bedoeld in artikel 5, lid 2;

d)

de in artikel 5, lid 3, bedoelde methoden voor de analyse van de samenstelling van verwerkte mest, de verschillen in samenstelling en de efficiëntie van de verwerking voor elk bedrijf waaraan een individuele afwijking is toegestaan;

e)

de in artikel 5, lid 4, bedoelde inventaris van ammoniak- en andere emissies uit mestverwerking;

f)

het protocol dat is vastgesteld om het elektrischegeleidingsvermogen te meten en kaarten waarop gebieden waar verzilting optreedt zijn aangegeven, als bedoeld in artikel 6, lid 12;

g)

de methoden ter verificatie van de overeenstemming van verleende afwijkingen met de capaciteit van de mestverwerkingsinstallaties, als bedoeld in artikel 8, lid 1;

h)

de methoden ter verificatie van de overeenstemming tussen elke verleende afwijking en het toegestane watergebruik op het landbouwbedrijf waaraan de afwijking is verleend, als bedoeld in artikel 8, lid 2;

i)

kaarten waarop de percentages onder een individuele afwijking vallende bedrijven, dieren en landbouwgrond zijn aangegeven en kaarten met het lokale bodemgebruik, alsook met gegevens over de vruchtwisseling en de landbouwpraktijken in bedrijven waaraan een individuele afwijking is verleend, als bedoeld in artikel 10, lid 1;

j)

de resultaten van de monitoring van de waterkwaliteit, met inbegrip van informatie over waterkwaliteitstrends voor grond- en oppervlaktewateren alsook het in artikel 10, lid 2, bedoelde effect van de afwijking op de waterkwaliteit;

k)

de lijst van de meest kwetsbare waterlichamen, als bedoeld in artikel 10, lid 3;

l)

een overzicht en evaluatie van de op de in artikel 10, lid 4, bedoelde meetpunten verkregen data.

Artikel 13

Toepassing

Dit besluit is van toepassing in samenhang met de besluiten ter uitvoering van het actieprogramma in Emilia-Romagna (Besluit nr. 1273/2011 van 5.9.2011), Lombardije (Besluit nr. IX/2208 van 14.9.2011), Piëmont (Besluit 18-2612 van 19.9.2011) en Veneto (Besluit nr. 1150 van 26.7.2011).

Dit besluit is van toepassing met ingang van 1 januari 2012.

Het verstrijkt op 31 december 2015.

Artikel 14

Dit besluit is gericht tot de Italiaanse Republiek.

Gedaan te Brussel, 3 november 2011.

Voor de Commissie

Janez POTOČNIK

Lid van de Commissie


(1)   PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1.