19.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 218/2


VERORDENING (EU) Nr. 744/2010 VAN DE COMMISSIE

van 18 augustus 2010

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen, wat betreft de kritische toepassingen van halonen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (1), en met name op artikel 13, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Halon 1301, halon 1211 en halon 2402 (hierna „halonen” genoemd) zijn stoffen die de ozonlaag afbreken en die als gereguleerde stoffen zijn opgenomen in groep III van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1005/2009. De productie daarvan in de lidstaten is sinds 1994 verboden overeenkomstig de eisen van het Protocol van Montreal. Het gebruik ervan blijft evenwel toegestaan voor bepaalde kritische toepassingen als vermeld in bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1005/2009.

(2)

De Commissie heeft bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (2) overeenkomstig artikel 4, lid 4, onder iv), van die verordening getoetst. Daartoe heeft zij de bestaande toepassingen van halonen en de beschikbaarheid en de toepassing van technisch en economisch haalbare alternatieven of uit een oogpunt van milieu en gezondheid aanvaardbare technologieën (hierna „alternatieven” genoemd) onderzocht. Ondertussen is Verordening (EG) nr. 2037/2000 vervangen door Verordening (EG) nr. 1005/2009, waardoor bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 2037/2000 zonder enige wijziging bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1005/2009 is geworden.

(3)

Bij de herziening is aan het licht gekomen dat de lidstaten verschillende interpretaties hanteren ten aanzien van de vraag welke toepassingen van halonen kritische toepassingen zijn in de zin van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1005/2009. Alle toepassingen van halonen moeten derhalve nauwkeuriger worden omschreven, waarbij de categorie van de betrokken apparatuur of installatie, het doel van de toepassing, het type halonblusapparaat en het soort halon moeten worden gespecificeerd.

(4)

Bij de herziening is ook gebleken dat halonen, op een beperkt aantal uitzonderingen na, niet meer nodig zijn om aan de brandbeveiligingsbehoeften in nieuwe apparatuurontwerpen en nieuwe installaties te voldoen, en dat tegenwoordig in de regel alternatieve stoffen of technologieën worden toegepast. Niettemin zijn halonblussers en -brandbeveiligingssystemen nog steeds nodig in sommige apparatuur die nu of in de toekomst volgens bestaande ontwerpen wordt geproduceerd.

(5)

De herziening heeft ook aan het licht gebracht dat halonen voor de meeste brandbeveiligingstoepassingen die deel uitmaken van bestaande apparatuur en installaties of van apparatuur die volgens bestaande ontwerpen wordt geproduceerd, mettertijd en tegen een redelijke prijs worden vervangen of kunnen worden vervangen door alternatieven.

(6)

Daarom moeten met het oog op de toegenomen beschikbaarheid van alternatieven en de invoering daarvan op ruimere schaal voor alle toepassingen afsluitingsdatums worden vastgesteld, waarna het gebruik van halonen voor nieuwe apparatuur en installaties geen kritische toepassing meer is en de installatie van halonblusapparatuur of -brandbeveiligingssystemen derhalve niet meer is toegestaan. Bij de definitie van de begrippen „nieuwe apparatuur” en „nieuwe installaties” moet terdege rekening worden gehouden met de fase in de levenscyclus van apparatuur en installaties waarvoor het ontwerp van de ruimte waarvoor brandbeveiliging nodig is, daadwerkelijk wordt vastgesteld.

(7)

Ook moet voor elke toepassing een einddatum worden vastgesteld waarna het gebruik van halonen voor brandblusapparatuur en brandbeveiligingssystemen in alle apparatuur en installaties, of dit nu bestaande apparatuur en bestaande installaties zijn dan wel apparatuur die nu of in de toekomst volgens bestaande ontwerpen wordt geproduceerd, ophoudt een kritische toepassing te zijn. Na die einddatum zou het gebruik van halonen derhalve overeenkomstig artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1005/2009 niet zijn toegestaan en zouden alle brandblusapparatuur en brandbeveiligingssystemen vervangen, omgebouwd of buiten gebruik gesteld moeten zijn.

(8)

Bij de vaststelling van de afsluitingsdatums moet rekening worden gehouden met de beschikbaarheid van alternatieven voor nieuwe apparatuur en installaties en met de belemmeringen voor de toepassing daarvan. Ook moeten die datums voldoende tijd laten om zo nodig alternatieven te ontwikkelen, maar tevens moet de ontwikkeling van alternatieven erdoor worden gestimuleerd. Aangezien de burgerluchtvaart op internationaal niveau wordt gereguleerd, moet ten aanzien van vliegtuigen terdege rekening worden gehouden met initiatieven die de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) neemt ten aanzien van de installatie en het gebruik van halonen voor brandblusapparatuur aan boord van vliegtuigen.

(9)

De einddatums moeten bovendien voldoende tijd laten voor de vervanging van halonen of de ombouw als onderdeel van routinematige of geplande programma’s voor onderhoud of verbetering van apparatuur of installaties, zonder het functioneren van die apparatuur of die installaties onnodig te hinderen en zonder dat een en ander tot buitensporige kosten leidt. Ook moet bij de vaststelling van die datums rekening worden gehouden met de tijd die nodig is voor de certificering, toelating of goedkeuring die eventueel nodig is voor de installatie van alternatieven in de betrokken apparatuur of installaties.

(10)

Voor de meeste toepassingen van nieuwe apparatuur en installaties waarin halonbrandblusapparatuur en -brandbeveiligingssystemen niet meer nodig zijn of niet meer worden geïnstalleerd, is het dienstig 2010 te kiezen als afsluitingsdatum. Het is echter dienstig 2011 te kiezen als afsluitingsdatum voor sommige toepassingen voor militaire landvoertuigen en vliegtuigen waarvoor ervan wordt uitgegaan dat er momenteel alternatieven beschikbaar zijn, die echter nog niet zijn ingevoerd gedurende ontwikkelingsprogramma’s die nu hun voltooiing naderen en waarvoor aanpassingen technisch en economisch niet meer haalbaar zijn. Het is dienstig 2014 te kiezen als afsluitingsdatum voor blustoepassingen voor de vliegtuigmotorgondel en draagbare blustoepassingen voor vliegtuigcabines, wat overeenkomt met het tijdschema voor de verwachte invoering van een vergelijkbare beperking via de ICAO. Het is dienstig 2018 te kiezen als afsluitingsdatum voor de toepassingen voor vrachtruimten van vliegtuigen, waarvoor nog geen alternatieven zijn gevonden, maar waarvoor redelijkerwijs kan worden verwacht dat er tegen die tijd door meer onderzoek en ontwikkeling alternatieven beschikbaar komen om te worden geïnstalleerd in nieuwe vliegtuigen waarvoor typecertificering wordt aangevraagd.

(11)

Voor veel toepassingen moet de einddatum tussen 2013 en 2025 worden vastgesteld, afhankelijk van het niveau van de technische en economische problemen die door de vervanging van halonen of de ombouw ontstaan. Die einddatums moeten voldoende tijd laten voor de vervanging van halonen tijdens routinematige onderhoudsprogramma’s voor de meeste apparatuur en installaties waarvoor nu alternatieven beschikbaar zijn. Het is dienstig 2030 of 2035 te kiezen als einddatum voor toepassingen in bepaalde militaire landvoertuigen en militaire schepen waarvoor de vervanging van halonen technisch en economisch waarschijnlijk alleen haalbaar is als onderdeel van geplande verbeterings- of renovatieprogramma’s voor apparatuur, en waarvoor in sommige lidstaten wellicht aanvullend onderzoek moet plaatsvinden om na te gaan of de alternatieven passend zijn.

(12)

Voor sommige toepassingen in bestaande militaire voertuigen, in bestaande militaire oppervlakteschepen, in bestaande militaire onderzeeërs, in bestaande militaire vliegtuigen en in dergelijke vervoermiddelen die nu of in de toekomst volgens bestaande ontwerpen worden geproduceerd, zijn nog geen alternatieven gevonden. Redelijkerwijs kan echter worden verwacht dat een groot deel van de betrokken apparatuur tegen 2040 het einde van zijn nuttige leven zal hebben bereikt of dat tegen die tijd door meer onderzoek en ontwikkeling alternatieven beschikbaar zullen zijn. Het is derhalve dienstig 2040 als einddatum voor die toepassingen vast te stellen.

(13)

Voor brandbeveiligingssystemen in vrachtruimten, motorgondels en hulpaggregaten, in bestaande vliegtuigen voor de burgerluchtvaart of in die welke overeenkomstig een bestaande typecertificering worden geproduceerd, zijn nog geen alternatieven gevonden. Bovendien zal een aanzienlijk aantal vliegtuigen voor de burgerluchtvaart voor die toepassingen in de nabije toekomst geproduceerd blijven worden met en afhankelijk blijven van halonen. Hoewel wordt aanvaard dat er aanzienlijke technische, economische en uit de regelgeving voortvloeiende beperkingen zijn die de vervanging van halonen voor die toepassingen hinderen, is het ook dienstig, met het oog op de onzekerheid ten aanzien van de beschikbaarheid van gerecycleerde halonen op de lange termijn en de noodzaak van extra onderzoek en ontwikkeling om passende alternatieven te vinden en tot ontwikkeling te brengen, 2040 vast te stellen als redelijke einddatum.

(14)

Bijlage VI en de daarin opgenomen tijdsschema’s voor de eliminatie van de kritische toepassingen zal regelmatig worden getoetst om rekening te houden met de stand van onderzoek en ontwikkeling op het gebied van alternatieven en van nieuwe informatie over de beschikbaarheid daarvan. Verder kunnen afwijkingen van de einddatums en afsluitingsdatums worden toegestaan voor specifieke gevallen waarin is aangetoond dat geen alternatieven beschikbaar zijn.

(15)

Verordening (EG) nr. 1005/2009 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(16)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 25, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1005/2009 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1005/2009 wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 augustus 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 286 van 31.10.2009, blz. 1.

(2)  PB L 244 van 29.9.2000, blz. 1.


BIJLAGE

„BIJLAGE VI

KRITISCHE TOEPASSINGEN VAN HALONEN

Voor deze bijlage gelden de volgende definities:

1.   „Afsluitingsdatum”: de datum waarna halonen niet meer voor brandblusapparatuur en brandbeveiligingsinstallaties in nieuwe apparatuur en nieuwe installaties voor de betrokken toepassing mogen worden gebruikt.

2.   „Nieuwe apparatuur”: apparatuur waarvoor op de afsluitingsdatum geen van de volgende gebeurtenissen heeft plaatsgevonden:

a)ondertekening van het betrokken aanbestedings- of ontwikkelingscontract;b)indiening van een verzoek om typegoedkeuring of typecertificering bij de betrokken regelgevende instantie.

3.   „Nieuwe installaties”: installaties waarvoor op de afsluitingsdatum geen van de volgende gebeurtenissen heeft plaatsgevonden:

a)ondertekening van het betrokken ontwikkelingscontract;b)indiening van een vergunningsaanvraag bij de betrokken regelgevende instantie.

4.   „Einddatum”: de datum waarna halonen niet meer voor de betrokken toepassing gebruikt mogen worden en waarna brandblusapparatuur en brandbeveiligingssystemen die halonen bevatten buiten gebruik moeten zijn gesteld.

5.   „Inert maken”: voorkomen dat een ontvlambare of explosieve atmosfeer tot ontbranding komt door toevoeging van een vertrager of een verdunner.

6.   „Vrachtschip”: een schip van meer dan 500 t brutogewicht dat geen passagiersschip is en dat een internationale reis maakt, overeenkomstig de definitie van deze termen in het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS). Het SOLAS-verdrag definieert een „passagiersschip” als „een schip dat meer dan twaalf passagiers vervoert”, en een „internationale reis” als „een reis van een land waarop dit verdrag van toepassing is naar een haven buiten dat land, of omgekeerd”.

7.   „Normaal gesproken bezette ruimte”: een beveiligde ruimte waar personen zich meestal of altijd moeten ophouden om de apparatuur of de installatie doeltreffend te laten werken. Bij militaire toepassingen is de normaal gesproken bezette ruimte doorgaans de beveiligde ruimte die in een gevechtssituatie wordt gebruikt.

8.   „Normaal gesproken niet-bezette ruimte”: een beveiligde ruimte die alleen voor beperkte perioden wordt bezet, met name in verband met onderhoudswerkzaamheden, en waar de voortdurende aanwezigheid van personen niet nodig is voor de doeltreffende werking van de apparatuur of de installatie.

KRITISCHE TOEPASSINGEN VAN HALONEN

Toepassing

Afsluitingsdatum

(31 december van het genoemde jaar)

Einddatum

(31 december van het genoemde jaar)

Categorie apparatuur of installatie

Doel

Soort blusapparaat

Soort halon

1.

In militaire landvoertuigen

1.1.

Beveiliging van motorkamers

Vaste installatie

1301

1211

2402

2010

2035

1.2.

Beveiliging van bemanningscabines

Vaste installatie

1301

2402

2011

2040

1.3.

Beveiliging van bemanningscabines

Draagbare blusapparaten

1301

1211

2011

2020

2.

In militaire oppervlakteschepen

2.1.

Beveiliging van normaal gesproken bezette machineruimten

Vaste installatie

1301

2402

2010

2040

2.2.

Beveiliging van normaal gesproken niet-bezette machineruimten

Vaste installatie

1301

1211

2402

2010

2035

2.3.

Beveiliging van normaal gesproken niet-bezette elektrische kamers

Vaste installatie

1301

1211

2010

2030

2.4.

Beveiliging van commandocentra

Vaste installatie

1301

2010

2030

2.5.

Beveiliging van brandstofpompkamers

Vaste installatie

1301

2010

2030

2.6.

Beveiliging van opslagruimten voor brandbare vloeistoffen

Vaste installatie

1301

1211

2402

2010

2030

2.7.

Beveiliging van vliegtuigen in hangars en onderhoudsruimten

Draagbare blusapparaten

1301

1211

2010

2016

3.

In militaire onderzeeërs

3.1.

Beveiliging van machineruimten

Vaste installatie

1301

2010

2040

3.2.

Beveiliging van commandocentra

Vaste installatie

1301

2010

2040

3.3.

Beveiliging van dieselgeneratorruimten

Vaste installatie

1301

2010

2040

3.4.

Beveiliging van elektrische kamers

Vaste installatie

1301

2010

2040

4.

In vliegtuigen

4.1.

Beveiliging van normaal gesproken niet-bezette vrachtruimten

Vaste installatie

1301

1211

2402

2018

2040

4.2.

Beveiliging van cabines en bemanningscabines

Draagbare blusapparaten

1211

2402

2014

2025

4.3.

Beveiliging van motorgondels en hulpaggregaten

Vaste installatie

1301

1211

2402

2014

2040

4.4.

Inert maken van brandstoftanks

Vaste installatie

1301

2402

2011

2040

4.5.

Beveiliging van toiletafvalrecipiënten

Vaste installatie

1301

1211

2402

2011

2020

4.6.

Beveiliging van droge ruimten (dry bays)

Vaste installatie

1301

1211

2402

2011

2040

5.

In aardolie-, aardgas- en petrochemische installaties

5.1.

Beveiliging van ruimten waar ontvlambare vloeistoffen of gassen kunnen ontsnappen

Vaste installatie

1301

2402

2010

2020

6.

In commerciële vrachtschepen

6.1.

Inert maken van normaal gesproken bezette ruimten waar ontvlambare vloeistoffen of gassen kunnen ontsnappen

Vaste installatie

1301

2402

1994

2016

7.

In communicatie- en commandoposten op land die essentieel zijn voor de nationale veiligheid

7.1.

Beveiliging van normaal gesproken bezette ruimten

Vaste installatie

1301

2402

2010

2025

7.2.

Beveiliging van normaal gesproken bezette ruimten

Draagbare blusapparaten

1211

2010

2013

7.3.

Beveiliging van normaal gesproken niet-bezette ruimten

Vaste installatie

1301

2402

2010

2020

8.

Op vliegvelden en luchthavens

8.1.

Reddingsvoertuigen

Draagbare blusapparaten

1211

2010

2016

8.2.

Beveiliging van vliegtuigen in hangars en onderhoudsruimten

Draagbare blusapparaten

1211

2010

2016

9.

In nucleaire energie- en onderzoeksfaciliteiten

9.1.

Beveiliging van ruimten indien nodig om het risico op verspreiding van radioactief materiaal te minimaliseren

Vaste installatie

1301

2010

2020

10.

In de Kanaaltunnel

10.1.

Beveiliging van technische faciliteiten

Vaste installatie

1301

2010

2016

10.2.

Beveiliging van motorwagens en shuttlewagens van de Kanaaltunneltreinen

Vaste installatie

1301

2010

2020

11.

Overige

11.1.

Eerste bluswerk door brandweerlieden, indien essentieel voor de persoonlijke veiligheid

Draagbare blusapparaten

1211

2010

2013

11.2.

Bescherming van personen door militair en politiepersoneel

Draagbare blusapparaten

1211

2010

2013