2.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 177/37


GERECHT

GECONSOLIDEERDE VERSIE VAN HET

REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING VAN HET GERECHT

(2010/C 177/02)

In deze uitgave van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 2 mei 1991 (PB L 136 van 30.5.1991, blz. 1, en PB L 317 van 19.11.1991, blz. 34 — rectificatie) zijn de volgende wijzigingen verwerkt.

1.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 15 september 1994 (PB L 249 van 24.9.1994, blz. 17).

2.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 17 februari 1995 (PB L 44 van 28.2.1995, blz. 64).

3.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 6 juli 1995 (PB L 172 van 22.7.1995, blz. 3).

4.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 12 maart 1997 (PB L 103 van 19.4.1997, blz. 6, en PB L 351 van 23.12.1997, blz. 72 — rectificatie).

5.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 17 mei 1999 (PB L 135 van 29.5.1999, blz. 92).

6.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 6 december 2000 (PB L 322 van 19.12.2000, blz. 4).

7.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 2003 (PB L 147 van 14.6.2003, blz. 22).

8.

Besluit 2004/406/EG, Euratom van de Raad van 19 april 2004 tot wijziging van artikel 35, leden 1 en 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (PB L 132 van 29.4.2004, blz. 3).

9.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 21 april 2004 (PB L 127 van 29.4.2004, blz. 108).

10.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 2005 (PB L 298 van 15.11.2005, blz. 1).

11.

Besluit 2006/956/EG, Euratom van de Raad van 18 december 2006 houdende wijziging van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen inzake de regeling van het taalgebruik (PB L 386 van 29.12.2006, blz. 45).

12.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 12 juni 2008 (PB L 179 van 8.7.2008, blz. 12).

13.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 14 januari 2009 (PB L 24 van 28.1.2009, blz. 9).

14.

Besluit 2009/170/EG, Euratom van de Raad van 16 februari 2009 houdende wijziging van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen inzake de regeling van het taalgebruik van toepassing op de procedure van hogere voorziening tegen beslissingen van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (PB L 60 van 4.3.2009, blz. 3).

15.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 7 juli 2009 (PB L 184 van 16.7.2009, blz. 10).

16.

Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van 26 maart 2010 (PB L 92, van 13.4.2010, blz. 14).

Deze uitgave heeft geen juridische waarde. Visa en considerans zijn daarom niet opgenomen.

 


GECONSOLIDEERDE VERSIE VAN HET

REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING VAN HET GERECHT

van 2 mei 1991  (1)

SAMENVATTING

Algemene bepaling (art. 1)

 

Eerste titel

– Van de organisatie van het Gerecht

Eerste hoofdstuk

– Van het presidentschap en de leden van het Gerecht (art. 2 tot en met 9)

Tweede hoofdstuk

– Van de samenstelling van de kamers en de aanwijzing van de rechters-rapporteur en de advocaten-generaal (art. 10 tot en met 19)

Derde hoofdstuk

– Van de griffie

Eerste afdeling

– Van de griffier (art. 20 tot en met 27)

Tweede afdeling

– Van de diensten (art. 28 tot en met 30)

Vierde hoofdstuk

– Van de werkwijze van het Gerecht (art. 31 tot en met 34)

Vijfde hoofdstuk

– Van het taalgebruik (art. 35 tot en met 37)

Zesde hoofdstuk

– Van de rechten en verplichtingen van de gemachtigden, raadslieden en advocaten (art. 38 tot en met 42)

Tweede titel

– Van de procedure

Eerste hoofdstuk

– Van de schriftelijke behandeling (art. 43 tot en met 54)

Tweede hoofdstuk

– Van de mondelinge behandeling (art. 55 tot en met 63)

Derde hoofdstuk

– Van de maatregelen tot en met organisatie van de procesgang en de maatregelen van instructie

Eerste afdeling

– Van de maatregelen tot organisatie van de procesgang (art. 64)

Tweede afdeling

– Van de maatregelen van instructie (art. 65 tot en met 67)

Derde afdeling

– Van de oproeping en het verhoor van getuigen en deskundigen (art. 68 tot en met 76)

Derde hoofdstuk bis

– Van de versnelde procedure (art. 76 bis)

Vierde hoofdstuk

– Van de schorsing van de behandeling en de onbevoegdverklaring van het Gerecht (art. 77 tot en met 80)

Vijfde hoofdstuk

– Van de arresten (art. 81 tot en met 86)

Zesde hoofdstuk

– Van de proceskosten (art. 87 tot en met 93)

Zevende hoofdstuk

– Van de rechtsbijstand (art. 94 tot en met 97)

Achtste hoofdstuk

– Van de afstand van instantie (art. 98 en 99)

Negende hoofdstuk

– Van de betekeningen (art. 100)

Tiende hoofdstuk

– Van de termijnen (art. 101 tot en met 103)

Derde titel

– Van de bijzondere procedures

Eerste hoofdstuk

– Van verzoeken tot opschorting van tenuitvoerlegging en tot verkrijging van andere voorlopige maatregelen in kort geding (art. 104 tot en met 110)

Tweede hoofdstuk

– Van de procesincidenten (art. 111 tot en met 114)

Derde hoofdstuk

– Van de tussenkomst of interventie (art. 115 en 116)

Vierde hoofdstuk

– Van de arresten door het Gerecht gewezen na vernietiging en verwijzing (art. 117 tot en met 121)

Vierde hoofdstuk bis

– Van de beslissingen door het Gerecht gegeven na heroverweging en verwijzing (art. 121 bis tot en met 121 quinquies)

Vijfde hoofdstuk

– Van de arresten bij verstek gewezen en het verzet (art. 122)

Zesde hoofdstuk

– Van de buitengewone rechtsmiddelen

Eerste afdeling

– Van het derdenverzet (art. 123 en 124)

Tweede afdeling

– Van de herziening (art. 125 tot en met 128)

Derde afdeling

– Van de interpretatie van arresten (art. 129)

Vierde titel

– Van de geschillen betreffende de intellectuele-eigendomsrechten (art. 130 tot en met 136)

Vijfde titel

– Van de hogere voorziening tegen beslissingen van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (art. 136 bis tot en met 149)

Slotbepalingen (art. 150 en 151)

 

ALGEMENE BEPALING

Artikel 1

In dit Reglement:

worden de bepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aangeduid door het nummer van het betrokken artikel van dat verdrag gevolgd door de afkorting „VWEU”;

worden de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie aangeduid door het nummer van het artikel gevolgd door de afkorting „VEGA”;

wordt het Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie aangeduid met „Statuut”;

wordt de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte aangeduid met „EER-Overeenkomst”.

Voor de toepassing van dit reglement:

worden met de term „instelling” of „instellingen” aangeduid de instellingen van de Unie en de organen of instanties die zijn opgericht bij de Verdragen of bij een besluit ter uitvoering daarvan, en die voor het Gerecht partij kunnen zijn;

wordt met de term „Toezichthoudende Autoriteit EVA” aangeduid de toezichthoudende autoriteit bedoeld in de EER-Overeenkomst.

EERSTE TITEL

VAN DE ORGANISATIE VAN HET GERECHT

Eerste hoofdstuk

VAN HET PRESIDENTSCHAP EN DE LEDEN VAN HET GERECHT

Artikel 2

1.   Elk lid van het Gerecht oefent in beginsel de functie van rechter uit. De leden van het Gerecht worden hierna „rechter” genoemd.

2.   Elke rechter, met uitzondering van de president, kan in een bepaalde zaak de functie van advocaat-generaal uitoefenen, volgens de bepalingen van de artikelen 17 tot en met 19.

De verwijzingen in dit reglement naar de advocaat-generaal zien enkel op het geval dat een rechter als advocaat-generaal is aangewezen.

Artikel 3

De ambtstermijn van een rechter vangt aan op de hiertoe in de benoemingsakte vastgestelde dag. Indien bedoelde akte die dag niet vermeldt, vangt de ambtstermijn aan op de datum van deze akte.

Artikel 4

1.   Elke rechter legt, alvorens zijn ambt te aanvaarden, voor het Hof van Justitie de volgende eed af:

„Ik zweer in volkomen onpartijdigheid en geheel overeenkomstig mijn geweten mijn functie te zullen uitoefenen; ik zweer niets bekend te zullen maken van het geheim der beraadslagingen.”

2.   Elke rechter ondertekent terstond na de eedsaflegging een verklaring waarbij hij zich plechtig verbindt, gedurende zijn ambtstermijn en na afloop daarvan de uit zijn taak voortvloeiende verplichtingen na te komen en in het bijzonder eerlijkheid en kiesheid te betrachten bij het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen na afloop van die ambtstermijn.

Artikel 5

Wanneer het Hof van Justitie, na raadpleging van het Gerecht, heeft te beslissen of een rechter heeft opgehouden aan de gestelde voorwaarden of aan de uit zijn ambt voortvloeiende verplichtingen te voldoen, nodigt de president van het Gerecht de betrokken rechter uit, voor het Gerecht in raadkamer te verschijnen ten einde zijn opmerkingen te maken; de griffier is hierbij niet tegenwoordig.

Het advies van het Gerecht is met redenen omkleed.

Het advies waarin wordt vastgesteld dat een rechter heeft opgehouden aan de gestelde voorwaarden of aan de uit zijn ambt voortvloeiende verplichtingen te voldoen, moet worden aangenomen met de stemmen van de meerderheid van de rechters van het Gerecht. In dit geval wordt de stemmenverhouding aan het Hof van Justitie medegedeeld.

De stemming is geheim. De betrokkene neemt niet aan de beraadslaging deel.

Artikel 6

Behoudens voor de president van het Gerecht en voor de kamerpresidenten, wordt de rangorde van de rechters zonder onderscheid door hun anciënniteit bepaald.

Bij gelijke anciënniteit wordt de rangorde door de leeftijd bepaald.

De aftredende rechters behouden bij herbenoeming de anciënniteit welke zij tevoren bezaten.

Artikel 7

1.   De rechters kiezen onmiddellijk na hun gedeeltelijke vervanging, bedoeld in artikel 254 VWEU, uit hun midden voor drie jaar de president van het Gerecht.

2.   Wanneer de president van het Gerecht ophoudt zijn ambt te bekleden vóór het verstrijken van de normale ambtstermijn, wordt voor het resterende gedeelte van die termijn in zijn vervanging voorzien.

3.   De in dit artikel bedoelde verkiezing heeft bij geheime stemming plaats. Verkozen is de rechter die de volstrekte meerderheid van stemmen van de rechters van het Gerecht heeft verkregen. Indien geen van de rechters deze meerderheid verkrijgt, worden nieuwe stemmingen georganiseerd totdat die meerderheid is bereikt.

Artikel 8

De president van het Gerecht leidt de werkzaamheden en de diensten van het Gerecht; hij presideert de voltallige zittingen, alsmede de beraadslagingen in raadkamer.

De grote kamer wordt voorgezeten door de president van het Gerecht.

Indien de president van het Gerecht deel uitmaakt van een kamer bestaande uit drie of uit vijf rechters, wordt deze kamer door hem voorgezeten.

Artikel 9

Bij afwezigheid of verhindering van de president van het Gerecht, alsmede wanneer het presidentschap vacant is, wordt dit waargenomen door een van de kamerpresidenten volgens de in artikel 6 bepaalde rangorde.

Bij gelijktijdige afwezigheid of verhindering van de president van het Gerecht en van de kamerpresidenten, almede wanneer hun ambten gelijktijdig vacant zijn, wordt het presidentschap waargenomen door een van de andere rechters volgens de in artikel 6 bepaalde rangorde.

Tweede hoofdstuk

VAN DE SAMENSTELLING VAN DE KAMERS EN DE AANWIJZING VAN DE RECHTERS-RAPPORTEUR EN DE ADVOCATEN-GENERAAL

Artikel 10

1.   Het Gerecht vormt uit zijn midden kamers bestaande uit drie en uit vijf rechters, en een grote kamer bestaande uit dertien rechters, en voegt daaraan rechters toe.

2.   Het overeenkomstig dit artikel genomen besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 11

1.   De bij het Gerecht aanhangig gemaakte zaken worden berecht door de overeenkomstig artikel 10 samengestelde kamers bestaande uit drie of uit vijf rechters.

In de gevallen bedoeld in de artikelen 14, 51, 106, 118, 124, 127 en 129 kunnen de zaken door het Gerecht in volle samenstelling of door de grote kamer worden berecht.

De zaken kunnen door een alleensprekende rechter worden berecht wanneer zij hem zijn toegewezen op de wijze bepaald in de artikelen 14 en 51 of tot zijn kennisneming behoren ingevolge de artikelen 124, 127, lid 1, of 129, lid 2.

2.   Voor zaken die tot de kennisneming van een kamer behoren of daaraan zijn toegewezen, wordt onder „het Gerecht” die kamer verstaan. Voor zaken die behoren tot de kennisneming van of zijn toegewezen aan een alleensprekende rechter, wordt in dit reglement onder „Gerecht” ook die rechter verstaan.

Artikel 12

1.   Het Gerecht stelt de criteria vast volgens welke de zaken over de kamers worden verdeeld.

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 13

1.   Terstond na de indiening van het verzoekschrift wijst de president van het Gerecht de zaak aan een kamer toe.

2.   De kamerpresident doet aan de president van het Gerecht, voor iedere aan de kamer toegewezen zaak, een voorstel omtrent de aanwijzing van een rechter-rapporteur; de president van het Gerecht beslist.

Artikel 14

1.   Wanneer de juridische moeilijkheid of het belang van een zaak dan wel bijzondere omstandigheden daartoe grond opleveren, kan de zaak worden verwezen naar het Gerecht in volle samenstelling, naar de grote kamer of naar een kamer bestaande uit een ander aantal rechters.

2.

(1)

De volgende zaken kunnen, wanneer zij aanhangig zijn bij een kamer bestaande uit drie rechters, door de rechter-rapporteur als alleensprekende rechter worden berecht, indien zij, gelet op de geringe moeilijkheid van de gerezen rechtsvragen of feitelijke vragen, het geringe belang van de zaak en het ontbreken van andere bijzondere omstandigheden, zich daartoe lenen en zijn toegewezen op de wijze als voorzien in artikel 51:

a)

de zaken die aanhangig zijn gemaakt krachtens artikel 270 VWEU;

b)

de zaken die aanhangig zijn gemaakt krachtens de artikelen 263, vierde alinea, 265, derde alinea, en 268 VWEU, en waarbij slechts vragen rijzen die reeds zijn opgehelderd in een vaste rechtspraak, of die tot een reeks van zaken met hetzelfde voorwerp behoren, waarvan er een reeds met kracht van gewijsde is afgedaan;

c)

de zaken die aanhangig zijn gemaakt krachtens artikel 272 VWEU.

(2)

Aan een alleensprekende rechter kunnen niet worden toegewezen:

a)

zaken waarin vragen betreffende de wettigheid van een handeling van algemene strekking rijzen;

b)

zaken betreffende de toepassing van

mededingingsregels en regels betreffende de controle op concentraties,

regels betreffende steunmaatregelen van de staten,

regels betreffende handelspolitieke beschermingsmaatregelen,

regels betreffende de gemeenschappelijke ordeningen der landbouwmarkten, behoudens zaken die tot een reeks van zaken met hetzelfde voorwerp behoren, waarvan er een reeds met kracht van gewijsde is afgedaan;

c)

zaken, bedoeld in artikel 130, lid 1.

(3)

De alleensprekende rechter verwijst de zaak naar de kamer, indien hij vaststelt dat niet meer aan de voorwaarden voor deze toewijzing wordt voldaan.

3.   De beslissingen tot verwijzing en tot toewijzing, bedoeld in de leden 1 en 2, worden genomen op de wijze als voorzien in artikel 51.

Artikel 15

1.   De rechters kiezen uit hun midden voor drie jaar de presidenten van de kamers bestaande uit drie en uit vijf rechters, overeenkomstig de bepalingen van artikel 7, lid 3.

2.   De presidenten van de kamers bestaande uit vijf rechters, worden voor drie jaar gekozen. Zij zijn eenmaal herbenoembaar.

De verkiezing van de presidenten van de kamers bestaande uit vijf rechters, vindt onmiddellijk na de verkiezing van de president van het Gerecht bedoeld in artikel 7, lid 1, plaats.

3.   De presidenten van de kamers bestaande uit drie rechters, worden voor een bepaalde periode gekozen.

4.   Wanneer een kamerpresident ophoudt zijn ambt te bekleden vóór het verstrijken van de normale ambtstermijn, wordt voor het resterende gedeelte van die termijn in zijn vervanging voorzien.

5.   Het resultaat van deze verkiezingen wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 16

In zaken die tot de kennisneming van de kamers behoren of daaraan zijn toegewezen, worden de bevoegdheden van de president uitgeoefend door de kamerpresident.

In zaken die tot de kennisneming van een alleensprekende rechter behoren of aan deze zijn toegewezen, worden de bevoegdheden van de president, met uitzondering van die bedoeld in de artikelen 105 en 106, door die rechter uitgeoefend.

Artikel 17

Wanneer het Gerecht in volle samenstelling zit, wordt het bijgestaan door een advocaat-generaal, die wordt aangewezen door de president van het Gerecht.

Artikel 18

Wanneer het Gerecht in kamersamenstelling zit, kan het door een advocaat-generaal worden bijgestaan, indien het meent dat de juridische moeilijkheid of de feitelijke ingewikkeldheid van de zaak dit vereist.

Artikel 19

De beslissing om voor een bepaalde zaak een advocaat-generaal aan te wijzen, wordt genomen door het Gerecht in volle samenstelling, op verzoek van de kamer tot welker kennisneming de zaak behoort of waaraan zij is toegewezen.

De president van het Gerecht wijst de rechter aan die in die zaak de functie van advocaat-generaal zal uitoefenen.

Derde hoofdstuk

VAN DE GRIFFIE

Eerste afdeling — Van de griffier

Artikel 20

1.   Het Gerecht benoemt de griffier.

De president van het Gerecht doet twee weken voor de datum waarop de benoeming zal plaatsvinden, aan de rechters mededeling van de ingekomen kandidaatstellingen.

2.   De kandidaatstellingen gaan vergezeld van de nodige gegevens betreffende de leeftijd, de nationaliteit, de academische graden, de talenkennis, de huidige en vroegere werkzaamheden, alsmede de eventuele juridische en internationale ervaring van de kandidaten.

3.   De benoeming geschiedt overeenkomstig de procedure, bepaald in artikel 7, lid 3.

4.   De griffier wordt benoemd voor de tijd van zes jaar. Hij kan worden herbenoemd.

5.   Alvorens zijn ambt te aanvaarden, legt de griffier voor het Gerecht de eed af, voorzien in artikel 4.

6.   De griffier kan slechts van zijn functie worden ontheven, wanneer hij aan de gestelde voorwaarden of aan de uit zijn ambt voortvloeiende verplichtingen niet meer voldoet; het Gerecht beslist, na de griffier in de gelegenheid te hebben gesteld zijn opmerkingen te maken.

7.   Indien de griffier ophoudt zijn functie uit te oefenen vóór het einde van zijn ambtstermijn, benoemt het Gerecht een griffier voor de tijd van zes jaar.

Artikel 21

Het Gerecht kan, volgens de hierboven voor de griffier bepaalde procedure, een of meer adjunct-griffiers benoemen, die tot taak hebben de griffier terzijde te staan en hem te vervangen, zulks overeenkomstig de instructies voor de griffier, bedoeld in artikel 23.

Artikel 22

De president van het Gerecht wijst de ambtenaren of personeelsleden aan die, bij afwezigheid of verhindering van de griffier en, in voorkomend geval, van de adjunct-griffier, dan wel bij vacature van hun ambt, belast zijn met de waarneming van de functie van griffier.

Artikel 23

De instructies voor de griffier worden op voorstel van de president van het Gerecht door het Gerecht vastgesteld.

Artikel 24

1.   Ter griffie wordt onder verantwoordelijkheid van de griffier een register gehouden, waarin achter elkander, in de volgorde van indiening, alle processtukken en de ter ondersteuning daarvan neergelegde bescheiden worden ingeschreven.

2.   De griffier doet van de inschrijving in het register aantekening op de originele stukken en, op verzoek van de partijen, op de afschriften welke deze hiertoe overleggen.

3.   De inschrijving in het register en de in het voorgaande lid bedoelde aantekeningen hebben kracht van authentieke akte.

4.   De wijze waarop het register wordt gehouden, wordt geregeld in de instructies voor de griffier, bedoeld in artikel 23.

5.   Iedere belanghebbende kan het register ter griffie raadplegen en daarvan afschriften of uittreksels verkrijgen tegen de voorwaarden, bepaald in het tarief van de griffie, dat door het Gerecht op voorstel van de griffier wordt vastgesteld.

Partijen in hangende gedingen kunnen voorts tegen genoemde voorwaarden afschriften van de processtukken verkrijgen, alsmede expedities van de beschikkingen en arresten.

6.   In het Publicatieblad van de Europese Unie wordt een mededeling opgenomen, inhoudende de dag van inschrijving van het inleidend verzoekschrift, de naam en de woonplaats van partijen, het voorwerp van het geding en de conclusies van het verzoekschrift, alsmede aanduiding van de aangevoerde middelen en de voornaamste voorgedragen argumenten.

7.   Wanneer de Raad of de Europese Commissie geen partij bij een zaak is, zendt het Gerecht deze instelling een afschrift toe van het verzoekschrift en het verweerschrift, met uitzondering van de daaraan gehechte bijlagen, om haar in staat te stellen te constateren of de niet-toepasselijkheid van een van haar handelingen wordt aangevoerd in de zin van artikel 277 VWEU. Evenzo wordt een afschrift van het verzoekschrift en het verweerschrift toegezonden aan het Europees Parlement om deze instelling in staat te stellen te constateren of de niet-toepasselijkheid van een door haar en de Raad gezamenlijk vastgestelde handeling wordt aangevoerd in de zin van artikel 277 VWEU.

Artikel 25

1.   Onder gezag van de president is de griffier belast met de ontvangst, de doorzending en de bewaring van alle stukken, alsmede met de betekeningen die krachtens dit reglement moeten geschieden.

2.   De griffier staat het Gerecht, de kamers, de president en de rechters terzijde bij het verrichten van hun ambtshandelingen.

Artikel 26

De griffier fungeert als zegelbewaarder. Hij is verantwoordelijk voor de archieven en de publicaties van het Gerecht.

Artikel 27

Behoudens het bepaalde in de artikelen 5 en 33, woont de griffier de zittingen van het Gerecht en van de kamers bij.

Tweede afdeling — Van de diensten

Artikel 28

De ambtenaren en andere personeelsleden die rechtstreeks bijstand verlenen aan de president, de rechters en de griffier, worden benoemd overeenkomstig de bepalingen van het personeelsstatuut. Zij ressorteren onder de griffier, onder het gezag van de president van het Gerecht.

Artikel 29

De in artikel 28 bedoelde ambtenaren en andere personeelsleden leggen voor de president van het Gerecht en in tegenwoordigheid van de griffier de eed af, bedoeld in artikel 20, lid 2, van het reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie.

Artikel 30

Onder gezag van de president van het Gerecht is de griffier belast met de administratie van het Gerecht, het beheer van de financiën en de boekhouding; hij wordt daarin bijgestaan door de diensten van het Hof van Justitie.

Vierde hoofdstuk

VAN DE WERKWIJZE VAN HET GERECHT

Artikel 31

1.   De president stelt de dag en het uur van de zittingen van het Gerecht vast.

2.   Het Gerecht kan voor een of meer bepaalde zittingen een andere plaats bepalen dan die waar het Gerecht is gevestigd.

Artikel 32

1.   Wanneer, wegens afwezigheid of verhindering, de rechters even in aantal zijn, neemt de jongste rechter in de zin van artikel 6 niet aan de beraadslaging deel, tenzij het de rechter-rapporteur betreft. In dit geval neemt de rechter met de onmiddellijk hogere anciënniteit niet aan de beraadslaging deel.

Wanneer, ten gevolge van de aanwijzing van een advocaat-generaal ingevolge artikel 17, het Gerecht in volle samenstelling een even aantal rechters telt, wijst de president van het Gerecht, vóór de terechtzitting en volgens een toerbeurt die vooraf bepaald is door het Gerecht en bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, de rechter aan die niet aan de berechting van de zaak zal deelnemen.

2.   Indien, nadat het Gerecht in volle samenstelling bijeen is geroepen, blijkt dat het quorum niet aanwezig is, verdaagt de president van het Gerecht de zitting totdat dit quorum is bereikt.

3.   Indien in een kamer bestaande uit drie of uit vijf rechters het quorum van drie rechters niet aanwezig is, deelt de president van die kamer dit mede aan de president van het Gerecht, die daarop een andere rechter ter aanvulling van de kamer aanwijst.

Het quorum van de grote kamer bedraagt negen rechters. Indien dit quorum niet aanwezig is, wijst de president van het Gerecht een andere rechter ter aanvulling van deze kamer aan.

Indien in de grote kamer of in een van de uit vijf rechters bestaande kamers ten gevolge van de afwezigheid of verhindering van een rechter vóór de datum waarop de mondelinge behandeling wordt geopend, het in artikel 10, lid 1, bedoelde aantal rechters niet wordt bereikt, wordt deze kamer aangevuld door een rechter die door de president van het Gerecht wordt aangewezen om weer tot het voorgeschreven aantal rechters te komen.

4.   Indien aan een kamer bestaande uit drie of vijf rechters, meer dan drie respectievelijk vijf rechters zijn toegevoegd, bepaalt de kamerpresident, welke rechters aan de berechting van de zaak zullen deelnemen.

5.   Bij afwezigheid of verhindering van de alleensprekende rechter tot wiens kennisneming de zaak behoort of aan wie de zaak is toegewezen, wordt hij vervangen door een andere, door de president van het Gerecht daartoe aangewezen rechter.

Artikel 33

1.   Het Gerecht beraadslaagt in raadkamer.

2.   Aan de beraadslaging wordt uitsluitend deelgenomen door de rechters die bij de mondelinge behandeling tegenwoordig waren.

3.   Elke rechter draagt bij de beraadslaging zijn gevoelen, met redenen omkleed, voor.

4.   Op verzoek van een rechter wordt elke vraag, alvorens in stemming te worden gebracht, in de bij dit verzoek aangeduide taal geformuleerd en schriftelijk aan de andere rechters voorgelegd.

5.   De beslissing van het Gerecht wordt bepaald door het gevoelen van de meerderheid, gelijk dit bij de eindberaadslaging werd gevormd. De volgorde waarin de stemmen worden uitgebracht, is omgekeerd aan die welke in artikel 6 is vastgesteld.

6.   Bij verschil van mening ten aanzien van het onderwerp, de bewoordingen of de volgorde van de vragen, alsmede met betrekking tot de interpretatie van een stemming, beslist het Gerecht.

7.   De besprekingen van het Gerecht betreffende huishoudelijke aangelegenheden worden, tenzij het Gerecht anders bepaalt, door de griffier bijgewoond.

8.   Wanneer het Gerecht vergadert buiten aanwezigheid van de griffier, belast het, zo nodig, de jongste rechter in de zin van artikel 6 met het opmaken van het proces-verbaal, dat dan door de president en die rechter wordt ondertekend.

Artikel 34

1.   Behoudens afwijkend besluit van het Gerecht, worden de gerechtelijke vakanties bepaald als volgt:

van 18 december tot 10 januari;

van de zondag voor Pasen tot en met de tweede zondag na Pasen;

van 15 juli tot 15 september.

Gedurende de gerechtelijke vakanties wordt in het presidentschap voorzien ter plaatse waar het Gerecht is gevestigd, hetzij doordat de president verbinding onderhoudt met de griffier, hetzij doordat hij zich door een kamerpresident of een andere rechter doet vervangen.

2.   In dringende gevallen kan de president de rechters gedurende de gerechtelijke vakanties bijeenroepen.

3.   Het Gerecht neemt de erkende feestdagen van de plaats waar het is gevestigd, in acht.

4.   Het Gerecht kan wegens geldige redenen aan de rechters buitengewoon verlof verlenen.

Vijfde hoofdstuk

VAN HET TAALGEBRUIK

Artikel 35

1.   De procestalen zijn het Bulgaars, het Deens, het Duits, het Engels, het Ests, het Fins, het Frans, het Grieks, het Hongaars, het Iers, het Italiaans, het Lets, het Litouws, het Maltees, het Nederlands, het Pools, het Portugees, het Roemeens, het Sloveens, het Slowaaks, het Spaans, het Tsjechisch en het Zweeds.

2.   De procestaal wordt door de verzoeker gekozen, behoudens de volgende bepalingen:

a)

wanneer de verwerende partij een lidstaat is, of een natuurlijke of rechtspersoon die tot het rechtsgebied van een lidstaat behoort, is de procestaal de officiële taal van die staat; zijn er meer officiële talen, dan staat het de verzoeker vrij daaruit een keuze te doen;

b)

op gemeenschappelijk verzoek van partijen kan verlof verleend worden tot het geheel of gedeeltelijk bezigen van een andere van de in lid 1 van dit artikel vermelde talen als procestaal;

c)

op verzoek van een partij, de wederpartij en de advocaat-generaal gehoord, kan in afwijking van het onder b) bepaalde, verlof verleend worden tot het geheel of gedeeltelijk bezigen van een andere van de in lid 1 van dit artikel vermelde talen als procestaal; dat verzoek kan niet worden ingediend door een instelling.

De beslissing over de hierboven vermelde verzoeken kan worden genomen door de president; deze kan en wanneer hij daarin wil toestemmen zonder akkoord van alle partijen, moet, het verzoek verwijzen naar het Gerecht.

3.   De procestaal wordt in het bijzonder gebezigd voor de memories en pleidooien van partijen, de bijlagen en producties daaronder begrepen, alsmede voor de processen-verbaal en de beslissingen van het Gerecht.

Alle stukken en bijlagen die in een andere dan de procestaal zijn gesteld, gaan van een vertaling in de procestaal vergezeld.

In geval van omvangrijke bescheiden en documenten kunnen evenwel uittreksels in vertaling worden overgelegd. Het Gerecht kan te allen tijde hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een van de partijen een meer uitvoerige of een volledige vertaling eisen.

In afwijking van het hiervoor bepaalde kunnen de lidstaten hun eigen officiële taal bezigen wanneer zij in een voor het Gerecht aanhangig geding tussenkomen. Deze bepaling is zowel op de schriftelijke stukken als op de mondelinge verklaringen van toepassing. De griffier draagt in beide gevallen zorg voor de vertaling in de procestaal.

Aan de staten — niet zijnde lidstaten — die partij zijn bij de EER-Overeenkomst, alsmede aan de Toezichthoudende Autoriteit EVA kan toestemming worden verleend, een andere van de in lid 1 vermelde talen te bezigen wanneer zij in een voor het Gerecht aanhangig geding tussenkomen. Deze bepaling is zowel op de schriftelijke stukken als op de mondelinge verklaringen van toepassing. De griffier draagt in beide gevallen zorg voor de vertaling in de procestaal.

4.   Wanneer een getuige of een deskundige verklaart, dat hij zich niet genoegzaam in een van de in lid 1 van dit artikel vermelde talen kan uitdrukken, machtigt het Gerecht hem, zijn verklaringen in een andere taal af te leggen. De griffier draagt zorg voor de vertaling in de procestaal.

5.   Het gebruik van een van de in lid 1 van dit artikel vermelde talen, welke niet de procestaal is, is toegestaan aan de president bij de leiding van de zittingen, aan de rechter-rapporteur voor het voorlopig rapport en het rapport ter terechtzitting, aan de rechters en de advocaat-generaal voor het stellen van vragen en aan laatstgenoemde voor het nemen van zijn conclusie. De griffier draagt zorg voor de vertaling in de procestaal.

Artikel 36

1.   Op verzoek van een rechter, van de advocaat-generaal of van een partij draagt de griffier zorg voor de vertaling van al hetgeen gedurende de procedure voor het Gerecht is gezegd of geschreven, in de bij dat verzoek aangeduide en in artikel 35, lid 1, vermelde talen.

2.   De publicaties van het Gerecht geschieden in de talen bedoeld in artikel 1 van verordening nr. 1 van de Raad.

Artikel 37

Rechtskracht heeft de tekst opgesteld in de procestaal of, in voorkomend geval, in een andere krachtens artikel 35 toegestane taal.

Zesde hoofdstuk

VAN DE RECHTEN EN VERPLICHTINGEN VAN DE GEMACHTIGDEN, RAADSLIEDEN EN ADVOCATEN

Artikel 38

1.   De gemachtigden, raadslieden en advocaten die voor het Gerecht of voor een bij rogatoire commissie aangewezen rechter verschijnen, zijn vrijgesteld van rechtsvervolging voor hetgeen zij met betrekking tot de zaak of de partijen hebben gezegd en geschreven.

2.   De gemachtigden, raadslieden en advocaten genieten voorts de volgende voorrechten en faciliteiten:

a)

de op het proces betrekking hebbende stukken en bescheiden zijn aan onderzoek en inbeslagneming onttrokken. In geval van geschil ten aanzien van de aard van die stukken en bescheiden kunnen zij door de douane of politie worden verzegeld; zij worden dan onverwijld aan het Gerecht doorgezonden, ten einde in tegenwoordigheid van de griffier en de betrokkene te worden geverifieerd;

b)

aan de gemachtigden, raadslieden en advocaten worden de ter uitvoering van hun taak nodige deviezen toegewezen;

c)

de gemachtigden, raadslieden en advocaten genieten de voor de uitvoering van hun taak noodzakelijke bewegingsvrijheid.

Artikel 39

Teneinde de in het voorgaande artikel bedoelde voorrechten, immuniteiten en faciliteiten te kunnen genieten, wordt de vereiste hoedanigheid op de volgende wijze bewezen:

a)

ten aanzien van de gemachtigden door een officiële verklaring, daartoe afgegeven door hun lastgever, die een afschrift ervan onverwijld aan de griffier betekent;

b)

ten aanzien van de raadslieden en advocaten door een legitimatiebewijs, ondertekend door de griffier. De geldigheidsduur van dit bewijs is beperkt tot een daartoe vastgestelde termijn; zij kan evenwel in de loop van de procedure worden verlengd of verkort.

Artikel 40

De voorrechten, immuniteiten en faciliteiten, bedoeld in artikel 38, worden uitsluitend in het belang van de procedure verleend.

Het Gerecht kan de immuniteit opheffen, wanneer dit naar zijn mening niet strijdig is met het belang van de procedure.

Artikel 41

1.   Indien het Gerecht van oordeel is dat een raadsman of advocaat zich voor het Gerecht, de president, een rechter of de griffier gedraagt op een wijze die onverenigbaar is met de waardigheid van het Gerecht of met de eisen van een goede rechtsbedeling, of dat deze raadsman of advocaat van de hem met het oog op zijn functie toegekende rechten een ander gebruik maakt dan waartoe die rechten hem zijn verleend, deelt het dit de betrokkene mee. Het Gerecht kan de bevoegde autoriteiten onder wiens gezag de betrokkene valt, daarvan op de hoogte stellen; een afschrift van de tot deze autoriteiten gerichte brief wordt aan de betrokkene toegezonden.

Om dezelfde redenen kan het Gerecht te allen tijde de betrokkene bij beschikking van de procedure uitsluiten, na hem te hebben gehoord. Deze beschikking is onmiddellijk uitvoerbaar.

2.   Wanneer een raadsman of advocaat van de procedure is uitgesloten, wordt het geding voor een door de president te bepalen termijn geschorst, ten einde de betrokken partij in de gelegenheid te stellen een andere raadsman of advocaat aan te wijzen.

3.   De krachtens dit artikel gegeven beschikkingen kunnen worden ingetrokken.

Artikel 42

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de hoogleraren die het recht hebben voor het Gerecht te pleiten overeenkomstig artikel 19 van het Statuut.

TWEEDE TITEL

VAN DE PROCEDURE

Eerste hoofdstuk

VAN DE SCHRIFTELIJKE BEHANDELING

Artikel 43

1.   Het origineel van elk processtuk wordt ondertekend door de gemachtigde of de advocaat van de partij.

Dit processtuk, vergezeld van alle bijlagen waarnaar daarin wordt verwezen, wordt overgelegd tezamen met vijf afschriften voor het Gerecht en één voor elke andere partij. De afschriften worden voor eensluidend gewaarmerkt door de partij van wie zij afkomstig zijn.

2.   Binnen de daartoe door het Gerecht bepaalde termijn leggen de instellingen bovendien van elk processtuk vertalingen over in de andere talen bedoeld in artikel 1 van verordening nr. 1 van de Raad. De laatste alinea van het voorgaande lid is van toepassing.

3.   De processtukken zijn gedagtekend. Voor de berekening van de procestermijnen geldt slechts de dag van nederlegging ter griffie.

4.   Elk processtuk gaat vergezeld van een dossier bevattende de stukken en bescheiden waarop een beroep wordt gedaan, alsmede van een staat van die stukken en bescheiden.

5.   Wanneer wegens de omvang van een stuk of document slechts uittreksels zijn bijgevoegd, wordt het gehele stuk of document of een volledig afschrift ervan ter griffie neergelegd.

6.   Onverminderd het bepaalde in de leden 1 tot en met 5, wordt de dag waarop een kopie van het ondertekende origineel van een processtuk tezamen met de in lid 4 bedoelde staat van stukken en bescheiden per telefax of door middel van enig ander technisch communicatiemiddel waarover het Gerecht beschikt, ter griffie binnenkomt, voor de berekening van de procestermijnen in aanmerking genomen, mits het ondertekende origineel van het stuk, vergezeld van de bijlagen en afschriften bedoeld in lid 1, tweede alinea, uiterlijk tien dagen later ter griffie wordt neergelegd. Artikel 102, lid 2, is niet van toepassing op deze termijn van tien dagen.

7.   Onverminderd het bepaalde in de leden 1, eerste alinea, en 2 tot en met 5, kan het Gerecht bij besluit bepalen onder welke voorwaarden een elektronisch aan de griffie toegezonden stuk als het origineel van dit stuk wordt beschouwd. Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 44

1.   Het verzoekschrift bedoeld in artikel 21 van het Statuut, bevat:

a)

de naam en de woonplaats van de verzoeker;

b)

de aanduiding van de partij tegen wie het verzoekschrift is gericht;

c)

het voorwerp van het geschil en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen;

d)

de conclusies van de verzoeker;

e)

zo nodig, de bewijsaanbiedingen.

2.   In het verzoekschrift wordt voor de mededeling van alle processtukken domicilie gekozen ter plaatse waar het Gerecht gevestigd is. Het verzoekschrift bevat voorts de naam van de persoon die gemachtigd is en zich verbonden heeft tot het in ontvangst nemen van alle te betekenen stukken.

Naast of in plaats van de in de eerste alinea bedoelde domiciliekeuze kan in het verzoekschrift worden vermeld, dat de advocaat of gemachtigde ermee instemt, dat betekeningen aan hem plaatsvinden per telefax of met enig ander technisch communicatiemiddel.

Indien het verzoekschrift niet aan de in de eerste twee alinea’s bedoelde voorwaarden beantwoordt en zolang dit verzuim niet is hersteld, geschieden alle betekeningen aan de betrokken partij per aangetekende post aan het adres van haar gemachtigde of raadsman. In afwijking van artikel 100, lid 1, wordt de regelmatige betekening dan geacht plaats te vinden door bezorging van de aangetekende zending op het postkantoor van de plaats waar het Gerecht is gevestigd.

3.   De advocaat die een partij bijstaat of vertegenwoordigt, is gehouden ter griffie een legitimatiebewijs te deponeren waaruit blijkt, dat hij bevoegd is voor een rechterlijke instantie van een lidstaat of van een andere staat die partij is bij de EER-Overeenkomst, op te treden.

4.   Bij het verzoekschrift worden, indien nodig, de stukken gevoegd, bedoeld in artikel 21, tweede alinea, van het Statuut.

5.   Indien de verzoeker een privaatrechtelijke rechtspersoon is, voegt hij aan het verzoekschrift toe:

a)

zijn statuten, of een recent uittreksel uit het handelsregister of een recent uittreksel uit het verenigingenregister, of enig ander bewijs van zijn bestaan rechtens;

b)

het bewijs, dat de aan de advocaat gegeven volmacht op regelmatige wijze werd verstrekt door een daartoe gerechtigd vertegenwoordiger.

5 bis. Het verzoekschrift dat overeenkomstig artikel 272 VWEU wordt ingediend op grond van een arbitragebeding vervat in een door of namens de Unie gesloten publiekrechtelijke of privaatrechtelijke overeenkomst, gaat vergezeld van een exemplaar van de overeenkomst waarin dat beding is opgenomen.

6.   Indien het verzoekschrift niet beantwoordt aan de voorwaarden, vermeld in de leden 3 tot en met 5 van dit artikel, stelt de griffier de verzoeker een redelijke termijn om de verzuimen in het verzoekschrift te herstellen dan wel de bovenbedoelde stukken over te leggen. Wordt aan deze aanwijzingen binnen bedoelde termijn geen gevolg gegeven, dan beslist het Gerecht, of het niet in acht nemen van bedoelde voorwaarden tot de formele niet-ontvankelijkheid van het verzoekschrift leidt.

Artikel 45

Het verzoekschrift wordt aan de verwerende partij betekend. In het geval bedoeld in lid 6 van het voorgaande artikel, vindt de betekening plaats, zodra de in die bepaling bedoelde verzuimen zijn hersteld of zodra het Gerecht, gelet op de vormvoorschriften van het voorgaande artikel, het verzoekschrift ontvankelijk heeft geoordeeld.

Artikel 46

1.   Binnen twee maanden na de betekening van het verzoekschrift dient de verwerende partij een verweerschrift in. Dit stuk bevat:

a)

de naam en de woonplaats van de verwerende partij;

b)

de aangevoerde gronden, zowel feitelijk als rechtens;

c)

de conclusies van de verwerende partij;

d)

de bewijsaanbiedingen.

De bepalingen van artikel 44, leden 2 tot en met 5, zijn van toepassing.

2.   In de geschillen tussen de Unie en haar personeelsleden gaat het verweerschrift vergezeld van de klacht in de zin van artikel 90, lid 2, van het Ambtenarenstatuut en van het afwijzende besluit, met vermelding van de datum van indiening respectievelijk van kennisgeving.

3.   Op met redenen omkleed verzoek van de verwerende partij kan de president, in buitengewone omstandigheden, de in lid 1 bedoelde termijn verlengen.

Artikel 47

1.   Het verzoekschrift en het verweerschrift kunnen worden aangevuld met een repliek van de verzoeker en een dupliek van de verwerende partij, tenzij het Gerecht, de advocaat-generaal gehoord, beslist dat een tweede memoriewisseling niet nodig is, omdat de inhoud van het dossier volledig genoeg is om partijen in staat te stellen hun middelen en argumenten tijdens de mondelinge behandeling uiteen te zetten. Het Gerecht kan partijen evenwel nog toestaan om het dossier aan te vullen, indien de verzoeker binnen twee weken na de kennisgeving van deze beslissing een met redenen omkleed verzoek daartoe indient.

2.   De president bepaalt de termijn waarbinnen deze processtukken worden ingediend.

Artikel 48

1.   Partijen kunnen nog in de repliek en in de dupliek aanbieden hun stellingen nader te bewijzen. De vertraging waarmee zodanig bewijsaanbod geschiedt, dient te worden gemotiveerd.

2.   Nieuwe middelen mogen in de loop van het geding niet worden voorgedragen, tenzij zij steunen op gegevens, hetzij rechtens of feitelijk, waarvan eerst in de loop van de behandeling is gebleken.

Indien een partij tijdens de behandeling een nieuw middel voordraagt, als in de voorgaande alinea bedoeld, kan de president na het verstrijken van de normale procestermijnen, op rapport van de rechter-rapporteur en de advocaat-generaal gehoord, aan de wederpartij een termijn voor antwoord stellen.

De beslissing over de ontvankelijkheid van het middel wordt aangehouden tot het eindarrest.

Artikel 49

In iedere stand van het geding kan het Gerecht, de advocaat-generaal gehoord, besluiten tot maatregelen tot organisatie van de procesgang of tot maatregelen van instructie als bedoeld in de artikelen 64 en 65, dan wel gelasten dat een instructiehandeling opnieuw of in uitgebreidere vorm wordt verricht.

Artikel 50

1.   De president kan in iedere stand van het geding, partijen en de advocaat-generaal gehoord, meerdere zaken die op hetzelfde onderwerp betrekking hebben, wegens verknochtheid voegen, zowel voor de schriftelijke of mondelinge behandeling als ter gelijktijdige berechting bij het eindarrest. Hij kan de voeging weer ongedaan maken. De president kan die beslissingen verwijzen naar het Gerecht.

2.   De gemachtigden, raadslieden en advocaten van alle partijen bij gevoegde zaken, met inbegrip van de interveniërende partijen, kunnen ter griffie de processtukken raadplegen die aan de partijen in de andere betrokken zaken zijn betekend. De president kan evenwel op verzoek van een partij geheime of vertrouwelijke stukken van deze raadpleging uitsluiten, onverminderd artikel 67, lid 3.

Artikel 51

1.   In de gevallen bedoeld in artikel 14, lid 1, kan de kamer waarbij de zaak aanhangig is of de president van het Gerecht, in iedere stand van het geding, ambtshalve dan wel op verzoek van een partij, aan het Gerecht in volle samenstelling voorstellen, de zaak te verwijzen naar deze formatie, naar de grote kamer of naar een kamer bestaande uit een ander aantal rechters. Het besluit om een zaak te verwijzen naar een formatie bestaande uit een groter aantal rechters, wordt genomen door het Gerecht in volle samenstelling, na de advocaat-generaal te hebben gehoord.

De zaak wordt berecht door een kamer bestaande uit ten minste vijf rechters, wanneer een lidstaat of een instelling van de Unie die partij is in het geding, daarom verzoekt.

2.   De beslissing om in de gevallen bepaald bij artikel 14, lid 2, een zaak aan een alleensprekende rechter toe te wijzen, wordt, nadat partijen zijn gehoord, met eenstemmigheid genomen door de kamer bestaande uit drie rechters, waarvoor de zaak aanhangig is.

De zaak blijft voor de kamer waartoe de rechter-rapporteur behoort, of wordt daarheen verwezen, wanneer een lidstaat of een instelling van de Unie, die partij is in het geding, zich ertegen verzet dat zij door een alleensprekende rechter wordt berecht.

Artikel 52

1.   Onverminderd de toepassing van artikel 49, bepaalt de president de dag waarop de rechter-rapporteur een voorlopig rapport aan het Gerecht zal uitbrengen, al naar het geval:

a)

na de indiening van de dupliek;

b)

na afloop van de krachtens artikel 47, lid 2, bepaalde termijn wanneer geen repliek of dupliek is ingediend;

c)

wanneer de betrokken partij heeft verklaard, af te zien van haar recht op repliek of dupliek;

d)

wanneer het Gerecht overeenkomstig artikel 47, lid 1, heeft beslist, dat het verzoekschrift en het verweerschrift geen aanvulling door een repliek en een dupliek behoeven;

e)

wanneer het Gerecht overeenkomstig artikel 76, lid 1, heeft besloten, volgens een versnelde procedure uitspraak te doen.

2.   Het voorlopig rapport bevat voorstellen betreffende eventueel noodzakelijke maatregelen tot organisatie van de procesgang of maatregelen van instructie, alsmede betreffende de eventuele verwijzing van de zaak naar het Gerecht in volle samenstelling, naar de grote kamer of naar een andere kamer, bestaande uit een ander aantal rechters.

Het Gerecht, de advocaat-generaal gehoord, beslist over het aan de voorstellen van de rechter-rapporteur te geven gevolg.

Artikel 53

Indien het Gerecht besluit, zonder maatregelen tot organisatie van de procesgang en zonder instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan, stelt de president de dag daartoe vast.

Artikel 54

Onverminderd maatregelen tot organisatie van de procesgang of maatregelen van instructie die tijdens de mondelinge behandeling kunnen worden genomen, bepaalt de president, wanneer dergelijke maatregelen tijdens de schriftelijke behandeling zijn genomen en zij ten einde zijn gevoerd, de dag waarop de mondelinge behandeling zal worden geopend.

Tweede hoofdstuk

VAN DE MONDELINGE BEHANDELING

Artikel 55

1.   Het Gerecht neemt van de aanhangig gemaakte zaken kennis in de volgorde waarin de instructie is gesloten. Indien in meerdere zaken de instructie gelijktijdig werd gesloten, wordt de volgorde bepaald door de datum van inschrijving van de verzoekschriften in het register.

2.   De president kan op grond van bijzondere omstandigheden beslissen, dat een zaak bij voorrang zal worden berecht.

De president, partijen en de advocaat-generaal gehoord, kan op grond van bijzondere omstandigheden, ambtshalve dan wel op verzoek van een partij, besluiten de berechting van een zaak tot een latere datum uit te stellen. Indien partijen gezamenlijk om uitstel verzoeken, kan de president in dit verzoek bewilligen.

Artikel 56

De president opent en leidt de terechtzitting; hij handhaaft de orde ter terechtzitting.

Artikel 57

Indien behandeling met gesloten deuren wordt bevolen, mag het gesprokene niet openbaar worden gemaakt.

Artikel 58

De president kan ter terechtzitting aan de gemachtigden, raadslieden of advocaten van partijen vragen stellen.

Gelijke bevoegdheid komt toe aan de rechters en de advocaat-generaal.

Artikel 59

Partijen kunnen slechts bij monde van hun gemachtigden, raadslieden of advocaten pleiten.

Artikel 60

Wanneer in een zaak geen advocaat-generaal is aangewezen, wordt de mondelinge behandeling door de president na de pleidooien gesloten.

Artikel 61

1.   Wanneer de advocaat-generaal zijn conclusie schriftelijk neemt, legt hij ze neer ter griffie; de griffie deelt de conclusie mee aan partijen.

2.   Nadat de advocaat-generaal zijn conclusie heeft voorgedragen of neergelegd, verklaart de president de mondelinge behandeling gesloten.

Artikel 62

Het Gerecht, de advocaat-generaal gehoord, kan de heropening van de mondelinge behandeling bevelen.

Artikel 63

1.   De griffier maakt van elke terechtzitting een proces-verbaal op. Dit proces-verbaal wordt door de president en de griffier ondertekend. Het vormt een authentieke akte.

2.   Partijen kunnen ter griffie kennis nemen van elk proces-verbaal en daarvan op eigen kosten afschrift verkrijgen.

Derde hoofdstuk

VAN DE MAATREGELEN TOT ORGANISATIE VAN DE PROCESGANG EN DE MAATREGELEN VAN INSTRUCTIE

Eerste afdeling — Van de maatregelen tot organisatie van de procesgang

Artikel 64

1.   De maatregelen tot organisatie van de procesgang hebben tot doel, het voldingen van de zaken, het procesverloop en de afdoening van de geschillen zoveel mogelijk te bespoedigen. Er wordt toe besloten door het Gerecht, de advocaat-generaal gehoord.

2.   De maatregelen tot organisatie van de procesgang hebben in het bijzonder tot doel:

a)

het goede verloop van de schriftelijke en mondelinge behandeling te verzekeren en de bewijsvoering te vergemakkelijken;

b)

de punten te bepalen, ten aanzien waarvan partijen hun vertogen moeten aanvullen, of die instructie behoeven;

c)

de strekking van de conclusies en van de middelen en argumenten van partijen te preciseren en hun geschilpunten te verduidelijken;

d)

een minnelijke regeling van de geschillen te vergemakkelijken.

3.   Maatregelen tot organisatie van de procesgang kunnen met name bestaan in:

a)

het stellen van vragen aan partijen;

b)

het uitnodigen van partijen om zich schriftelijk of mondeling over bepaalde aspecten van het geschil uit te laten;

c)

het vragen van gegevens of inlichtingen aan partijen of aan derden;

d)

het verzoeken om overlegging van documenten of stukken die betrekking hebben op de zaak;

e)

het ter vergadering oproepen van de gemachtigden van partijen of de partijen in persoon.

4.   Iedere partij kan in elke stand van het geding voorstellen doen tot vaststelling of wijziging van maatregelen tot organisatie van de procesgang. In dit geval worden de andere partijen gehoord, alvorens die maatregelen worden gelast.

Wanneer de omstandigheden van de procedure dat vereisen, stelt het Gerecht partijen in kennis van de beoogde maatregelen; het stelt hen in de gelegenheid, mondeling of schriftelijk opmerkingen te maken.

5.   Indien het Gerecht in volle samenstelling of in grote kamer besluit tot maatregelen tot organisatie van de procesgang, doch de uitvoering ervan niet aan zich houdt, draagt het deze op aan de kamer waaraan de zaak oorspronkelijk was toegewezen, dan wel aan de rechter-rapporteur.

Indien een kamer besluit tot maatregelen tot organisatie van de procesgang, doch de uitvoering ervan niet aan zich houdt, draagt zij deze op aan de rechter-rapporteur.

De advocaat-generaal neemt deel aan de maatregelen tot organisatie van de procesgang.

Tweede afdeling — Van de maatregelen van instructie

Artikel 65

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 24 en 25 van het Statuut, kunnen de volgende maatregelen van instructie worden bevolen:

a)

comparitie van partijen;

b)

verzoek om inlichtingen en overlegging van stukken;

c)

getuigenbewijs;

d)

deskundigenonderzoek;

e)

plaatsopneming.

Artikel 66

1.   Het Gerecht, de advocaat-generaal gehoord, bepaalt de maatregelen die nodig worden geacht; de ter zake gegeven beschikking omschrijft de te bewijzen feiten. Alvorens het Gerecht besluit tot de maatregelen van instructie, bedoeld in artikel 65, sub c), d) en e), worden partijen gehoord.

De beschikking wordt aan partijen betekend.

2.   Het tegenbewijs staat vrij; nadere bewijsaanbiedingen zijn toegelaten.

Artikel 67

1.   Indien het Gerecht in volle samenstelling of in grote kamer tot maatregelen van instructie besluit, doch de uitvoering ervan niet aan zich houdt, draagt het deze op aan de kamer waaraan de zaak oorspronkelijk was toegewezen, dan wel aan de rechter-rapporteur.

Indien een kamer tot maatregelen van instructie besluit, doch de uitvoering ervan niet aan zich houdt, draagt zij deze op aan de rechter-rapporteur.

De advocaat-generaal neemt aan de instructie deel.

2.   Partijen zijn gerechtigd de instructie bij te wonen.

3.   Onverminderd het bepaalde in artikel 116, leden 2 en 6, houdt het Gerecht enkel rekening met documenten of stukken waarvan de advocaten en gemachtigden van partijen kennis hebben kunnen nemen en waarover zij zich hebben kunnen uitspreken.

Indien het Gerecht ten aanzien van één of meer partijen het vertrouwelijke karakter moet toetsen van een stuk dat relevant kan zijn voor een beslissing over een geschil, wordt dat stuk in het stadium van de toetsing niet aan de partijen medegedeeld.

Indien een stuk waarvan de kennisneming door een instelling is geweigerd, aan het Gerecht is overgelegd in het kader van een beroep betreffende de wettigheid van die weigering, wordt dat stuk niet aan de andere partijen medegedeeld.

Derde afdeling — Van de oproeping en het verhoor van getuigen en deskundigen

Artikel 68

1.   Het Gerecht beveelt ambtshalve of op verzoek van partijen, partijen en de advocaat-generaal gehoord, het bewijs van bepaalde feiten door getuigenverhoor. De beschikking vermeldt de te bewijzen feiten.

De getuigen worden opgeroepen door het Gerecht, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van partijen of van de advocaat-generaal.

De partij die het horen van een getuige verzoekt, geeft daarbij nauwkeurig de feiten aan waarop dit verhoor betrekking zal hebben, alsmede de redenen die dit verhoor rechtvaardigen.

2.   De getuigen wier verhoor noodzakelijk wordt geacht, worden opgeroepen krachtens een beschikking. Deze beschikking bevat:

a)

de naam, de voornamen, de hoedanigheid en de verblijfplaats van de getuigen;

b)

de feiten waarover de getuigen zullen worden gehoord;

c)

zo nodig, de door het Gerecht getroffen regeling voor de vergoeding van de door de getuigen gemaakte kosten en de vermelding van de op niet-verschijnende getuigen toepasselijke strafbepalingen.

Deze beschikking wordt aan partijen en aan de getuigen betekend.

3.   De oproeping van de getuigen die door partijen zijn opgegeven, kan afhankelijk worden gesteld van de storting van een voorschot in de kas van het Gerecht ter dekking van de geschatte onkosten; het Gerecht stelt het bedrag van dit voorschot vast.

De voor het horen van de ambtshalve opgeroepen getuigen nodige middelen worden door de kas van het Gerecht voorgeschoten.

4.   Na de vaststelling van de identiteit van de getuigen houdt de president hun voor, dat zij hun verklaring zullen moeten bevestigen op de in lid 5 hierna en in artikel 71 bepaalde wijze.

De getuigen worden door het Gerecht gehoord; partijen worden daartoe opgeroepen. Nadat de getuigen hun verklaring hebben afgelegd, kan de president hun, hetzij op verzoek van partijen hetzij ambtshalve, vragen stellen.

Gelijke bevoegdheid komt toe aan iedere rechter en aan de advocaat-generaal.

Onder leiding van de president kunnen aan de getuigen vragen worden gesteld door de vertegenwoordigers van partijen.

5.   Behoudens het bepaalde in artikel 71, legt de getuige na zijn verklaring de volgende eed af:

„Ik zweer de waarheid te hebben gezegd, de volle waarheid en niets dan de waarheid.”

Het Gerecht, partijen gehoord, kan de getuige vrijstellen van het afleggen van de eed.

6.   De griffier maakt een proces-verbaal op waarin de getuigenverklaring wordt weergegeven.

Het proces-verbaal wordt ondertekend door de president of de rechter-rapporteur die met het getuigenverhoor was belast, alsmede door de griffier, nadat de getuige in de gelegenheid is gesteld, de inhoud van het proces-verbaal te verifiëren en het te ondertekenen.

Het proces-verbaal vormt een authentieke akte.

Artikel 69

1.   De getuigen, mits behoorlijk opgeroepen, zijn gehouden aan de oproeping gevolg te geven en ter terechtzitting te verschijnen.

2.   Wanneer een getuige, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschijnt, kan het Gerecht hem een geldboete opleggen van ten hoogste 5 000 euro en bevelen, dat hij op zijn eigen kosten opnieuw zal worden opgeroepen.

Gelijke straf kan worden uitgesproken tegen een getuige die zonder wettige reden weigert te getuigen of de eed of de in voorkomend geval daarvoor in de plaats komende verklaring af te leggen.

3.   De getuige die zich voor het Gerecht op geldige wijze verontschuldigt, kan van de hem opgelegde geldboete worden ontheven. De opgelegde geldboete kan op verzoek van de getuige worden verlaagd, wanneer deze aantoont dat zij niet in verhouding staat tot zijn inkomen.

4.   De tenuitvoerlegging van de krachtens dit artikel opgelegde sancties of maatregelen geschiedt met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 280 en 299 VWEU en in artikel 164 VEGA.

Artikel 70

1.   Het Gerecht kan een deskundigenonderzoek bevelen. In de beschikking waarbij de deskundige wordt benoemd, wordt diens taak nauwkeurig omschreven en de termijn bepaald waarbinnen hij zijn rapport zal indienen.

2.   De deskundige ontvangt een afschrift van de beschikking, alsmede alle voor de uitvoering van zijn taak benodigde stukken. Hij staat onder toezicht van de rechter-rapporteur, die het deskundigenonderzoek kan bijwonen en van het verloop daarvan op de hoogte wordt gehouden.

Het Gerecht kan van partijen of van een hunner de storting van een voorschot verlangen, ter dekking van de kosten van het deskundigenonderzoek.

3.   Het Gerecht kan op verzoek van de deskundige getuigen horen; het verhoor vindt plaats op de wijze als in artikel 68 voorzien.

4.   De deskundige mag zijn oordeel slechts geven over de punten die hem uitdrukkelijk zijn voorgelegd.

5.   Na de nederlegging van het rapport kan het Gerecht bevelen, dat de deskundige zal worden gehoord; partijen worden hiertoe opgeroepen.

Onder leiding van de president kunnen aan de deskundige vragen worden gesteld door de vertegenwoordigers van partijen.

6.   Behoudens het bepaalde in artikel 71, legt de deskundige, na zijn rapport te hebben neergelegd, voor het Gerecht de volgende eed af:

„Ik zweer mijn taak naar geweten en in volkomen onpartijdigheid te hebben vervuld.”

Het Gerecht, partijen gehoord, kan de deskundige vrijstellen van het afleggen van de eed.

Artikel 71

1.   Wie als getuige of deskundige voor het Gerecht een eed dient af te leggen, wordt door de president vermaand de waarheid te spreken, respectievelijk zijn opdracht overeenkomstig zijn geweten en onpartijdig te vervullen. De president vestigt zijn aandacht op de strafrechtelijke gevolgen bij niet-nakoming van deze plicht, zoals neergelegd in zijn nationale wetgeving.

2.   De getuigen en deskundigen leggen de eed af, hetzij overeenkomstig artikel 68, lid 5, eerste alinea, respectievelijk artikel 70, lid 6, eerste alinea, hetzij op de wijze als bepaald in hun nationale wetgeving.

3.   Indien het nationale recht de getuige of de deskundige toestaat om in een gerechtelijke procedure naast de eed, in plaats daarvan of tegelijk daarmee, een daarvoor in de plaats komende verklaring af te leggen, kan hij deze verklaring afleggen op de wijze als bepaald in zijn nationale wetgeving.

Indien het nationale recht niet voorziet in de mogelijkheid een eed of een zodanige verklaring af te leggen, wordt volstaan met de procedure bedoeld in lid 1.

Artikel 72

1.   In geval van meineed gepleegd door een getuige of deskundige, kan het Gerecht, de advocaat-generaal gehoord, beslissen dat van dit feit aangifte zal worden gedaan ter fine van vervolging, bij de bevoegde, in bijlage III van het Additioneel reglement van het Hof van Justitie genoemde, instantie van de lidstaat wiens rechterlijke macht terzake bevoegd is, rekening houdend met het bepaalde in artikel 71.

2.   De beslissing van het Gerecht wordt door de griffier medegedeeld. De beslissing vermeldt de feiten en omstandigheden waarop de aangifte is gegrond.

Artikel 73

1.   Wanneer een partij een getuige of deskundige wraakt wegens onbekwaamheid, onwaardigheid of enige andere reden, of wanneer een getuige of deskundige weigert te getuigen of de eed of de daarvoor in de plaats komende verklaring af te leggen, beslist het Gerecht.

2.   De wraking van een getuige of van een deskundige geschiedt binnen twee weken na de betekening van de beschikking krachtens welke de getuige wordt opgeroepen of waarbij de deskundige wordt benoemd, en bij een akte, bevattende de redenen van de wraking alsmede het bewijsaanbod.

Artikel 74

1.   De getuigen en deskundigen hebben recht op vergoeding van hun reis- en verblijfkosten. Hun kan ter zake door de kas van het Gerecht een voorschot worden verstrekt.

2.   De getuigen hebben recht op een schadeloosstelling wegens gederfd inkomen; de deskundigen ontvangen voor hun werkzaamheden een honorarium. Deze bedragen worden door de kas van het Gerecht aan de getuigen en deskundigen betaald, nadat zij aan hun plicht hebben voldaan of hun taak hebben volbracht.

Artikel 75

1.   Het Gerecht kan op verzoek van partijen dan wel ambtshalve rogatoire commissies verlenen tot het horen van getuigen of deskundigen.

2.   De rogatoire commissie wordt bij beschikking verleend; deze beschikking bevat de naam, de voornamen, de hoedanigheid en het adres van de getuigen of deskundigen, de omschrijving van de feiten waarover de getuigen of deskundigen zullen worden gehoord, de namen van partijen, hun gemachtigden, advocaten of raadslieden, hun gekozen woonplaats, alsmede een korte omschrijving van het voorwerp van het geding.

De griffier betekent de beschikking aan partijen.

3.   De griffier zendt de beschikking aan de bevoegde, in bijlage I van het Additioneel reglement van het Hof van Justitie genoemde, instantie van de lidstaat op het grondgebied waarvan de getuigen of deskundigen moeten worden gehoord. Zo nodig doet hij de beschikking vergezeld gaan van een vertaling in de officiële taal of talen van de lidstaat tot welke de beschikking is gericht.

De in de voorgaande alinea bedoelde instantie zendt de beschikking door aan de krachtens het nationale recht bevoegde rechterlijke instantie.

De bevoegde rechterlijke instantie voert de rogatoire commissie uit volgens haar nationale recht. Na de tenuitvoerlegging zendt zij de beschikking houdende de rogatoire commissie, alsmede de stukken die bij de tenuitvoerlegging daarvan zijn opgemaakt, en een staat van kosten aan de instantie bedoeld in de eerste alinea. Deze stukken worden aan de griffier gezonden.

De griffier draagt zorg voor de vertaling van de stukken in de procestaal.

4.   Het Gerecht draagt de kosten van de rogatoire commissie, onverminderd zijn bevoegdheid ze ten laste van partijen te brengen.

Artikel 76

1.   De griffier maakt van elke terechtzitting een proces-verbaal op. Dit proces-verbaal wordt door de president en de griffier ondertekend. Het vormt een authentieke akte.

2.   Partijen kunnen ter griffie kennis nemen van elk proces-verbaal en van elk deskundigenrapport, en daarvan op eigen kosten afschrift verkrijgen.

Derde hoofdstuk bis

VAN DE VERSNELDE PROCEDURE

Artikel 76 bis

1.   Wegens de bijzondere spoedeisendheid en de omstandigheden van een zaak, kan het Gerecht, op verzoek van de verzoekende dan wel de verwerende partij, de andere partijen en de advocaat-generaal gehoord, besluiten volgens een versnelde procedure uitspraak te doen.

Het in de voorgaande alinea bedoelde verzoek moet bij afzonderlijke akte worden ingediend op het tijdstip van nederlegging van het verzoekschrift respectievelijk het verweerschrift. In dit verzoek kan worden aangegeven dat bepaalde middelen of argumenten of bepaalde passages van het verzoekschrift of van het verweerschrift slechts zijn aangevoerd voor het geval niet volgens een versnelde procedure uitspraak zou worden gedaan, in het bijzonder door bij het verzoek een samengevatte versie van het verzoekschrift te voegen, alsmede een lijst van de bijlagen die enkel in aanmerking dienen te worden genomen wanneer volgens een versnelde procedure uitspraak zou worden gedaan.

In afwijking van artikel 55 worden de zaken ten aanzien waarvan het Gerecht heeft besloten volgens een versnelde procedure uitspraak te doen, bij voorrang afgedaan.

2.   In afwijking van het bepaalde in artikel 46, lid 1, bedraagt de termijn voor de indiening van een verweerschrift een maand, wanneer de verzoekende partij overeenkomstig lid 1 om een uitspraak volgens een versnelde procedure heeft verzocht. Indien het Gerecht besluit om dit verzoek niet in te willigen, wordt de verwerende partij een aanvullende termijn van een maand verleend om het verweerschrift in te dienen dan wel, in voorkomend geval, aan te vullen. De in deze alinea bedoelde termijnen kunnen met toepassing van artikel 46, lid 3, worden verlengd.

In het kader van een versnelde procedure kunnen de in de artikelen 47, lid 1, en 116, leden 4 en 5, bedoelde memories slechts worden ingediend indien het Gerecht dat toestaat bij een overeenkomstig artikel 64 vastgestelde maatregel tot organisatie van de procesgang.

3.   Onverminderd het bepaalde in artikel 48, kunnen partijen in de loop van de mondelinge behandeling hun betoog aanvullen en bewijsaanbiedingen doen. Zij motiveren de vertraging waarmee zij deze bewijsaanbiedingen doen.

4.   Aan het besluit van het Gerecht om volgens een versnelde procedure uitspraak te doen, kunnen voorwaarden worden verbonden betreffende de omvang en de indiening van de memories van partijen, het verdere verloop van de procedure of de middelen en argumenten waarover het Gerecht uitspraak zal dienen te doen.

Indien een van de partijen zich niet aan een van deze voorwaarden houdt, kan het besluit om volgens een versnelde procedure uitspraak te doen, worden herroepen. De procedure verloopt dan volgens de normale procedure.

Vierde hoofdstuk

VAN DE SCHORSING VAN DE BEHANDELING EN DE ONBEVOEGDVERKLARING VAN HET GERECHT

Artikel 77

Onverminderd de artikelen 123, lid 4, 128 en 129, lid 4, kan de behandeling worden geschorst:

a)

in de gevallen bedoeld in artikel 54, derde alinea, van het Statuut;

b)

wanneer bij het Hof van Justitie hogere voorziening is ingesteld tegen een beslissing van het Gerecht waarbij een geding ten gronde gedeeltelijk is beslecht, een eind is gemaakt aan een procesincident ter zake van onbevoegdheid of niet-ontvankelijkheid, of een verzoek tot tussenkomst is afgewezen;

c)

wanneer partijen gezamenlijk daarom verzoeken;

d)

in andere bijzondere gevallen, wanneer dit voor een goede rechtsbedeling is vereist.

Artikel 78

De beslissing om de behandeling te schorsen, wordt genomen bij een beschikking van de president, partijen en de advocaat-generaal gehoord; de president kan de beslissing naar het Gerecht verwijzen. Op dezelfde wijze kan tot hervatting van de behandeling worden besloten. De in dit artikel bedoelde beschikkingen worden aan partijen betekend.

Artikel 79

1.   De schorsing van de behandeling gaat in op de in de schorsingsbeschikking vermelde datum of, indien die vermelding ontbreekt, op de datum van die beschikking.

Door de schorsing worden de procestermijnen gestuit, met uitzondering van de termijn voor tussenkomst, bedoeld in artikel 115, lid 1.

2.   Wanneer in de schorsingsbeschikking geen einddatum is bepaald, eindigt de schorsing op de datum vermeld in de beschikking tot hervatting van de behandeling, of, indien die vermelding ontbreekt, op de datum van laatstgenoemde beschikking.

Op de datum van hervatting van de behandeling vangen de procestermijnen opnieuw aan.

Artikel 80

Het Gerecht verklaart zich onbevoegd in de zin van artikel 54, derde alinea, van het Statuut, bij een beschikking die aan partijen wordt betekend.

Vijfde hoofdstuk

VAN DE ARRESTEN

Artikel 81

Het arrest bevat:

de vermelding dat het door het Gerecht is gewezen;

de dag van de uitspraak;

de naam van de president en van de rechters die hebben beslist;

in voorkomend geval, de naam van de advocaat-generaal;

de naam van de griffier;

de aanduiding van partijen;

de naam van de gemachtigden, raadslieden of advocaten van partijen;

de conclusies van partijen;

in voorkomend geval, de vermelding dat de advocaat-generaal conclusie heeft genomen;

een summier overzicht van de feiten;

de rechtsoverwegingen;

het dictum, de beslissing ten aanzien van de proceskosten daaronder begrepen.

Artikel 82

1.   Het arrest wordt ter openbare terechtzitting uitgesproken; partijen worden daartoe opgeroepen.

2.   Nadat de minuut van het arrest is ondertekend door de president, de rechters die aan de beraadslaging hebben deelgenomen, en de griffier, wordt het van het zegel van het Gerecht voorzien en ter griffie gedeponeerd; een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift wordt aan elk van de partijen betekend.

3.   De griffier tekent op de minuut van het arrest de dag van de uitspraak aan.

Artikel 83

Het arrest heeft verbindende kracht vanaf de dag van de uitspraak, behoudens het bepaalde in artikel 60 van het Statuut.

Artikel 84

1.   Onverminderd de bepalingen over de interpretatie van arresten, kan het Gerecht, hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van een van de partijen, binnen twee weken na de uitspraak van het arrest gedaan, de schrijf- en rekenfouten alsmede kennelijke onnauwkeurigheden doen herstellen.

2.   De griffier doet hiervan aan partijen vooraf behoorlijk bericht; zij kunnen binnen een door de president te bepalen termijn schriftelijke opmerkingen indienen.

3.   Het Gerecht beslist in raadkamer.

4.   De minuut van de beschikking waarbij de rectificatie wordt bevolen, wordt aan de minuut van het gerectificeerde arrest gehecht. In margine van laatstbedoelde minuut wordt van de beschikking aantekening gedaan.

Artikel 85

Indien is verzuimd te beslissen ten aanzien van de proceskosten, wendt de partij die ter zake wenst te klagen, zich binnen een maand na de betekening van het arrest met een verzoekschrift tot het Gerecht.

Dit verzoekschrift wordt aan de wederpartij betekend; de president stelt haar een termijn voor het indienen van schriftelijke opmerkingen.

Nadat deze opmerkingen zijn ingediend, beslist het Gerecht, de advocaat-generaal gehoord, tegelijkertijd over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van het verzoek.

Artikel 86

De griffier is belast met de publicatie van de rechtspraak van het Gerecht.

Zesde hoofdstuk

VAN DE PROCESKOSTEN

Artikel 87

1.   Ten aanzien van de proceskosten wordt beslist in het arrest of de beschikking waardoor een einde komt aan het geding.

2.   Voor zover dit is gevorderd, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen.

Indien meer partijen in het ongelijk zijn gesteld, bepaalt het Gerecht het door elk hunner te dragen deel van de proceskosten.

3.   Het Gerecht kan de proceskosten over de partijen verdelen of beslissen dat elke partij haar eigen kosten zal dragen, indien zij onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld, en voorts wegens bijzondere redenen.

Het Gerecht kan een partij, ook wanneer zij in het gelijk wordt gesteld, veroordelen tot vergoeding van de door haar toedoen aan de wederpartij opgekomen kosten, die naar het oordeel van het Gerecht nodeloos of vexatoir zijn veroorzaakt.

4.   De lidstaten en de instellingen die in het geding zijn tussengekomen, dragen hun eigen kosten.

De staten — niet zijnde lidstaten — die partij zijn bij de EER-Overeenkomst, alsmede de toezichthoudende Autoriteit EVA dragen eveneens hun eigen kosten, wanneer zij in het geding zijn tussengekomen.

Het Gerecht kan bepalen, dat andere interveniënten dan de in de voorgaande alinea’s bedoelde, hun eigen kosten zullen dragen.

5.   De partij die afstand doet van instantie, wordt in de proceskosten veroordeeld, voor zover dit door de wederpartij in haar opmerkingen over de afstand van instantie is gevorderd. Op vordering van eerstbedoelde partij wordt evenwel de wederpartij in de kosten veroordeeld, indien dit op grond van de houding van deze partij gerechtvaardigd lijkt.

Ingeval partijen ten aanzien van de proceskosten tot een akkoord zijn gekomen, wordt overeenkomstig dit akkoord beslist.

Bij gebreke van een conclusie ten aanzien van de proceskosten, draagt elk van de partijen haar eigen kosten.

6.   Wanneer het geding zonder voorwerp is geraakt, beslist het Gerecht vrijelijk over de kosten.

Artikel 88

Onverminderd het bepaalde in artikel 87, lid 3, tweede alinea, blijven in de gedingen tussen de Unie en haar personeelsleden de kosten door de instellingen gemaakt, te hunnen laste.

Artikel 89

De kosten van de tenuitvoerlegging worden door de geëxecuteerde aan de executant vergoed op de voet van het tarief, geldend in de staat waar de tenuitvoerlegging plaatsvindt.

Artikel 90

De procedure voor het Gerecht is kosteloos, behoudens de navolgende bepalingen:

a)

het Gerecht kan een partij veroordelen tot terugbetaling van de onnodige kosten die zij ten laste van het Hof heeft veroorzaakt;

b)

de kosten van afschriften en vertalingen die op verzoek van een partij zijn verstrekt, zullen, voor zover zij door de griffier overmatig worden geacht, door die partij op de voet van het tarief bedoeld in artikel 24, lid 5, worden vergoed.

Artikel 91

Onverminderd het bepaalde in het voorgaande artikel, worden als invorderbare kosten aangemerkt:

a)

de krachtens artikel 74 aan getuigen en deskundigen verschuldigde gelden;

b)

de door partijen in verband met de procedure gemaakte noodzakelijke kosten, in het bijzonder de reis- en verblijfkosten en het honorarium van de gemachtigde, raadsman of advocaat.

Artikel 92

1.   In geval van geschil over de invorderbare kosten beslist het Gerecht op verzoek van de belanghebbende partij bij een niet voor hogere voorziening vatbare beschikking, na kennis te hebben genomen van de opmerkingen van de wederpartij.

2.   Partijen kunnen ter fine van executie een expeditie van de beschikking verlangen.

Artikel 93

1.   De kas van het Gerecht en zijn schuldenaren doen hun betalingen in euro’s.

2.   Wanneer de invorderbare kosten zijn gemaakt in een andere munteenheid dan de euro, of de handelingen die tot schadeloosstelling aanleiding geven, zijn verricht in een land waar de euro niet de valuta van het land is, geschiedt de omrekening van de valuta volgens de officiële referentiekoers van de Europese Centrale Bank op de dag van betaling.

Zevende hoofdstuk

VAN DE RECHTSBIJSTAND

Artikel 94

1.   Om een daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen, wordt voor de procedures voor het Gerecht rechtsbijstand verleend met inachtneming van de navolgende regels.

De rechtsbijstand dekt volledig of gedeeltelijk de kosten in verband met de bijstand en de vertegenwoordiging in rechte voor het Gerecht. Deze kosten komen ten laste van de kas van het Gerecht.

2.   Iedere natuurlijke persoon die wegens zijn economische situatie geheel of ten dele niet in staat is de in lid 1 bedoelde kosten te dragen, heeft recht op rechtsbijstand.

De economische situatie wordt beoordeeld aan de hand van objectieve criteria, zoals inkomen, vermogen en gezinssituatie.

3.   Rechtsbijstand wordt geweigerd indien de rechtsvordering ten aanzien waarvan zij wordt gevraagd, kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond lijkt.

Artikel 95

1.   Om rechtsbijstand kan worden verzocht voor of na de instelling van het beroep.

Het verzoek kan zonder bijstand van een advocaat worden ingediend.

2.   Het verzoek om rechtsbijstand moet vergezeld gaan van alle inlichtingen en bewijsstukken op grond waarvan de economische situatie van de verzoeker kan worden beoordeeld, zoals een verklaring van een nationale bevoegde autoriteit betreffende deze economische situatie.

Indien het verzoek vóór de instelling van het beroep wordt ingediend, moet de verzoeker summier het voorwerp van het in te stellen beroep, de feiten van de zaak en de argumenten ter ondersteuning van het beroep uiteenzetten. Het verzoek dient vergezeld te gaan van de desbetreffende bewijsstukken.

3.   Het Gerecht kan overeenkomstig artikel 150 bepalen dat voor de indiening van het verzoek om rechtsbijstand een formulier moet worden gebruikt.

Artikel 96

1.   Alvorens op het verzoek om rechtsbijstand te beslissen, nodigt het Gerecht de wederpartij uit om haar schriftelijke opmerkingen in te dienen, tenzij reeds op grond van de ingediende stukken blijkt dat niet aan de in artikel 94, lid 2, bepaalde voorwaarden wordt voldaan of dat is voldaan aan het gestelde in lid 3.

2.   De beslissing op het verzoek om rechtsbijstand wordt bij beschikking door de president genomen. Hij kan de beslissing naar het Gerecht verwijzen.

De beschikking waarbij het verzoek om rechtsbijstand wordt afgewezen, wordt met redenen omkleed.

3.   In de beschikking waarbij in het verzoek om rechtsbijstand wordt bewilligd, wordt een advocaat aangewezen om de betrokkene te vertegenwoordigen.

Indien de betrokkene niet zelf een advocaat heeft voorgesteld, of indien zijn keuze niet kan worden bekrachtigd, zendt de griffier de beschikking waarbij in het verzoek om rechtsbijstand wordt bewilligd, en een afschrift van het verzoek aan de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat, genoemd in bijlage II bij het Additioneel reglement van het Hof van Justitie. De advocaat die met de vertegenwoordiging van de verzoeker wordt belast, wordt aangewezen met inachtneming van de door deze instantie toegezonden voorstellen.

In de beschikking waarbij in het verzoek om rechtsbijstand wordt bewilligd, kan een bedrag worden vastgesteld dat aan de aldus aangewezen advocaat zal worden betaald, of een maximum worden bepaald voor de verschotten en honoraria van de advocaat, dat in beginsel niet mag worden overschreden. Daarin kan worden voorzien in een bijdrage van de betrokkene aan de in artikel 94, lid 1, bedoelde kosten, rekening houdend met zijn economische situatie.

4.   De indiening van een verzoek om rechtsbijstand schorst de voor de instelling van het beroep bepaalde termijn tot en met de datum van betekening van de beschikking waarbij op dit verzoek wordt beslist, of, in de gevallen bedoeld in de tweede alinea van lid 3, de beschikking waarbij de advocaat wordt aangewezen die de betrokkene dient te vertegenwoordigen.

5.   Wanneer in de loop van het geding blijkt dat de omstandigheden op grond waarvan de rechtsbijstand is verleend, zijn gewijzigd, kan de president, ambtshalve dan wel op verzoek, de betrokkene gehoord, de desbetreffende beschikking intrekken. Hij kan de beslissing naar het Gerecht verwijzen.

De beschikking tot intrekking van de rechtsbijstand wordt met redenen omkleed.

6.   De krachtens dit artikel gegeven beschikkingen zijn niet vatbaar voor hogere voorziening.

Artikel 97

1.   Indien rechtsbijstand wordt verleend, kan de president, op verzoek van de advocaat van de betrokkene, beslissen dat aan de advocaat een voorschot wordt betaald.

2.   Wanneer op grond van de beslissing waardoor een einde komt aan het geding, de begunstigde van de rechtsbijstand zijn eigen kosten moet dragen, stelt de president bij niet voor hogere voorziening vatbare, met redenen omklede beschikking de verschotten en honoraria van de advocaat vast die ten laste van de kas van het Gerecht komen. Hij kan de beslissing naar het Gerecht verwijzen.

3.   Wanneer het Gerecht in de beslissing waardoor een einde komt aan het geding, een andere partij heeft veroordeeld om de kosten van de begunstigde van de rechtsbijstand te dragen, dient deze andere partij de aan rechtsbijstand voorgeschoten bedragen aan de kas van het Gerecht te vergoeden.

In geval van een geschil of indien de partij geen gevolg geeft aan het verzoek van de griffier om deze bedragen te vergoeden, beslist de president bij niet voor hogere voorziening vatbare, met redenen omklede beschikking. Hij kan de beslissing naar het Gerecht verwijzen.

4.   Wanneer de begunstigde van de rechtsbijstand in het ongelijk wordt gesteld, kan het Gerecht, indien de billijkheid dit vergt, bij zijn uitspraak over de kosten in de beslissing waardoor een einde komt aan het geding, gelasten dat een of meer andere partijen hun eigen kosten dragen of dat deze bij wege van rechtsbijstand geheel of ten dele ten laste komen van de kas van het Gerecht.

Achtste hoofdstuk

VAN DE AFSTAND VAN INSTANTIE

Artikel 98

Indien partijen, alvorens het Gerecht uitspraak heeft gedaan, het Gerecht mededelen dat zij overeenstemming hebben bereikt ten aanzien van de oplossing van het geschil en dat zij van hun vorderingen afzien, gelast de president de doorhaling van de zaak in het register en beslist hij over de kosten overeenkomstig artikel 87, lid 5, in voorkomend geval na kennis te hebben genomen van de voorstellen dienaangaande van partijen.

Deze bepaling is niet van toepassing op de beroepen bedoeld in de artikelen 263 en 265 VWEU.

Artikel 99

Indien de verzoeker schriftelijk aan het Gerecht bericht, dat hij afstand doet van instantie, gelast de president de doorhaling van de zaak in het register en beslist hij over de kosten overeenkomstig artikel 87, lid 5.

Negende hoofdstuk

VAN DE BETEKENINGEN

Artikel 100

1.   De in dit reglement voorziene betekeningen geschieden door de griffier aan de gekozen woonplaats, hetzij door toezending bij aangetekende postzending met bericht van ontvangst van een afschrift van de akte welke wordt betekend, hetzij door terhandstelling van dit afschrift tegen ontvangstbewijs.

De kopieën van het te betekenen origineel worden door de griffier opgemaakt en voor eensluidend afschrift gewaarmerkt, tenzij die afschriften afkomstig zijn van partijen zelf overeenkomstig artikel 43, lid 1.

2.   Wanneer de geadresseerde overeenkomstig artikel 44, lid 2, tweede alinea, ermee heeft ingestemd, dat te betekenen stukken hem per telefax of met een ander technisch communicatiemiddel worden toegezonden, kan de betekening van elk processtuk, met inbegrip van arresten en beschikkingen van het Gerecht, geschieden door middel van verzending van een afschrift van het stuk langs die weg.

De arresten en beschikkingen die krachtens artikel 55 van het Statuut ter kennis worden gebracht van de lidstaten en van de instellingen die geen partij waren in het geding, worden hun toegezonden per telefax of met enig ander technisch communicatiemiddel.

Indien zodanige verzending om technische redenen of wegens de omvang van het stuk niet mogelijk is, wordt het stuk, wanneer de geadresseerde geen domicilie heeft gekozen, aan diens adres betekend op de wijze als voorzien in lid 1. De geadresseerde wordt daarvan verwittigd per telefax of met enig ander technisch communicatiemiddel. Een aangetekende postzending wordt dan geacht de geadresseerde te hebben bereikt op de tiende dag na de bezorging van die zending op het postkantoor van de plaats waar het Gerecht is gevestigd, tenzij uit het bericht van ontvangst blijkt dat zij op een andere datum is ontvangen, of de geadresseerde binnen drie weken na per telefax of ander technisch middel te zijn verwittigd, de griffier meedeelt dat het te betekenen stuk hem niet heeft bereikt.

Tiende hoofdstuk

VAN DE TERMIJNEN

Artikel 101

1.   De procestermijnen voorzien in de Verdragen, het Statuut en dit reglement worden berekend als volgt:

a)

wanneer een in dagen, weken, maanden of jaren omschreven termijn ingaat op het ogenblik waarop een gebeurtenis of een handeling plaatsvindt, wordt de dag waarop deze gebeurtenis of deze handeling plaatsvindt, niet bij de termijn inbegrepen;

b)

een in weken, maanden of jaren omschreven termijn loopt af bij het einde van de dag die — in de laatste week, de laatste maand of het laatste jaar — dezelfde naam of dezelfde cijferaanduiding heeft als de dag waarop de gebeurtenis of handeling plaatsvindt die de termijn doet ingaan. Indien in de laatste maand van een in maanden of jaren omschreven termijn de dag die bepalend is voor het einde van de termijn, ontbreekt, loopt de termijn af bij het einde van de laatste dag van die maand;

c)

wanneer een termijn is omschreven in maanden en in dagen, worden eerst de volle maanden geteld en vervolgens de dagen;

d)

de wettelijk erkende feestdagen, de zondagen en de zaterdagen zijn bij de termijnen inbegrepen;

e)

de termijnen worden door de gerechtelijke vakanties niet geschorst.

2.   De termijn waarvan de laatste dag een zaterdag, een zondag of een wettelijk erkende feestdag is, verstrijkt aan het einde van de daaraan volgende werkdag.

De lijst van de wettelijk erkende feestdagen, vastgesteld door het Hof van Justitie en bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, is van toepassing bij het Gerecht.

Artikel 102

1.   Wanneer de termijn voor het instellen van beroep tegen een behandeling van een instelling begint te lopen bij de bekendmaking van de handeling, wordt hij berekend, in de zin van artikel 101, lid 1, onder a), vanaf het einde van de veertiende dag volgend op die waarop de handeling in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt.

2.   De procestermijnen worden verlengd met een forfaitaire termijn wegens afstand van tien dagen.

Artikel 103

1.   De krachtens dit reglement bepaalde termijnen kunnen worden verlengd door de autoriteit die ze heeft vastgesteld.

2.   De president kan de griffier machtigen, termijnen waarvan de vaststelling ingevolge dit reglement tot zijn bevoegdheid behoort, te bepalen of verlenging ervan toe te staan.

DERDE TITEL

VAN DE BIJZONDERE PROCEDURES

Eerste hoofdstuk

VAN VERZOEKEN TOT OPSCHORTING VAN TENUITVOERLEGGING EN TOT VERKRIJGING VAN ANDERE VOORLOPIGE MAATREGELEN IN KORT GEDING

Artikel 104

1.   Een verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een handeling van een instelling, bedoeld in artikel 278 VWEU en artikel 157 VEGA, kan slechts worden ontvangen indien de verzoeker tegen die handeling beroep heeft ingesteld bij het Gerecht.

Een verzoek tot verkrijging van enige andere voorlopige maatregel, bedoeld in artikel 279 VWEU, kan slechts worden ontvangen indien de verzoeker partij is in een voor het Gerecht aanhangige zaak en dit verzoek met die zaak verband houdt.

2.   De verzoeken bedoeld in het voorgaande lid, bevatten een duidelijke omschrijving van het voorwerp van het geschil en van de omstandigheden waaruit het spoedeisend karakter van het verzoek blijkt, alsmede de middelen, zowel feitelijk als rechtens, op grond waarvan de voorlopige maatregel waartoe wordt geconcludeerd, aanvankelijk gerechtvaardigd voorkomt.

3.   Het verzoek wordt gedaan bij afzonderlijke akte en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 43 en 44.

Artikel 105

1.   Het verzoek wordt aan de wederpartij betekend; de president van het Gerecht verleent haar een korte termijn voor schriftelijk of mondeling antwoord.

2.   De president van het Gerecht beoordeelt, of er aanleiding bestaat een instructie te bevelen.

De president van het Gerecht kan het verzoek toestaan nog voor de wederpartij haar opmerkingen heeft voorgedragen. Deze maatregel kan nadien, ook ambtshalve, worden gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 106

In geval van afwezigheid of verhindering van de president van het Gerecht, wordt deze als rechter in kort geding vervangen door een andere rechter, die wordt aangewezen overeenkomstig de voorwaarden die worden vastgesteld in het besluit van het Gerecht krachtens artikel 10.

Artikel 107

1.   Op het verzoek wordt beslist bij een met redenen omklede beschikking, die onverwijld aan partijen wordt betekend.

2.   De tenuitvoerlegging van de beschikking kan worden onderworpen aan de voorwaarde, dat de verzoeker zekerheid stelt tot een bedrag en op de wijze als op grond van de omstandigheden bepaald.

3.   In de beschikking kan de dag worden bepaald met ingang waarvan de maatregel zijn kracht verliest. Bij gebreke van zodanige aanduiding verliest de maatregel zijn kracht terstond nadat het eindarrest is uitgesproken.

4.   De beschikking is van voorlopige aard en prejudicieert de door het Gerecht in de hoofdzaak te geven beslissing niet.

Artikel 108

Op verzoek van een van de partijen kan de beschikking te allen tijde op grond van een wijziging in de omstandigheden worden ingetrokken of gewijzigd.

Artikel 109

De afwijzing van een verzoek tot verkrijging van een voorlopige maatregel belet geenszins, dat de verzoeker andermaal een verzoek indient op grond van nieuwe feiten.

Artikel 110

Het verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een beslissing van het Gerecht of van een handeling van een andere instelling, gedaan krachtens de artikelen 280 en 299 VWEU en artikel 164 VEGA, wordt naar de bepalingen van dit hoofdstuk behandeld.

De beschikking waarbij het verzoek wordt toegewezen, bepaalt in voorkomend geval de dag waarop de voorlopige maatregel zijn kracht verliest.

Tweede hoofdstuk

VAN DE PROCESINCIDENTEN

Artikel 111

Wanneer het Gerecht kennelijk onbevoegd is kennis te nemen van een beroep, of wanneer dit kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, kan het, de advocaat-generaal gehoord, zonder de behandeling voort te zetten, beslissen bij met redenen omklede beschikking.

Artikel 112

De verwijzing van een beroep naar het Hof van Justitie krachtens artikel 54, tweede alinea, van het Statuut geschiedt, in geval van kennelijke onbevoegdheid, zonder de behandeling voort te zetten en bij met redenen omklede beschikking.

Artikel 113

Het Gerecht kan in iedere stand van het geding ambtshalve, na partijen te hebben gehoord, uitspraak doen over de middelen van niet-ontvankelijkheid die van openbare orde zijn of vaststellen dat het beroep zonder voorwerp is geraakt en dat er niet op behoeft te worden beslist; de beslissing wordt genomen met inachtneming van het bepaalde in artikel 114, leden 3 en 4.

Artikel 114

1.   Indien een partij verzoekt, dat het Gerecht uitspraak zal doen over de niet-ontvankelijkheid, de onbevoegdheid of op een incident zonder daarbij op de zaak ten gronde in te gaan, neemt zij daartoe een afzonderlijke akte.

Het verzoek bevat een uiteenzetting van de aangevoerde middelen, zowel rechtens als feitelijk, en de conclusies; de stukken waarop beroep wordt gedaan, worden bijgevoegd.

2.   Na de indiening van de inleidende akte bepaalt de president een termijn waarbinnen de wederpartij schriftelijk haar conclusies en gronden, zowel feitelijk als rechtens, kan voordragen.

3.   Tenzij het Gerecht anders beslist, geschiedt de verdere behandeling van het verzoek mondeling.

4.   Na de advocaat-generaal te hebben gehoord, beslist het Gerecht op het verzoek of voegt het met de zaak ten gronde. Het verwijst de zaak naar het Hof van Justitie, indien dit bevoegd is.

Indien het Gerecht het verzoek afwijst of met de zaak ten gronde voegt, bepaalt de president nieuwe termijnen voor de voortzetting van het geding.

Derde hoofdstuk

VAN DE TUSSENKOMST OF INTERVENTIE

Artikel 115

1.   Het verzoek tot tussenkomst moet worden gedaan binnen een termijn van zes weken na de publicatie van de mededeling bedoeld in artikel 24, lid 6, dan wel, onverminderd het bepaalde in artikel 116, lid 6, voor het besluit tot opening van de mondelinge behandeling, bedoeld in artikel 53.

2.   Het verzoek tot tussenkomst bevat:

a)

de aanduiding van de zaak;

b)

de aanduiding van partijen;

c)

de naam en de woonplaats van de interveniënt;

d)

de domiciliekeuze van de interveniënt ter plaatse waar het Gerecht is gevestigd;

e)

de conclusies ter ondersteuning waarvan de interveniënt wenst tussen te komen;

f)

een uiteenzetting van de omstandigheden waaruit blijkt van het recht om tussen te komen, wanneer het verzoek daartoe wordt ingediend krachtens artikel 40, tweede of derde alinea, van het Statuut.

De artikelen 43 en 44 zijn van overeenkomstige toepassing.

3.   De interveniënt wordt vertegenwoordigd volgens het bepaalde in artikel 19 van het Statuut.

Artikel 116

1.   Het verzoek tot tussenkomst wordt aan partijen betekend.

Alvorens op het verzoek te beslissen, stelt de president partijen in de gelegenheid schriftelijk of mondeling opmerkingen te maken.

De president beslist bij beschikking dan wel verwijst het verzoek tot tussenkomst naar het Gerecht. Indien het verzoek wordt afgewezen, is de beschikking met redenen omkleed.

2.   Indien de tussenkomst waartoe het verzoek is gedaan binnen de in artikel 115, lid 1, bedoelde termijn van zes weken, wordt toegestaan, ontvangt de interveniënt afschriften van alle aan partijen betekende processtukken. Op verzoek van een partij kan de president evenwel toezending van afschriften van geheime of vertrouwelijke stukken weigeren.

3.   De interveniënt aanvaardt het geding in de stand op het ogenblik van tussenkomst.

4.   In de gevallen bedoeld in lid 2, bepaalt de president de termijn waarbinnen de interveniënt een memorie in interventie kan indienen.

De memorie in interventie bevat:

a)

de conclusies van de interveniënt, strekkende tot gehele of gedeeltelijke ondersteuning of verwerping van de conclusies van een van de partijen;

b)

de door de interveniënt aangevoerde middelen en argumenten;

c)

zo nodig, de bewijsaanbiedingen.

5.   Na de indiening van de memorie in interventie bepaalt de president in voorkomend geval een termijn waarbinnen partijen op die memorie kunnen antwoorden.

6.   Indien het verzoek tot tussenkomst wordt gedaan na afloop van de in artikel 115, lid 1, bedoelde termijn van zes weken, kan de interveniënt zijn opmerkingen ter terechtzitting maken, op basis van het rapport ter terechtzitting dat hem wordt medegedeeld.

Vierde hoofdstuk

VAN DE ARRESTEN DOOR HET GERECHT GEWEZEN NA VERNIETIGING EN VERWIJZING

Artikel 117

Wanneer het Hof van Justitie een arrest of een beschikking van het Gerecht vernietigt en de zaak voor afdoening naar het Gerecht verwijst, wordt de zaak door het verwijzingsarrest bij het Gerecht aanhangig.

Artikel 118

1.   Wanneer het Hof van Justitie een arrest of een beschikking van een kamer vernietigt, kan de president van het Gerecht de zaak toewijzen aan een andere kamer, bestaande uit een gelijk aantal rechters.

2.   Wanneer het Hof van Justitie een arrest of een beschikking van het Gerecht in volle samenstelling of van de grote kamer vernietigt, wordt de zaak toegewezen aan de formatie die de betrokken beslissing heeft gegeven.

2 bis. Wanneer het Hof van Justitie een arrest of een beschikking van een alleensprekende rechter vernietigt, wijst de president van het Gerecht de zaak toe aan een kamer bestaande uit drie rechters, waartoe die rechter niet behoort.

3.   In de gevallen bedoeld in de leden 1, 2, en 2 bis, zijn de artikelen 13, lid 2, 14, lid 1, en 51 van toepassing.

Artikel 119

1.   Wanneer, op het moment waarop het verwijzingsarrest wordt gewezen, de schriftelijke behandeling voor het Gerecht reeds is beëindigd, verloopt de verdere procedure als volgt:

a)

Binnen twee maanden nadat het arrest van het Hof van Justitie aan de verzoeker is betekend, kan deze een memorie van opmerkingen indienen.

b)

Binnen een maand nadat de memorie van de verzoeker aan de verwerende partij is medegedeeld, kan deze een memorie van opmerkingen indienen. De termijn waarover de verwerende partij daartoe beschikt, kan in geen geval korter zijn dan twee maanden te rekenen vanaf de dag waarop het arrest van het Hof van Justitie haar is betekend.

c)

De memorie van de verzoeker en die van de verwerende partij worden tegelijkertijd aan de interveniënt medegedeeld. Deze kan binnen een maand na die mededeling een memorie van opmerkingen indienen. De termijn waarover de interveniënt daartoe beschikt, kan in geen geval korter zijn dan twee maanden te rekenen vanaf de dag waarop het arrest van het Hof van Justitie hem is betekend.

2.   Wanneer, op het moment waarop het verwijzingsarrest wordt gewezen, de schriftelijke behandeling voor het Gerecht niet was beëindigd, wordt zij hervat in de stand waarin zij zich bevond; het Gerecht kan daartoe de nodige maatregelen tot organisatie van de procesgang vaststellen.

3.   Indien de omstandigheden dit rechtvaardigen, kan het Gerecht de indiening van aanvullende memories van opmerkingen toestaan.

Artikel 120

De procedure verloopt overeenkomstig de bepalingen van de Tweede titel van dit reglement.

Artikel 121

Het Gerecht beslist over de op de procedures voor het Gerecht zomede op de procedure in hogere voorziening voor het Hof van Justitie gevallen kosten.

Vierde hoofdstuk bis

VAN DE BESLISSINGEN DOOR HET GERECHT GEGEVEN NA HEROVERWEGING EN VERWIJZING

Artikel 121 bis

Wanneer het Hof van Justitie een arrest of een beschikking van het Gerecht heroverweegt en de zaak voor afdoening naar het Gerecht verwijst, wordt de zaak door het verwijzingsarrest bij het Gerecht aanhangig.

Artikel 121 ter

1.   Wanneer het Hof van Justitie een zaak verwijst waarin aanvankelijk uitspraak was gedaan door een kamer, kan de president van het Gerecht de zaak toewijzen aan een andere kamer, bestaande uit een gelijk aantal rechters.

2.   Wanneer het Hof van Justitie een zaak verwijst waarin aanvankelijk uitspraak was gedaan door het Gerecht in volle samenstelling of door de grote kamer, wordt de zaak toegewezen aan de formatie die de betrokken beslissing heeft gegeven.

3.   In de gevallen bedoeld in de leden 1 en 2, zijn de artikelen 13, lid 2, 14, lid 1, en 51, lid 1, van toepassing.

Artikel 121 quater

1.   Binnen een termijn van een maand te rekenen vanaf de betekening van het arrest van het Hof van Justitie, kunnen de partijen in de procedure voor het Gerecht opmerkingen indienen over de conclusies die uit dit arrest dienen te worden getrokken voor de beslechting van het geding. Deze termijn kan niet worden verlengd.

2.   Het Gerecht kan bij wege van maatregel tot organisatie van de procesgang de partijen in de voor hem aanhangige procedure verzoeken om memories in te dienen, en beslissen deze partijen te horen tijdens een mondelinge behandeling.

Artikel 121 quinquies

Het Gerecht beslist over de kosten die zijn gevallen op de na de heroverweging voor hem gevoerde procedure.

Vijfde hoofdstuk

VAN DE ARRESTEN BIJ VERSTEK GEWEZEN EN HET VERZET

Artikel 122

1.   Wanneer de verwerende partij, ofschoon regelmatig in het geding geroepen, nalaat tijdig en in de voorgeschreven vormen op het verzoekschrift te antwoorden, kan de verzoeker vorderen dat het Gerecht zijn conclusies toewijst.

Dit verzoek wordt aan de verwerende partij betekend. Het Gerecht kan besluiten de mondelinge behandeling van het verzoek te openen.

2.   Alvorens bij verstek arrest te wijzen, onderzoekt het Gerecht de ontvankelijkheid van het verzoekschrift, alsmede of de vormvoorschriften behoorlijk in acht zijn genomen en of de conclusies van verzoeker gegrond voorkomen. Het kan maatregelen van instructie bevelen.

3.   Het bij verstek gewezen arrest is uitvoerbaar. Het Gerecht kan de uitvoerbaarheid evenwel opschorten, totdat op het ingevolge lid 4 gedane verzet is beslist, dan wel de uitvoerbaarheid onderwerpen aan de voorwaarde, dat zekerheid wordt gesteld tot een bedrag en op de wijze als op grond van de omstandigheden bepaald; de zekerheid wordt vrijgegeven wanneer het verzet achterwege blijft of wordt verworpen.

4.   Tegen het bij verstek gewezen arrest staat verzet open. Het verzet moet worden aangebracht binnen een maand na de betekening van het arrest; het wordt aanhangig gemaakt in de vormen, bepaald in de artikelen 43 en 44.

5.   Nadat het verzet is betekend, bepaalt de president de termijn waarbinnen de wederpartij schriftelijk van antwoord kan dienen.

De procedure verloopt overeenkomstig de bepalingen van de Tweede titel van dit reglement.

6.   Het Gerecht doet uitspraak bij een arrest dat niet vatbaar is voor verzet. De minuut van dit arrest wordt gehecht aan die van het bij verstek gewezen arrest. In margine van laatstgenoemde minuut wordt van het op het verzet gewezen arrest aantekening gedaan.

Zesde hoofdstuk

VAN DE BUITENGEWONE RECHTSMIDDELEN

Eerste afdeling — Van het derdenverzet

Artikel 123

1.   Op het derdenverzet zijn de bepalingen van de artikelen 43 en 44 van toepassing; het verzoek bevat voorts:

a)

een nauwkeurige aanduiding van het bestreden arrest;

b)

de vermelding van de punten waarop het bestreden arrest de derde-opposant in zijn rechten benadeelt;

c)

een opgave van de redenen waarom de derde-opposant niet aan het hoofdgeding voor het Gerecht heeft kunnen deelnemen.

Het verzoek wordt gericht tegen alle partijen in het hoofdgeding.

Indien van het arrest mededeling is gedaan in het Publicatieblad van de Europese Unie, wordt het verzoek gedaan binnen twee maanden na de dag van die mededeling.

2.   Op verzoek van de derde-opposant kan de opschorting van de tenuitvoerlegging van het bestreden arrest worden gelast. De bepalingen van het eerste hoofdstuk van de derde titel zijn van overeenkomstige toepassing.

3.   Het bestreden arrest wordt gewijzigd voor zover het derdenverzet wordt toegewezen.

De minuut van het op het derdenverzet gewezen arrest wordt gehecht aan die van het bestreden arrest. In margine van laatstgenoemde minuut wordt van het op het derdenverzet gewezen arrest aantekening gedaan.

4.   Wanneer een zelfde arrest van het Gerecht voorwerp is van hogere voorziening bij het Hof van Justitie en van derdenverzet voor het Gerecht, kan het Gerecht de behandeling schorsen totdat het Hof van Justitie arrest heeft gewezen; partijen worden daartoe gehoord.

Artikel 124

Het verzoek wordt toegewezen aan de kamer die het arrest heeft gewezen waartegen het derdenverzet is gericht; het wordt toegewezen aan het Gerecht in volle samenstelling of aan de grote kamer, indien dit of deze het arrest heeft gewezen. Indien het arrest is gewezen door een alleensprekende rechter, wordt het verzoek toegewezen aan die rechter.

Tweede afdeling — Van de herziening

Artikel 125

Onverminderd de termijn van tien jaar, voorzien in artikel 44, derde alinea, van het Statuut, moet het verzoek tot herziening van een arrest worden gedaan uiterlijk binnen drie maanden na de dag waarop het feit dat aan het verzoek ten grondslag ligt, ter kennis van de verzoeker is gekomen.

Artikel 126

1.   Op het verzoek tot herziening zijn de bepalingen van de artikelen 43 en 44 van overeenkomstige toepassing; het verzoek bevat voorts:

a)

een nauwkeurige aanduiding van het bestreden arrest;

b)

de punten waarop het arrest wordt bestreden;

c)

de omschrijving van het feit waarop het verzoek berust;

d)

een vermelding van de middelen strekkende tot het bewijs dat de herziening gerechtvaardigd is en dat de in het voorgaande artikel bedoelde termijnen in acht zijn genomen.

2.   Het verzoek tot herziening wordt gericht tegen hen die partij waren bij het arrest waarvan herziening wordt verzocht.

Artikel 127

1.   Het verzoek tot herziening wordt toegewezen aan de kamer die het arrest heeft gewezen waarvan herziening wordt verzocht; het wordt toegewezen aan het Gerecht in volle samenstelling of aan de grote kamer, indien dit of deze het arrest heeft gewezen. Indien het arrest is gewezen door een alleensprekende rechter, wordt het verzoek toegewezen aan die rechter.

2.   Zonder de grond van de zaak te prejudiciëren, beslist het Gerecht, de advocaat-generaal gehoord en gezien de schriftelijke opmerkingen van partijen, over de ontvankelijkheid van het verzoek.

3.   Indien het Gerecht het verzoek ontvankelijk oordeelt, onderzoekt het de zaak ten gronde en doet het uitspraak bij arrest, met inachtneming van de bepalingen van dit reglement.

4.   De minuut van het arrest houdende herziening wordt gehecht aan die van het herziene arrest. In margine van laatstgenoemde minuut wordt aantekening gedaan van het arrest houdende herziening.

Artikel 128

Wanneer een zelfde arrest van het Gerecht voorwerp is van hogere voorziening bij het Hof van Justitie en van een verzoek tot herziening voor het Gerecht, kan het Gerecht de behandeling schorsen totdat het Hof van Justitie arrest heeft gewezen; partijen worden daartoe gehoord.

Derde afdeling — Van de interpretatie van arresten

Artikel 129

1.   Het verzoek tot interpretatie wordt ingediend overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 43 en 44. Het bevat voorts een nauwkeurige aanduiding van:

a)

het arrest waarop het verzoek betrekking heeft;

b)

de teksten waarvan interpretatie wordt verzocht.

Het verzoek wordt gericht tegen hen die partij waren bij bedoeld arrest.

2.   Het verzoek tot interpretatie wordt toegewezen aan de kamer die het arrest heeft gewezen waarvan interpretatie wordt verzocht; het wordt toegewezen aan het Gerecht in volle samenstelling of aan de grote kamer, indien dit of deze het arrest heeft gewezen. Indien het arrest is gewezen door een alleensprekende rechter, wordt het verzoek tot interpretatie toegewezen aan die rechter.

3.   Het Gerecht, de advocaat-generaal gehoord, beslist bij arrest, na partijen in de gelegenheid te hebben gesteld hun opmerkingen voor te dragen.

De minuut van dit arrest wordt gehecht aan de minuut van het geïnterpreteerde arrest. In margine van laatstgenoemde minuut wordt aantekening gedaan van het ter interpretatie gewezen arrest.

4.   Wanneer een zelfde arrest van het Gerecht voorwerp is van hogere voorziening bij het Hof van Justitie en van een verzoek tot interpretatie voor het Gerecht, kan het Gerecht de behandeling schorsen totdat het Hof van Justitie arrest heeft gewezen; partijen worden daartoe gehoord.

VIERDE TITEL

VAN DE GESCHILLEN BETREFFENDE DE INTELLECTUELE-EIGENDOMSRECHTEN

Artikel 130

1.   Behoudens de bijzondere bepalingen van deze titel, zijn de bepalingen van dit reglement van toepassing op beroepen die zijn ingesteld tegen het Bureau voor Harmonisatie binnen de Interne Markt (merken, tekeningen en modellen) en tegen het Communautaire Bureau voor Plantenrassen (hierna: „Bureau” te noemen), en die betrekking hebben op de toepassing van de regels inzake een stelsel van intellectuele eigendom.

2.   De bepalingen van deze titel zijn niet van toepassing op beroepen die, zonder voorafgaande procedure voor een kamer van beroep, tegen het Bureau worden ingesteld.

Artikel 131

1.   Het verzoekschrift wordt opgesteld in een van de in artikel 35, lid 1, vermelde talen, naar keuze van verzoeker.

2.   De taal waarin het verzoekschrift is gesteld, wordt de procestaal indien de verzoekende partij de enige partij in de procedure voor de kamer van beroep was, of indien geen enkele andere partij in die procedure daartegen bezwaar maakt binnen een door de griffier na de nederlegging van het verzoekschrift daartoe bepaalde termijn.

Indien de partijen in de procedure voor de kamer van beroep de griffier binnen die termijn meedelen dat zij overeenstemming hebben bereikt over de keuze van een der in artikel 35, lid 1, vermelde talen als procestaal, wordt deze taal de procestaal voor het Gerecht.

Wanneer binnen bovenbedoelde termijn tegen de door de verzoekende partij gekozen procestaal bezwaar wordt gemaakt en de partijen in de procedure voor de kamer van beroep hierover geen overeenstemming bereiken, wordt de taal waarin het betrokken verzoek om inschrijving bij het Bureau is ingediend, de procestaal. Indien de president echter, ingevolge een met redenen omkleed verzoek van een partij en na de andere partijen te hebben gehoord, constateert dat door het gebruik van deze taal niet alle partijen in de procedure voor de kamer van beroep in staat zijn het proces te volgen en hun verdediging te voeren, en dat alleen het gebruik van een andere van de in artikel 35, lid 1, vermelde talen deze situatie kan verhelpen, kan hij die taal aanwijzen als procestaal; de president kan deze kwestie verwijzen naar het Gerecht.

3.   In de memories en de andere aan het Gerecht gerichte stukken, alsmede in de loop van de mondelinge behandeling kan de verzoekende partij de door haar gekozen taal gebruiken overeenkomstig lid 1 en kan elke andere partij een taal gebruiken die zij heeft gekozen uit de in artikel 35, lid 1, vermelde talen.

4.   Indien, overeenkomstig de bepalingen van lid 2, een andere taal dan die waarin het verzoekschrift is gesteld, de procestaal wordt, draagt de griffier er zorg voor dat het verzoekschrift in de procestaal wordt vertaald.

Elke partij dient er, binnen een door de griffier daartoe vastgestelde redelijke termijn, voor te zorgen dat de andere door haar met toepassing van lid 3 in een andere dan de procestaal ingediende memories en stukken in de procestaal worden vertaald. De getrouwheid van deze vertaling, die rechtskracht heeft in de zin van artikel 37, moet worden gewaarborgd door de partij die de vertaling levert. Indien deze vertaling niet binnen de gestelde termijn wordt verstrekt, worden de betrokken memories of processtukken uit het dossier verwijderd.

De griffier draagt er zorg voor dat alles wat gedurende de mondelinge behandeling wordt gezegd, in de procestaal wordt vertaald en, op verzoek van een partij, in een andere, door die partij overeenkomstig lid 3 gebruikte taal.

Artikel 132

1.   Onverminderd artikel 44 bevat het verzoekschrift de namen van alle partijen in de procedure voor de kamer van beroep, alsmede de door deze partijen opgegeven adressen waaraan de in de loop van die procedure te verrichten kennisgevingen moeten geschieden.

De bestreden beslissing van de kamer van beroep wordt bij het verzoekschrift gevoegd. Daarbij wordt de datum vermeld waarop die beslissing ter kennis van de verzoekende partij is gebracht.

2.   Indien het verzoekschrift niet aan het bepaalde in lid 1 voldoet, is artikel 44, lid 6, van toepassing.

Artikel 133

1.   De griffier brengt het Bureau en alle partijen in de procedure voor de kamer van beroep op de hoogte van de nederlegging van het verzoekschrift. Hij betekent het verzoekschrift na vaststelling van de procestaal overeenkomstig de bepalingen van artikel 131, lid 2.

2.   Het verzoekschrift wordt betekend aan het Bureau als verwerende partij, alsmede aan de andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep, met uitzondering van de verzoekende partij. Deze betekening geschiedt in de procestaal.

De betekening van het verzoekschrift aan een partij in de procedure voor de kamer van beroep geschiedt bij aangetekende postzending met bericht van ontvangst, aan het adres dat door de betrokken partij is opgegeven voor de in de loop van de procedure voor de kamer van beroep te verrichten kennisgevingen.

3.   Na de betekening van het verzoekschrift zendt het Bureau het dossier van de procedure voor de kamer van beroep onverwijld toe aan het Gerecht.

Artikel 134

1.   De partijen in de procedure voor de kamer van beroep, met uitzondering van de verzoekende partij, kunnen als interveniënten deelnemen aan de procedure voor het Gerecht door in de voorgeschreven vorm en binnen de gestelde termijn te antwoorden op het verzoekschrift.

2.   De in lid 1 bedoelde interveniënten hebben dezelfde processuele rechten als de partijen ten principale.

Zij kunnen de conclusies van een partij ten principale ondersteunen en zij kunnen conclusies en middelen voordragen die autonoom zijn ten opzichte van die van de partijen ten principale.

3.   Een in lid 1 bedoelde interveniënt kan in zijn overeenkomstig artikel 135, lid 1, ingediende memorie van antwoord conclusies voordragen strekkende tot vernietiging of wijziging van de beslissing van de kamer van beroep op een punt dat in het verzoekschrift niet is opgeworpen en middelen voordragen die in het verzoekschrift niet zijn voorgedragen.

Dergelijke in de memorie van antwoord van de interveniënt voorgedragen conclusies of middelen komen te vervallen in het geval dat de verzoeker afstand doet van instantie.

4.   In afwijking van artikel 122 is de verstekprocedure niet van toepassing, wanneer een interveniënt in de zin van lid 1 in de voorgeschreven vorm en binnen de gestelde termijn op het verzoekschrift heeft geantwoord.

Artikel 135

1.   Het Bureau en de partijen in de procedure voor de kamer van beroep, met uitzondering van de verzoekende partij, dienen een memorie van antwoord in binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de betekening van het verzoekschrift.

Op de memories van antwoord is het bepaalde in artikel 46 van toepassing.

2.   Het verzoekschrift en de memories van antwoord kunnen worden aangevuld met memories van repliek en van dupliek van partijen, hieronder begrepen de interveniënten bedoeld in artikel 134, lid 1, wanneer de president, na een met redenen omkleed verzoek, dat is ingediend binnen twee weken te rekenen vanaf de kennisgeving van de memories van antwoord of van repliek, dit noodzakelijk oordeelt en toestaat teneinde de betrokken partij in staat te stellen haar standpunt te verdedigen.

De president bepaalt de termijn voor de indiening van die memories.

3.   Onverminderd het hiervoor bepaalde, kunnen de andere partijen in de gevallen bedoeld in artikel 134, lid 3, binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de kennisgeving aan hen van de memorie van antwoord, een memorie indienen waarin zij alleen antwoorden op de conclusies en middelen die in de memorie van antwoord van een interveniënt voor het eerst zijn voorgedragen. Op met redenen omkleed verzoek van de betrokken partij kan de president deze termijn verlengen.

4.   De memories van de partijen kunnen geen wijziging brengen in het onderwerp van het geschil voor de kamer van beroep.

Artikel 135 bis

Na de indiening van de in artikel 135, lid 1, en, in voorkomend geval, artikel 135, leden 2 en 3, bedoelde memories kan het Gerecht, op rapport van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal en partijen gehoord, besluiten om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen op het beroep, tenzij een van de partijen een verzoek indient waarin zij aangeeft om welke redenen zij wenst te worden gehoord. Dit verzoek wordt ingediend binnen een maand nadat de sluiting van de schriftelijke behandeling aan de partij is betekend.

De president kan deze termijn verlengen.

Artikel 136

1.   Wanneer een beroep tegen een beslissing van een kamer van beroep wordt toegewezen, kan het Gerecht bepalen dat het Bureau alleen zijn eigen kosten zal dragen.

2.   De door de partijen in verband met de procedure voor de kamer van beroep gemaakte noodzakelijke kosten, alsmede de kosten voor het vertalen overeenkomstig artikel 131, lid 4, tweede alinea, van memories of stukken in de procestaal worden als invorderbare kosten aangemerkt.

Indien er onnauwkeurige vertalingen worden geleverd, is artikel 87, lid 3, tweede alinea, van toepassing.

VIJFDE TITEL

VAN DE HOGERE VOORZIENING TEGEN BESLISSINGEN VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN VAN DE EUROPESE UNIE

Artikel 136 bis

In de procedure van hogere voorziening tegen beslissingen van het Gerecht voor ambtenarenzaken, als bedoeld in de artikelen 9 en 10 van de bijlage bij het Protocol betreffende het Statuut, is de procestaal die van de beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken waartegen de hogere voorziening is gericht, onverminderd artikel 35, leden 2, onder b) en c), en 3, vierde alinea, van dit reglement.

Artikel 137

1.   Hogere voorziening wordt ingesteld door nederlegging van een verzoekschrift ter griffie van het Gerecht of van het Gerecht voor ambtenarenzaken.

2.   De griffie van het Gerecht voor ambtenarenzaken zendt het dossier van de eerste aanleg en, in voorkomend geval, het verzoekschrift in hogere voorziening onverwijld door aan de griffie van het Gerecht.

Artikel 138

1.   Het verzoekschrift in hogere voorziening bevat:

a)

de naam en de woonplaats van de verzoekende partij, genoemd: de rekwirant;

b)

de aanduiding van de andere partijen in de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken;

c)

de aangevoerde middelen en argumenten rechtens;

d)

de conclusies van de rekwirant.

Artikel 43 en artikel 44, leden 2 en 3, zijn op het verzoekschrift van toepassing.

2.   De beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken, waartegen de hogere voorziening is gericht, moet bij het verzoekschrift worden gevoegd, met vermelding van de datum waarop zij aan de rekwirant is betekend.

3.   Indien het verzoekschrift niet beantwoordt aan het bepaalde bij artikel 44, lid 3, of bij lid 2 van dit artikel, is artikel 44, lid 6, van toepassing.

Artikel 139

1.   Hogere voorziening moet strekken tot:

a)

gehele of gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken;

b)

gehele of gedeeltelijke toewijzing van het in eerste aanleg gevorderde; nieuwe conclusies zijn niet toegelaten.

2.   In hogere voorziening mag het voorwerp van het geding voor het Gerecht voor ambtenarenzaken niet worden gewijzigd.

Artikel 140

Het verzoekschrift wordt betekend aan alle in de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken betrokken partijen. Artikel 45 is van toepassing.

Artikel 141

1.   Iedere partij in de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken kan een memorie van antwoord indienen binnen twee maanden te rekenen vanaf de betekening van het verzoekschrift. Deze termijn wordt niet verlengd.

2.   De memorie van antwoord bevat:

a)

de naam en de woonplaats van de partij die de memorie indient;

b)

de datum waarop het verzoekschrift haar is betekend;

c)

de aangevoerde middelen en argumenten rechtens;

d)

de conclusies.

Artikel 43 en artikel 44, leden 2 en 3, zijn van toepassing.

Artikel 142

1.   De conclusies van de memorie van antwoord moeten strekken tot:

a)

gehele of gedeeltelijke verwerping van de hogere voorziening, dan wel gehele of gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken;

b)

gehele of gedeeltelijke toewijzing van het in eerste aanleg gevorderde; nieuwe conclusies zijn niet toegelaten.

2.   In de memorie van antwoord mag het voorwerp van het geding voor het Gerecht voor ambtenarenzaken niet worden gewijzigd.

Artikel 143

1.   Het verzoekschrift in hogere voorziening en de memorie van antwoord kunnen worden aangevuld door een memorie van repliek en een memorie van dupliek, wanneer de president, na een desbetreffend verzoek van de rekwirant, dat binnen zeven dagen, te rekenen vanaf de betekening van de memorie van antwoord, moet worden ingediend, zulks noodzakelijk oordeelt en de neerlegging van een memorie van repliek uitdrukkelijk toestaat teneinde de rekwirant in staat te stellen zijn standpunt te verdedigen, dan wel om de beslissing in hogere voorziening voor te bereiden. De president bepaalt de datum waarop de memorie van repliek dient te worden neergelegd en, bij de betekening van deze memorie, de datum waarop de memorie in dupliek dient te worden neergelegd.

2.   Wanneer de conclusies van een memorie van antwoord strekken tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken op een grond die in het verzoekschrift niet is aangevoerd, kan de rekwirant of iedere andere partij een memorie van repliek betreffende uitsluitend die grond indienen, en wel binnen een termijn van twee maanden, te rekenen vanaf de betekening van de betrokken memorie van antwoord. Lid 1 is van toepassing op elke nieuwe memorie waarmee die repliek wordt beantwoord.

Artikel 144

Onverminderd de volgende bepalingen, zijn artikel 48, lid 2, en de artikelen 49, 50, 51, lid 1, de artikelen 52, 55 tot en met 64, 76 bis tot en met 110, artikel 115, leden 2 en 3, en de artikelen 116, 123 tot en met 127 en 129 van toepassing op de procedure voor het Gerecht in hogere voorziening tegen een beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken.

Artikel 145

Wanneer de hogere voorziening geheel of gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, kan het Gerecht op ieder moment, op rapport van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, bij met redenen omklede beschikking de hogere voorziening geheel of gedeeltelijk afwijzen.

Artikel 146

Na de indiening van de in artikel 141, lid 1, en, in voorkomend geval, artikel 143, leden 1 en 2, bedoelde memories kan het Gerecht, op rapport van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal en partijen gehoord, besluiten om zonder mondelinge behandeling in hogere voorziening uitspraak te doen, tenzij een van de partijen een verzoek indient waarin zij aangeeft om welke redenen zij wenst te worden gehoord. Dit verzoek wordt ingediend binnen een maand nadat de sluiting van de schriftelijke behandeling aan de partij is betekend. De president kan deze termijn verlengen.

Artikel 147

Het in artikel 52 bedoelde rapport wordt aan het Gerecht voorgelegd na de indiening van de memories bedoeld in artikel 141, lid 1, en, in voorkomend geval, artikel 143, leden 1 en 2. Zijn dergelijke memories niet ingediend, dan geldt dezelfde procedure na het verstrijken van de termijn voor de indiening van de memories.

Artikel 148

Wanneer de hogere voorziening ongegrond is of wanneer, bij gegrondheid ervan, het Gerecht zelf de zaak afdoet, beslist het Gerecht ten aanzien van de proceskosten.

Artikel 88 is slechts van toepassing indien de hogere voorziening door een instelling is ingesteld.

In afwijking van artikel 87, lid 2, kan het Gerecht in geval van hogere voorziening ingesteld door een ambtenaar of ander personeelslid van een instelling, de kosten over de partijen verdelen indien de billijkheid dit vergt.

Wordt de hogere voorziening ingetrokken, dan is artikel 87, lid 5, van toepassing.

Artikel 149

Het verzoek tot tussenkomst in de hogerevoorzieningsprocedure voor het Gerecht moet worden gedaan binnen een termijn van één maand na de publicatie van de mededeling bedoeld in artikel 24, lid 6.

SLOTBEPALINGEN

Artikel 150

Het Gerecht kan praktische aanwijzingen geven met betrekking tot, met name, de voorbereiding en het verloop van de terechtzittingen, alsmede de indiening van memories of schriftelijke opmerkingen.

Artikel 151

Dit reglement, zijnde authentiek in de talen bedoeld in artikel 35, lid 1, wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op zijn bekendmaking.


(1)  PB L 136 van 30.5.1991, met rectificatie in PB L 317 van 19.11.1991, blz. 34), zoals gewijzigd op 15 september 1994 (PB L 249 van 24.9.1994, blz. 17), 17 februari 1995 (PB L 44 van 28.2.1995, blz. 64), 6 juli 1995 (PB L 172 van 22.7.1995, blz. 3), 12 maart 1997 (PB L 103 van 19.4.1997, blz. 6, met rectificatie in PB L 351 van 23.12.1997, blz. 72), 17 mei 1999 (PB L 135 van 29.5.1999, blz. 92), 6 december 2000 (PB L 322 van 19.12.2000, blz. 4), 21 mei 2003 (PB L 147 van 14.6.2003, blz. 22), 19 april 2004 (PB L 132 van 29.4.2004, blz. 3), 21 april 2004 (PB L 127 van 29.4.2004, blz. 108), 12 oktober 2005 (PB L 298 van 15.11.2005, blz. 1, met rectificatie in PB L 250 van 14.9.2006, blz. 35), 18 december 2006 (PB L 386 van 29.12.2006, blz. 45), 12 juni 2008 (PB L 179 van 8.7.2008, blz. 12), 14 januari 2009 (PB L 24 van 28.1.2009, blz. 9), 16 februari 2009 (PB L 60 van 4.3.2009, blz. 3), 7 juli 2009 (PB L 184 van 16.7.2009, blz. 10) en 26 maart 2010 (PB L 92 van 13.4.2010, blz. 14).