24.4.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/47


AANBEVELING Nr. P1

van 12 juni 2009

betreffende de toepassing van de jurisprudentie in de zaak-Gottardo, volgens welke de voordelen van een bilaterale overeenkomst inzake sociale zekerheid tussen een lidstaat en een derde staat die voor de nationale werknemers bedoeld is, ook moeten worden toegekend aan de werknemers die onderdaan zijn van andere lidstaten

(Voor de EER en voor de overeenkomst Europese Gemeenschap/Zwitserland relevante tekst)

2010/C 106/14

DE ADMINISTRATIEVE COMMISSIE VOOR DE COÖRDINATIE VAN DE SOCIALEZEKERHEIDSSTELSELS,

Gelet op artikel 72, onder a), van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (1), uit hoofde waarvan de Administratieve Commissie tot taak heeft alle vraagstukken van administratieve of interpretatieve aard die voortvloeien uit de bepalingen van Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (2), te behandelen,

Gelet op artikel 72, onder c), van Verordening (EG) nr. 883/2004, op grond waarvan zij belast is met het bevorderen en verder ontwikkelen van de samenwerking tussen de lidstaten en hun organen op het gebied van de sociale zekerheid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 883/2004, die op grond van de artikelen 42 en 308 van het Verdrag is goedgekeurd, is een essentieel instrument voor de uitoefening van de fundamentele vrijheden waarin het Verdrag voorziet.

(2)

Het beginsel van non-discriminatie op grond van nationaliteit is een essentiële garantie voor de verwezenlijking van het vrije verkeer van werknemers waarin artikel 39 van het Verdrag voorziet. Dit beginsel houdt de afschaffing in van elke discriminatie tussen de ingezeten werknemers van de lidstaten en migrerende werknemers ten aanzien van de indienstneming, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden.

(3)

In de zaak-Gottardo (3) heeft het Hof zijn oordeel gebaseerd op dit beginsel, zoals uiteengezet in artikel 39 van het Verdrag, met betrekking tot de situatie van een persoon die in de Gemeenschap verbleef en in Frankrijk, Italië en Zwitserland had gewerkt. Aangezien deze persoon niet over voldoende rechten beschikte om in Italië een pensioen te ontvangen, verzocht hij om samentelling van de verzekeringstijdvakken die hij in Zwitserland en in Italië had vervuld, zoals ten behoeve van hun nationale onderdanen bepaald in de bilaterale overeenkomst tussen Italië en Zwitserland.

(4)

Het Hof heeft in deze zaak voor recht verklaard dat wanneer een lidstaat met een derde staat een bilaterale internationale overeenkomst inzake sociale zekerheid sluit, waarin is bepaald dat de in die derde staat vervulde verzekeringstijdvakken in aanmerking worden genomen voor de vaststelling van het recht op ouderdomsuitkeringen, deze lidstaat overeenkomstig het fundamentele beginsel van gelijke behandeling verplicht is de onderdanen van de andere lidstaten dezelfde voordelen te verlenen als die welke zijn eigen onderdanen krachtens deze overeenkomst genieten, tenzij hij een objectieve rechtvaardiging voor zijn weigering kan aanvoeren (punt 34).

(5)

In dat verband heeft het Hof ook opgemerkt dat zijn uitlegging van het begrip „wetgeving”, als bedoeld in artikel 1, onder j), van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad (4) (het huidige artikel 1, onder l), van Verordening (EG) nr. 883/2004) niet tot gevolg kan hebben dat wordt afgedaan aan de verplichting voor elke lidstaat het in artikel 39 van het Verdrag neergelegde beginsel van gelijke behandeling na te leven.

(6)

In deze zaak heeft het Hof geoordeeld dat het verstoren van het evenwicht en de wederkerigheid van een bilaterale overeenkomst tussen een lidstaat en een derde staat voor de verdragsluitende lidstaat bij die overeenkomst geen objectieve rechtvaardiging is om te weigeren de voordelen die deze overeenkomst voor de eigen onderdanen inhoudt, tot de onderdanen van de overige lidstaten uit te breiden.

(7)

Het Hof accepteerde evenmin de tegenwerpingen met betrekking tot de eventuele hogere financiële kosten of de administratieve problemen bij de samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de betrokken derde staat als rechtvaardiging van de niet-naleving van de verplichtingen die uit het Verdrag voortvloeien door de lidstaat die partij is bij de bilaterale overeenkomst.

(8)

Het is van belang dat alle noodzakelijke consequenties worden getrokken uit dit arrest, dat van essentieel belang is voor de onderdanen van de Gemeenschap die hun recht op vrij verkeer naar een andere lidstaat hebben uitgeoefend.

(9)

Daarom moet worden gepreciseerd dat bilaterale overeenkomsten inzake sociale zekerheid tussen een lidstaat en een derde staat zo moeten worden uitgelegd dat de voordelen voor de onderdanen van de verdragsluitende lidstaat in principe ook moeten worden toegekend aan alle burgers van de Europese Unie die zich objectief gezien in dezelfde situatie bevinden.

(10)

Onafhankelijk van de uniforme toepassing van de jurisprudentie in de zaak-Gottardo in individuele gevallen, dienen de bestaande bilaterale overeenkomsten te worden onderzocht. Artikel 307 van het Verdrag bepaalt ten aanzien van eerder gesloten overeenkomsten dat: „de betrokken lidstaat of lidstaten gebruik maakt of maken van alle passende middelen om de vastgestelde onverenigbaarheid op te heffen”, en in verband met overeenkomsten die na 1 januari 1958, of na de toetreding van een lidstaat gesloten zijn, bepaalt artikel 10 van het Verdrag dat diezelfde lidstaten „zich onthouden van alle maatregelen welke de verwezenlijking van de doelstellingen van dit Verdrag in gevaar kunnen brengen”.

(11)

Wat nieuwe bilaterale overeenkomsten inzake sociale zekerheid betreft die tussen een lidstaat en een derde staat worden gesloten, dient eraan te worden herinnerd dat deze overeenkomsten een uitdrukkelijke verwijzing dienen te bevatten naar het beginsel van non-discriminatie op grond van nationaliteit van de onderdanen van een andere lidstaat die het recht op vrij verkeer hebben uitgeoefend in de lidstaat die verdragsluitende partij is bij de desbetreffende overeenkomst.

(12)

De toepassing van het arrest Gottardo hangt in individuele gevallen grotendeels af van de samenwerking met derde landen, aangezien die een verklaring over de door de betrokkene vervulde tijdvakken van verzekering moeten opstellen.

(13)

De Administratieve Commissie dient deze kwestie te regelen, aangezien het arrest Gottardo de toepassing betreft van het principe van gelijke behandeling op het gebied van de sociale zekerheid.

Handelend overeenkomstig artikel 71, lid 2, van Verordening (EG) nr. 883/2004,

BEVEELT DE BEVOEGDE INSTELLINGEN EN ORGANEN AAN:

1.

De voordelen die op het gebied van pensioenen voortvloeien uit een overeenkomst inzake sociale zekerheid tussen een lidstaat en een derde staat die voor de nationale werknemers en zelfstandigen is bedoeld, worden in toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van en non-discriminatie tussen nationale werknemers en zelfstandigen en de onderdanen van de andere lidstaten die hun recht op vrij verkeer overeenkomstig artikel 39 van het Verdrag hebben uitgeoefend, in principe ook toegekend aan werknemers en zelfstandigen van andere lidstaten die zich objectief gezien in dezelfde situatie bevinden.

2.

Nieuwe bilaterale socialezekerheidsovereenkomsten die tussen een lidstaat en een derde staat worden gesloten, dienen een uitdrukkelijke verwijzing te bevatten naar het beginsel van non-discriminatie op grond van nationaliteit van onderdanen van een andere lidstaat die gebruik hebben gemaakt van hun recht op vrij verkeer in de lidstaat die overeenkomstsluitende partij is.

3.

De lidstaten brengen de organen van de staten waarmee zij socialezekerheidsovereenkomsten hebben gesloten waarvan de personele of materiële werkingssfeer enkel de eigen burgers betreft, op de hoogte van de consequenties van het arrest Gottardo, en vragen hun medewerking voor de toepassing van het arrest van het Hof. Lidstaten die met eenzelfde derde staat bilaterale overeenkomsten hebben gesloten, kunnen gezamenlijk een initiatief nemen om die samenwerking te verzoeken. Die samenwerking is uiteraard onmisbaar om het arrest te kunnen toepassen.

4.

Deze aanbeveling wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij is van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 987/2009.

De voorzitster van de Administratieve Commissie

Gabriela PIKOROVÁ


(1)  PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1.

(2)  PB L 284 van 30.10.2009, blz. 1.

(3)  Arrest van 15 januari 2002 in zaak C-55/00, Elide Gottardo vs Istituto nazionale della previdenza sociale (INPS), EHvJ [2002], blz. I-413.

(4)  PB L 149 van 5.7.1971, blz. 2.