8.3.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 61/22


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2010

betreffende steunmaatregel C 4/09 (ex N 679/97) die Frankrijk ten faveure van de radio-omroep ten uitvoer heeft gelegd

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 6483)

(Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2011/147/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea (1),

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a) (2),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben verzocht hun opmerkingen kenbaar te maken (3),

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Bij brief van 2 oktober 1997 heeft Frankrijk bij de Commissie steunmaatregel N 679/97 aangemeld — een ontwerpdecreet tot wijziging van de reeds bestaande steunregeling voor de radio-omroep (4). Bij besluit van 10 november 1997 (5) heeft de Commissie de verlenging van die steunregeling voor de radio-omroep voor een termijn van tien jaar goedgekeurd.

(2)

Bij besluit van 28 juli 2003 werd een wijziging van de voornoemde steunregeling goedgekeurd (6). De door de Franse autoriteiten voorgestelde wijziging betrof, onder andere, een verandering van de financieringswijze van de steunregeling (7). In het voornoemde besluit kwam de Commissie tot de conclusie dat de gewijzigde steunregeling verenigbaar was met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna „VWEU” genoemd). Deze wijziging is op 1 januari 2003 in kracht getreden voor een periode van tien jaar.

(3)

Op 22 december 2008 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie het besluit van de Commissie van 10 november 1997 nietig verklaard voor de periode van 1997 tot 2002. De Commissie heeft derhalve alle noodzakelijke maatregelen getroffen om een einde te maken aan de vastgestelde onwettigheid en heeft de door de Franse autoriteiten verstrekte inlichtingen opnieuw onderzocht (voor een gedetailleerde beschrijving van die procedure, zie hoofdstuk 3 „Redenen voor het inleiden van de procedure”).

(4)

De Commissie heeft Frankrijk bij schrijven van 11 februari 2009 in kennis gesteld van haar besluit om ten aanzien van deze steunmaatregel de procedure van artikel 108, lid 2, van het VWEU in te leiden.

(5)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt (8). De Commissie heeft belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de betrokken steunmaatregel te maken.

(6)

Frankrijk heeft bij brief van 23 april 2009 zijn opmerkingen over de maatregel ingediend.

(7)

De Commissie heeft in dit verband geen andere opmerkingen van belanghebbenden ontvangen.

2.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE STEUN

(8)

De maatregel in kwestie bestaat in een steunregeling om de kleine lokale Franse radiostations te ondersteunen die een rol vervullen op het gebied van lokale sociale communicatie en waarvan de commerciële inkomsten uit via de ether verspreide reclame- of sponsorboodschappen minder dan 20 % van hun totale omzet bedragen.

(9)

De steun werd gefinancierd door een parafiscale heffing over de inkomsten uit via radio en televisie uitgezonden reclame.

(10)

De bevoegde autoriteit, namelijk het Steunfonds voor de radio-omroep (Fonds de soutien à l’expression radiophonique, hierna „FSER” genoemd), kan drie soorten steun toekennen:

a)

startsubsidie voor associatieve radiostations waaraan door de Hoge Raad voor audiovisuele media (Conseil supérieur de l’audiovisuel) een eerste vergunning is toegekend. De subsidie mag het in een tarieftabel vastgelegde plafond niet overstijgen;

b)

exploitatiesteun die volgens een tarieftabel wordt vastgesteld die eerst progressief en daarna degressief werkt en opgesteld wordt door de commissie van het FSER die met de toekenning van de subsidies belast is. Die commissie kan de subsidie binnen de vastgelegde grenzen verhogen, naargelang van de inspanningen van de betrokken radiozender tot diversificatie van de rechtstreeks met zijn radio-omroepactiviteiten verbonden middelen, zijn acties ter bevordering van de beroepsopleiding van zijn personeel, zijn acties op educatief en cultureel gebied, zijn deelname aan collectieve acties op het gebied van de programma’s en zijn inspanning op de gebieden van lokale sociale communicatie en integratie.

c)

startsubsidie die voor 50 % in de financiering van de vernieuwing van het materieel van de in aanmerking komende radiostations bijdraagt, slechts om de vijf jaar kan worden toegekend en het in een tarieftabel vastgelegde plafond niet mag overstijgen.

(11)

De regeling bestaat sinds 1989 en is het voorwerp van een aantal wijzigingen geweest die allen bij de Commissie werden aangemeld en in 1990, 1992, 1997 en 2003 door haar werden goedgekeurd.

2.1.   Begunstigden van de steunregeling

(12)

Met het door de Franse autoriteiten aangemelde ontwerpbesluit wordt de steunregeling ten uitvoer gelegd als bedoeld in artikel 80 van wet nr. 86-1067 van 30 september 1986 betreffende de vrijheid van communicatie, gewijzigd bij artikel 25 van wet nr. 89-25 van 17 januari 1989, en bij artikel 27 van wet nr. 90-1170 van 29 december 1990, waarin het volgende wordt bepaald:

„Radio-omroepdiensten waarvan de commerciële inkomsten uit via de ether verspreide reclame- of sponsorboodschappen minder dan 20 % van hun totale omzet bedragen, komen in aanmerking voor steun overeenkomstig de per decreet in de Raad van State vastgestelde voorschriften.

Deze steunmaatregel wordt gefinancierd middels een heffing over de inkomsten uit via radio en televisie uitgezonden reclame.

Vergoedingen die via Hz uitzendende radio-omroepdiensten ontvangen in verband met uitzendingen ten behoeve van collectieve acties of acties in het algemeen belang, worden bij de bepaling van het in de eerste alinea van dit artikel genoemde maximum niet meegerekend.”.

2.2.   Wijze van financiering van de steunregeling

(13)

Wat het onderdeel financiering van de steunregeling betreft, wordt in artikel 1 van het op 2 oktober 1997 door de Franse autoriteiten aangemelde ontwerpbesluit, het latere decreet nr. 97-1263 van 29 december 1997 tot instelling van een parafiscale heffing ten behoeve van een steunfonds voor de radio-omroep (9), bepaald:

„Met ingang van 1 januari 1998, en voor een periode van vijf jaar, wordt een parafiscale heffing op via radio en televisie uitgezonden reclame (hierna „heffing op omroepreclame” genoemd) ingesteld, ter financiering van een fonds ten behoeve van de houders van een vergunning voor radio-omroepdiensten die via Hz uitzenden, waarvan de commerciële inkomsten uit de via die radio en televisie uitgezonden reclameboodschappen voor merken of voor sponsoring minder dan 20 % van hun totale omzet bedragen. Deze heffing heeft tot doel de radio-omroep te bevorderen.”.

In artikel 2 van datzelfde decreet wordt het volgende bepaald:

„De heffing wordt berekend op basis van de bedragen, exclusief de agentschapprovisie en de belasting over de toegevoegde waarde, die door de adverteerders worden betaald voor de uitzending van hun reclameboodschappen bestemd voor het Franse grondgebied.

De heffing is verschuldigd door degenen die deze reclameblokken exploiteren.

Bij gezamenlijk besluit van de minister van Begroting en de minister van Communicatie worden de heffingstarieven vastgesteld in schijven op basis van de kwartaalopbrengst van de heffingsplichtige exploitanten van de reclameblokken, waarbij de volgende maxima gelden:

[…]”.

In artikel 4 van hetzelfde decreet wordt verduidelijkt dat de in artikel 2 bedoelde heffing berekend, vastgesteld en geïnd wordt door de belastingdienst voor rekening van het FSER, op basis van dezelfde regels, garanties en sancties als die waarin is voorzien wat de belasting over de toegevoegde waarde betreft.

(14)

Die bepalingen zijn aangepast naar aanleiding van de wijziging van de bij de Commissie aangemelde en bij besluit van 28 juli 2003 goedgekeurde steunregeling (10). Volgens de nieuwe regels drukt de parafiscale heffing enkel op de op het Franse grondgebied gevestigde exploitanten van reclameblokken.

3.   REDENEN VOOR HET INLEIDEN VAN DE PROCEDURE

(15)

De Commissie heeft in 1997 in haar besluit betreffende steunmaatregel N 679/97 een wijziging van de steunregeling goedgekeurd die in een financieringsmechanisme door middel van een parafiscale heffing op via radio of televisie uitgezonden reclame bestaat. Het genoemde besluit bevat geen enkele analyse van de financieringsmethode. Het besluit van 1997 bleef gelden tot 2003, toen het door een nieuw goedkeuringsbesluit (betreffende steunmaatregel NN42/03) (11) werd vervangen.

(16)

Op 3 augustus 2004 heeft Régie Networks, de publicitaire dochteronderneming van een grote Franse radioketen, met name NRJ, voor de rechtbank van Lyon de in 2001 betaalde heffing betwist (152 524 EUR). In deze is een verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend bij het Hof van Justitie om de geldigheid te toetsen van het besluit van de Commissie van 10 november 1997 om de steun goed te keuren.

(17)

In het arrest van het Hof van Justitie van 22 december 2008 (12) werd het besluit van 1997 nietig verklaard, omdat de Commissie had verzuimd de financieringsmethode van de onderzochte maatregel te beoordelen.

(18)

In punt 89 van zijn arrest merkt het Hof op dat de Commissie bij haar onderzoek van een steunmaatregel noodzakelijkerwijs rekening moet houden met de financieringswijze van de steun wanneer deze financieringswijze een integrerend onderdeel van de maatregel vormt. In punt 99 van zijn arrest verduidelijkt het Hof dat de heffing integrerend deel van de steunmaatregel uitmaakt wanneer er krachtens de relevante nationale regeling een dwingend bestemmingsverband bestaat tussen de betrokken heffing en steun, in die zin dat de opbrengst van de heffing noodzakelijkerwijs voor de financiering van de steun wordt bestemd en een rechtstreekse invloed heeft op de omvang ervan, en bijgevolg op de beoordeling van de verenigbaarheid van deze steun met de interne markt.

(19)

Nadat het Hof is nagegaan of al die voorwaarden in de onderhavige zaak zijn vervuld, stelt het in punt 112 van zijn arrest vast dat de heffing op omroepreclame integrerend deel uitmaakt van de steunregeling voor de radio-omroep die door deze heffing wordt gefinancierd. Bijgevolg diende de Commissie tijdens het onderzoek naar de steunregeling in kwestie noodzakelijkerwijs met de genoemde heffing rekening te houden, hetgeen zij nagelaten heeft in haar besluit betreffende steunmaatregel NN 42/03.

(20)

Na het arrest dat het besluit van de Commissie van 10 november 1997 nietig had verklaard, heeft de Commissie alle noodzakelijke maatregelen getroffen om de vastgestelde onwettigheid te herstellen en heeft zij de door de Franse autoriteiten verstrekte inlichtingen opnieuw onderzocht. De Commissie heeft dan ook op 11 februari 2009 de formele onderzoekprocedure van artikel 108, lid 2, van het VWEU ingeleid onder het procedurenummer C4/2009 (13).

4.   OPMERKINGEN VAN FRANKRIJK

(21)

De Franse autoriteiten hebben bij brief van 23 april 2009 de Commissie de volgende opmerkingen doen toekomen:

a)

De tijdens de betrokken periode ingezamelde en uitbetaalde middelen beliepen jaarlijks gemiddeld 20 miljoen EUR, verdeeld onder meer dan 500 begunstigden.

b)

Er wordt niet betwist dat buitenlandse ondernemingen die vanuit in andere lidstaten gevestigde stations of bedrijven radio-omroepdiensten in Frankrijk hebben geleverd, eveneens die parafiscale heffing hebben betaald, maar het is niet mogelijk te achterhalen welke.

c)

De steun kan in hoofdzaak om twee redenen niet worden teruggevorderd: ten eerste werd de steunregeling naar behoren aangemeld en meermaals door de Commissie goedgekeurd, wat een gewettigd vertrouwen zou hebben gewekt bij de begunstigden. Ten tweede zou het door de financiële situatie van de begunstigden in de huidige context voor de Franse autoriteiten onmogelijk zijn de uitbetaalde bedragen terug te vorderen.

5.   BEOORDELING VAN DE STEUN

5.1.   Rechtsgrond voor de beoordeling

(22)

De beoordeling van de steunregeling in kwestie is gebaseerd op artikel 107, lid 3, van het VWEU.

5.2.   De vraag of er sprake is van steun in de zin van artikel 107, lid 1, van het VWEU

(23)

In artikel 107, lid 1, van het VWEU wordt het volgende bepaald:

„Behoudens de afwijkingen waarin de Verdragen voorzien, zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.”.

(24)

Beoordeling van de onderhavige zaak in het licht van de voorwaarden van artikel 107, lid 1, van het VWEU.

a)   Steunmaatregel van de staten met staatsmiddelen bekostigd

De steunregeling wordt gefinancierd met middelen die afkomstig zijn van een parafiscale heffing. Deze heffing is in wet- en regelgeving vastgelegd en wordt door de belastingdienst geïnd. Belast worden de inkomsten uit via radio en televisie uitgezonden reclame.

De steun wordt dus toegekend uit overheidsmiddelen van de Franse staat.

b)   Het vervalsen of dreigen te vervalsen van de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties

De steunregeling begunstigt uitsluitend radio-omroepdiensten die via Hz uitzenden. De begunstigden van de steunregeling zijn dienstverrichters waarvan de reclame-inkomsten minder dan 20 % van hun totale omzet uitmaken. Deze diensten concurreren, om luisteraars en reclame-inkomsten aan te trekken, met name met andere omroepdiensten op het Franse grondgebied waarvan de commerciële inkomsten die drempel overstijgen en die uit hoofde van de steunregeling geen overheidssteun genieten.

De steun in kwestie vervalst dus de mededinging, of dreigt die te vervalsen, tussen de dienstverrichters die wel en de dienstverrichters die niet door de voornoemde steun begunstigd worden.

c)   Ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer

De omroepdiensten die via Hz en vanop het Franse grondgebied worden verzorgd, in het bijzonder door de begunstigden van de steunregeling, kunnen in andere lidstaten worden ontvangen, zij het enkel in grensgebieden. Ook lijkt het zo dat via de in aangemelde wet- en regelgeving vastgelegde parafiscale heffing de reclame-inkomsten uit omroepdiensten worden belast die vanuit andere lidstaten het Franse grondgebied bereiken.

Het handelsverkeer tussen de lidstaten wordt door de aangemelde steunmaatregel ongunstig beïnvloed of dreigt dat te worden.

d)   Conclusie betreffende de aanwezigheid van staatssteun

In de gegeven omstandigheden is de Commissie van oordeel dat de door de Franse autoriteiten aangemelde steunregeling voor de radio-omroep onder de toepassing van artikel 107, lid 1, van het VWEU valt. Voor zover voornoemde regeling staatssteun vormt, is de Commissie verplicht de verenigbaarheid ervan met de interne markt te beoordelen. Overeenkomstig het genoemde arrest-Régie Networks dient met de heffing op omroepreclame, waarmee de onderhavige steun wordt gefinancierd, rekening te worden gehouden bij het onderzoek naar de verenigbaarheid van die regeling.

5.3.   Verenigbaarheid van de steun in het licht van artikel 107, leden 2 en 3, van het VWEU

(25)

De aangemelde steunmaatregel was naar aard en toepassingsgebied duidelijk niet in lijn met de voorwaarden van artikel 107, lid 2, van het VWEU en artikel 107, lid 3, onder a) en b), van het VWEU.

(26)

Door het begunstigen van radiostations die op het Franse grondgebied omroepdiensten via Hz verzorgen, en in het bijzonder door die stations te steunen waarvan de reclame-inkomsten het laagst zijn, streeft de steunregeling ernaar de mediadiversiteit op het Franse grondgebied te garanderen, wat een legitiem algemeen doel is. Het steunelement voor de begunstigden zou derhalve kunnen worden getoetst aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het VWEU. Daarin wordt het volgende bepaald: „Als verenigbaar met de interne markt kunnen worden beschouwd: […] steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad […]”. In dat geval moet de Commissie de positieve tegen de negatieve gevolgen van de maatregel afwegen.

(27)

In haar voorgaande besluiten is de Commissie tot de conclusie gekomen dat de steunregeling in kwestie positieve gevolgen heeft en verenigbaar is met de interne markt, met name omdat de regeling tot een duidelijk omschreven doelstelling van algemeen belang bijdraagt. De regeling heeft immers tot doel de veelheid aan radiostations te bevorderen die radio-omroepdiensten op het Franse grondgebied verzorgen. Kleine radiozenders met een lokaal gehoor worden ondersteund, rekening houdende met sociale, culturele en lokale belangen, wat een legitiem algemeen doel vormt. Bovendien is de verstoring van de concurrentie die eventueel wordt veroorzaakt doordat de steun die lokale zenders begunstigt, gering en verandert zij de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt niet zodanig dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Gezien de opdracht en de grootte van de voornoemde zenders is de verstoring van de concurrentie tussen die zenders en gelijkaardige dienstverrichters in een andere lidstaat bijzonder beperkt. Bijgevolg is de invloed op het handelsverkeer die uit de steun voortvloeit gering.

(28)

Uit het onderzoek van decreet nr. 97-1263, de artikelen 3 en 6, blijkt echter dat de wijze van financiering van de steunregeling door middel van de onderhavige parafiscale heffing integrerend deel uitmaakt van de regeling, zoals overigens door het Hof in zijn arrest-Régie Networks is vastgesteld (de punten 99 tot en met 112).

(29)

Zoals het Hof in punt 89 van het arrest-Régie Networks in herinnering heeft gebracht: „de wijze van financiering van een steunmaatregel kan de gehele daarmee gefinancierde steunregeling onverenigbaar met de interne markt maken. Derhalve mag het onderzoek van een steunmaatregel niet worden losgemaakt van de gevolgen van de wijze van financiering ervan. Integendeel, de Commissie moet bij haar onderzoek van een steunmaatregel noodzakelijkerwijze ook rekening houden met de wijze van financiering ervan wanneer deze financieringswijze een integrerend onderdeel van de maatregel vormt (zie in die zin met name arrest-Van Calster e.a., reeds aangehaald, punt 49, en arrest van 15 juli 2004, Pearle e.a., C-345/02, Jurispr. 2004, blz. I-7139, punt 29).”.

(30)

Dat betekent dat de Commissie bij haar onderzoek naar de verenigbaarheid van de steunregeling met de interne markt rekening moet houden met de betrokken heffing. Die heffing op omroepreclame lijkt wat dat betreft in strijd te zijn met het algemene beginsel dat regelmatig door de Commissie is bevestigd en door het Hof is bekrachtigd in zijn arrest van 25 juni 1970, Frankrijk/Commissie, zaak 47/69, Jurispr. 1970, blz. 487), dat ingevoerde producten of diensten moeten worden vrijgesteld van parafiscale heffingen die bedoeld zijn om een steunregeling te financieren waarvoor uitsluitend nationale ondernemingen in aanmerking komen. Het Hof wijst op deze beoordeling in zijn arrest-Régie Networks (punt 115).

(31)

De Commissie is van oordeel dat de niet-vrijstelling van de in Frankrijk via Hz verzorgde omroepdiensten vanuit in andere lidstaten gevestigde stations die niet in aanmerking komen voor de uit hoofde van de aangemelde regeling toegekende steun, de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt zodanig verandert dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Terwijl het door de aangemelde regeling beoogde algemene doel van het steunelement voor de begunstigden legitiem is en als verenigbaar met de interne markt kan worden beschouwd, geldt dat niet voor de wijze van financiering ervan.

6.   CONCLUSIES

(32)

De Commissie concludeert derhalve dat deze steunregeling verenigbaar met de interne markt kan worden verklaard, met name in het licht van de criteria van artikel 107, lid 3, onder c), van het VWEU. De Commissie kan daarentegen de financieringsmethode van de regeling niet goedkeuren.

(33)

De Commissie heeft dienaangaande akte genomen van de door de Franse autoriteiten in hun schrijven van 23 april 2009 aangevoerde onmogelijkheid om (onder de heffingsplichtigen van de parafiscale heffing waarmee de steunregeling wordt gefinancierd) de buitenlandse ondernemingen te identificeren die tijdens de door de steunregeling in kwestie bestreken periode omroepdiensten in Frankrijk hebben verzorgd vanuit in andere lidstaten gevestigde stations of regies. De Commissie aanvaardt, gezien het gedateerde karakter van de feiten, het bestaan van administratieve moeilijkheden die de identificatie belemmeren. Toch lijkt de verstreken tijd in de onderhavige zaak, op basis van de door de Franse autoriteiten verstrekte toelichtingen, op zich geen onoverkomelijke hinderpaal voor de identificatie van de heffingsplichtigen. De Franse autoriteiten hebben daarentegen aangegeven dat het, aan de hand van de gegevens in hun bezit, niet altijd mogelijk is te bepalen of de heffingsplichtigen exploitanten waren die vanaf Frans grondgebied of vanuit een andere lidstaat uitzonden. In dat geval is het hun taak de heffingsplichtige individueel en binnen een termijn van zes maanden vanaf de kennisgeving van dit besluit over zijn specifiek recht op terugbetaling in te lichten indien die vanuit een andere lidstaat naar Frankrijk heeft uitgezonden. De administratie dient alle haar ter beschikking staande middelen in te zetten teneinde de heffingsplichtigen te identificeren. Aangezien het evenwel niet vaststaat dat de Franse autoriteiten zelf alle heffingsplichtigen zullen kunnen identificeren, dienen zij tevens afdoende ruchtbaarheid te geven aan de terugbetalingsregeling, zodat de betrokken ondernemingen zich kenbaar kunnen maken.

(34)

Niets belet Frankrijk immers om die onbekende ondernemingen in staat te stellen hun recht te doen gelden op terugbetaling van de tijdens de periode van 1997 tot 2002 ten onrechte betaalde heffingen. Frankrijk kan de onverenigbaarheid van de financieringsmethode van de steunregeling ongedaan maken door het bedrag van de met de interne markt onverenigbare heffingen terug te betalen. Het dient daarbij de volgende voorwaarden te vervullen:

Frankrijk moet een oproep doen aan de betrokken ondernemingen en hen individueel inlichten over hun specifieke recht op terugbetaling voor zover de Franse autoriteiten hen kunnen identificeren. Ook dient het aan dat recht afdoende ruchtbaarheid te geven, in het bijzonder door advertenties in gespecialiseerde tijdschriften in de hele Europese Unie (14) te plaatsen;

de heffingsplichtigen dienen over een termijn van drie jaar te beschikken nadat hieraan afdoende ruchtbaarheid is gegeven om een verzoek tot terugbetaling in te dienen (15);

de terugbetaling moet uiterlijk binnen zes maanden na de indiening van het verzoek plaatsvinden (16);

de terugbetaalde bedragen dienen te worden vermeerderd met de daadwerkelijk opgelopen rente vanaf de datum waarop deze bedragen werden geïnd tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan; de rente dient aan de hand van een objectieve rentevoet op samengestelde grondslag te worden berekend, naar analogie met artikel 9 van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (17);

de Franse autoriteiten dienen elk door de betrokken ondernemingen verstrekte redelijke bewijs te aanvaarden dat de betaling van de heffing aantoont;

het recht op terugbetaling mag niet aan andere voorwaarden worden onderworpen;

de Franse autoriteiten dienen vanaf de kennisgeving van dit besluit om de zes maanden een rapport naar de Commissie te zenden waarin beschreven wordt hoe de terugbetaling verloopt,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De steunmaatregel die Frankrijk ten uitvoer heeft gelegd, is verenigbaar met de interne markt onder de in artikel 2 bedoelde voorwaarden.

Artikel 2

Om de discriminatie ongedaan te maken die buitenlandse programma-aanbieders ondergingen die de heffing op omroepreclame aan de Franse staat hebben betaald zonder voor de steunregeling in aanmerking te kunnen komen, gaan de Franse autoriteiten over tot de terugbetaling van de bij de buitenlandse ondernemingen tijdens de periode van 1997 tot 2002 geïnde parafiscale heffingen. Binnen een termijn van zes maanden na de kennisgeving van dit besluit lichten zij alle ondernemingen in die de terug te storten heffingen hebben betaald, indien zij hen kunnen identificeren, en zij geven afdoende ruchtbaarheid aan hun oproep opdat de betrokken ondernemingen zich kenbaar kunnen maken; deze ondernemingen dienen over een termijn van drie jaar te beschikken om een verzoek tot terugbetaling in te dienen (18). Na die oproep, en op basis van de door de ondernemingen in kwestie verstrekte bewijzen, betaalt Frankrijk uiterlijk binnen zes maanden na de indiening van het verzoek de met de interne markt onverenigbare heffingen terug, vermeerderd met de daadwerkelijk opgelopen interesten, die aan de hand van een objectieve rentevoet op samengestelde grondslag wordt berekend, naar analogie met artikel 9 van Verordening (EG) nr. 794/2004.

Artikel 3

Frankrijk deelt de Commissie binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van dit besluit mee welke maatregelen het heeft genomen om hieraan te voldoen.

Het zendt de Commissie vanaf de kennisgeving van dit besluit om de zes maanden een rapport waarin beschreven wordt hoe de in artikel 2 bedoelde terugbetaling verloopt, tot het verstrijken van een termijn van drie jaar vanaf de laatste in artikel 2 bedoelde maatregelen om aan dat recht afdoende ruchtbaarheid te geven.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot de Franse Republiek.

Gedaan te Brussel, 29 september 2010.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Vicevoorzitter


(1)  Vanaf 1 december 2009 zijn de artikelen 87 en 88 van het VEG artikel 107 respectievelijk artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie („VWEU”) geworden. De respectieve bepalingen zijn in wezen identiek. In het kader van dit besluit moeten verwijzingen naar de artikelen 107 en 108 van het VWEU waar nodig worden begrepen als verwijzingen naar respectievelijk de artikelen 87 en 88 van het VEG.

(2)   PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(3)   PB C 223 van 16.9.2009, blz. 15. http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:C:2009:223:0015:0019:NL:PDF

(4)  Decreet 92-1053 van 30 september 1992.

(5)  Brief aan de Franse autoriteiten van 10 november 1997, steunmaatregel N 679/97, PB C 120 van 1.5.1999, blz. 2; http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:C:1999:120:0002:0002:NL:PDF

(6)  Steunmaatregel NN 42/03 (ex N752/02), PB C 219 van 16.9.2003, blz. 3. http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:C:2003:219:0002:0003:NL:PDF http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/comp-2003/nn042-03.pdf

(7)  Zie overweging 14.

(8)  Vgl. voetnoot 1.

(9)   Journal officiel de la République française van 30.12.1997, blz. 19194.

(10)  Steunmaatregel NN 42/03 (ex N752/02), PB C 219 van 16.9.2003, blz. 3. Zie noot 6.

(11)  Vgl. voetnoot 10.

(12)  Arrest van 22 december 2008, zaak C-333/07, Société Régie Networks/Direction contrôle fiscal Rhône-Alpes Bourgogne, Jurispr. 2008, blz. I-10807; http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=Celex:62007C0333:NL:HTML

(13)  Vgl. voetnoot 1.

(14)  Binnen de grenzen van 2003.

(15)  Dit is de in Frankrijk gebruikelijke antwoordtermijn voor de contacten tussen de belastingdienst en de belastingplichtigen, die als redelijk kan worden beschouwd.

(16)  Die termijn werd vastgelegd in de beschikking van de Commissie van 14 december 2004 betreffende de door Frankrijk tot uitvoer gebrachte belasting op aankoop van vlees (destructiebelasting). De termijn lijkt redelijk en er bestaat geen grond er in de onderhavige zaak van af te wijken.

(17)   PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1.

(18)  Volgens de in overweging 34 verduidelijkte voorwaarden.