15.9.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 242/1 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 805/2010 VAN DE RAAD
van 13 september 2010
betreffende het opnieuw instellen van antidumpingrechten op strijkplanken van oorsprong uit de Volksrepubliek China, geproduceerd door Foshan Shunde Yongjian Housewares and Hardware Co. Ltd, Foshan
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9,
Gezien het voorstel van de Commissie, ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,
Overwegende hetgeen volgt:
A. PROCEDURE
(1) |
De Raad heeft bij Verordening (EG) nr. 452/2007 (2) („de betwiste verordening”) definitieve antidumpingrechten ingesteld, variërend van 9,9 % tot 38,1 % op de invoer van strijkplanken, al dan niet op poten, al dan niet met een stoomafzuigend, verwarmd en/of blazend werkblad, met inbegrip van mouwplanken, en belangrijke onderdelen daarvan, zoals de poten, het werkblad en de strijkijzersteun (de treeft), van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC”) en Oekraïne. |
(2) |
Op 12 juni 2007 diende een medewerkende Chinese producent-exporteur, namelijk Foshan Shunde Yongjian Housewares and Hardware Co. Ltd („Foshan Shunde”) een aanvraag in bij het Gerecht („het Gerecht van eerste aanleg” vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon) met het oog op de nietigverklaring van Verordening (EG) nr. 452/2007 voor zover zij van toepassing is op de indiener van het verzoek (3). |
(3) |
Op 29 januari 2008 wees het Gerecht de aanvraag van Foshan Shunde af. |
(4) |
Op 3 april 2008 stelde Foshan Shunde een beroep in bij het Hof met het verzoek om het arrest van het Gerecht te vernietigen en met het oog op de nietigverklaring van Verordening (EG) nr. 452/2007 voor zover zij de indiener van het verzoek betreft. |
(5) |
Op 1 oktober 2009 vernietigde het Hof in zijn arrest in zaak C-141/08 P („het arrest van het Hof”) het vorige arrest van het Gerecht op 29 januari 2008. In zijn arrest vond het Hof dat de rechten van verdediging van Foshan Shunde waren aangetast door de schending van artikel 20, lid 5, van de basisverordening. Daarom verklaarde het Hof de betwiste verordening nietig voor zover zij een antidumpingrecht instelt op invoer van strijkplanken die door Foshan Shunde worden geproduceerd. |
(6) |
In zaak T-2/95 („de zaak-IPS”) (4) heeft het Gerecht erkend dat, wanneer een procedure uit verschillende administratieve stappen bestaat, de nietigverklaring van een van deze stappen niet de volledige procedure nietig verklaart. De antidumpingprocedure is een voorbeeld van een dergelijke uit verschillende stappen bestaande procedure. Bijgevolg houdt de nietigverklaring van de betwiste verordening met betrekking tot één partij niet de nietigverklaring van de gehele procedure vóór de vaststelling van de verordening in kwestie in. Bovendien zijn de instellingen van de Europese Unie overeenkomstig artikel 266 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verplicht het arrest van 1 oktober 2009 van het Hof uit te voeren. Dit houdt ook de mogelijkheid in om de aspecten van de betwiste verordening die nietig zijn verklaard, te corrigeren en de niet-betwiste delen waarop het arrest van het Hof geen betrekking heeft, ongewijzigd te laten — zoals gebeurde in zaak C-458/98 P (5) („de zaak-IPS in hoger beroep”). Er zij op gewezen dat behalve de bevindingen van een schending van artikel 20, lid 5, van de basisverordening alle andere bevindingen in de betwiste verordening automatisch van kracht blijven aangezien het Hof alle argumenten op dit gebied afgewezen heeft. |
(7) |
Ingevolge het arrest van 1 oktober 2009 van het Hof werd een bericht (6) gepubliceerd over de gedeeltelijke heropening van het antidumpingonderzoek betreffende de invoer van strijkplanken van oorsprong uit onder meer de VRC. De heropening was beperkt tot de tenuitvoerlegging van het arrest van het Hof voor zover het betrekking heeft op Foshan Shunde. |
(8) |
De Commissie heeft de haar bekende betrokken producenten-exporteurs, importeurs en gebruikers, en de vertegenwoordigers van het land van uitvoer en de bedrijfstak van de Unie officieel in kennis gesteld van de gedeeltelijke heropening van het onderzoek. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en konden binnen de in het bericht vermelde termijn een verzoek indienen om te worden gehoord. |
(9) |
Alle partijen die daarom binnen de gestelde termijn hadden verzocht en die konden aantonen dat er bijzondere redenen waren om hen te horen, werden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. |
(10) |
Er werden reacties ontvangen van twee producenten-exporteurs in de VRC (een daarvan kwam van de rechtstreeks betrokken partij, namelijk Foshan Shunde), de bedrijfstak van de Unie en twee niet-verbonden importeurs. |
(11) |
Alle betrokken partijen werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens was aan te bevelen definitieve antidumpingrechten op Foshan Shunde in te stellen. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. De opmerkingen van de partijen werden onderzocht en zo nodig werden de bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd. |
B. TENUITVOERLEGGING VAN HET ARREST VAN HET HOF
1. Opmerking vooraf
(12) |
Er zij aan herinnerd dat de betwiste verordening werd nietig verklaard omdat de Commissie haar voorstel tot instelling van een definitief antidumpingrecht vóór het einde van de in artikel 20, lid 5, van de basisverordening vastgestelde termijn van 10 dagen aan de Raad had verzonden, waarin belanghebbende partijen de gelegenheid hebben opmerkingen kenbaar te maken na de verzending van de mededeling van de definitieve bevindingen. |
2. Opmerkingen van belanghebbenden
(13) |
Foshan Shunde voerde aan dat het arrest van het Hof geen uitvoeringsmaatregelen vereist. Volgens de onderneming is de heropening illegaal aangezien er in de basisverordening geen specifieke bepaling is die een dergelijke benadering toestaat en aangezien een dergelijke heropening in strijd zou zijn met de voorgeschreven termijn voor de beëindiging van het onderzoek, zoals vastgesteld in artikel 6, lid 9, van de basisverordening (15 maanden) en artikel 5.10, van de WTO-antidumpingovereenkomst (18 maanden). Foshan Shunde voerde aan dat de zaak-IPS niet als precedent kon dienen aangezien zij gebaseerd was op Verordening (EEG) nr. 2423/88 van 11 juli 1988 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping of subsidiering uit landen die geen lid zijn van de Europese Economische Gemeenschap (7) krachtens welke geen verplichte termijnen van toepassing waren. Foshan Shunde voerde ook aan dat indien de Commissie besliste om door te gaan met de uitvoering van het arrest van het Hof dit zou moeten gebeuren op basis van de mededeling van de definitieve bevindingen van 20 februari 2007 van de Commissie (waarin aan de partij behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”) werd toegekend en geen dumping voor deze onderneming werd gevonden) en niet op basis van de herziene mededeling van de definitieve bevindingen van 23 maart 2007 (waarin de Commissie haar voorlopige bevindingen in verband met de niet-toekenning van de BMO aan Foshan Shunde en een dumpingmarge van 18,1 % bevestigde). |
(14) |
De andere Chinese producent-exporteur, Zheijiang Harmonic Hardware Products Co. Ltd („Zheijiang Harmonic”) diende een aantal argumenten in die in wezen identiek waren met die van Foshan Shunde, namelijk dat er geen rechtsgrondslag is voor de heropening van de procedure, dat het niet opnieuw instellen van antidumpingrechten bij wet mogelijk is buiten de door de basisverordening en de WTO-antidumpingovereenkomst vastgestelde termijn. Zij voerde ook aan dat het opnieuw publiceren van een herziene mededeling van feiten en overwegingen, en het toekennen van een reactieperiode overeenkomstig artikel 20, lid 5, van de basisverordening de schending van de rechten van verdediging van Zheijiang Harmonic en de onwettige instelling van maatregelen niet kan corrigeren. Ten slotte gaf zij aan dat de Commissie antidumpingmaatregelen niet opnieuw kon instellen gebaseerd op de informatie met betrekking tot 2005, vier jaar vóór de aanvang van de gedeeltelijke heropening van het onderzoek aangezien dit niet in overeenstemming zou zijn met artikel 6, lid 1, van de basisverordening. Bovendien voerde Zheijang Harmonic aan dat de Commissie de zaak niet kon heropenen aangezien zij haar objectiviteit en onpartijdigheid had verloren doordat de betwiste verordening die de Commissie had voorgesteld door het Hof gedeeltelijk nietig was verklaard. |
(15) |
De twee niet-verbonden EU-producenten-importeurs dienden geen informatie en gegevens in over de juridische aspecten van het heropende onderzoek maar benadrukten eerder hun rol als spelers op de strijkplankenmarkt van de Europese Unie. Een van hen wees ook op de gevolgen van de nietigverklaring van het Hof en de daaropvolgende gedeeltelijke heropening van het onderzoek voor hun ondernemingen. |
(16) |
De bedrijfstak van de Unie voerde aan dat de producenten in de Europese Unie de gevolgen moeten dragen voor de onregelmatigheden die door het Hof werden vastgesteld aangezien zij niet langer bescherming krijgen tegen de invoer die bleek plaats te vinden met dumping en schade bleek te veroorzaken. De bedrijfstak van de Unie stelde voor dat de procedure hervat zou worden in het stadium waarin de onregelmatigheden van de Commissie plaatsvonden, namelijk op het moment dat de Chinese onderneming haar opmerkingen over de herziene mededeling van de definitieve bevindingen van 23 maart 2007 moest indienen, de standpunten van de belanghebbende partij in overweging moest worden genomen en een nieuw voorstel beperkt tot de situatie van Foshan Shunde naar de Raad moest worden gestuurd met het oog op het opnieuw instellen van de antidumpingrechten op strijkplanken die geproduceerd worden door Foshan Shunde. De bedrijfstak van de Unie merkte ook op dat in het verleden een soortgelijke benadering was gevolgd (namelijk in het arrest van de zaak-IPS, de zaak-IPS in hoger beroep en in Verordening (EG) nr. 235/2004 van de Raad (8) die werd vastgesteld na het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-76/00 P Petrotub SA and Republica SA/Raad). Volgens deze partij is de in de basisverordening vastgestelde termijn van 15 maanden niet van toepassing op de wijziging van een verordening tot instelling van antidumpingrechten met het oog op de tenuitvoerlegging van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie. |
3. Analyse van de opmerkingen
(17) |
Er zij aan herinnerd dat het Hof alle materiële argumenten van Foshan Shunde met betrekking tot de gegrondheid van de zaak heeft afgewezen. De verplichting van de instellingen van de Unie is dus gericht op het corrigeren van het gedeelte van de administratieve procedure waar de onregelmatigheden in het oorspronkelijke onderzoek hebben plaatsgevonden. |
(18) |
Het argument dat de invoering van termijnen (namelijk 15 respectievelijk 18 maanden) om antidumpingonderzoeken uit te voeren de Commissie ervan kan weerhouden de benadering van de IPS te volgen, werd ongegrond bevonden. Deze termijn wordt niet relevant beschouwd voor de tenuitvoerlegging van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Deze termijn bepaalt alleen het einde van het oorspronkelijke onderzoek, vanaf de begindatum tot de datum waarop definitieve maatregelen worden getroffen, en heeft geen betrekking op eventuele vervolgmaatregelen die indien nodig moeten getroffen worden als gevolg van een rechterlijke toetsing. Er zij verder op gewezen dat een andere interpretatie zou betekenen dat een door de bedrijfstak van de Unie aangespannen succesvolle zaak geen praktisch effect zou hebben voor deze partij als aanvaard wordt dat het verstrijken van de termijn om het oorspronkelijke onderzoek af te sluiten de tenuitvoerlegging van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie niet mogelijk zou maken. Dit zou in strijd zijn met het beginsel dat alle partijen het recht hebben op een doeltreffende rechterlijke toetsing. |
(19) |
Er zij ook aan herinnerd dat het Gerecht in zijn arrest in de gevoegde zaken T-163/94 en T-165/94 (9) heeft geoordeeld dat zelfs de minder stringente termijn die van toepassing was in de oude basisverordening niet langer dan redelijk verlengd kon worden en een onderzoek van meer dan drie jaar te lang was. Dit staat in contrast met de zaak-IPS, waarbij de tenuitvoerlegging van het arrest van het Hof zeven jaar na het begin van het oorspronkelijke onderzoek plaatsvond en het arrest van het Hof bevat geen aanwijzing dat termijnen een probleem waren. |
(20) |
Daarom wordt geconcludeerd dat artikel 6, lid 9, van de basisverordening alleen van toepassing is op de inleiding van procedures en de afsluiting van het ingeleide onderzoek overeenkomstig artikel 5, lid 9, van de basisverordening en niet op een gedeeltelijke heropening van een onderzoek met het oog op de tenuitvoerlegging van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie. |
(21) |
Deze conclusie is in overeenstemming met de benadering voor de tenuitvoerlegging van de uitspraakrapporten van de WTO-panels en -beroepsinstanties waar aanvaard wordt dat instellingen tekortkomingen van een verordening tot instelling van antidumpingrechten kunnen wijzigen om te voldoen aan de rapporten van de organen voor geschillenbeslechting, wat ook geldt voor zaken met betrekking tot de Europese Unie (10). In dergelijke zaken werd het nodig geacht een speciale procedure goed te keuren om de rapporten van het WTO-panel en de -beroepsinstanties uit te voeren wegens een gebrek aan rechtstreekse toepasselijkheid van dergelijke rapporten in de rechtsorde van de Europese Unie, in tegenstelling tot de arresten van het Hof van Justitie die rechtstreeks toepasselijk zijn. |
(22) |
In verband met de ingediende argumenten betreffende de toepassing van artikel 6, lid 1, van de basisverordening, kan er geen schending van artikel 6, lid 1, van de basisverordening hebben plaatsgevonden aangezien de Commissie nog geen nieuwe procedure heeft ingeleid maar het oorspronkelijke onderzoek heeft heropend om een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie uit te voeren. |
(23) |
In verband met het argument dat Foshan Shunde de mededeling van 20 februari 2007 en niet de herziene mededeling van 23 maart 2007 had moeten ontvangen, moet de Commissie in overeenstemming met het arrest van het Hof de onregelmatigheid in de procedure corrigeren. Deze administratieve onregelmatigheid deed zich alleen voor toen Foshan Shunde minder dan 10 dagen kreeg om opmerkingen in te dienen over de herziene mededeling. De geldigheid van de vorige stappen van het oorspronkelijke onderzoek is niet aangetast door het arrest van het Hof en daarom hoeft zij in het kader van de huidige gedeeltelijke heropening niet te worden herzien. |
4. Conclusie
(24) |
Rekening houdend met de opmerkingen van de partijen en een analyse daarvan werd geconcludeerd dat het arrest van het Hof moet worden uitgevoerd door middel van een nieuwe mededeling van feiten en overwegingen aan Foshan Shunde en alle andere belanghebbende partijen met betrekking tot de herziene mededeling van de definitieve bevindingen van 23 maart 2007 op grond waarvan was voorgesteld opnieuw een antidumpingrecht in te stellen op de invoer van strijkplanken geproduceerd door Foshan Shunde. |
(25) |
Op basis van het bovenvermelde werd ook geconcludeerd dat de Commissie Foshan Shunde en alle andere belanghebbende partijen genoeg tijd moet geven om opmerkingen over de herziene mededeling van de definitieve bevindingen van 23 maart 2007 in te dienen zodat zij daarna deze opmerkingen kan evalueren om te bepalen of zij een voorstel aan de Raad doet betreffende het opnieuw instellen van een antidumpingrecht op strijkplanken die door Foshan Shunde worden geproduceerd op basis van de feiten tijdens het oorspronkelijke onderzoektijdvak. |
C. MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN
(26) |
De Commissie heeft de belanghebbenden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was het arrest van het Hof uit te voeren. |
(27) |
Alle belanghebbenden hebben de gelegenheid gekregen hun opmerkingen in te dienen (met toepassing van de in artikel 20, lid 5, van de basisverordening voorgeschreven termijn van 10 dagen). Hun opmerkingen werden in overweging genomen en waar nodig werd er rekening mee gehouden. Ze waren echter niet van dien aard dat de bovenvermelde conclusies nog werden gewijzigd. |
(28) |
Foshan Shunde en alle andere belanghebbenden ontvingen de herziene mededeling van de definitieve bevindingen van 23 maart 2007 op basis waarvan werd voorgesteld om het antidumpingrecht op strijkplanken van Foshan Shunde opnieuw in te stellen op basis van de feiten tijdens het oorspronkelijke onderzoektijdvak. |
(29) |
Foshan Shunde en alle andere belanghebbenden kregen de gelegenheid opmerkingen in te dienen over deze herziene mededeling van de definitieve bevindingen. Met de mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de partijen werd, zo nodig, rekening gehouden. Rekening houdend met de gemaakte opmerkingen, kan het volgende worden opgemerkt. De in deze verordening vastgestelde maatregelen zijn gebaseerd op het feit dat het Hof in zijn arrest benadrukte dat artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening niet zodanig geïnterpreteerd kan worden dat de Commissie ertoe verplicht wordt aan de Raad definitieve maatregelen voor te stellen die een beoordelingsfout in de oorspronkelijke beoordeling van de materiële criteria van die bepaling zouden laten bestaan (11). Hoewel het Hof deze opmerking in verband met een fout ten nadele van de indiener van het verzoek in die zaak maakte, is het duidelijk dat deze interpretatie op evenwichtige wijze moet worden toegepast, wat inhoudt dat ook een fout ten nadele van de bedrijfstak van de Unie niet kan worden gehandhaafd. Zoals aangegeven in de herziene mededeling van de definitieve bevindingen van 23 maart 2007, in het herziene specifieke informatiedocument van dezelfde datum en in eerdere brieven door de Commissie aan de indiener van het verzoek waarop deze documenten zijn gebaseerd, moet Foshan Shunde de status van markteconomie geweigerd worden, aangezien zijn boekhoudpraktijken verscheidene serieuze tekortkomingen vertoonden en daarom niet met de internationale standaarden voor jaarrekeningen in overeenstemming waren. Deze schending van het tweede criterium in artikel 2, lid 7, kan niet worden gecorrigeerd door de statistieken waarnaar in de laatste zin van punt 12 van het arrest van het Hof wordt verwezen. De benadering in de oorspronkelijke mededeling van de definitieve bevindingen van 2007 moet daarom worden beschouwd als een fout die gecorrigeerd moet worden. Omwille van de bescherming van de bedrijfstak van de Unie tegen dumping, moet het antidumpingrecht op de indiener van het verzoek zo snel mogelijk opnieuw worden ingesteld. |
(30) |
Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan zou worden aanbevolen opnieuw definitieve antidumpingrechten in te stellen, stelde één Chinese producent-exporteur overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de basisverordening een prijsverbintenis voor. Dit aanbod kon echter geen oplossing bieden voor de problemen waarop in overweging 68 van de betwiste verordening werd gewezen, namelijk de noodzaak om voor elk van de talrijke productsoorten zinvolle minimuminvoerprijzen vast te stellen waarop door de Commissie toezicht kan worden uitgeoefend, zonder dat er ernstig gevaar voor ontwijking bestaat. Bovendien stelde de aangeboden prijsverbintenis ofwel één gemiddelde minimumprijs voor slechts één naar de Europese Unie uitgevoerde productsoort voor, ofwel verscheidene minimuminvoerprijzen die ook in dit geval gebaseerd waren op gewogen gemiddelde verkoopprijzen voor combinaties van sommige producten. Ook waren alle voorgestelde combinaties voor de minimuminvoerprijs beduidend lager dan de hoogste vastgestelde uitvoerprijzen. Op basis hiervan werd geconcludeerd dat een dergelijke verbintenis niet praktisch en derhalve onaanvaardbaar is. Het bedrijf is hiervan in kennis gesteld en is in de gelegenheid gesteld om hierover opmerkingen te maken. Zijn opmerkingen hebben evenwel geen aanleiding gegeven tot wijziging van bovenstaande conclusie. |
D. DUUR VAN DE MAATREGELEN
(31) |
Deze procedure is niet van invloed op de datum waarop de bij de betwiste verordening ingestelde maatregelen ingevolge artikel 11, lid 2, van de basisverordening verstrijken, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Er wordt opnieuw een definitief antidumpingrecht ingesteld op strijkplanken, al dan niet op poten, al dan niet met een stoomafzuigend, verwarmd en/of blazend werkblad, met inbegrip van mouwplanken, en belangrijke onderdelen daarvan, zoals de poten, het werkblad en de strijkijzersteun (de treeft), die huidig vallen onder de GN-codes ex 3924 90 00, ex 4421 90 98, ex 7323 93 90, ex 7323 99 91, ex 7323 99 99, ex 8516 79 70 en ex 8516 90 00 (Taric-codes 3924900010, 4421909810, 7323939010, 7323999110, 7323999910, 8516797010 en 8516900051), van oorsprong uit de Volksrepubliek China en geproduceerd door Foshan Shunde Yongjian Housewares and Hardware Co. Ltd, Foshan (aanvullende Taric-code A785).
2. Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs franco grens Unie, vóór inklaring, is 18,1 %.
3. Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 september 2010.
Voor de Raad
De voorzitter
S. VANACKERE
(1) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.
(2) PB L 109 van 26.4.2007, blz. 12.
(3) Zaak T-206/07 Foshan Shunde Yongjian Housewares and Hardware/Raad.
(4) Zaak T-2/95 Industrie des poudres sphériques (IPS)/Raad, Jurispr. [1998] ECR II-3939.
(5) Zaak C-458/98 P Industrie des poudres sphériques (IPS)/Raad, Jurispr. [2000] ECR I-08147.
(6) PB C 308 van 18.12.2009, blz. 44.
(7) PB L 209 van 2.8.1988, blz. 1.
(8) PB L 40 van 12.2.2004, blz. 11.
(9) Gevoegde zaken T-163/94 en T-165/94 NTN Corporation en Koyo Seiko Co. Ltd/Raad, Jurispr. [1995] ECR II-01381.
(10) Europese Gemeenschappen — Antidumpingrechten op de invoer van katoenen bedlinnen uit India: Beroep op artikel 21.5 van het Orgaan voor geschillenbeslechting door India WT/DS141/AB/RW (8 april 2003), punten 82-86; Verordening (EG) nr. 1515/2001 van de Raad van 23 juli 2001 inzake de maatregelen die de Gemeenschap kan nemen naar aanleiding van een rapport van het Orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO betreffende antidumping- en antisubsidiemaatregelen (PB L 201 van 26.7.2001, blz. 10); Verordening (EG) nr. 436/2004 van de Raad van 8 maart 2004 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1784/2000 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve invordering van het voorlopige recht op de invoer van bepaalde hulpstukken (fittings) van smeedbaar gietijzer voor buisleidingen uit Brazilië, Tsjechië, Japan, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Thailand (PB L 72 van 11.3.2004, blz. 15) na verslagen van het Orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO.
(11) Punt 111 van het arrest van het Hof.