16.9.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 243/40


VERORDENING (EU) Nr. 812/2010 VAN DE COMMISSIE

van 15 september 2010

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde continuglasvezelproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 7,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Inleiding

(1)

Op 17 december 2009 heeft de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) de inleiding aangekondigd van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaalde continuglasvezelproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC” of „het betrokken land”).

(2)

De procedure is ingeleid naar aanleiding van een klacht die op 3 november 2009 door de European Glass Fiber Producers Association (APFE) („de klager”) was ingediend namens producenten die goed zijn voor een groot deel, in dit geval meer dan 50 %, van de totale productie van bepaalde continuglasvezelproducten in de Unie. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal inzake invoer van het genoemde product met dumping en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om tot inleiding van een procedure over te gaan.

2.   Bij de procedure betrokken partijen

(3)

De Commissie heeft de klager, andere bekende producenten in de Unie, de haar bekende betrokken producenten-exporteurs en vertegenwoordigers van de VRC, importeurs, leveranciers en gebruikers, alsmede hun verenigingen officieel van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(4)

Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

(5)

Gezien het kennelijk grote aantal producenten-exporteurs, importeurs en producenten in de Unie werd in het bericht van inleiding overwogen om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening voor de vaststelling van dumping en schade gebruik te maken van steekproeven. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werd aan alle producenten-exporteurs, importeurs en producenten in de Unie gevraagd zich bij de Commissie kenbaar te maken en haar overeenkomstig het bericht van inleiding basisinformatie te verstrekken over hun activiteiten in verband met het betrokken product gedurende het onderzoektijdvak (1 oktober 2008 – 30 september 2009).

(6)

Acht Chinese producenten-exporteurs of groepen producenten-exporteurs en zeven producenten of groepen producenten in de Unie verstrekten de verlangde informatie en stemden ermee in te worden opgenomen in de steekproef. Na beoordeling van de verstrekte informatie werd, gezien het grote aantal producenten-exporteurs en producenten in de Unie dat zich bereid verklaarde mee te werken, besloten dat voor deze producenten een steekproef moest worden samengesteld (zie de overwegingen 12 en 13).

(7)

Van de niet-verbonden importeurs hebben er in het onderzoekstadium waarin de steekproeven werden samengesteld, slechts drie de verlangde informatie verstrekt binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn. Daarom werd besloten geen gebruik te maken van een steekproef en een vragenlijst te sturen naar alle importeurs die zich kenbaar hadden gemaakt.

(8)

Om de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in de VRC in staat te stellen desgewenst een verzoek om behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”) of individuele behandeling („IB”) in te dienen, heeft de Commissie de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs de desbetreffende formulieren toegezonden. Alle in de steekproef opgenomen (groepen) ondernemingen vroegen overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening om BMO of, indien uit het onderzoek zou blijken dat zij niet aan de voorwaarden voor BMO voldeden, om IB.

(9)

De Commissie heeft de bevindingen van het BMO-onderzoek officieel bekendgemaakt aan de betrokken producenten-exporteurs in de VRC, de autoriteiten van de VRC en de klager. Zij kregen ook de gelegenheid om hun standpunten schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord indien daar bijzondere redenen voor waren.

(10)

De Commissie heeft een vragenlijst gestuurd naar de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, de importeurs en alle haar bekende gebruikers en verenigingen van gebruikers. Er werden volledig ingevulde vragenlijsten ontvangen van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in de VRC, van alle in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, van twee importeurs en van 13 gebruikers.

(11)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de voorlopige vaststelling van dumping, de (dreigende) schade als gevolg hiervan en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

a)

producenten-exporteurs in de VRC

Chongqing Polycomp International Corporation („CPIC”);

Jushi Group (Jushi Group Co., Ltd.; Jushi Group Chengdu Co., Ltd.; Jushi Group Jiujiang Co. Ltd.; Jushi P-D Interglas Co. Ltd.; China National Building Materials & Equipment Import and Export Corporation; CNBM International Corporation; Tongxiang Leishi Mineral Powder Co., Ltd.; Tongxiang Juzhen Mining Co., Ltd.; Tongxiang Jinshi Precious Metal Equipment Co., Ltd.; Zhejiang Songyang Mingshi Mining Co., Ltd., en Zhenshi Group Zhejiang Yushi Int Logistics); en

New Changhai Group (Changzhou New Changhai Fiberglass Co., Ltd. en Jiangsu Changhai Composite Materials Holding Co., Ltd.);

b)

producenten in de Unie

Johns Manville Slovakia, Trnava, Slowakije;

European Owens Corning Fiberglas, Brussel, België;

Owens Corning France, Chambéry, Frankrijk;

PPG Industries BV, Hoogezand, Nederland;

c)

gebruikers in de Unie

Sabic Europe BV, Sittard, Nederland, en Genk, België;

Sabic Innovative Plastics BV, Bergen op Zoom, Nederland;

d)

producent in het referentieland

Cam Elyaf Sanayii A.Ș, Turkije.

3.   Steekproeven

(12)

Uit de acht Chinese producenten-exporteurs of groepen producenten-exporteurs maakte de Commissie overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening een selectie voor de samenstelling van een steekproef op basis van de grootste representatieve uitvoerhoeveelheden die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs konden worden onderzocht. De samengestelde steekproef bestaat uit drie (groepen verbonden) ondernemingen, die samen meer dan 70 % van de door de medewerkende partijen uit de VRC naar de EU uitgevoerde hoeveelheid vertegenwoordigen. Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening werd overleg gepleegd met de betrokken partijen, die geen bezwaar maakten.

(13)

Zeven producenten in de Unie verstrekten de verlangde informatie en stemden ermee in te worden opgenomen in de steekproef. Op basis van de informatie die zij van deze medewerkende producenten in de Unie heeft ontvangen, heeft de Commissie een steekproef samengesteld bestaande uit de drie (groepen) producenten in de Unie met de grootste verkoop en productie, die samen 64 % van de totale verkoop van alle medewerkende producenten in de Unie vertegenwoordigden.

4.   Onderzoektijdvak

(14)

Het onderzoek naar dumping en schade had betrekking op de periode van 1 oktober 2008 tot en met 30 september 2009 (het „onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die van belang zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 2006 tot het eind van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(15)

Bij het betrokken product, zoals beschreven in het bericht van inleiding, gaat het om gehakte glasvezelstrengen met een lengte van niet meer dan 50 mm; glasvezelrovings; splinters en draden van glasvezelfilamenten; en matten van glasvezelfilamenten met uitzondering van glaswolmatten, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7019 11 00, 7019 12 00, 7019 19 10 en ex 7019 31 00 („het betrokken product”).

(16)

Bij het betrokken product gaat het om de grondstof die meestal wordt gebruikt om thermoplastische en thermohardende harsen in de composietenindustrie te versterken. De daaruit resulterende composietmaterialen (glasvezelversterkte kunststoffen) worden in een groot aantal industrieën gebruikt: auto-industrie, elektrotechniek/elektronica, windmolenbladen, bouw, reservoirs/buizen, consumentenartikelen, ruimtevaart-/militair materieel, enz.

(17)

Deze procedure heeft betrekking op vier basissoorten continuglasvezelproducten, namelijk gehakte strengen, rovings, matten (m.u.v. glaswolmatten) en draden. Uit het onderzoek is gebleken dat de verschillende soorten van het betrokken product, ondanks verschillen in het uiterlijk en eventuele verschillen in de eindtoepassingen, bijna allemaal dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en in hoofdzaak voor dezelfde doeleinden worden gebruikt. Er werd echter vastgesteld dat splinters niet dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben omdat dit geen continuglasvezels zijn, maar niet-continue strengen van onregelmatige lengte. Uit het onderzoek is ook gebleken dat bepaalde zeer specifieke soorten rovings en bepaalde zeer specifieke soorten draden die momenteel respectievelijk onder de GN-codes 7019 12 00 en 7019 19 10 vallen, van de productomschrijving moeten worden uitgesloten omdat deze soorten door coaten en impregneren speciaal worden behandeld en een gloeiverlies van meer dan 3 % hebben, zodat ze andere fysische en chemische eigenschappen hebben.

(18)

Diverse downstreamgebruikers van draden voerden aan dat draden volledig moeten worden uitgesloten van de in deze procedure vastgestelde productomschrijving, aangezien er in de Unie vrijwel geen productiebasis voor bestaat en draden en andere productsoorten niet onderling substitueerbaar zijn.

(19)

Uit het onderzoek is echter gebleken dat er aan de vraagzijde ten minste in één richting sprake is van substitueerbaarheid (d.w.z. draden kunnen in een aantal toepassingen worden gebruikt in plaats van andere productsoorten, ook al zou dit — gezien de relatief hogere prijs van draden — niet altijd een economisch levensvatbare optie zijn); bovendien kan de beperkte productiebasis van een bepaalde productsoort op zich geen reden zijn om die soort uit te sluiten van de productomschrijving, zolang zij dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen en gebruiksdoeleinden heeft als andere soorten. Omdat continuglasvezeldraden dezelfde wezenlijke kenmerken hebben als andere continuglasvezelproducten en zij tot op zekere hoogte onderling verwisselbaar zijn, werd voorlopig geconcludeerd dat er geen redenen waren om draden uit te sluiten van de definitie van het product. Er zal echter speciale aandacht worden besteed aan de verdere beoordeling van dit argument.

2.   Soortgelijk product

(20)

Geconstateerd werd dat het betrokken product, de continuglasvezelproducten die in de VRC worden geproduceerd en aldaar op de binnenlandse markt worden verkocht, en de continuglasvezelproducten die in het voorlopige referentieland, Turkije, worden geproduceerd en aldaar op de binnenlandse markt worden verkocht, dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt als die welke door de bedrijfstak van de Unie in de Unie worden geproduceerd en daar ook worden verkocht. Daarom worden deze producten voorlopig beschouwd als gelijk in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

C.   DUMPING

1.   Behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”)

(21)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening wordt bij antidumpingonderzoeken betreffende producten van oorsprong uit de VRC de normale waarde voor producenten die aan de criteria van lid 7, onder c), van dat artikel voldoen, overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 van dat artikel vastgesteld.

(22)

Gemakshalve worden deze criteria hieronder nog eens kort samengevat:

1.

besluiten van ondernemingen en de door hen gemaakte kosten zijn een reactie op marktsignalen, zonder staatsinmenging van betekenis;

2.

de boekhouding wordt door een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de hiervoor internationaal geldende normen gecontroleerd en bestrijkt alle terreinen;

3.

er zijn geen verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie;

4.

faillissements- en eigendomswetten verschaffen juridische zekerheid en stabiliteit;

5.

munteenheden worden tegen de marktkoers omgerekend.

(23)

Alle drie in de steekproef opgenomen (groepen) producenten-exporteurs hebben in het kader van dit onderzoek om BMO overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening verzocht en binnen de vastgestelde termijn het desbetreffende aanvraagformulier ingevuld:

Chongqing Polycomp International Corporation („CPIC”);

Jushi Group; en

New Changhai Group.

(24)

Voor alle bovenvermelde in de steekproef opgenomen (groepen) producenten-exporteurs heeft de Commissie alle gegevens verzameld die zij nodig achtte, en heeft zij de in het aanvraagformulier voor BMO verstrekte gegevens en alle andere nodig geachte gegevens ter plaatse gecontroleerd.

(25)

Uit het onderzoek is gebleken dat twee in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs/groepen uit de VRC niet aan de voorwaarden van de in artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening opgenomen criteria voor toekenning van BMO voldeden.

(26)

Met name kon één producent-exporteur/groep niet aantonen dat de besluiten van zijn onderneming voldoende vrij van staatsinmenging werden genomen. De meeste leden van de raad van bestuur werden benoemd door een onderneming die voor meer dan de helft in handen van de staat was. Bijgevolg kon de staat met succes elk genomen besluit tegenhouden. Het is dus duidelijk dat de staat een grote rol speelt in het besluitvormingsproces van de onderneming. Bovendien kon de onderneming niet aantonen dat zij over een duidelijke boekhouding beschikt die onder controle staat van een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de hiervoor internationaal geldende normen, aangezien het belastbare inkomen van de onderneming niet correct in de jaarrekening werd bekendgemaakt.

(27)

De andere in de steekproef opgenomen producent-exporteur/groep kon evenmin aantonen dat de besluiten van zijn onderneming voldoende vrij van staatsinmenging werden genomen. Twee handelaren in de groep zijn ondernemingen in handen van de staat. De staat kan zich ook in aanzienlijke mate mengen in de besluitvorming van één producent-exporteur in de groep door het impliciete vetorecht waarover hij beschikt via het bestuurslid dat de moedermaatschappij vertegenwoordigt die in handen van de staat is. Deze producent is op zijn beurt de moedermaatschappij en grootste aandeelhouder van twee andere producenten-exporteurs in de groep, waardoor de staat zich ook in aanzienlijke mate kan mengen in hun besluitvorming. Bovendien konden drie producenten-exporteurs in de groep niet aantonen dat zij aan het tweede criterium voldeden, aangezien bij twee van hen de preferentiële fiscale behandeling niet in de jaarrekening werd vermeld, terwijl bij de derde de controle niet door een onafhankelijke instantie bleek te worden uitgevoerd. Bovendien voldeden vijf ondernemingen in de groep niet aan het derde criterium (hoofdzakelijk vanwege niet-marktgerichte prijzen voor de grondgebruiksrechten).

(28)

Eén in de steekproef opgenomen producent-exporteur, een groep van twee verbonden ondernemingen, toonde aan dat hij voldeed aan alle criteria van artikel 2, lid 7, onder c), zodat hem BMO kon worden toegekend.

(29)

Na mededeling van de BMO-bevindingen werden opmerkingen ontvangen van de bedrijfstak van de Unie en van twee in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs/groepen waaraan geen BMO zou worden toegekend. Er was echter geen enkele aanleiding om de in dit verband gedane bevindingen op grond van de ontvangen opmerkingen te wijzigen.

2.   Individuele behandeling („IB”)

(30)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet voor landen waarop die bepaling van toepassing is, een voor het gehele land geldend recht worden vastgesteld, maar kunnen ondernemingen die kunnen aantonen dat zij aan de criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening voldoen, daarvan worden uitgezonderd. Gemakshalve worden deze criteria hieronder nog eens kort samengevat:

in het geval van ondernemingen of joint ventures die geheel of gedeeltelijk in buitenlandse handen zijn, zijn exporteurs vrij om kapitaal en winsten te repatriëren;

de uitvoerprijzen en -hoeveelheden en de verkoopvoorwaarden worden vrij vastgesteld;

de meerderheid van de aandeelhouders zijn particulieren. Staatsambtenaren die deel uitmaken van de raad van bestuur of die leidinggevende functies vervullen, moeten in de minderheid zijn of er moet worden aangetoond dat de onderneming niettemin voldoende vrij is van staatsinmenging;

bij de omrekening van valuta's worden marktkoersen gebruikt; en

de staatsinmenging is niet dusdanig dat maatregelen ontweken kunnen worden indien voor individuele exporteurs een ander recht wordt vastgesteld.

(31)

De bovenvermelde in de steekproef opgenomen onderneming en groep ondernemingen waaraan BMO werd geweigerd, verzochten ook om IB voor het geval hun geen BMO zou worden toegekend.

(32)

Op basis van de beschikbare informatie werd vastgesteld dat de onderneming noch de groep ondernemingen konden aantonen dat zij aan alle voorwaarden van artikel 9, lid 5, van de basisverordening voor IB voldeden. Met name werd vastgesteld dat de ondernemingen niet voldeden aan het criterium van artikel 9, lid 5, onder c), van de basisverordening dat de meerderheid van de aandeelhouders particulieren moeten zijn of dat de onderneming voldoende vrij van staatsinmenging moet zijn, aangezien gebleken is dat alle ondernemingen, zoals uiteengezet in de overwegingen 26 en 27, uiteindelijk voor het merendeel in handen van de staat waren of onder zeggenschap van de staat stonden. Zoals hierboven werd vermeld, bleken de onderneming noch de groep ondernemingen te kunnen aantonen dat zij voldeden aan het criterium van artikel 9, lid 5, onder e), namelijk dat hun besluitvorming vrij moet zijn van aanzienlijke staatsinmenging waardoor maatregelen kunnen worden ontweken indien voor de ondernemingen een ander recht zou worden vastgesteld. Hun verzoeken om IB moesten bijgevolg worden afgewezen.

(33)

Daarom werd geconcludeerd dat geen IB mocht worden toegekend aan de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs/groepen waaraan BMO werd geweigerd.

3.   Normale waarde

3.1.   Vaststelling van de normale waarde voor de producent-exporteur/groep waaraan BMO werd toegekend

(34)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening ging de Commissie voor die producent-exporteur eerst na of zijn totale binnenlandse verkoop van continuglasvezelproducten representatief was, m.a.w. of het totale volume van die verkoop minstens 5 % vertegenwoordigde van zijn totale uitvoer van het betrokken product naar de Unie. Uit het onderzoek is gebleken dat de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product representatief was.

(35)

Vervolgens heeft de Commissie vastgesteld welke productsoorten die op de binnenlandse markt door de ondernemingen met een in het algemeen representatieve binnenlandse verkoop werden verkocht, identiek waren aan of een grote gelijkenis vertoonden met de naar de Unie uitgevoerde soorten.

(36)

Voor elke soort die door de producent-exporteur op de binnenlandse markt werd verkocht en die vergelijkbaar bleek te zijn met de voor uitvoer naar de Unie verkochte soort continuglasvezelproducten, werd nagegaan of de binnenlandse verkoop voldoende representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een bepaalde productsoort werd als voldoende representatief beschouwd wanneer van die soort in het OT op de binnenlandse markt aan onafhankelijke afnemers een hoeveelheid was verkocht die ongeveer 5 % bedroeg van de totale voor uitvoer naar de Unie verkochte hoeveelheid van de vergelijkbare productsoort. Uit het onderzoek is gebleken dat de binnenlandse verkoop voor op vier na alle productsoorten representatief was.

(37)

Daarna heeft de Commissie onderzocht of de binnenlandse verkoop van elke in representatieve hoeveelheden verkochte soort van het betrokken product overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening kon worden beschouwd als verkoop in het kader van normale handelstransacties. Hiertoe werd voor elke productsoort het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het OT vastgesteld.

(38)

Wanneer meer dan 80 % van de totale verkoop van een productsoort was verkocht tegen een nettoprijs die gelijk was aan of hoger was dan de berekende productiekosten, en de gewogen gemiddelde verkoopprijs van die soort gelijk was aan of hoger was dan de kosten per eenheid, werd de normale waarde per productsoort berekend als het gewogen gemiddelde van alle binnenlandse verkoopprijzen voor de productsoort in kwestie.

(39)

Wanneer de winstgevende verkoop van een productsoort 80 % of minder van de totale verkoop van die soort bedroeg, of de gewogen gemiddelde prijs van die soort lager was dan de kosten per eenheid, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, berekend als de gewogen gemiddelde prijs van alleen de winstgevende verkoop op de binnenlandse markt van die soort.

(40)

Wanneer alle productsoorten met verlies werden verkocht, werd geconcludeerd dat zij niet in het kader van normale handelstransacties waren verkocht.

(41)

Uit het onderzoek is gebleken dat de winstgevende verkoop van op één na alle vergelijkbare productsoorten meer dan 80 % bedroeg van de totale binnenlandse verkoop, zodat de volledige binnenlandse verkoop werd gebruikt bij de berekening van de gemiddelde prijs voor de normale waarde. Voor één productsoort werd alleen de winstgevende verkoop gebruikt. Voor de verkoop van de vier productsoorten die niet in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt werden verkocht, heeft de Commissie voor de normale waarde gebruikgemaakt van representatieve binnenlandse prijzen, naar behoren gecorrigeerd, van soorten die een grote gelijkenis vertoonden.

3.2.   Vaststelling van de normale waarde voor producenten-exporteurs/groepen waaraan geen BMO werd toegekend

a)   Referentieland

(42)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening werd de normale waarde voor ondernemingen waaraan geen BMO kon worden toegekend, vastgesteld op grond van de prijzen of berekende waarde in een referentieland.

(43)

In het bericht van inleiding gaf de Commissie aan voornemens te zijn om Turkije als geschikt referentieland te kiezen voor het vaststellen van de normale waarde voor de VRC, en werd belanghebbenden verzocht hun reacties mede te delen.

(44)

Twee belanghebbenden hebben zich gemeld en betoogd dat Turkije geen geschikt referentieland was, maar zij verstrekten hiervoor geen bewijsmateriaal. Een andere belanghebbende stelde in zijn opmerkingen over de gemaakte keuze voor om India als referentieland te gebruiken, daar het ontwikkelingsniveau van India vergelijkbaar was met dat van de VRC, de markten vergelijkbaar waren omdat op beide markten de windenergietoepassingen zeer belangrijk waren, en vergelijkbare soorten op soortgelijke wijze werden geproduceerd. Bovendien werd de Indiase markt beschreven als een open markt met een aanzienlijke invoer. Ten slotte werd vermeld dat de toegang tot grondstoffen in beide landen vergelijkbaar was.

(45)

De Commissie verzocht om medewerking van producenten van het soortgelijke product in Turkije, Canada, de VS, de Republiek Korea en India. Alleen de Turkse producent gaf echter zijn bereidheid tot medewerking te kennen en diende een ingevulde vragenlijst in.

(46)

Erkend wordt dat Turkije een representatief referentieland is wat de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid betreft. De normale waarde voor één soort van het soortgelijke product die in Turkije niet wordt geproduceerd, zou echter moeten worden berekend. Ook zij erop gewezen dat het lopende Turkse antidumpingonderzoek betreffende de invoer van continuglasvezelproducten wijst op een mogelijke neerwaartse prijsdruk op de Turkse binnenlandse markt. Aangezien Turkije echter het enige land was dat bereid was om aan dit onderzoek mee te werken, wordt voorlopig geconcludeerd dat Turkije als referentieland moet worden gebruikt.

b)   Vaststelling van de normale waarde

(47)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening werd de normale waarde voor de producenten-exporteurs waaraan geen BMO was toegekend, aan de hand van de gecontroleerde gegevens van de producent in het referentieland vastgesteld volgens de bovenbeschreven algemene methode die werd toegepast voor de groep ondernemingen waaraan BMO was toegekend. Indien productsoorten op de binnenlandse markt van het referentieland allemaal met verlies werden verkocht of indien geen gelijkende soorten werden verkocht, werd de normale waarde berekend overeenkomstig artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening.

4.   Uitvoerprijs

(48)

In de meeste gevallen werd het betrokken product naar onafhankelijke afnemers in de Unie uitgevoerd, en daarom werd de uitvoerprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, d.w.z. aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijs.

(49)

Met betrekking tot de geringe hoeveelheid die door één producent-exporteur naar zijn verbonden ondernemingen in de Unie werd uitgevoerd, is vastgesteld dat zij voor intern gebruik bestemd was; zij werd bijgevolg niet gebruikt voor de voorlopige berekening van de dumping.

5.   Vergelijking

(50)

De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken op basis van de prijs af fabriek. Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Correcties werden toegestaan in alle gevallen waarin deze redelijk en nauwkeurig bleken te zijn en met bewijsmateriaal waren gestaafd. Er werd een correctie toegestaan voor indirecte belastingen, vervoer over zee en verzekering, vervoer in het land van uitvoer, verschil in handelsstadium (voor verschillen in het distributiekanaal), garantiekosten, en krediet- en bankkosten.

6.   Dumpingmarges

(51)

De voorlopige dumpingmarges werden uitgedrukt in een percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring.

(52)

Voor de medewerkende groep producenten-exporteurs waaraan BMO werd toegekend, werd overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening een individuele dumpingmarge vastgesteld op basis van een vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs.

(53)

De dumpingmarge voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen waaraan geen BMO of IB werd toegekend, en voor de niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen werd berekend als het gemiddelde van de drie in de steekproef opgenomen (groepen) ondernemingen.

(54)

Gezien de hoge mate van medewerking aan het onderzoek — de medewerkende ondernemingen namen ongeveer 100 % van alle invoer uit de VRC tijdens het OT voor hun rekening — werd voor alle niet-medewerkende ondernemingen de dumpingmarge voor het gehele land berekend aan de hand van de hoogste marge die voor de in de steekproef opgenomen (groepen) ondernemingen werd vastgesteld.

(55)

Op basis hiervan zijn de voorlopige dumpingmarges als volgt:

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

New Changhai Group

8,5 %

Andere medewerkende ondernemingen

43,6 %

Overige

43,6 %

D.   SCHADE

1.   Productie in de Unie en bedrijfstak van de Unie

(56)

In het OT werd het soortgelijke product in de Unie door elf producenten vervaardigd. Zeven van deze elf producenten werkten aan het onderzoek mee. Deze zeven producenten waren allemaal lid van de vereniging die de klacht heeft ingediend, en bleken een groot deel, in dit geval meer dan 90 %, van de totale productie van het soortgelijke product in de Unie voor hun rekening te nemen. Van de overige vier producenten in de Unie was er één ook klager, hebben er twee de klacht actief gesteund, terwijl de vierde de klacht niet heeft gesteund, noch er bezwaar tegen heeft gemaakt. De elf producenten vormen derhalve de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening en worden hierna de „bedrijfstak van de Unie” genoemd.

(57)

Zoals in overweging 13 is vermeld, werd een steekproef van drie producenten geselecteerd, die ca. 64 % van de totale productie in de Unie vertegenwoordigden. Daar twee van deze producenten groepen verbonden ondernemingen waren die in de Unie diverse productie-eenheden hadden, werd de steekproef samengesteld uit in totaal negen individuele ondernemingen.

(58)

Sommige belanghebbenden betoogden dat de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie niet mochten worden beschouwd als deel uitmakend van de bedrijfstak van de Unie, aangezien zij alle drie verbonden Chinese producenten hadden die het betrokken product vervaardigden. Het onderzoek heeft bevestigd dat twee van de drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie inderdaad verbonden Chinese producenten hadden. Ondanks deze relatie bleken deze twee in de steekproef opgenomen producenten in de Unie zich echter niet op zodanige wijze te gedragen dat de bevindingen van het onderzoek erdoor onbetrouwbaar werden. De hoeveelheden die deze producenten in de Unie bij hun verbonden ondernemingen in de VRC hebben betrokken, zijn beperkt (minder dan 4 % van de invoer uit de VRC). Bovendien kan deze invoer als verwaarloosbaar worden beschouwd vergeleken met de totale productie van de betrokken producenten in de Unie, die in geen geval als importeurs mogen worden aangemerkt, daar zij duidelijk echte glasvezelproducenten zijn. Ten slotte was deze beperkte invoer niet van invloed op de schade-indicatoren betreffende de betrokken producenten in de Unie. Gezien het bovenstaande was de Commissie van oordeel dat er geen redenen waren om een of meer van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie uit te sluiten van de definitie van bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

2.   Verbruik in de Unie

(59)

Het verbruik in de Unie werd vastgesteld op basis van het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie en de van Eurostat verkregen gegevens over de in de Unie ingevoerde hoeveelheden.

(60)

Het verbruik in de Unie is tussen 2006 en het eind van het OT sterk gedaald, met 24 %. Het verbruik was echter in 2007 en in de eerste helft van 2008 licht gestegen.

Tabel 1

Verbruik in de Unie

 

2006

2007

2008

OT

Eenheden (ton)

982 831

1 043 611

1 035 795

748 045

Index

100

106

105

76

3.   Invoer uit het betrokken land

3.1.   Met dumping ingevoerde hoeveelheid

(61)

De uit de VRC in de Unie ingevoerde hoeveelheid van het betrokken product is gedurende de beoordelingsperiode aanzienlijk toegenomen. Over het geheel beschouwd is de invoer uit de VRC in de beoordelingsperiode met meer dan 50 % gestegen. Met name tussen 2006 en 2008 is de invoer uit de VRC meer dan verdubbeld. In het OT is hij gedaald in vergelijking met 2008, maar het percentage waarmee hij daalde (25 %), was lager dan het percentage waarmee het verbruik daalde (28 %).

Tabel 2

Invoer uit de VRC (hoeveelheden)

 

2006

2007

2008

OT

Eenheden (ton)

77 283

122 190

155 875

116 413

Index

100

158

202

151

3.2.   Marktaandeel van de invoer met dumping

(62)

Het marktaandeel van de invoer met dumping uit de VRC is tijdens de beoordelingsperiode gestaag toegenomen. In het OT had de Chinese invoer een marktaandeel van 15,6 %, wat bijna het dubbele is van het marktaandeel in 2006.

Tabel 3

Invoer uit de VRC (marktaandeel)

 

2006

2007

2008

OT

Marktaandeel (%)

7,9 %

11,7 %

15,0 %

15,6 %

Index

100

149

191

198

3.3.   Prijzen

a)   Prijsontwikkeling

(63)

De tabel hieronder geeft de gemiddelde prijs weer van de invoer met dumping uit de VRC, grens Unie, vóór inklaring, volgens de cijfers van Eurostat. De gemiddelde prijs van de invoer uit de VRC is in de beoordelingsperiode in wezen stabiel gebleven in weerwil van een aanzienlijke wereldwijde stijging van de prijzen van de bij de productie van continuglasvezels gebruikte grondstoffen tijdens de beoordelingsperiode (zoals ook blijkt uit tabel 18).

Tabel 4

Invoer uit de VRC (prijzen)

 

2006

2007

2008

OT

Gemiddelde prijs per ton (euro)

930

936

970

943

Index

100

101

104

101

b)   Prijsonderbieding

(64)

Voor elke productsoort werd een prijsvergelijking gemaakt tussen de verkoopprijzen van de Chinese producenten-exporteurs en de verkoopprijzen in de Unie van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Daartoe werden de prijzen die de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie niet-verbonden afnemers in rekening brachten, vergeleken met de prijzen van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in het betrokken land. Waar nodig werden correcties toegepast voor verschillen in handelsstadium en kosten na de invoer.

(65)

Uit deze vergelijking bleek dat het uit de VRC ingevoerde betrokken product tijdens het OT in de Unie werd verkocht tegen prijzen die, uitgedrukt als percentage van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie, deze laatste met 23 tot 39 % onderboden.

4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

4.1.   Opmerkingen vooraf

(66)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening onderzocht de Commissie alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van de bedrijfstak van de Unie van invloed waren. Onderstaande gegevens hebben betrekking op de bedrijfstak van de Unie in zijn geheel voor zover het de verkoop en het marktaandeel betreft, en op de in de steekproef opgenomen producenten voor alle andere indicatoren.

4.2.   Productie

(67)

De in de Unie geproduceerde hoeveelheden bleven van 2006 tot 2008 relatief stabiel, maar zijn in het OT scherp gedaald:

Tabel 5

Bedrijfstak van de Unie — productie

In de steekproef opgenomen producenten

2006

2007

2008

OT

Eenheden (ton)

495 942

508 837

502 729

312 824

Index

100

103

101

63

4.3.   Productiecapaciteit en bezettingsgraad

(68)

De productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie ontwikkelde zich als volgt:

Tabel 6

Bedrijfstak van de Unie — productiecapaciteit

In de steekproef opgenomen producenten

2006

2007

2008

OT

Productiecapaciteit (ton)

575 900

573 600

585 350

510 700

Index

100

100

102

89

Bezettingsgraad (%)

86 %

89 %

86 %

61 %

Index

100

103

100

71

(69)

De productiecapaciteit werd in het OT verlaagd. Gezien de prijserosie en het verlies van marktaandeel als gevolg van de invoer met dumping uit de VRC werden immers diverse productielijnen ontmanteld, tijdelijk gesloten of op een lagere productie omgeschakeld. In weerwil van deze vermindering van de productiecapaciteit daalde de bezettingsgraad van 86 tot 61 %, d.w.z. met 29 %.

4.4.   Voorraden

(70)

Uit de tabel hieronder blijkt dat de voorraden eerst zijn afgenomen in 2007, toen het verbruik piekte, waarna zij in 2008 sterk zijn toegenomen in verband met de plotse daling van de vraag in het vierde kwartaal van dat jaar. In het OT werden weer normale voorraadniveaus bereikt.

Tabel 7

Bedrijfstak van de Unie — voorraden

In de steekproef opgenomen producenten

2006

2007

2008

OT

Eenheden (ton)

88 968

73 018

123 910

82 160

Index

100

82

139

92

4.5.   Verkoopvolume (bedrijfstak van de Unie in zijn geheel)

(71)

Het verkoopvolume van alle producenten in de Unie op de EU-markt, met inbegrip van de verkoop voor intern gebruik, ontwikkelde zich als volgt:

Tabel 8

Bedrijfstak van de Unie — EU-verkoop (volume)

Alle EU-producenten

2006

2007

2008

OT

Eenheden (ton)

737 818

743 784

706 746

520 064

Index

100

101

96

70

(72)

Het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie in zijn geheel is met 30 % gedaald. Hoewel het verbruik in de Unie in 2007 met 6 % is gestegen (zoals blijkt uit tabel 1), is het volume van de verkoop van het betrokken product door de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie in dat jaar met slechts 1 % toegenomen. De bedrijfstak van de Unie kon derhalve niet profiteren van het toegenomen verbruik in die periode. Daarna, in 2008 en in het OT, is het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie sterk gedaald.

4.6.   Marktaandeel (bedrijfstak van de Unie in zijn geheel)

(73)

Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie is in 2007 en 2008 sterk teruggelopen, waarna het zich in het OT licht herstelde. Over het geheel beschouwd verloor de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode echter 5,6 procentpunten aan marktaandeel terwijl, zoals blijkt uit tabel 3, het marktaandeel van de invoer met dumping uit de VRC in de beoordelingsperiode bijna verdubbelde.

Tabel 9

Bedrijfstak van de Unie — EU-marktaandeel

Alle EU-producenten

2006

2007

2008

OT

EU-marktaandeel (%)

75,1 %

71,3 %

68,2 %

69,5 %

Index

100

95

91

93

4.7.   Verkoopprijzen

(74)

Wat de gemiddelde verkoopprijzen betreft, blijkt uit de tabel hieronder dat de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode niet in staat was zijn verkoopprijzen aan niet-verbonden afnemers te verhogen. Integendeel, de gemiddelde verkoopprijzen zijn met 2 % gedaald, wat des te opmerkelijker is tegen de achtergrond van stijgende grondstoffenprijzen. In feite had de bedrijfstak van de Unie, wegens de neerwaartse prijsdruk op de markt van de Unie als gevolg van de invoer met dumping uit de VRC, niet de mogelijkheid om de stijging van de grondstoffenkosten door te berekenen in de verkoopprijzen.

Tabel 10

Bedrijfstak van de Unie — EU-verkoop (gemiddelde prijzen)

In de steekproef opgenomen producenten

2006

2007

2008

OT

Euro/ton

1 179

1 166

1 192

1 159

Index

100

99

101

98

4.8.   Werkgelegenheid

(75)

Uit de werkgelegenheidscijfers van de producenten in de Unie blijkt dat de bedrijfstak van de Unie de productie gedurende de hele beoordelingsperiode heeft gerationaliseerd met het doel de productiekosten te verlagen en de stijging van de grondstoffenkosten te compenseren. Het aantal werknemers is in de beoordelingsperiode immers met 20 procentpunten gedaald; alleen al in de periode tussen 2007 en het eind van het OT liep het aantal met 15 procentpunten terug.

Tabel 11

Bedrijfstak van de Unie — werkgelegenheid

In de steekproef opgenomen producenten

2006

2007

2008

OT

Aantal werknemers

4 114

3 890

3 705

3 302

Index

100

95

90

80

4.9.   Productiviteit

(76)

Als gevolg van de in de voorgaande overweging beschreven inspanningen van de bedrijfstak van de Unie is de arbeidsproductiviteit van de producenten in de Unie in 2008 en 2009 aanzienlijk gestegen. In het OT kwam er een kentering in deze positieve ontwikkeling, wat resulteerde in een algemeen verlies van productiviteit met 21 % tijdens de beoordelingsperiode. Deze ommekeer was gedeeltelijk toe te schrijven aan de instorting van de vraag en gedeeltelijk aan de invoer met dumping uit de VRC waarbij de prijzen van de bedrijfstak van de Unie sterk werden onderboden, wat leidde tot een forse daling van de productie en bijgevolg tot een stijging van de werkgelegenheid per geproduceerde eenheid glasvezel.

Tabel 12

Bedrijfstak van de Unie — productiviteit

In de steekproef opgenomen producenten

2006

2007

2008

OT

Ton/werknemer

121

131

136

95

Index

100

108

113

79

4.10.   Lonen

(77)

De bedrijfstak van de Unie heeft de ontwikkeling van de arbeidskosten tijdens de beoordelingsperiode onder controle weten te houden. Uit de tabel hieronder blijkt immers dat de gemiddelde jaarlonen in 2007 en 2008 licht gestegen zijn, maar in het OT zijn gedaald. Over de hele periode beschouwd gingen de arbeidskosten met 3 % omlaag. Deze daling zou echter meer uitgesproken geweest zijn als de ontslagvergoedingen in de bovenbeschreven trend buiten beschouwing waren gelaten.

Tabel 13

Bedrijfstak van de Unie — arbeidskosten

In de steekproef opgenomen producenten

2006

2007

2008

OT

Jaarlonen (in euro's)

42 649

43 257

43 991

41 394

Index

100

101

103

97

4.11.   Winstgevendheid en rendement van investeringen

(78)

De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie werd vastgesteld door de nettowinst vóór belastingen op de verkoop van het soortgelijke product uit te drukken als percentage van de omzet. Bij de vaststelling van de winstgevendheid van de producenten in de Unie zijn de gecontroleerde cijfers gecorrigeerd om te vermijden dat deze analyse werd beïnvloed door buitengewone bedrijfsspecifieke factoren die een onevenredig effect op de winstcijfers van die ondernemingen in een bepaalde periode hadden. Na deze correcties bleken de winstgevendheid en het rendement van investeringen van de in de steekproef opgenomen producenten, gerelateerd aan de verkoop van het betrokken product in de Unie, zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt te hebben ontwikkeld:

Tabel 14

Bedrijfstak van de Unie — winstgevendheid en rendement van investeringen

In de steekproef opgenomen producenten

2006

2007

2008

OT

Nettowinst (in % van de omzet)

0,3 %

4,7 %

3,5 %

–15,0 %

Rendement van investeringen

2,5 %

6,2 %

3,0 %

–16,8 %

(79)

Zoals uit bovenstaande tabel blijkt, kon de bedrijfstak van de Unie gedurende het grootste deel van de beoordelingsperiode een beperkte winst realiseren, met een ietwat beter resultaat in 2007, toen de gemiddelde winstgevendheid 4,7 % bedroeg. De winst is in het OT omgeslagen in een enorm verlies, dat voor de bedrijfstak van de Unie gemiddeld 15 % bedroeg.

(80)

Het rendement van investeringen, uitgedrukt als de winst in procenten van de netto boekwaarde van de investeringen, bleek gelijke tred te houden met de winstgevendheid. Over het geheel beschouwd bleef het rendement van investeringen vrij beperkt gedurende de hele beoordelingsperiode, met een uitschieter in 2007. Uiteindelijk is het gemiddelde rendement van investeringen van de bedrijfstak van de Unie in het OT tot – 16,8 % gedaald.

(81)

De bovenbeschreven fragiele financiële situatie is ontstaan in weerwil van het toegenomen verbruik in de periode tussen 2006 en 2008, zoals beschreven in overweging 60, en de inspanningen van de bedrijfstak van de Unie om de productiekosten te rationaliseren, zoals beschreven in de overwegingen 75 en 76. In de beoordelingsperiode heeft de in omvang sterk toenemende laaggeprijsde invoer met dumping uit de VRC een nadelige invloed op het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie gehad en bovendien tot een serieuze prijserosie geleid. Deze factoren hebben een effect op de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie gehad. Het beste bewijs daarvan is het dramatische verlies van 15 % in het OT.

4.12.   Kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken

(82)

De nettokasstroom uit bedrijfsactiviteiten ontwikkelde zich als volgt:

Tabel 15

Bedrijfstak van de Unie Unie — kasstroom

In de steekproef opgenomen producenten

2006

2007

2008

OT

Kasstroom (in euro's)

34 261 986

17 230 139

7 452 912

–22 001 723

Index

100

50

22

–64

(83)

De bovenstaande tabel bevestigt de fragiele financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie in de periode 2006-2008 en de daaruit voortvloeiende dramatische verslechtering in het OT.

4.13.   Investeringen

(84)

Tijdens de beoordelingsperiode hebben de investeringen van de in de steekproef opgenomen producenten zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 16

Bedrijfstak van de Unie — investeringen

In de steekproef opgenomen producenten

2006

2007

2008

OT

Netto-investeringen (in euro's)

40 089 991

20 804 311

43 613 463

28 387 044

Index

100

52

109

71

(85)

In de piekjaren 2006 en 2008 was het investeringsniveau relatief hoog in verband met de renovatie van ovens. In deze kapitaalintensieve bedrijfstak moeten de ovens om de 7 à 10 jaar worden gerenoveerd; de kosten van de renovatie van een oven kunnen oplopen tot 8 à 13 miljoen euro (om redenen van vertrouwelijkheid worden geen precieze bedragen vermeld). Een groot deel van de overige, meer structurele hoge investeringskosten houdt verband met het verbruik van de voor de spinbakken gebruikte legering en de vereiste renovering van de spinbakken.

4.14.   Hoogte van de werkelijke dumpingmarge

(86)

De dumpingmarges voor invoer uit de VRC, zoals gespecificeerd in overweging 55, zijn zeer hoog. De gevolgen van de dumpingmarges kunnen, gezien de omvang, het marktaandeel en de prijzen van de invoer met dumping, niet als te verwaarlozen worden beschouwd.

5.   Conclusie inzake schade

(87)

Ondanks de serieuze inspanningen die de bedrijfstak van de Unie heeft geleverd om zijn concurrentievermogen te vergroten, hebben de meeste schade-indicatoren betreffende de bedrijfstak van de Unie zich in de beoordelingsperiode ongunstig ontwikkeld. Dit is vooral te merken bij de analyse van de indicatoren betreffende de financiële prestaties van de bedrijfstak van de Unie, met name het rendement van investeringen, de kasstroom en de winstgevendheid, die allemaal een dramatische ontwikkeling kenden. Bovendien hebben de indicatoren betreffende de productie, de productiecapaciteit, de bezettingsgraad, het verkoopvolume en het marktaandeel ook een duidelijk verslechterende trend bevestigd.

(88)

Tegelijkertijd werden de prijzen van de bedrijfstak van de Unie in het OT bij de invoer van glasvezels uit de VRC met 39% onderboden en heeft de bedrijfstak van de Unie in minder dan vier jaar tijd vijf procentpunten aan marktaandeel verloren.

(89)

Uit het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft geleden.

E.   OORZAKELIJK VERBAND

1.   Inleiding

(90)

Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de schade die de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping heeft geleden, als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Unie terzelfder tijd schade kon hebben geleden, werden ook onderzocht, om te voorkomen dat mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

2.   Gevolgen van de invoer met dumping

(91)

Tussen 2006 en het eind van het OT is de invoer met dumping van het betrokken product in volume met 51 % gestegen, wat leidde tot een toename van het marktaandeel in de Unie met 98 %, van 7,9 tot 15,6 %.

(92)

De toename van de invoer met dumping van het betrokken product uit de VRC tijdens de beoordelingsperiode viel samen met een neerwaartse trend voor de meeste schade-indicatoren betreffende de bedrijfstak van de Unie. De bedrijfstak van de Unie zag 5,6 procentpunten aan marktaandeel verloren gaan en zijn verkoopprijzen daalden met 2 % als gevolg van de prijsdruk die uitging van de laaggeprijsde invoer met dumping op de markt van de Unie. De aanzienlijke prijsonderbieding belette de bedrijfstak van de Unie de hogere productiekosten in aanvaardbare mate door te berekenen in de verkoopprijzen, wat leidde tot een lage en, in het OT, negatieve winstgevendheid.

(93)

Ook opmerkelijk is dat het marktaandeel van de invoer met dumping uit de VRC zelfs tijdens het OT bleef toenemen. Met andere woorden, de omvang van de invoer met dumping uit de VRC daalde minder snel dan het verbruik in de Unie, zoals in overweging 62 reeds is vermeld.

(94)

Sommige belanghebbenden beweerden dat er geen oorzakelijk verband is tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade. Eén van de in dit verband aangevoerde argumenten was dat het verschil tussen de Chinese verkoopprijzen en die van de Unie gedurende de hele beoordelingsperiode redelijk constant is gebleven, terwijl de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie toch fluctueerde. In dit verband moet er rekening mee worden gehouden dat niet alleen het prijsniveau, maar ook de omvang van de reeds laaggeprijsde invoer met dumping de verkoop van de bedrijfstak van de Unie sterk onder druk heeft gezet. Bovendien kan de mogelijkheid dat misschien nog andere factoren tot de verslechterde situatie van de bedrijfstak van de Unie hebben bijgedragen en aldus ook tot op zekere hoogte de ontwikkeling van de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie nadelig hebben beïnvloed, in geen geval afdoen aan de gevolgen van de invoer met dumping uit de VRC waarbij de prijzen van de Unie voortdurend werden onderboden, met name gezien het feit dat hierin een vrij grote regelmaat te zien is in weerwil van de veranderingen op de markt zoals de stijging en de daling van het verbruik of de ontwikkelingen van de grondstoffenprijzen.

(95)

Een soortgelijk argument is naar voren gebracht met betrekking tot het beweerde ontbreken van een verband tussen de winstgevendheidscijfers van de bedrijfstak van de Unie en de ontwikkeling van zijn marktaandeel. Het is inderdaad zo dat bijvoorbeeld de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie van 2006 tot 2007 tijdelijk verbeterde ondanks het feit dat zijn marktaandeel verminderde. Dit was gedeeltelijk toe te schrijven aan de verbeterde voorwaarden op de markt van de Unie in 2007 (toename van het verbruik in de Unie met 6%, zoals vermeld in overweging 60). Belangrijker was echter dat de bedrijfstak van de Unie zich in 2006 en 2007 concentreerde op de rationalisering van zijn productie door de productiekosten te verlagen, wat ook van invloed was op zijn winstgevendheid. Een ander voorbeeld is dat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie tussen 2008 en het eind van het OT licht toenam, terwijl zijn winstgevendheid kelderde, met een zwaar verlies van 15 % als gevolg. In dezelfde periode echter kon de invoer met dumping uit de VRC ook zijn aandeel vergroten, terwijl de verkoopprijzen in de Unie bij die invoer nog steeds sterk werden onderboden. Dit leidde tot het enorme verlies dat de bedrijfstak van de Unie heeft geleden. Beide bovenvermelde voorbeelden tonen aan dat een of twee afzonderlijke indicatoren niet op zich kunnen worden beschouwd bij het meten van het effect van de invoer met dumping op de situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(96)

Op basis van het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de met dumping uit de VRC ingevoerde laaggeprijsde producten, die in grote en gestaag toenemende hoeveelheden in de Unie werden binnengebracht en waardoor de prijzen van de bedrijfstak van de Unie gedurende de hele beoordelingsperiode aanzienlijk werden onderboden, beduidend negatieve gevolgen hadden voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

3.   Gevolgen van andere factoren

3.1.   Invoer uit derde landen

(97)

De invoer uit andere derde landen bleef gedurende de beoordelingsperiode beperkt. Het totale marktaandeel van de invoer uit andere landen dan de VRC is met twee procentpunten gedaald, van 17 tot 15 %. De op een na grootste bron van invoer, Noorwegen, had in het OT een marktaandeel van 3,3 %. Turkije had in het OT een marktaandeel van 2,5 % en de op drie na grootste bron van invoer, de VS, had in het OT een marktaandeel van minder dan 2 %.

Tabel 17

Invoer uit andere landen

Land

 

2006

2007

2008

OT

Noorwegen

Hoeveelheid (ton)

34 990

28 834

35 410

24 993

Marktaandeel (%)

3,6 %

2,8 %

3,4 %

3,3 %

Gemiddelde prijs (in euro's)

1 254

1 412

1 360

1 256

Turkije

Hoeveelheid (ton)

28 981

25 035

20 658

18 874

Marktaandeel (%)

2,9 %

2,4 %

2,0 %

2,5 %

Gemiddelde prijs (in euro's)

1 097

1 155

1 202

1 077

Verenigde Staten van Amerika

Hoeveelheid (ton)

22 921

24 246

20 447

13 569

Marktaandeel (%)

2,3 %

2,3 %

2,0 %

1,8 %

Gemiddelde prijs (in euro's)

2 309

2 101

2 506

2 615

Maleisië

Hoeveelheid (ton)

9 541

25 569

35 200

12 601

Marktaandeel (%)

1,0 %

2,5 %

3,4 %

1,7 %

Gemiddelde prijs (in euro's)

979

1 019

1 022

1 025

Taiwan

Hoeveelheid (ton)

19 318

18 150

14 655

11 285

Marktaandeel (%)

2,0 %

1,7 %

1,4 %

1,5 %

Gemiddelde prijs (in euro's)

1 193

1 146

1 069

975

India

Hoeveelheid (ton)

4 365

11 231

3 757

5 361

Marktaandeel (%)

0,4 %

1,1 %

0,4 %

0,7 %

Gemiddelde prijs (in euro's)

1 308

1 232

1 315

1 240

Republiek Korea

Hoeveelheid (ton)

7 959

5 974

13 934

5 116

Marktaandeel (%)

0,8 %

0,6 %

1,3 %

0,7 %

Gemiddelde prijs (in euro's)

1 430

1 607

894

1 004

Japan

Hoeveelheid (ton)

21 671

10 727

11 174

4 609

Marktaandeel (%)

2,2 %

1,0 %

1,1 %

0,6 %

Gemiddelde prijs (in euro's)

1 197

1 315

1 401

1 804

Mexico

Hoeveelheid (ton)

4 894

9 713

7 226

3 689

Marktaandeel (%)

0,5 %

0,9 %

0,7 %

0,5 %

Gemiddelde prijs (in euro's)

1 488

1 204

1 289

1 359

Canada

Hoeveelheid (ton)

4 136

3 309

2 196

2 244

Marktaandeel (%)

0,4 %

0,3 %

0,2 %

0,3 %

Gemiddelde prijs (in euro's)

1 303

2 025

1 761

2 146

Andere landen

Hoeveelheid (ton)

8 954

14 848

8 519

9 227

Marktaandeel (%)

0,9 %

1,4 %

0,8 %

1,2 %

Gemiddelde prijs (in euro's)

1 517

1 527

1 891

1 615

(98)

Uit bovenstaande tabel, die op Eurostatgegevens gebaseerd is, blijkt ook dat de gemiddelde prijzen, grens Unie, van andere invoer over het algemeen veel hoger liggen dan de prijzen van de invoer uit de VRC, zoals in overweging 63 in het kort is beschreven. Uit de vergelijking van deze Eurostatprijzen met de in overweging 74 vermelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie is gebleken dat bij de invoer uit Turkije de prijzen van de bedrijfstak van de Unie in het OT werden onderboden. De invoer uit Turkije vertegenwoordigde in het OT echter slechts een marktaandeel van 2,5 %, wat minder is dan het marktaandeel van Turkije in 2006. Bovendien lagen de prijzen van deze invoer steeds ruim boven de prijzen van de invoer uit de VRC, met een verschil van 14 tot 23 %. De prijzen van de invoer uit Maleisië, Taiwan en de Republiek Korea bleken ook onder de prijzen van de bedrijfstak van de Unie te liggen, maar die landen hebben slechts een beperkt marktaandeel, dat bovendien krimpt. Daarom werd niet aangenomen dat de invoer uit Turkije, Maleisië, Taiwan en de Republiek Korea of uit andere derde landen negatieve gevolgen had voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie. Om deze redenen kan voorlopig redelijkerwijs worden geconcludeerd dat het oorzakelijke verband tussen de vastgestelde dumping en de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade niet werd verbroken door de invoer uit andere landen.

3.2.   Gevolgen van de economische crisis

(99)

Diverse partijen voerden aan dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade werd veroorzaakt door de economische crisis, die tot een scherpe daling van de vraag had geleid.

(100)

Tussen 2008 en het eind van het OT kon, zoals in overweging 60 is vermeld, inderdaad een forse daling van het verbruik in de Unie worden waargenomen. Deze daling bedroeg 28 % en erkend wordt dat zij werd veroorzaakt door de economische crisis, waardoor de Unie in die periode werd getroffen. De meeste sectoren die gebruikmaken van producten die het onderzochte product bevatten (auto-industrie, windenergie, bouw, enz.) werden door de crisis zwaar getroffen, en dat leidde aan het begin van de keten tot een daling van de vraag naar glasvezels.

(101)

Het negatieve effect van de economische teruggang en de inkrimping van de vraag werd echter nog versterkt door de toegenomen invoer met dumping uit de VRC, waarbij de prijzen van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk werden onderboden. Al kan ervan worden uitgegaan dat de economische neergang in het OT tot de schade heeft bijgedragen, dan nog kan dit geenszins afdoen aan de schadelijke gevolgen van de laaggeprijsde invoer met dumping uit de VRC op de markt van de Unie gedurende de hele beoordelingsperiode. Zelfs in een situatie van teruglopende verkoop had de bedrijfstak van de Unie het verkoopvolume en de prijzen op een aanvaardbaar niveau kunnen houden en zo de negatieve gevolgen van een daling van het verbruik kunnen beperken. Dit was echter alleen mogelijk geweest als de markt vrij was geweest van oneerlijke concurrentie van laaggeprijsde invoer met dumping. Bovendien kunnen de gevolgen van de Chinese invoer met dumping waarbij de verkoopprijzen van de Unie in het OT zwaar werden onderboden, in een periode van economische crisis nog schadelijker worden geacht.

(102)

Gezien de bovenbeschreven omstandigheden kan de economische inzinking niet worden beschouwd als mogelijke factor waardoor het oorzakelijke verband tussen de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade en de invoer met dumping uit de VRC wordt verbroken.

3.3.   Ontwikkeling van de uit de VRC ingevoerde hoeveelheden en de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie

(103)

Sommige belanghebbenden betoogden dat er geen oorzakelijk verband is tussen de invoer met dumping en de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie, aangezien laatstgenoemde de hoogste winstgevendheid behaalde in de jaren dat het volume van de invoer van het betrokken product uit de VRC het grootst was, en het slechtst presteerde toen de invoer uit de VRC terugviel tot het laagste niveau in de beoordelingsperiode.

(104)

In dit verband zij eerst opgemerkt dat de ontwikkeling van het verbruik, met name de economische achteruitgang in het OT, ongetwijfeld gevolgen heeft gehad voor zowel het volume van de invoer uit de VRC als de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie, gezien het wereldwijde karakter van de crisis.

(105)

Zoals echter hierboven reeds is vermeld, werden de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie in het OT, d.w.z. tijdens de economische inzinking, zwaar onderboden door de invoer met dumping uit de VRC. Daarbovenop komt nog dat de producenten-exporteurs in de VRC erin geslaagd zijn hun marktaandeel zelfs in de periode van economische neergang nog licht te vergroten, terwijl de bedrijfstak van de Unie zware verliezen leed omdat hij niet in staat was tegen gunstiger prijzen te verkopen.

(106)

Er kan immers worden aangenomen dat de bovenvermelde prijsonderbieding tezamen met het groeiende marktaandeel van de invoer met dumping uit de VRC de bedrijfstak van de Unie nog meer schade hebben toegebracht dan het geval zou zijn geweest in een periode zonder onstabiel verbruik als gevolg van een economische inzinking.

(107)

Gezien het bovenstaande kan in geen geval worden geconcludeerd dat het resultaat van de vergelijking tussen alleen de ontwikkeling van het volume van de invoer met dumping uit de VRC en de ontwikkeling van de financiële prestaties van de bedrijfstak van de Unie kan worden geïnterpreteerd als een factor waardoor het oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade wordt verbroken.

3.4.   Daling van de uitvoer en/of de verkoop voor intern gebruik door de bedrijfstak van de Unie

(108)

Sommige belanghebbenden beweerden dat de verslechtering van de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie eerder werd veroorzaakt door de daling van de uitvoer of de daling van de productie voor intern gebruik dan door de daling van de verkoop van de bedrijfstak in de Unie. In dit verband zij er eerst aan herinnerd dat, met uitzondering van het verkoopvolume, alle schade-indicatoren, met inbegrip van de winstgevendheid, zijn beoordeeld op basis van de verkoop op de markt van de Unie aan niet-verbonden partijen. Met andere woorden, zowel de uitvoer als de verkoop voor intern gebruik zijn bij die berekening buiten beschouwing gelaten. Ten tweede zijn de uitgevoerde hoeveelheden weliswaar ietwat sneller afgenomen dan de verkoop in de Unie, maar dit is niet het geval voor de productie voor intern gebruik, die gedurende de hele beoordelingsperiode tussen 22,4 en 24,4 % van de totale verkoop in de Unie vertegenwoordigde. Bovendien kan de uitvoer, gezien de omvang ervan in vergelijking met de EU-verkoop van de bedrijfstak van de Unie (variërend van 10 tot 14% gedurende de hele beoordelingsperiode), niet als zo aanzienlijk worden beschouwd dat het oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping en de gevolgen voor de bedrijfstak van de Unie erdoor in twijfel wordt getrokken. Dit argument wordt derhalve afgewezen.

3.5.   Grotere capaciteit van de bedrijfstak van de Unie en hogere productiekosten

(109)

Een belanghebbende voerde aan dat de verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Unie te wijten was aan een verkeerd besluit om de capaciteit te vergroten. In dit verband zij eerst vermeld dat de glasvezelmarkt jarenlang een groeiende markt is geweest en dat het besluit om de capaciteit in sommige installaties te vergroten, in een situatie van toenemend verbruik niet als onverstandige bedrijfsplanning kan worden aangemerkt. Bovendien zij erop gewezen dat, over de hele beoordelingsperiode beschouwd, de capaciteit van de bedrijfstak van de Unie in feite is afgenomen (zie overweging 68).

(110)

In ieder geval is de bedrijfstak van de Unie erin geslaagd de kosten van de belangrijkste grondstoffen per eenheid te verlagen ondanks het feit dat de grondstoffenprijzen tijdens de beoordelingsperiode gestegen zijn.

Tabel 18

Grondstoffenkosten en kosten per geproduceerde eenheid glasvezel

 

2006

2007

2008

OT

Prijs/ton grondstoffen (3)

100

106

104

102

Grondstoffenkosten/ton glasvezel (3)

100

99

97

94

(111)

De bovenbeschreven ontwikkeling van de grondstoffenkosten per geproduceerde eenheid glasvezel is te verklaren door investeringen met het oog op een grotere efficiëntie en concurrentiekracht. De bedrijfstak van de Unie heeft tijdens de beoordelingsperiode immers diverse maatregelen genomen om de productieprocessen te verbeteren en te rationaliseren en om de inputkosten terug te dringen.

(112)

Wat de arbeidskosten betreft, heeft de bedrijfstak van de Unie, zoals in de overwegingen 75, 76 en 77 reeds is vermeld, zijn aantal werknemers tijdens de beoordelingsperiode met 20 % gereduceerd, terwijl de gemiddelde lonen zijn gedaald, zelfs zonder dat daarbij het effect van aanzienlijke ontslagvergoedingen buiten beschouwing werd gelaten.

(113)

Om de bovenvermelde redenen wordt het argument dat de verslechterde situatie van de bedrijfstak van de Unie eigenlijk is veroorzaakt door de hogere productiekosten, mogelijkerwijs als gevolg van inefficiënties of hoge arbeidskosten, afgewezen.

3.6.   Concurrentievermogen van de invoer met dumping uit de VRC en zelf veroorzaakte schade door verbonden Chinese producenten

(114)

Er werd aangevoerd dat de geleden schade eerder toe te schrijven is aan de productieschaal en de door de Chinese exporteurs toegepaste moderne technologie dan aan dumping van het onderzochte product. In feite kan worden vastgesteld dat de producenten in de Unie, in het algemeen gesproken, ook over een grootschalige productie beschikken en moderne productieprocessen toepassen.

(115)

Een belanghebbende stelde dat de bedrijfstak van de Unie in feite zichzelf schade kon hebben toegebracht door de invoer afkomstig van de met de bedrijfstak van de Unie verbonden Chinese ondernemingen. In dit verband zij erop gewezen dat, zoals vermeld in overweging 58, die invoer zeer beperkt in omvang was, zowel ten opzichte van de productie van de bedrijfstak van de Unie als ten opzichte van de invoer van het betrokken product uit de VRC.

(116)

Daarom kunnen noch het gebrek aan concurrentievermogen, noch de invoer afkomstig van verbonden Chinese producenten worden beschouwd als een factor waardoor het oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping uit de VRC en de vastgestelde schade wordt verbroken.

4.   Conclusie inzake het oorzakelijke verband

(117)

Concluderend kan worden gesteld dat uit de bovenstaande analyse is gebleken dat de invoer van glasvezels uit de VRC tijdens de beoordelingsperiode in hoeveelheid aanzienlijk is toegenomen, waardoor het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie geleidelijk is afgekalfd. Bovendien werden de prijzen van de bedrijfstak van de Unie sterk onderboden door deze toegenomen hoeveelheden, die tegen dumpingprijzen in de Unie werden ingevoerd, waardoor de bedrijfstak van de Unie werd verhinderd de stijging van de grondstoffenkosten aan zijn afnemers door te berekenen. De bedrijfstak van de Unie is er weliswaar een tijdlang in geslaagd de negatieve gevolgen van deze druk te neutraliseren door de efficiëntie te vergroten, maar dit was niet langer mogelijk toen de vraag als gevolg van de economische crisis sterk terugliep.

(118)

Andere factoren die de bedrijfstak van de Unie schade konden hebben toegebracht, werden eveneens geanalyseerd. Zo bleken de invoer uit derde landen, de gevolgen van de economische crisis, de ontwikkeling van andere verkoop door de bedrijfstak van de Unie, en nog andere factoren waaronder die welke in de overwegingen 97 tot en met 116 zijn vermeld, niet van zo grote betekenis te zijn dat het vastgestelde oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade erdoor werd verbroken.

(119)

Op grond van deze analyse, waarin een duidelijk onderscheid is gemaakt tussen de gevolgen van alle andere bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie en de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping, wordt voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie door de invoer uit de VRC aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening.

F.   BELANG VAN DE UNIE

(120)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of er, ondanks de conclusies inzake dumping, schade en oorzakelijk verband, dwingende redenen waren om te concluderen dat het in dit specifieke geval niet in het belang van de Unie is om maatregelen vast te stellen. Hiertoe heeft de Commissie overeenkomstig artikel 21, lid 1, van de basisverordening een onderzoek ingesteld naar de waarschijnlijke gevolgen van mogelijke maatregelen voor alle betrokken partijen en naar de waarschijnlijke consequenties van het achterwege laten van maatregelen.

(121)

De Commissie heeft de onafhankelijke importeurs en gebruikers een vragenlijst toegezonden. In totaal werden zestig vragenlijsten verzonden. Uiteindelijk hebben twee importeurs en 13 gebruikers binnen de vastgestelde termijn een ingevulde vragenlijst ingediend. Daarnaast maakten verscheidene importeurs en gebruikers in de loop van de procedure schriftelijk bezwaar tegen mogelijke maatregelen in dit geval.

1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(122)

Zoals vermeld in overweging 56, werd het soortgelijke product in de Unie door elf producenten vervaardigd. De acht klagers namen meer dan 90 % van de productie in de Unie voor hun rekening; twee andere producenten steunden de klacht, terwijl de elfde onderneming de klacht niet steunde, noch er bezwaar tegen maakte.

(123)

De drie in de steekproef opgenomen ondernemingen, die goed waren voor ongeveer 60 % van de totale productie in de Unie, hadden 3 300 personen in dienst die direct betrokken waren bij de productie, de verkoop en de administratie van het soortgelijke product. Er zij aan herinnerd dat de schade-indicatoren wezen op een algemene negatieve trend en dat met name de schade-indicatoren betreffende het marktaandeel en de financiële prestaties van de bedrijfstak van de Unie, zoals de winstgevendheid, het rendement van investeringen en de kasstroom, zware klappen incasseerden. In de beoordelingsperiode is met name de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie van een reeds zeer laag niveau van 0,3 % gezakt tot – 15,0 %, terwijl zijn marktaandeel met 5,6 procentpunten is gedaald.

(124)

Als er maatregelen worden genomen, wordt verwacht dat er een einde komt aan de neerwaartse prijsdruk en het verlies van marktaandeel en dat de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie zich zullen beginnen te herstellen, waardoor de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk zal verbeteren.

(125)

Als er daarentegen geen antidumpingmaatregelen worden ingesteld, zullen de marktsituatie en de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk verder verslechteren. In een dergelijk scenario wordt verwacht dat de bedrijfstak van de Unie verder marktaandeel zal verliezen en niet langer in staat zal zijn de marktprijzen te volgen die door de invoer uit de VRC worden bepaald. Dit zal waarschijnlijk leiden tot verdere verlagingen van de productie en de investeringen en de sluiting van nog meer productie-installaties in de Unie, waardoor massaal banen verloren zullen gaan.

(126)

Derhalve wordt voorlopig geconcludeerd dat de instelling van antidumpingmaatregelen duidelijk in het belang van de bedrijfstak van de Unie is.

2.   Belang van niet-verbonden importeurs in de Unie

(127)

Zoals hierboven vermeld, werd geen gebruik gemaakt van een steekproef voor de niet-verbonden importeurs en werkten twee niet-verbonden importeurs volledig aan dit onderzoek mee door een ingevulde vragenlijst in te dienen. Slechts een klein deel van de omzet van deze twee importeurs (respectievelijk 7 % en 25 %) werd gerealiseerd door hun activiteiten in verband met het betrokken product uit de VRC. Zij maakten beide bezwaar tegen het eventueel instellen van antidumpingmaatregelen, daar zij van oordeel waren dat dit kon leiden tot het stilvallen van de invoer van het betrokken product uit de VRC.

(128)

De door deze twee importeurs aangegeven invoer maakte echter slechts een zeer klein deel uit van alle invoer uit de VRC in het OT (minder dan 1 %). Er hebben geen andere importeurs meegewerkt door een ingevulde vragenlijst of met bewijsmateriaal gestaafde opmerkingen in te dienen. Op grond daarvan wordt voorlopig geconcludeerd dat de instelling van voorlopige maatregelen geen negatieve gevolgen van betekenis zal hebben voor het belang van de EU-importeurs.

3.   Belang van de gebruikers

(129)

De onder deze procedure vallende glasvezels worden voor een groot aantal toepassingen gebruikt. De volgende gebruiksgroepen hebben hun medewerking verleend: weverijen (zowel van hoogwaardige specialistische weefsels als veeleer tot de standaardproducten behorende weefsels, bv. voor windenergieturbines en voor toepassingen op het gebied van zeevaart, vervoer, ruimtevaart en infrastructuur); producenten van voeringstof; fabrikanten van compounds, die onder meer in de auto-industrie worden gebruikt; producenten van halfafgewerkte en afgewerkte composieten.

(130)

De hoeveelheden van het betrokken product die de medewerkende gebruikers in de VRC hebben betrokken, vertegenwoordigden ongeveer 20% van de invoer van glasvezels uit de VRC in het OT. Uit de informatie die in de ingevulde vragenlijsten werd verstrekt, blijkt verder dat de verwerkende ondernemingen in de Unie werk bieden aan een aanzienlijk aantal mensen. Hoewel hierover in dit stadium geen uitgebreide en met bewijsmateriaal gestaafde gegevens zijn ingediend, kan het aantal werknemers in de verwerkende industrie in de EU op basis van de in deze vragenlijsten verstrekte informatie voorlopig op 50 000 à 75 000 worden geraamd. Op basis van dezelfde informatie kan de werkgelegenheid in de glasvezelverwerkende afdelingen van de ondernemingen die in het OT Chinese glasvezels gebruikten, op circa 27 000 worden geraamd.

(131)

De meeste medewerkende gebruikers deelden mee dat zij zowel in China als bij andere leveranciers, waaronder Europese producenten, glasvezels betrokken. Slechts enkele gebruikers kochten hun glasvezels uitsluitend in de VRC. In deze sector is er niet alleen een grote verscheidenheid aan activiteiten in de verwerkende industrie, maar kan ook de grootte van de ondernemingen sterk variëren; bovendien maken sommige van die ondernemingen deel uit van internationaal opererende grotere groepen ondernemingen, terwijl andere volledig onafhankelijk zijn.

3.1.   Mogelijke gevolgen van maatregelen voor de winstgevendheid van de gebruikers

(132)

Uit de antwoorden op de vragenlijsten blijkt dat de sector van de glasvezelverwerkende ondernemingen relatief gezond is. De meeste medewerkende gebruikers meldden immers dat zij gedurende de hele beoordelingsperiode, inclusief het OT, winst maakten op de productie en verkoop van hun producten waarin het onderzochte product was verwerkt. Enkele gebruikers deelden echter mee dat zij in het OT verlies maakten op deze activiteit, maar verscheidene andere gebruikers boekten een winst van 5 à 10 %.

(133)

De kosten voor de aankoop van glasvezels maken doorgaans een aanzienlijk deel uit van de productiekosten van de verwerkende ondernemingen. Volgens de verstrekte gegevens kan dit aandeel, afhankelijk van het vervaardigde product, variëren van 10 % tot meer dan 50 %. Voor sommige gebruikers kan een stijging van de kosten voor de aankoop van Chinese glasvezels een opmerkelijk kosteneffect hebben.

(134)

Uit de door de medewerkende gebruikers verstrekte antwoorden op de vragenlijsten blijkt dat de mogelijke gevolgen van de antidumpingmaatregelen voor de winst kunnen worden geraamd op gemiddeld ongeveer 1 % van de omzet van de glasvezelverwerkende afdelingen van de desbetreffende ondernemingen, maar minder dan 0,5 % van de totale omzet van de ondernemingen die glasvezelverwerkende afdelingen hebben. Met andere woorden, het negatieve effect op de winstgevendheid van een glasvezelverwerkende afdeling en op die van een onderneming in haar geheel zou respectievelijk ongeveer één en minder dan een half procentpunt bedragen.

(135)

Dat effect kan echter voor bepaalde verwerkende ondernemingen oplopen tot 5 % van de omzet van de onderneming. Gezien de winstcijfers van sommige gebruikers en het aandeel van glasvezels in hun productiekosten kan niet worden uitgesloten dat hun winstgevendheid negatief wordt beïnvloed door een sterke stijging van de prijs van glasvezels, tenzij die kostenstijging geheel of althans voor een goed deel aan hun afnemers kan worden doorberekend.

(136)

Al met al kan voorlopig worden geconcludeerd dat, ofschoon de mogelijke gevolgen van de antidumpingmaatregelen voor sommige verwerkende ondernemingen nadeliger kunnen uitvallen, het nadeel voor andere gebruikers waarschijnlijk vrij beperkt zal blijven.

3.2.   Geen onderlinge verwisselbaarheid

(137)

Diverse gebruikers voerden aan dat veel van de door de verwerkende ondernemingen benodigde glasvezels niet overal verkrijgbaar zijn. De leveranciers zouden namelijk een langdurig en ingewikkeld kwalificatieproces moeten doorlopen, dat zes tot twaalf maanden kan duren en geen garantie op succes inhoudt. Van leverancier veranderen om de betaling van antidumpingrechten te vermijden zou dan ook duur, op korte termijn onmogelijk en uit technologisch oogpunt riskant zijn.

(138)

In dit verband wordt erkend dat voor specifieke toepassingen de kenmerken van het onderzochte product inderdaad kunnen impliceren dat een langdurig kwalificatieproces, inclusief tests, moet worden doorlopen. Momenteel blijken echter, mede gezien de van verscheidene gebruikers ontvangen opmerkingen, voor de meeste gevallen diverse leveranciers beschikbaar te zijn. Voorts zij eraan herinnerd dat antidumpingmaatregelen niet bedoeld zijn om bepaalde leveranciers de toegang tot de markt van de Unie te ontzeggen; elke voorgestelde maatregel is immers alleen bedoeld om de eerlijke handel te herstellen en een verstoorde marktsituatie te corrigeren.

(139)

Derhalve wordt voorlopig geconcludeerd dat de instelling van maatregelen betreffende Chinese glasvezels waarschijnlijk niet zal leiden tot het tijdelijk stilvallen van de grondstoffenvoorziening van de verwerkende ondernemingen.

3.3.   Onvermogen om de stijging van de kostprijs door te berekenen, en toegenomen concurrentie van downstreamproducten van buiten de Unie

(140)

Verscheidene gebruikers gaven aan dat zij niet in staat zouden zijn de stijgingen van de glasvezelprijs door te berekenen aan de afnemers van hun producten. Deze gebruikers vermeldden dat er op de markten voor hun producten scherpe concurrentie heerste en dat, als zij hun prijzen zouden optrekken, hun afnemers er geen moeite mee zouden hebben om van leverancier te veranderen.

(141)

Gezien de verscheidenheid van de verwerkende ondernemingen is het moeilijk in het algemeen te beoordelen in hoever de gebruikers in staat zijn eventuele kostprijsverhogingen aan hun afnemers door te berekenen. Niettemin kan, op basis van de gegevens die de gebruikers in hun antwoorden op de vragenlijsten hebben verstrekt, worden aangenomen dat, zelfs indien een gegeven gebruiker de kostprijsverhoging niet voor het grootste deel zou kunnen doorberekenen, zijn omzet en winstgevendheid in de meeste gevallen slechts in beperkte mate zouden worden geschaad.

(142)

Wat de concurrentie betreft, gaven verscheidene gebruikers uiting aan hun bezorgdheid dat de instelling van antidumpingmaatregelen zou leiden tot een toename van de concurrentie van niet-EU-leveranciers op de downstreammarkt, daar downstreamproducten niet onder beschermende maatregelen zouden vallen, en tot een verschuiving van de invoer uit de VRC van glasvezels naar downstreamproducten zoals compounds, weefsels en composietbladen voor windturbines. In feite werd, wat de VRC betreft, medegedeeld dat er reeds concurrentie van de VRC op veel van deze markten was en dat het maar logisch zou zijn dat deze concurrentie zou toenemen als gevolg van de instelling van maatregelen betreffende glasvezels. Er werd dan ook betoogd dat de verwerkende ondernemingen niet alleen hogere prijzen voor hun glasvezels zouden moeten betalen, maar ook met meer concurrentie zouden worden geconfronteerd. In een dergelijk ondernemingsklimaat, zo werd gesteld, zou het niet mogelijk zijn om eventuele prijsstijgingen voor een aanzienlijk deel aan de klanten door te berekenen.

(143)

In dit verband zij opgemerkt dat het feit dat de instelling van antidumpingmaatregelen tot meer concurrentie kan leiden, geen reden kan zijn om dergelijke maatregelen, indien deze gerechtvaardigd zijn, niet in te stellen. De Europese glasvezelverwerkende ondernemingen hebben dezelfde rechten als de glasvezelproducerende ondernemingen en zij hebben het volste recht om op grond van het EU-handelsrecht te verzoeken om een antidumpingonderzoek betreffende hun producten indien zij voldoende representatief zijn en voorlopig bewijsmateriaal voor schade veroorzakende dumping kunnen overleggen.

(144)

Het bovenvermelde argument betreffende een mogelijke toename van de concurrentie van downstreamproducten van buiten de EU kan derhalve geen rechtvaardiging zijn voor het niet instellen van antidumpingmaatregelen.

3.4.   Onvoldoende aanbod

(145)

Diverse gebruikers deelden mede dat er na het OT reeds onvoldoende aanbod op de markt van de Unie was en dat de instelling van antidumpingmaatregelen deze situatie nog zou verergeren, daar zij zou leiden tot een vermindering van de invoer uit de VRC, terwijl deze invoer nodig is gezien de sterke en groeiende vraag.

(146)

De klagers erkenden dat er knelpunten waren in het aanbod van bepaalde productgroepen die door de bedrijfstak van de Unie werden vervaardigd, maar zij beschouwden die als tijdelijk en toe te schrijven aan een ontoereikende voorraad als gevolg van het herstel van de markt na de economische crisis. Zij gaven ook aan dat de bedrijfstak van de Unie in staat zou zijn om te voldoen aan de voorspelde toekomstige groei van de vraag vanuit de downstreamindustrieën in de Unie, met name door gebruik te maken van de onbenutte capaciteit, die gemakkelijk weer kon worden opgestart, door verdere technologische verbeteringen en de renovatie van ovens, indien weer een goede winstgevendheid zou worden bereikt.

(147)

In dit verband zij ten eerste opgemerkt dat antidumpingmaatregelen niet bedoeld zijn om de invoer te belemmeren, maar wel om oneerlijke handelspraktijken die de bedrijfstak van de Unie schade toebrengen, te corrigeren en op de EU-markt een situatie van effectieve concurrentie te herstellen. Daarom gaan de voorgestelde maatregelen, hoewel de EU-prijzen van het betrokken product van oorsprong uit de VRC hoogstwaarschijnlijk zullen stijgen als gevolg van de instelling van antidumpingmaatregelen, niet zo ver dat de markt van de Unie erdoor wordt afgesloten voor de producenten-exporteurs in de VRC, hetgeen betekent dat het betrokken product uit de VRC verder in de Unie zal kunnen worden ingevoerd.

(148)

Met betrekking tot het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om eventuele tekorten in het aanbod van Chinese glasvezels aan te vullen, zij erop gewezen dat het met de huidige bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie zeker lijkt dat volledig zal kunnen worden voorzien in de vraag op de markt. Met de onbenutte capaciteit van de bedrijfstak van de Unie, die in het OT op nagenoeg 200 000 ton werd geraamd, zou theoretisch gesproken immers volledig kunnen worden voorzien in de 116 413 ton glasvezels die in het OT uit de VRC is ingevoerd.

(149)

Gezien het bovenstaande kan voorlopig worden geconcludeerd dat het probleem van een eventueel ontoereikend aanbod kan worden opgevangen door een verhoging van de bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie, door andere invoer en door invoer zonder dumping van het betrokken product uit de VRC.

4.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(150)

Verwacht wordt dat de instelling van maatregelen betreffende de invoer met dumping van het betrokken product uit de VRC de bedrijfstak van de Unie in de gelegenheid zal stellen om verbetering in zijn situatie te brengen door meer verkoop, hogere verkoopprijzen en een groter marktaandeel. Ofschoon zich voor sommige gebruikers nadelen in de vorm van kostenstijgingen kunnen voordoen, zullen die waarschijnlijk worden gecompenseerd door de voor de producenten en hun leveranciers verwachte voordelen.

(151)

Gezien het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat er, alles in aanmerking genomen, geen dwingende redenen zijn om geen voorlopige maatregelen betreffende de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de VRC in te stellen. Na deze voorlopige beoordeling kan echter verdere zorgvuldige analyse op basis van de door belanghebbenden gemaakte opmerkingen nodig zijn.

G.   VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(152)

Gezien de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Unie moeten voorlopige maatregelen ten aanzien van de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de VRC worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping nog meer schade lijdt.

1.   Schademarge

(153)

De voorlopige rechten ten aanzien van de invoer van oorsprong uit de VRC moeten hoog genoeg zijn om een eind te maken aan de door de invoer met dumping jegens de bedrijfstak van de Unie veroorzaakte schade, maar mogen het niveau van de vastgestelde dumpingmarge niet overschrijden. Bij de berekening van het recht dat nodig is om de gevolgen van de schade veroorzakende dumping teniet te doen, wordt in aanmerking genomen dat de maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat moeten stellen zijn productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te behalen die redelijkerwijs onder normale concurrentieomstandigheden, d.w.z. zonder invoer met dumping, kan worden behaald.

(154)

De bedrijfstak van de Unie voerde aan dat voor de vaststelling van de schademarge gebruik moet worden gemaakt van een beoogde winst van 12 à 15 %. Uit het tot dusver overgelegde bewijsmateriaal blijkt echter niet op overtuigende wijze dat een dergelijk winstcijfer het minimaal noodzakelijke is om ervoor te zorgen dat de activiteiten van de bedrijfstak van de Unie in deze sector levensvatbaar zijn. Aangezien geen degelijk bewijsmateriaal tot staving van een hogere beoogde winst beschikbaar is, wordt voorlopig aangenomen dat een beoogde winst van 5 % geschikt lijkt voor de vaststelling van de schademarge.

(155)

Op basis hiervan werd voor de bedrijfstak van de Unie een geen schade veroorzakende prijs van het soortgelijke product berekend. Deze prijs is vastgesteld door de werkelijke winstmarge in mindering te brengen op de prijs af fabriek en bij de aldus berekende break-evenprijs voornoemde beoogde winstmarge op te tellen.

(156)

Op die manier zijn voorlopig de volgende schademarges vastgesteld:

Onderneming

Schademarge

New Changhai Group

61,4 %

Andere medewerkende ondernemingen

104,2 %

Overige

104,2 %

2.   Voorlopige maatregelen

(157)

Gelet op het voorgaande wordt overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening geoordeeld dat op het betrokken product van oorsprong uit de VRC een voorlopig antidumpingrecht moet worden ingesteld, dat volgens de regel van het laagste recht gelijk moet zijn aan de dumpingmarge of aan de schademarge indien deze lager is; in het onderhavige geval was de dumpingmarge steeds lager.

(158)

Gezien de zeer hoge mate van medewerking van de Chinese producenten-exporteurs geldt hetzelfde voorlopige recht voor de medewerkende producenten-exporteurs waaraan geen individuele behandeling of individueel onderzoek werd toegekend, en voor alle niet-medewerkende producenten-exporteurs. Op basis van het bovenstaande worden de volgende antidumpingrechten voorgesteld:

Onderneming

Voorlopig recht

New Changhai Group

8,5 %

Andere medewerkende ondernemingen

43,6 %

Alle andere ondernemingen

43,6 %

(159)

De bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dat onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) gelden dus uitsluitend bij de invoer van producten van oorsprong uit het betrokken land die vervaardigd zijn door de specifiek genoemde ondernemingen. De rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(160)

Verzoeken in verband met de toepassing van deze individuele antidumpingrechten voor bepaalde ondernemingen (bv. na de naamswijziging van de entiteit of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) moeten onverwijld aan de Commissie (4) worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of deze oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

(161)

Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het voor alle andere ondernemingen vastgestelde recht niet alleen gelden voor niet-medewerkende producenten-exporteurs, maar ook voor producenten die het betrokken product in het OT niet naar de Unie hebben uitgevoerd.

H.   SLOTBEPALING

(162)

Met het oog op de beginselen van behoorlijk bestuur moet een termijn worden vastgesteld waarbinnen belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn kenbaar hebben gemaakt, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen vragen te worden gehoord. Voorts dient te worden opgemerkt dat alle bevindingen betreffende de instelling van rechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en bij de instelling van definitieve maatregelen kunnen worden herzien,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op gehakte glasvezelstrengen met een lengte van niet meer dan 50 mm; glasvezelrovings, met uitzondering van glasvezelrovings die worden geïmpregneerd en gecoat en een gloeiverlies van meer dan 3% hebben (zoals vastgesteld volgens ISO-norm 1887); draden van glasvezelfilamenten, met uitzondering van draden die worden geïmpregneerd en gecoat en een gloeiverlies van meer dan 3 % hebben (zoals vastgesteld volgens ISO-norm 1887); en matten van glasvezelfilamenten, met uitzondering van glaswolmatten, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7019 11 00, ex 7019 12 00, ex 7019 19 10 en ex 7019 31 00 (TARIC-codes 7019310029, 7019120021, 7019120022, 7019120023, 7019120024, 7019120039, 7019191061, 7019191062, 7019191063, 7019191064, 7019191065, 7019191066, 7019191079 en 7019310099), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   De voorlopige antidumpingrechten, die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven producten, vervaardigd door onderstaande ondernemingen, zijn als volgt:

Onderneming

Antidumpingrecht (%)

Aanvullende TARIC-code

Changzhou New Changhai Fiberglass Co., Ltd. en Jiangsu Changhai Composite Materials Holding Co., Ltd., Tangqiao, Yaoguan Town, Changzhou City, Jiangsu

8,5

A983

Alle andere ondernemingen

43,6

A999

3.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de Unie van het in lid 1 genoemde product moet een zekerheid worden gesteld ten bedrage van het voorlopige recht.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de bijzonderheden die ten grondslag liggen aan de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

Overeenkomstig artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 kunnen de betrokken partijen binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening opmerkingen maken over de toepassing van deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 september 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB C 307 van 17.12.2009, blz. 39.

(3)  Index

(4)  

Europese Commissie

Directoraat-generaal Handel

Directoraat H

Kamer Nerv-105

1049 Brussel

BELGIË