16.6.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 150/17 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 511/2010 VAN DE RAAD
van 14 juni 2010
tot instelling van een definitief antidumpingrecht en definitieve inning van het voorlopige recht op molybdeendraad van oorsprong uit de Volksrepubliek China
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 9,
Gezien het voorstel van de Commissie (Commissie), ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,
Overwegende hetgeen volgt:
1. PROCEDURE
1.1. Voorlopige maatregelen
(1) |
De Commissie heeft bij Verordening (EG) nr. 1247/2009 (2) („de voorlopige verordening”) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op molybdeendraad van oorsprong uit de Volksrepubliek China („VRC” of „betrokken land”). |
(2) |
De procedure werd ingeleid ingevolge een door de European Association of Metals (EUROMETAUX) („de klager”) ingediende klacht namens een producent die een groot deel, in dit geval meer dan 25 %, van de totale productie van molybdeendraad in de Unie voor zijn rekening neemt. |
(3) |
Zoals in overweging 13 van de voorlopige verordening is vermeld, had het onderzoek naar dumping en schade betrekking op de periode van 1 april 2008 tot en met 31 maart 2009 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van maart 2005 tot het einde van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”). |
1.2. Vervolg van de procedure
(4) |
Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan was besloten voorlopige antidumpingmaatregelen in te stellen („mededeling van de voorlopige bevindingen”) hebben verscheidene belanghebbenden schriftelijke opmerkingen over de voorlopige bevindingen gemaakt. De partijen die verzochten te worden gehoord, zagen hun verzoek ingewilligd. De Commissie heeft vervolgens alle informatie verzameld en gecontroleerd die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte. De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden werden onderzocht en waar nodig werden de voorlopige bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd. |
(5) |
De Commissie heeft alle belanghebbenden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was de aanbeveling te doen een definitief antidumpingrecht op molybdeendraad van oorsprong uit de VRC in te stellen en de bedragen waarvoor uit hoofde van het voorlopige recht zekerheid was gesteld, definitief te innen („mededeling van de definitieve bevindingen”). Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn na deze mededeling opmerkingen maken. |
2. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
(6) |
Aangezien geen opmerkingen over het betrokken product en het soortgelijke product werden ontvangen, worden de overwegingen 14 tot en met 17 van de voorlopige verordening bevestigd. |
3. DUMPING
3.1. Behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”) — individuele behandeling („IB”)
(7) |
Aangezien geen opmerkingen over de BMO- en IB-bevindingen werden ontvangen, worden de overwegingen 18 tot en met 23 van de voorlopige verordening bevestigd. |
3.2. Normale waarde
(8) |
Na de mededeling van de definitieve bevindingen betwistte de medewerkende producent-exporteur het gebruik van de prijzen bij uitvoer uit de Verenigde Staten naar andere landen (waaronder de Unie) als basis voor de bepaling van de normale waarde voor de VRC. In plaats daarvan stelde hij voor gebruik te maken van de werkelijk in de Unie voor het soortgelijke product betaalde of te betalen prijs, omdat hij meende dat de op deze basis bepaalde normale waarde een lagere dumpingmarge voor de VRC zou opleveren. |
(9) |
Dezelfde producent beweerde dat de normale waarde naar beneden moest worden gecorrigeerd om rekening te houden met de efficiëntie die hij behaalt als verticaal geïntegreerde producent in vergelijking met de klager of de producent van het referentieland die niet beschikken over mijnbouwvoorzieningen voor de belangrijkste grondstof, molybdeenerts. |
(10) |
Wat het eerste argument betreft, zij erop gewezen dat het gebruik van in de Unie betaalde of te betalen prijzen een in artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening geboden optie is die alleen kan worden gebruikt als de andere in het artikel bedoelde opties niet kunnen worden toegepast. Aangezien in deze procedure de medewerking van een producent uit een derde land was verkregen en het daarom mogelijk was om gebruik te maken van de optie van een prijs van een derde land met een markteconomie voor andere landen, bestaat er geen juridische rechtvaardiging om de residuele optie van artikel 2, lid 7, onder a), te gebruiken. Het argument werd daarom afgewezen. |
(11) |
Wat het tweede argument betreft, zij erop gewezen dat die medewerkende producent geen bewijsmateriaal verstrekte waaruit bleek dat het niveau van integratie van de producenten een factor is die van invloed is op de prijzen en de vergelijkbaarheid daarvan. Het argument werd daarom van de hand gewezen. |
(12) |
Bepaalde partijen stelden de keuze van de producent uit het referentieland ter discussie gezien het feit dat deze onderneming in de Verenigde Staten een dochtermaatschappij van de klager is. In dit verband zij erop gewezen dat het feit dat een onderneming in het voorgestelde referentieland een verbonden onderneming van de klager is niet uitsloot dat de verkregen informatie betrouwbaar en verifieerbaar was. |
(13) |
Aangezien geen andere opmerkingen over de normale waarde werden ontvangen die de voorlopige bevindingen konden veranderen, worden de overwegingen 24 en 25 van de voorlopige verordening bevestigd. |
3.3. Uitvoerprijs
(14) |
Aangezien geen opmerkingen over de uitvoerprijs werden ontvangen, wordt overweging 26 van de voorlopige verordening bevestigd. |
3.4. Vergelijking
(15) |
Er zij op gewezen dat de correctie voor indirecte belastingen, als vermeld in overweging 27 van de voorlopige verordening, 5 % bedraagt en het verschil vertegenwoordigt tussen de te betalen btw op de binnenlandse verkoop en de te betalen btw op de verkooptransacties voor uitvoer, rekening houdend met de terugbetaling van btw op de verkoop voor uitvoer. De medewerkende producent-exporteur betwistte de wijze waarop deze correctie werd toegepast en beweerde dat zij eerder moest worden berekend als een factor die de uitvoerprijs verlaagt. |
(16) |
Wat dit argument betreft, zij erop gewezen dat de correctie was gebaseerd op de bepalingen van artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening dat voorziet in een correctie van de normale waarde voor invoerheffingen en indirecte belastingen - een categorie die btw omvat. Op grond hiervan werd het argument afgewezen. |
(17) |
Aangezien geen andere opmerkingen over de vergelijking werden ontvangen die de voorlopige bevindingen konden veranderen, wordt overweging 27 van de voorlopige verordening bevestigd. |
3.5. Dumpingmarges
(18) |
Op grond van het bovenstaande wordt de in de overwegingen 28 en 29 van de voorlopige verordening op 68,4 % vastgestelde dumping voor het gehele land bevestigd. |
4. SCHADE
4.1. Productie in de Unie
(19) |
Er zij aan herinnerd dat met het oog op de bescherming van de vertrouwelijke bedrijfsinformatie van de enige producent in de Unie die volledig heeft meegewerkt, hieronder alle cijfers betreffende gevoelige gegevens in geïndexeerde vorm of als orde van grootte worden gepresenteerd. |
(20) |
Aangezien geen opmerkingen over de productie in de Unie werden ontvangen, worden de overwegingen 30 en 31 van de voorlopige verordening bevestigd. |
4.2. Definitie van de bedrijfstak van de Unie
(21) |
Aangezien geen opmerkingen over de definitie van de bedrijfstak van de Unie werden ontvangen, wordt overweging 32 van de voorlopige verordening bevestigd. |
(22) |
Wat overweging 33 van de voorlopige verordening betreft, zij erop gewezen dat op grond van de van een belanghebbende ontvangen opmerkingen een administratieve fout werd ontdekt. Het boekjaar („BJ”) 2005 van de producent in de Unie bestrijkt de periode van 1 maart 2005 tot en met 28 februari 2006 en niet de periode van 1 maart 2004 tot en met 28 februari 2005, zoals aangegeven in die overweging. Bijgevolg was het uitgangspunt voor de beoordeling van de schade effectief maart 2005. |
4.3. Verbruik in de Unie
(23) |
Er zij aan herinnerd dat het verbruik in de Unie werd vastgesteld door bij het verkoopvolume van de bekende producenten in de Unie alle uit Eurostat-gegevens geëxtraheerde importen uit derde landen op te tellen. Er zij ook op gewezen dat, aangezien de GN-code waaronder het betrokken product is ingedeeld, ook andere producten omvat die buiten het bereik van dit onderzoek vallen en er geen specifieke invoerstatistieken voor alleen het betrokken product beschikbaar zijn, de Eurostat-gegevens werden gecorrigeerd overeenkomstig de in de klacht geopperde methode. Deze methodologie is gebaseerd op een vergelijking van de invoerwaarden uit de VRC met de verkoopwaarden van de producent in de Unie. |
(24) |
In het voorlopige stadium kwamen de gebruikte invoergegevens overeen met de kalenderjaren, terwijl de verkoophoeveelheden van de bekende producenten op de boekjaren waren gebaseerd. Een belanghebbende betwistte deze discrepantie in de voor de bepaling van het verbruik gebruikte periode en voerde aan dat de invoer ook op de boekjaren moest zijn gebaseerd. |
(25) |
Dit argument werd als deugdelijk beschouwd en daarom werden de Eurostat-gegevens gecorrigeerd om overeen te komen met dezelfde perioden, namelijk boekjaren. Als gevolg daarvan werden de gegevens over het verbruik in de Unie in tabel 1 van de voorlopige verordening gewijzigd; de nieuwe cijfers staan vermeld in onderstaande tabel 1: Tabel 1
|
(26) |
Het verbruik van molybdeendraad in de Unie nam in de beoordelingsperiode in totaal af met 11 %. De vraag nam in 2006 licht af met 2 % en steeg in 2007 met 9 %, waarna zij in 2008 en het OT daalde in samenhang met het negatieve effect van de economische crisis. |
4.4. Invoer in de Europese Unie uit de VRC
4.4.1. Volumes en marktaandeel van de invoer uit de VRC
(27) |
Na de aanvaarding van het in overweging 25 vermelde argument laat de onderstaande tabel de herziene totale invoervolumes, marktaandelen en prijzen van Chinese molybdeendraad op de markt van de Unie tijdens de beoordelingsperiode zien. Er zij op gewezen dat deze herziening geen gevolgen had voor de invoervolumes uit het betrokken land in het OT. Tabel 2
|
(28) |
Uit de herziene cijfers in tabel 2 bleek dat de ontwikkeling van de invoervolumes en marktaandelen van het betrokken land, aangegeven in de tabel van overweging 36 van de voorlopige verordening, ongewijzigd bleef. De invoer met dumping uit de VRC nam aanzienlijk toe van 42 t in 2005 tot 100 t in 2008, d.w.z. dat hij meer dan verdubbelde. Na een piek in 2008 daalde deze invoer in het OT in lijn met de ontwikkeling van het verbruik in de Unie. Bovendien is het marktaandeel van de invoer met dumping tijdens de beoordelingsperiode meer dan verdubbeld. |
(29) |
De herziene cijfers betreffende de gemiddelde invoerprijzen laten nu echter een dalende tendens tussen 2005 en het OT zien. Er is gebleken dat tijdens de beoordelingsperiode de gemiddelde invoerprijzen uit de VRC met 4 % zijn gedaald. |
4.4.2. Prijsonderbieding
(30) |
Aangezien er geen opmerkingen over prijsonderbieding werden ontvangen, worden de overwegingen 39 en 40 van de voorlopige verordening bevestigd. |
4.5. Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie
(31) |
Er zij aan herinnerd dat, zoals vermeld in overweging 41 van de voorlopige verordening, het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Unie een evaluatie omvatte van alle economische indicatoren voor een beoordeling van de situatie van deze bedrijfstak van maart 2005 tot het einde van het OT. |
(32) |
Aangezien geen opmerkingen over de productie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad werden ontvangen, worden de voorlopige conclusies in de overwegingen 41, 42 en 43 van de voorlopige verordening bevestigd. |
(33) |
Na vaststelling van de voorlopige verordening en ingevolge de kleine wijziging die in tabel 1 in het verbruik van de Unie is aangebracht, is het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie als volgt gewijzigd, terwijl het verkoopvolume en de gemiddelde verkoopprijzen ongewijzigd bleven: Tabel 3
|
(34) |
Zoals vermeld in overweging 45 van de voorlopige verordening nam het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie aan onafhankelijke afnemers op de markt van de Unie tijdens de beoordelingsperiode met 32 % aanzienlijk af. Deze daling was aanzienlijk groter dan de daling van het verbruik dat, zoals blijkt uit tabel 2, in dezelfde periode met 11 % afnam. Dit leidde tot een aanzienlijke inkrimping van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in dezelfde periode met 23 %. |
(35) |
Aangezien geen opmerkingen over de ontwikkeling van de verkoopprijzen, de voorraden, de werkgelegenheid en de financiële prestatie-indicatoren van de bedrijfstak van de Unie werden ontvangen, worden de voorlopige conclusies in de overwegingen 46 tot en met 57 van de voorlopige verordening bevestigd. |
(36) |
De conclusie dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden, zoals vermeld in de overwegingen 58 tot en met 61 van de voorlopige verordening, wordt ook bevestigd. |
5. CAUSALITEIT
5.1. Gevolgen van de invoer met dumping
(37) |
Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie in het voorlopige stadium onderzocht of de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping van het betrokken product van oorsprong uit de VRC zodanige schade heeft geleden dat deze als aanmerkelijk kan worden beschouwd. |
(38) |
Er zij aan herinnerd dat de verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie samenviel met de sterke stijging van de invoer met dumping uit de VRC. Na instelling van de voorlopige maatregelen en ingevolge de herzieningen van de invoercijfers voor het betrokken product van oorsprong uit de VRC, als bedoeld in overweging 25, zijn het ingevoerde volume en het marktaandeel van de Chinese exporteurs tussen 2005 en het eind van het OT meer dan verdubbeld. |
(39) |
Als gevolg van de herzieningen namen de invoerprijzen van de invoer met dumping in de beoordelingsperiode met 4 % af, waarbij zij voortdurend onder de prijzen van de bedrijfstak van de Unie bleven, wat leidde tot een prijsonderbieding tijdens het OT met 30 tot 35 %. Bijgevolg moest de bedrijfstak van de Unie het hoofd bieden aan een continue prijsdruk van de Chinese exporteurs om op de markt van de Unie concurrerend te blijven. |
(40) |
Een belanghebbende betwistte het bestaan van een oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping uit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade. Hij voerde aan dat er geen correlatie bestaat tussen de financiële prestaties van de bedrijfstak van de Unie en de sterke stijging van de invoer met dumping. Hij benadrukte dat, hoewel de invoer uit de VRC in 2007 ten aanzien van vroegere perioden aanzienlijk was toegenomen, de bedrijfstak van de Unie in dat jaar overging van een verlies- naar een winstgevende situatie. |
(41) |
In dit verband zij ten eerste opgemerkt dat tussen 2005 en het eind van het OT, terwijl de invoer meer dan verdubbelde, het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie met 32 % aanzienlijk afnam, wat leidde tot een verlies van marktaandeel met 33 % in deze periode. Tezelfdertijd lieten alle andere schade-indicatoren, zoals productie, bezettingsgraad, investeringen, winstgevendheid en kasstroom, een significante neerwaartse ontwikkeling tijdens die periode zien. Ten tweede bleek uit het onderzoek dat de zwakke prestaties van de bedrijfstak van de Unie verband hielden met de verlaging van de prijzen in een poging om de aan de Chinese exporteurs verloren belangrijke afnemers terug te winnen. Wat 2007 betreft, zette de bedrijfstak van de Unie zijn pogingen voort om zijn afnemers terug te winnen door rationaliseringsinspanningen om de kostprijs laag te houden en te kunnen concurreren tegen laaggeprijsde invoer met dumping. Bijgevolg wordt ervan uitgegaan dat de conclusies in de overwegingen 63 tot en met 66 van de voorlopige verordening steekhoudend zijn en daarom moest dit argument worden afgewezen. |
(42) |
Op grond van het bovenstaande kan worden bevestigd dat de sterke stijging van laaggeprijsde invoer met dumping uit de VRC een aanzienlijke negatieve invloed had op de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie tijdens het OT. |
5.2. Gevolgen van andere factoren
(43) |
Er zij aan herinnerd dat bij de causaliteitsanalyse ook andere factoren werden onderzocht, namelijk de ontwikkeling van de vraag, de ontwikkeling van de kosten van de bedrijfstak van de Unie, zijn uitvoerprestaties en ten slotte het mogelijke effect van de invoer uit andere landen. |
(44) |
Een belanghebbende beweerde dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade werd veroorzaakt door andere factoren dan invoer met dumping, namelijk door i) de inkrimping van de vraag wegens de economische crisis en technologische veranderingen, en ii) de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie. |
(45) |
Wat de daling van het verbruik betreft, zij erop gewezen dat de verkoopvolumes van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk meer (–32 %) zijn afgenomen dan de daling van het verbruik in de Unie (–11 %), wat heeft geleid tot een verlies aan marktaandeel van 33 %. Tezelfdertijd is het marktaandeel van de Chinese exporteurs meer dan twee keer zo groot geworden. Daarom kan de conclusie in overweging 69 van de voorlopige verordening worden bevestigd en moest dit argument worden afgewezen. |
(46) |
Wat de uitvoerprestaties betreft, was er inderdaad, om de in overweging 72 van de voorlopige verordening vermelde redenen (d.w.z. in lijn met de negatieve wereldwijde situatie in de automobielsector vanaf 2008), een dalende tendens in de uitvoerverkopen van de bedrijfstak van de Unie. Uit het onderzoek bleek echter dat de verkoop voor uitvoer niet de kernactiviteit van de bedrijfstak van de Unie was, aangezien deze verkoop in de beoordelingsperiode nooit meer bedroeg dan 17 % van de verkoop in de Unie. Het is echter belangrijker dat er naast de overwegingen 71 en 72 van de voorlopige verordening op wordt gewezen dat de verkoopprijzen op de uitvoermarkt hoger bleven dan de verkoopprijzen in de Unie. Daarom wordt het door de afname van het verkoopvolume voor uitvoer veroorzaakte negatieve effect als zeer beperkt beschouwd. Daarom moest dit argument worden afgewezen. |
(47) |
In het licht van het voorgaande en aangezien geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 67 tot en met 80 van de voorlopige verordening bevestigd. |
6. BELANG VAN DE UNIE
6.1. Belang van de bedrijfstak van de Unie
(48) |
Aangezien geen opmerkingen over het belang van de bedrijfstak van de Unie werden ontvangen, worden de voorlopige conclusies in de overwegingen 83 tot en met 86 van de voorlopige verordening bevestigd. |
6.2. Belang van de importeurs, handelaren en gebruikers in de Unie
(49) |
Er zij aan herinnerd dat ondanks het feit dat talrijke partijen werden gecontacteerd, de mate van medewerking van importeurs, handelaren en gebruikers aan het onderzoek in het voorlopige stadium zeer laag was. Er zij op gewezen dat slechts één handelaar, gevestigd in Duitsland, en één gebruiker, gevestigd in Italië, in het voorlopige stadium hebben meegewerkt. |
(50) |
De medewerkende gebruiker voerde aan dat het negatieve effect van de antidumpingmaatregelen op zijn bedrijf in de in het voorlopige stadium uitgevoerde analyse van het belang van de Unie is onderschat en stelde dat het in feite moeilijkheden zou hebben bij het afwentelen van de kostenstijging op zijn afnemers. |
(51) |
Er zij aan herinnerd dat het aandeel van het betrokken product in de activiteiten van deze gebruiker goed is voor 15 à 25 % van zijn totale bedrijfsactiviteit. Een na de instelling van de voorlopige maatregelen uitgevoerde verdere analyse bevestigde dat het effect op de totale winst van de onderneming beperkt zou zijn. Deze gebruiker bekleedde een sterke positie in het bedrijfssegment voor het betrokken product, met name in termen van betrouwbaarheid en leveringszekerheid voor zijn afnemers. Dit element kan erop duiden dat deze gebruiker waarschijnlijk in staat zal zijn ten minste een deel van de kostenstijging op zijn afnemers af te wentelen. Op grond hiervan moest het argument worden afgewezen. |
(52) |
Na de bekendmaking van de voorlopige verordening hebben twee gebruikers en een importeur zich kenbaar gemaakt en aangevoerd dat hun activiteit negatief zal worden beïnvloed door de instelling van het antidumpingrecht. |
(53) |
Volgens de door een van deze gebruikers verstrekte gegevens is het bedrijfssegment dat molybdeendraad omvat goed voor 10 à 20 % van zijn totale activiteit. Op grond van de verstrekte elementen zijn er aanwijzingen dat, hoewel de instelling van het antidumpingrecht waarschijnlijk een negatief effect zal hebben op het deel van de activiteit dat molybdeendraad omvat, deze gebruiker alsnog winstgevend zou blijven. Wat de andere gebruiker betreft, werden geen gegevens verstrekt om zijn argument te onderbouwen. |
(54) |
In verband met de importeur zij erop gewezen dat hij alleen algemene basisgegevens heeft verstrekt waaruit bleek dat de invoer van molybdeendraad uit de VRC goed was voor 10 à 20 % van de totale invoer uit de VRC in het OT. Het aandeel van de molybdeenactiviteiten in de totale bedrijfsactiviteiten van de onderneming zou bijgevolg minder dan 7 % bedragen. Op grond van de beschikbare informatie kon daarom worden geconcludeerd dat, hoewel de antidumpingmaatregelen een negatief effect hebben op het bedrijfssegment dat molybdeendraad omvat, het totale effect op de totale bedrijfsactiviteiten van de onderneming beperkt zal zijn. |
(55) |
In het licht van het voorgaande en aangezien geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 93 tot en met 96 van de bevindingen en de conclusie van de voorlopige verordening bevestigd. |
6.3. Verstoring van concurrentie en handel
(56) |
Na de bekendmaking van de voorlopige verordening hebben sommige partijen zich kenbaar gemaakt en aangevoerd dat de antidumpingmaatregelen zouden leiden tot een beperkte concurrentie op de markt van de Unie. |
(57) |
Wat dit argument betreft, zij er nogmaals op gewezen dat, aangezien de antidumpingrechten opnieuw zullen zorgen voor gelijke voorwaarden voor alle partijen, de Chinese invoer op de markt van de Unie waarschijnlijk zal blijven doorgaan, zij het tegen geen schade veroorzakende prijzen. Bovendien zij eraan herinnerd dat sommige alternatieve leveringsbronnen bestaan. Er werd geen bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat deze conclusie onjuist is. Daarom worden de conclusies in de overwegingen 97, 98 en 99 van de voorlopige verordening bevestigd. |
6.4. Conclusie inzake het belang van de Unie
(58) |
Op grond van het bovenstaande wordt bevestigd dat er in deze zaak geen dwingende redenen zijn die tegen de instelling van antidumpingrechten op molybdeendraad van oorsprong uit de VRC pleiten. |
7. DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN
7.1. Schademarge
(59) |
Aangezien geen onderbouwde opmerkingen werden ontvangen die de conclusie over de schademarge zouden kunnen veranderen, worden de overwegingen 101 tot en met 104 van de voorlopige verordening bevestigd. |
7.2. Definitieve maatregelen
(60) |
Gelet op het voorgaande moet overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening een definitief antidumpingrecht worden ingesteld dat hoog genoeg is om een eind te maken aan de door de invoer met dumping veroorzaakte schade, maar dat het niveau van de vastgestelde dumpingmarge niet mag overschrijden. In dit geval moet het recht bijgevolg worden vastgesteld op het niveau van de vastgestelde schademarge, d.w.z. 64,3 %. |
(61) |
De Commissie heeft alle partijen in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was de instelling van definitieve antidumpingrechten aan te bevelen. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn na deze mededeling opmerkingen maken. De opmerkingen van de partijen werden naar behoren onderzocht en waar nodig werden de bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd. |
7.3. Verbintenissen
(62) |
De medewerkende Chinese producent-exporteur toonde zich bereid om overeenkomstig 8, lid 1, van de basisverordening een prijsverbintenis aan te bieden. |
(63) |
Aan deze onderneming werd echter geen BMO of IB toegekend en de Commissie kan in dergelijk geval geen verbintenissen aanvaarden, aangezien geen individuele dumpingmarge kon worden vastgesteld. Op grond hiervan konden prijsverbintenissen niet verder in beschouwing worden genomen. |
7.4. Definitieve inning van het voorlopige recht
(64) |
Gezien de hoogte van de dumpingmarge en gelet op het niveau van de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, wordt het nodig geacht de bedragen die uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht als zekerheid zijn gesteld, definitief te innen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op molybdeendraad met ten minste 99,95 gewichtspercenten molybdeen en een grootste afmeting der dwarsdoorsnede van meer dan 1,35 mm doch niet meer dan 4,0 mm in diameter, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, momenteel ingedeeld onder GN-code ex81029600 (Taric-code 8102960010).
2. Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 genoemde product bedraagt 64,3 %.
3. Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.
Artikel 2
De bedragen die als zekerheid zijn gesteld uit hoofde van het bij Verordening (EG) nr. 1247/2009 van de Commissie ingestelde voorlopige antidumpingrecht op molybdeendraad met ten minste 99,95 gewichtspercenten molybdeen en een grootste afmeting der dwarsdoorsnede van meer dan 1,35 mm doch niet meer dan 4,0 mm in diameter, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, momenteel ingedeeld onder GN-code ex81029600 (Taric-code 8102960010), worden definitief geïnd.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Luxemburg, 14 juni 2010.
Voor de Raad
De voorzitster
C. ASHTON
(1) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.
(2) PB L 336 van 18.12.2009, blz. 16.